Nood aan fundamentele hervorming van personeelsnormen dringt zich op
In een nieuw standpunt vraagt de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) een fundamentele hervorming van de personeelsnormen in woonzorgcentra. De huidige regels leggen vast hoeveel voltijdse medewerkers er per functie verplicht moeten zijn. Die zijn te strikt om in te spelen op wat bewoners vandaag nodig hebben en om realistisch om te gaan met de uitdagingen op de werkvloer. Stafmedewerker Emme Vandeginste legt de knelpunten en mogelijke oplossingen bloot.
Vandaag gelden in woonzorgcentra per functie en per zwaartecategorie strikte personeelsnormen over hoeveel voltijdse medewerkers (VTE) er per zorgzwaartecategorie aanwezig moeten zijn. De VVSG stelt in een nota, die in de zomer van 2025 verscheen, dat dit een personeelsbeleid op maat van de bewoners verhindert. “Het is tegelijk ook een pleidooi om de woonzorgcentra meer zuurstof en vertrouwen te geven”, zegt Emme Vandeginste, stafmedewerker ouderenzorg bij de VVSG. “Iedereen heeft het over maatwerk, over bewoners centraal zetten, over vrijheid en autonomie. Over samenwerken over sectoren heen, over creativiteit en innovatie. Maar in de praktijk botsen voorzieningen op een web aan regels. Die regels bepalen niet alleen wat je moet doen, maar vaak ook hoe je dat moet doen. Het woonzorgcentrum is vandaag een plek waar zorg, wonen en leven samenkomen in relatiegerichte zorg. De Vlaamse normen en regels hinken achter op deze realiteit en plaatsen te veel schotten tussen de drie domeinen. Hierdoor zet je de woonzorgcentra eerder vast en wordt het moeilijker om wendbaar in te spelen op de levensdoelen van de bewoners.”
De nota van de VVSG, ook onderschreven door haar Raad van Bestuur, is geschreven vanuit de inzichten van de stuurgroep ouderenzorg, na gesprekken met directeurs van woonzorgcentra en algemeen directeurs van welzijnsverenigingen. “Hun boodschap is helder: de vele centrale regels en voorschriften ontmoedigen de medewerkers en creëren continuïteitsproblemen. Met minder centrale regels zijn we tot meer in staat. Dit is een oproep aan de Vlaamse beleidsmakers om zuiniger om te springen met centrale regels en op dat vlak een efficiëntieoefening te maken.”
Ademruimte creëren
Voor de VVSG houden de bestaande normen te weinig rekening met de toenemende complexiteit en diversiteit van bewoners, de aanhoudende arbeidsmarktkrapte en het belang van wonen en leven, naast zorg. Voorzieningen hebben nood aan ruimte om keuzes op maat te maken. “De nood aan een verpleegkundige is bijvoorbeeld niet op elk moment hetzelfde”, licht Emme toe. “Waar is wie het hardste nodig en hoe versterken we elkaar? Niet elk moment vraagt eenzelfde aanwezigheid, maar elk moment vraagt wel verantwoordelijkheid.”
Verpleegkundigen zijn en blijven onmisbaar in woonzorgcentra. Net daarom moeten we hun expertise slimmer inzetten: op de juiste taken en op de momenten waarop ze het meeste verschil maken. Zo krijgen verpleegkundigen meer ruimte voor hun kerntaken en specialisaties. Hun job wordt weer leefbaarder en aantrekkelijker. Biedt het KB rond de Algemene Dagelijkse Handelingen (ADL) dan geen mogelijkheden? “Jawel, zeker in theorie. De evoluties in het verpleegkundige beroep zien we nog niet weerspiegeld in de huidige normen. De context verandert, maar de verpleegkundige norm is al heel lang even hoog. Het is een norm die uit een tijd komt waar de focus vooral lag op de medische zorg, gestoeld op een ziekenhuisdenken. Vandaag moeten we wonen en leven durven centraal zetten en dat opent terecht de deur voor andere profielen. Toch moeten voorzieningen nog te vaak ongewild de deur sluiten voor bepaalde profielen, niet omdat ze geen meerwaarde zijn en wel integendeel, maar omdat ze bijvoorbeeld niet meetellen voor de norm en niet het juiste diploma hebben. Ondertussen blijven voorzieningen zoeken naar wat werkbaar is. Ze investeren in opleiding en verkennen voorzichtig de ruimte die het KB ADL creëert. Ook dat vraagt tijd en vooral flexibiliteit.”
Interim- en zelfstandige verpleegkundigen als oplossing?
Sinds 2023 kunnen woonzorgcentra geen interim- of zelfstandige verpleegkundigen meer aanstellen binnen de huidige normfinanciering. Voor NETWERK VERPLEEGKUNDE is dat een groot struikelblok voor heel wat voorzieningen, die deze statuten vandaag wel tewerkstellen vanuit eigen middelen. Al dan niet door kamers te sluiten of door de kosten door te rekenen aan bewoners. “We vinden het belangrijk dat de keuzevrijheid van de individuele verpleegkundige wordt gewaarborgd”, zegt algemeen coördinator Ellen De Wandeler. “Voor sommige verpleegkundigen is het interim- of zelfstandigenstatuut de manier om te bepalen wanneer, waar en hoeveel ze werken. Artsen, kinesitherapeuten, psychologen, IT-personeel, … passen dit ook toe en worden wel erkend. Waarom mag een beroepsgroep die voor 98 procent geconventioneerd is dit dan niet? Het kadert bovendien ook binnen de andere nieuwe en verlengde maatregelen zoals flexijobs in zorgfuncties, het optrekken van werkuren die gepensioneerden mogen presteren en de relance-overuren die fiscaal onbelast zijn. De verschillende statuten om verpleegkundigen aan te werven nemen toe. Het beleid en werkgevers kunnen dit niet naast zich neerleggen.”
De huidige personeelstekorten bestrijden met enkel interim- of zelfstandige verpleegkundigen, dat zal niet gebeuren. Zeker niet op korte termijn. Bovendien moeten woonzorgcentra blijven voldoen aan die personeelsnorm, waarin deze statuten niet opgenomen zijn. “Is er nood aan duidelijke regels. Voor woonzorgcentra en andere zorginstellingen zijn interimverpleegkundigen en vaak ook zelfstandige verpleegkundigen duurder dan verpleegkundigen die in loondienst werken. Ze betalen namelijk niet alleen de verpleegkundige, maar ook een aanzienlijke bijdrage aan het bureau en het verdienmodel daarachter”, zegt Ellen nog. “Dat heeft een financiële en organisatorische impact. Daarbij moet je ook de deconventionering in acht nemen. Voor verpleegkundigen gaat het om slechts twee procent, maar het is een trend die zich bij andere gezondheidszorgberoepen duidelijker manifesteert. Ook hier moet het beleid rekening mee houden. Verpleegkundigen maken deel uit van de besprekingen voor een breder kader, maar zijn lang niet de enige hoofdrolspelers.”
Kader voor meer flexibiliteit voor zorg op maat
Een duidelijk kader is exact waar de VVSG naartoe wil. Vandaag bepaalt de regelgeving de financiering op basis van een gedetailleerde VTE-norm per functie en per zorgzwaartecategorie. Om financiële stabiliteit te waarborgen, vertrok de VVSG van diezelfde berekeningswijze. “De huidige normen blijven de basis voor de berekening van het budget voor een voorziening, maar ze spelen geen rol meer in de erkenningsregelgeving. Ze zijn er dus nog achterliggend maar zonder beperkend te zijn”, legt Emme uit. “Voorzieningen krijgen een globaal budget afgestemd op de zorgzwaarte van hun bewoners. Daarmee stellen ze hun team zelf samen op basis van hun visie, competenties en concrete bewonersnoden. Uiteraard koppelen we daar ook kwaliteitsgaranties aan, zoals een verantwoordelijke inzet van verpleegkundigen en zorgkundigen, voldoende competent personeel, een voldoende kwalificatiemix, … zonder die zaken al opnieuw vast te betonneren in rekenkundige regels. We laten ze bewust open, zodat woonzorgcentra een unieke leefwereld kunnen creëren waarin relatiegerichte zorg centraal staat.”
Het gevaar van detailregels
Als we alles tot in detail vastleggen, dreigt de focus te verschuiven naar in orde zijn met de regels in plaats van naar de bedoeling. “Te strakke normen kunnen de kritische houding van voorzieningen fnuiken”, zegt Emme. “Er blijft dan nauwelijks ruimte over voor de expertise en het inschattingsvermogen die in de huizen aanwezig is. Het beleid zegt vrijheid te willen geven, maar sluit die vrijheid tegelijk op in hokjes. Wie buiten die hokjes denkt, loopt vast.”
Zo dwingen deze regels voorzieningen vandaag soms tot keuzes die niet altijd in het belang van bewoners en personeel zijn. Een concreet voorbeeld is de nachtpermanentie. Vandaag moet altijd een verpleegkundige in de nacht aanwezig zijn. Dat is vaak een dure interimverpleegkundige die het huis en de bewoners niet kent. Dat komt de kwaliteit van zorg en de rust op de werkvloer niet altijd ten goede. De VVSG pleit daarom voor vrijheid om de nachtpermanentie anders te organiseren. “Laat bijvoorbeeld ruimte om een buurtsysteem uit te werken. Zo laat je de fysieke aanwezigheid van een verpleegkundige los, waar gepast. Die gedeelde permanentie tussen voorzieningen kan, op voorwaarde dat de verpleegkundige permanent bereikbaar en tijdig inzetbaar is.”
Angst mag niet de motor van beleid zijn
Pleiten voor minder regeldruk mag nooit ten koste gaan van kwaliteit. Het is dan ook belangrijk om bezorgdheden en tegenargumenten ernstig te nemen. Te vaak overheerst de vrees voor ‘cowboys’ die er de kantjes aflopen. Die angst mag niet de norm bepalen. Slechte leerlingen mogen nooit het referentiepunt zijn. Flexibiliteit betekent namelijk geen vrijblijvendheid, wel verantwoordelijkheid opnemen. Vandaag hebben we te maken met een cultuur van angst en wantrouwen. Veiligheid krijgt zo’n grote nadruk dat voorzieningen alle mogelijke risico’s moeten uitsluiten. Incidenten leiden telkens tot dezelfde reflex: wie is de schuldige en dit mag nooit meer gebeuren. “De uitkomst is voorspelbaar: nieuwe regels, strengere controles. Dat verstikt de sector, in plaats van haar vooruit te helpen”, zegt Emme. “Wie inzet op kleinschaligheid of autonomie van bewoners, botst daardoor als snel op de grenzen van het systeem. De regels werken lijdend in plaats van ondersteunend en creëren een spanningsveld tussen vrijheid en veiligheid. Negatieve berichtgeving in de media en de huidige manier van inspecteren en rapporteren versterken dat spanningsveld nog verder.”
Moet de manier van controleren dan niet anders? “Absoluut. We moeten niet alleen toezicht anders organiseren, we moeten ook onze maatschappelijke reflex herzien. De balans tussen vrijheid en veiligheid is zoek. Zorg op mensenmaat vraagt vertrouwen, niet wantrouwen. Flexibiliteit betekent niet dat kwaliteit of handhaving verdwijnen. Het betekent ruimte om echt in te spelen op wat bewoners nodig hebben, om personeel duurzaam en werkbaar in te zetten en om te vertrouwen in de expertise en het inschattingsvermogen van voorzieningen. Regelgeving moet daarbij ondersteunen in plaats van belemmeren. Vertrouwen is volgens de VVSG de voorwaarde om dit voorstel te doen slagen. Het is de enige manier om zorg toekomstgericht, menselijk en betekenisvol te houden.”
200 nieuwe studenten voor opleiding basisverpleegkunde
ZoWe verpleegkunde in Brugge en Oostende mochten aan de start van het schooljaar 200 nieuwe studenten verwelkomen in de opleiding basisverpleegkunde. Het gaat zowel om jongeren, als om zij-instromers. Dat is een hoog aantal en een positief signaal voor de instroom en aantrekkingskracht van ons beroep.
De actiepunten voor een duurzame, toekomstgerichte gezondheidszorg
Waarom Towards a future-proof health system in Belgium[1] een rapport is waar je als verpleegkundige meer over moet weten? Omdat het tien concrete inzichten voor de toekomst van het gezondheidssysteem in ons land koppelt aan vierendertig aanbevelingen en verantwoordelijke actoren over de brede gezondheidszorg heen. Van zorgberoepen en patiënten tot beleidsmakers op alle niveaus. Ook NETWERK VERPLEEGKUNDE hielp mee aan het rapport. Professor Lieven Annemans, gezondheidseconoom aan de UGent, legt ons de belangrijkste principes uit.
Al in 2021 werd professor Lieven Annemans gecontacteerd door de London School of Economics. Zij wilden een doorlichting van de gezondheidszorg in verschillende landen, ook België. Dat resulteerde in een 2023 in een rapport[2] met tachtig aanbevelingen om onze gezondheidszorg duurzaam te maken op alle vlakken. “Toch bleven we met de vraag zitten: wie moet die aanbevelingen nu uitvoeren? Daarom brachten we een dertigtal Belgische stakeholders opnieuw samen rond de tafel voor een korter en concreter rapport”, vertelt Lieven Annemans. “Hoe maken we onze gezondheidszorg toekomstbestendig, kwalitatief, toegankelijk en financieel duurzaam? En vooral: wie doet wat?”
Het resultaat is Towards a future-proof health system in Belgium: tien strategieën gekoppeld aan vierendertig aanbevelingen gericht naar de federale, regionale en lokale overheden, de beroepsorganisaties, de ministers van Gezondheidszorg en van Onderwijs, de universiteiten, … “De oplossing voor onze gezondheidszorg is in de eerste plaats onze gezondheid. Dat is de eerste strategie, en misschien wel de belangrijkste. Er moet ingezet worden op gezondheidspromotie op gemeentelijk niveau, met een gezondheidsfunctionaris die concrete initiatieven opstart. De eerstelijnszones leveren goed werk, maar ze staan net niet dicht genoeg bij de burger. Daarnaast ligt er een rol bij de zorgprofessionals zelf. Zie je als thuisverpleegkundige dat iemand niet zo evenwichtig eet, dan kan je misschien aanraden om naar een infoavond over gezonde voeding te gaan in de gemeente. Als gezondheidszorg en gezondheidspromotie best practices delen, dan zetten we grote stappen vooruit. Verbetert de gezondheid, dan daalt de werkdruk in de ziekenhuizen en kunnen we in het geval van een opname de ligdagen beter financieren. Een concreet voorbeeld: twintig procent minder opnames gepaard aan vijftien procent meer financiële middelen per opname.”
De patiënt voorop
Een tweede strategie uit het rapport is het investeren in het vroegtijdig detecteren van ziektes via AI en nieuwe technologieën. Die innovatieve technologieën en geneesmiddelen komen ook terug in de negende pijler. De informatie daarover moet namelijk transparanter verlopen voor patiënten. Bij vroegtijdige detectie kan bovendien sneller ingegrepen worden en dat komt de gezondheid van patiënten ten goede. Bovendien kost dit ook minder aan de gezondheidszorg en aan de maatschappij. “Verpleegkundigen staan dicht bij de patiënt. Zij vangen signalen op die andere zorgprofessionals niet zien”, zegt professor Annemans. “Dat is een cruciale rol die ook terugkomt in de vierde pijler van het rapport: het sociale aspect. Vaak kan een slechte gezondheid gekoppeld worden aan sociaal-economische factoren. Als je deze problemen herkent, kan je gericht doorverwijzen. In Canada polsen ze tijdens een routineconsultatie van een arts of verpleegkundige via standaardvragen al naar de situatie van de zorgvrager. Zo kan je meteen ingrijpen en de juiste hulp aanbieden. Al begrijp ik dat de werkdruk dit niet altijd toelaat. Dit type screening zal als eerste wegvallen. Daarom stellen we voor om dit eventueel gedurende een bepaalde tijd te vergoeden. Op lange termijn verdient zich dat terug.”
En de derde strategie? Dat is die van geïntegreerde zorg, door de denkgroep achter het rapport concreet gemaakt met de aanbeveling om duidelijke stappenplannen voor zoveel mogelijk ziekten op te stellen. “We hoorden van patiëntenverenigingen dat het nog te vaak onduidelijk is voor patiënten wie wat wanneer doet. Daarom vormt dit de basis van de stappenplannen. Toch mag je dit niet te rigide opvatten. De plannen moeten flexibiliteit toelaten zodat je transdisciplinair kan samenwerken, met kennis en begrip van elkaars expertise. En misschien zelfs met taakdelegatie, zoals in de gestructureerde zorgteams voorzien is.”
Communicatie op het juiste niveau
Kwalitatieve zorg zit niet alleen in de zorgplannen, maar is ook een must bij de dagelijkse communicatie. Dat doe je als zorgprofessional op het niveau van de patiënt. “Geletterdheid en zelfzorg vinden we dan ook een logische vijfde pijler”, licht de gezondheidseconoom toe. “Daar hoort ook digitale geletterdheid bij. Apps kunnen levens redden, maar iedereen moet mee zijn. Ga er niet zomaar vanuit dat iemand al dan niet met een app kan werken en neem de tijd om het uit te leggen. Daar kan eventueel een rol weggelegd zijn voor vrijwilligers. In ons land zijn zo’n 39.000 mensen[3] vrijwillig actief in de gezondheidszorg, vooral op het niveau van patiëntenorganisaties en ngo’s. Leid deze mensen op om zorgvragers te informeren en hen te stimuleren tot zelfzorg en zelfmanagement. Want zelfzorg bereik je niet als patiënt alleen. Ga bijvoorbeeld naar infoavonden of laat je ondersteunen door familie, vrienden en informele zorgverleners. Dat noemen we CASMA (Community Assisted Self-Management): het individu is actief en bewust bezig met zelfmanagement, ondersteund door hun directe netwerk en gezondheidszorgsysteem dat dit positief aanmoedigt.”
In ziekenhuizen kan dit tot uiting komen door aan de patiënt te vragen of alles duidelijk is. Werk- en tijdsdruk maken dat hier niet altijd ruimte voor is en toch is het belangrijk. “Dat noemen we de penny wise, pound foolish-redenering. Besparen op kleine zaken die eigenlijk op lange termijn een groot effect hebben.” Daarnaast ziet professor Annemans hierin een belangrijke rol weggelegd voor het onderwijs. “De curricula van opleidingen moeten aangepast worden zodat je als zorgverlener leert mensen te ondersteunen in de zelfzorg. Zo blijft het niet bij een modewoord.”
Informatie delen
Het rapport haalt als zesde strategie de nood aan een gezondheidsinformatiesysteem aan. Alle informatie maar één keer uniform ingeven op één plaats, met een automatische update van het elektronische patiëntendossier. “Ook dat laat toe om zorgverleners en zorgvragers beter te informeren”, zegt professor Annemans. “Je zit hier met de vraagstukken rond toegang en privacy. Daar hebben we het in de werkgroep ook over gehad. Concreet kies je dan tussen een opt-out- of opt-insysteem. Of iedereen heeft toegang, behalve de zorgverleners die je als patiënt niet wil (opt-out), of de patiënt geeft aan elke zorgverlener individueel toestemming (opt-in).” Opt-out is te verkiezen want minder omslachtig. Is zo’n ideaal informatiesysteem geen utopie? “Enkele jaren geleden zou ik ‘ja’ geantwoord hebben. Maar het is minder utopisch dan we denken. De Belgian Integrated Health Record (BIHR) staat ver en stimuleert dit gezondheidsinformatiesysteem. Het is de olie die nodig is om de motor van een performante, eerlijke en duurzame gezondheidszorg te laten draaien.”
De zevende pijler nam de verloning van zorgverleners op de korrel. Daarbij werd vooral gefocust op vergoeding per prestatie van artsen. Dat laat een snellere dienstverlening toe, maar stimuleert geen gezondheidspromotie. “Daarom stellen we een systeem van episodische betalingen voor op basis van de behandelplannen. Of het ook werkt voor de thuisverpleegkunde, dat is een denkoefening en een rekening die elk zorgberoep zal moeten maken.”
Zorg voor onze zorgprofessionals
De achtste strategie is volgens professor Annemans te lang onderbelicht gebleven: het welzijn van onze zorgprofessionals. Dat gaat enerzijds om capaciteit. “We moeten identificeren waar de noden in het zorgsysteem zitten. Welke profielen hebben we nodig en hoe stimuleren we jongeren om voor de zorg te kiezen? Daar is een interministeriële conferentie voor nodig, met de federale en regionale ministers van gezondheidszorg en de regionale ministers van onderwijs.” Anderzijds is een belangrijke taak weggelegd voor de zorgorganisaties. Zij moeten een charter welzijn op het werk introduceren. Dat vraagt een investering, ook om dit goed op te volgen. Op lange termijn rendeert dit, want je goed in je vel voelen, uit zich in beter zorg. “We kijken voor het welzijn van onze zorgprofessionals ook naar nurse led care: de verpleegkundige als coördinator van zorg zoals dat vandaag tot uiting komt in de gestructureerde zorgteams. Dat is het ABC om je goed te voelen op de werkvloer: autonomie, betrokkenheid en samenwerking met collega’s, en je competent voelen in wat je doet.”
Hoe de denkgroep deze negen actiepunten wil laten slagen? Door het samenvattende tiende hoofdstuk: een transformatiebureau dat toekijkt op de concrete uitwerking en opvolging ervan. “Dat kan binnen de schoot van het RIZIV, bijvoorbeeld. Toch gaan we zelf ook naar de betrokken partijen stappen. Het rapport is concreet, logisch en breed opgevat, maar iedereen moet er zijn schouders onder zetten. Een futureproof gezondheidszorgsysteem is een productiemodel dat streeft naar mensen gezond houden, vroegdetectie, genezen en erger voorkomen, en naar ongeneeslijk zieke mensen te ondersteunen. Daarom houdt dit rapport maximaal rekening met de patiënt. Voor alle vierendertig aanbevelingen noteren we erbij dat de patiënt steeds geconsulteerd moet worden via patiënt experten of patiëntenvereniging. Ook zij spelen een belangrijke rol om onze gezondheidszorg duurzaam en toekomstgericht te organiseren. Niets over patiënten zonder patiënten.”
[1] Think tank on the future of healthcare” , gemodereerd door L. Annemans. https://www.ugent.be/ge/phpc/en/research/units/towards-future-proof-health-system-belgium
[2] Levy, M., & Annemans, L. (2023). Sustainability and Resilience in the Belgian Health System [PHSSR report]. Partnership for Health System Sustainability and Resilience. World Economic Forum. Beschikbaar via https://www3.weforum.org/docs/WEF_PHSSR_Belgium_2023.pdf
[3] Hustinx L et al. Het vrijwilligerswerk in België. Kerncijfers. Koning Boudewijn Stichting, 2015.
Emeritus professor Raoul Rottiers stopt als moderator van het Diabetessymposium
Em. prof. dr. Raoul Rottiers was endocrinoloog in het UZ Gent en is erevoorzitter van de Diabetes Liga. Daarnaast modereerde hij jarenlang trouw het Diabetessymposium samen met Marc Claeys, gewezen directeur onderzoek, dienstverlening en permanente vorming aan de Arteveldehogeschool. Vorig jaar was zijn laatste jaar als moderator van het symposium.
Toch hoeven de aanwezigen niet te treuren. Dokter Kristien Van Acker neemt zijn rol over. Ze is diabetologe, docente en stichtster van de eerste multidisciplinaire voetkliniek. Daarnaast staat ze gekend als grondlegster en voorzitster van Train-the-Foot-Trainer-projecten in binnen-, buiten- en ontwikkelingslanden. Bovendien publiceert ze rond Diabetes Foot en Chronic Disease Management en is ze voorzitster van de Workgroup on the diabetic Foot. De aangewezen persoon dus om het Diabetessymposium mee in goede banen te leiden.
Als beroepsorganisatie bedanken we em. prof. dr. Raoul Rottiers voor zijn jarenlange inzet als moderator van het Diabetessymposium. Hij bracht niet alleen kennis en expertise, maar ook warmte, enthousiasme en een persoonlijke toets om zo het symposium extra bijzonder te maken. Door zijn toewijding voelden sprekers en deelnemers zich altijd welkom en gehoord. Bedankt voor de mooie, inspirerende momenten.
Opstart werkgroep erkenning verpleegkundige structuur
De Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV) zoekt kandidaten voor een werkgroep over de erkenning van de verpleegkundige structuur. Deze werkgroep maakt deel uit van de bredere adviesvraag rond deel drie van de erkenningen in cascade. NETWERK VERPLEEGKUNDE zal hiervoor de nodige leden afvaardigen.
De werkgroep zal in 2025 nog samenkomen om na te denken over de plaats in de ziekenhuisnormen van de basisverpleegkunde, gespecialiseerde verpleegkundige, de verpleegkundig specialist en de verpleegkundig klinisch onderzoeker. Zo wordt bekeken om de basisverpleegkundige op te nemen binnen de verpleegkundige permanentie.
Daarnaast wordt ook gekeken naar de vorige adviezen van de Federale raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (FRZV) over de erkenningen in cascade. Die adviezen stellen namelijk dat de hoofdverpleegkundige geen verpleegkundige meer zou moeten zijn. Onder welke voorwaarden kan dit volgens de FRV? Op welke diensten en zorgafdelingen? De bijkomende vragen worden gesteld om te bepalen welke opleiding nodig is voor leidinggevende verpleegkundige functies, maar ook wat de nieuwe regels kunnen zijn voor de aanstelling van deze functies en hoe verpleegkundigen daarbij betrokken kunnen worden. Tot slot buigt de werkgroep zich over een herdefiniëring van de taken van elk niveau binnen de verpleegkundige diensten.
Verpleegkundige algemeen directeur AZ Sint-Blasius
Sinds begin augustus is Peter Van Puyvelde waarnemend algemeen directeur in het AZ Sint-Blasius Dendermonde. Hij werkt er al 19 jaar, onder meer als beleidsmedewerker en diensthoofd verpleegkunde en daarna als directeur van het verpleegkundig en paramedisch departement.
Taskforce gaat aan de slag met administratieve vereenvoudiging
Op vraag van minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke start in september een taskforce voor administratieve vereenvoudiging. Via de AUVB vaardigt ook NETWERK VERPLEEGKUNDE een verpleegkundige af om met de nodige expertise en ervaring in de praktijk mee aan tafel te zitten. De taskforce moet concrete pistes identificeren en voorstellen formuleren om de administratieve werkdruk voor verpleegkundigen te verminderen.
Hoe we intensieve zorg efficiënter organiseren
Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) publiceerde in juli een rapport[1] over de organisatie en financiering van intensieve zorg in België. Die is cruciaal om kwalitatieve zorg te bieden tijdens crisissen en daarbuiten, bijvoorbeeld na een transplantatie, operatie of een zwaar ongeval. Toch staat intensieve zorg onder druk, onder meer door personeelstekorten en de vergrijzing van onze bevolking. Nochtans is er voldoende capaciteit in ons land. Al is die versnipperd, niet gelijk verdeeld en gekoppeld aan een weinig transparante financiering. Meer gestructureerde capaciteit is dus van levensbelang, net zoals die capaciteit samenbrengen in een samenhangend geheel.
Intensieve zorg is een relatief jonge discipline die ontstond tijdens de polio-epidemie in de jaren 50 en 60. Het belang van deze afdeling werd nog maar eens duidelijk tijdens de COVID-19-pandemie. De definitie evolueerde in die periode van ‘levensreddende zorg geboden aan patiënten met ernstige en acute aandoeningen’ naar ‘een georganiseerd systeem voor gespecialiseerde zorg, monitoring en orgaanondersteuning bij levensbedreigende aandoeningen’.
Bestaat dat systeem vandaag in ons land? En is het efficiënt en flexibel genoeg? Dat onderzocht het KCE in een nieuwe studie, die een vervolg is op een onderzoek uit 2020[2] naar het beheer van de Belgische ziekenhuiscapaciteit tijdens de covidpandemie. Daaruit bleek dat op het vlak van personeel, werkomgeving en organisatie nog ruimte was voor verbetering. Het KCE adviseerde toen om na te gaan welk organisatiemodel van intensieve zorg voor ons land het meest geschikt zou zijn. Enerzijds om die intensieve zorg meer efficiënt te maken, anderzijds om dit beter af te stemmen op de ernst van de zorgvraag. Zo wordt intensieve zorg ook weerbaarder bij crisissen. Dat toont het KCE in deze studie, waarin ook verbeterpunten voor de financiering worden aangereikt.
Wat zeggen de cijfers?
In totaal telt België 1.978 erkende bedden voor intensieve zorg, met nog 380 bedden voor neonatologie, 85 bedden specifiek voor pediatrische intensieve zorg en 44 voor brandwonden. Het gaat gemiddeld om 17,1 bedden per 100.000 inwoners. “Dat is een hoog getal, zeker in vergelijking met andere landen. België kent geen formele indeling van intensieve zorg op basis van zorgniveaus”, zegt Bavo Prins, clusterdirecteur kritieke diensten en beeldvorming bij ZAS. “Nochtans hebben we wel een groot aantal intensieve zorgeenheden. Die vragen allemaal middelen en hoogopgeleid personeel. De organisatie van zo’n dienst hangt dan ook nauw samen met die van andere diensten. Bepaalde behandelingen kan je niet op een veilige manier aanbieden zonder een afdeling intensieve zorg, maar voor intensieve zorg heb je bijvoorbeeld ook een labo en medische beeldvorming nodig.”
Uit het KCE-rapport blijkt dat bijna alle acute ziekenhuizen een intensieve zorgeenheid hebben, 29 ziekenhuissites hebben er zelfs twee of meer. De grootte van die eenheden varieert sterk. Van kleine ziekenhuizen in dunbevolkte regio’s met zes à tien bedden tot de grootste eenheid met 84 erkende bedden. Het is onder meer die ongelijke spreiding die herbekeken moet worden.
Ook op het vlak van bedbezetting lopen de cijfers sterk uiteen. In 2022 varieerde dat van 124 tot 4.504 verblijven per ziekenhuissite. Daarvan registreerde veertig procent van de sites minder dan 500 verblijven. Het aantal verblijven lag in Wallonië lager dan in Brussel of Vlaanderen. Kleinere sites hadden een lagere bezettingsgraad van rond de zestig procent, waar grotere en universitaire ziekenhuizen rond de zeventig procent schommelden. Ook dit staat in de weg van een efficiënte inzet van middelen.
Voorbeelden uit het buitenland
Een goed afgestemde en gecoördineerde intensieve zorg is essentieel om patiënten de beste zorg te bieden, maar ook om ziekenhuizen efficiënt te organiseren. Daarbij is een correcte dimensionering van de landelijke capaciteit intensieve zorg belangrijk. Zo vang je voldoende patiënten op tijdens crisissen en daarbuiten. Daarnaast vraagt intensieve zorg veel middelen, zowel financieel als qua hoogopgeleid personeel.
Het KCE bekeek hoe het er in zeven andere Europese landen aan toegaat. Daar worden de diensten intensieve zorg ingedeeld in niveaus op basis van personeel, apparatuur en gespecialiseerde zorg. Dat is ook wat de World Federation of Societies of Intensive and Critical Care Medicine voorschrijft: een classificatie in drie oplopende niveaus die rekening houdt met expertise, technologie en organisatie. Zo kan de complexiteit van zorg afgestemd worden op de patiënt. Daarnaast zag het KCE dat de meeste landen normen vastleggen voor de kwalificaties, beschikbaarheid en zorglast van zorgverleners.
“In Duitsland moet minstens dertig procent en in Engeland zelfs vijftig procent van de verpleegkundigen opgeleid zijn in intensieve zorg”, zegt Brecht Serraes, verpleegkundig procesmanager bij Vitaz, voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Intensieve Zorgen Verpleegkundigen (VVIZV) en geaffilieerd verpleegkundig onderzoeker (postdoc) aan de Universiteit Gent en Universiteit Antwerpen. “In Denemarken zijn deze percentages een streefdoel en in Italië zien we dat enkel een bachelordiploma volstaat. In ons land ligt dat anders. Verpleegkundigen en hoofdverpleegkundigen moeten verplicht de juiste kwalificaties voor intensieve zorg bezitten. De dienst moet ook 24/7 beschikken over een verpleegkundige basispermanentie, waarvan minstens twee verpleegkundigen per zes bedden. Eén van hen moet een verdiepende opleiding (postgraduaat, BBT) in intensieve en spoedgevallenzorg hebben.”
De patient-nurseratio hangt in andere landen sterk samen met het niveau van intensieve zorg. Op het hoogste niveau is er in Engeland en Duitsland sprake van een één-op-éénverhouding en in Frankrijk over 2,5 patiënten voor één verpleegkundige. Brecht: “De lagere zorgniveaus worden op andere manieren ingevuld in deze landen en zijn dus moeilijker te vergelijken, maar doorgaans zien we daar op bijvoorbeeld medium care-eenheden een ratio van vier patiënten voor één verpleegkundige. In België is die patient-nurseratio 3:1, ongeacht de zorgzwaarte. Die verhouding wordt in de andere landen enkel op het laagste niveau intensieve voorzien. Voor ons land kan dat verklaard worden door het gebrek aan een formele organisatie van medium care. Nochtans is een goed werkende eenheid intensieve zorg er een die inspeelt op de zorgbehoeften van patiënten door de medische en verpleegkundige expertise op elkaar af te stemmen. Capaciteit gaat meer over de beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel dan over bedden of apparatuur. De studie toont aan dat een indeling in zorgniveaus bijdraagt tot een flexibele en efficiënte personeelsinzet.”
Niveaus formeel erkennen
Ook al ontbreekt het in ons land aan formele niveaus, de daadwerkelijke organisatie van de eenheden intensieve zorg toont impliciet aan dat deze indeling al bestaat. Zo’n 17 procent van de ziekenhuissites valt in niveau 1, bijna 60 procent in niveau 2 en 22 procent in het hoogste niveau 3. Deze indeling in niveaus zien we in de praktijk terug in de transfers van patiënten die plaatsvinden. In 2022 vonden 1.875 transfers plaats vanuit en naar intensieve zorg, drie vierde daarvan naar een ander ziekenhuis, een vierde binnen hetzelfde ziekenhuis. Het gaat meestal om een overplaatsing van kleinere sites naar grotere of universitaire ziekenhuizen, met als belangrijkste reden dat er onvoldoende gepaste medische expertise aanwezig is. Transfers zijn dus cruciaal voor de toegang tot gespecialiseerde zorg.
Tegelijk weerspiegelt de niveau-indeling ook de inzet van verpleegkundig personeel. “Het KCE bevroeg de ziekenhuizen en daaruit blijkt dat ze hun bestaffing inplannen volgens twee à drie patiënten per verpleegkundige. De 1:1-ratio – de standaard voor het hoogste niveau intensieve zorg in het buitenland – is niet gebruikelijk in België”, zegt Bavo. “In ZAS streven we idealiter naar die verhouding. Tijdens de daguren kan dat in bepaalde intensieve zorgeenheden, maar tijdens nachtdiensten is het eerder een ratio van 2:1 of 3:1. Daarbij kijken we altijd naar de zorgprofielen en de complexiteit van zorg. ZAS beschikt over veel eenheden intensieve zorg en de complexiteit is niet overal dezelfde.”
Brecht ziet hetzelfde scenario in Vitaz: “De inzet van personeel wordt bij ons bepaald door de zorgcomplexiteit en niet enkel door standaardratio’s. We hanteren een hybride zorgmodel met een geïntegreerde skills mix als basis. Patient-nurseratio is een element, maar ook de complementariteit van competenties binnen het team. Voor patiënten met een hoge zorgzwaarte streven we naar een lagere ratio met een coördinerende verpleegkundige die vlindert over de intensieve zorgzones van telkens drie bedden. In andere zorgzones of bij lagere zorgnoden gaat het om een meer flexibele personeelsplanning, vaak ondersteund door zorgkundigen, HBO5- en bachelorverpleegkundigen, gespecialiseerde intensieve zorgen verpleegkundigen in opleiding en verpleegkundig experten. Het zorgmodel is opgebouwd rond continuïteit en veiligheid van zorg, waarbij klinische observaties leidend zijn voor de personeelsinzet. Tegelijk wordt ingezet op technologische ondersteuning zoals monitoring op afstand en interprofessionele samenwerking.”
Wat dan met de medium care-eenheden? “Die zijn niet formeel erkend of afzonderlijk gefinancierd”, licht Bavo toe. “Toch kon het KCE 91 van zulke eenheden identificeren verspreid over 52 ziekenhuissites. Die zijn eerder kleinschalig opgevat, ingebed op een verpleegkundige afdeling en met een mediaan van zes bedden. De aanbevolen patient-nurseratio van 4:1 stemt daar doorgaans wel overeen met de effectieve inzet van ons verpleegkundig personeel.”
Hervorming van de organisatie en financiering
Versnipperde zorg leidt tot een inefficiënte inzet van middelen en mensen, tot kwaliteitsverschillen en een minder goede samenwerking tussen ziekenhuizen. Is een indeling in niveaus dan de oplossing voor intensieve zorg in ons land? Gedeeltelijk. Het KCE stelt een tweedelige structuur voor: algemene en gespecialiseerde intensieve zorg. Daar worden duidelijke erkenningscriteria aan gekoppeld. Zo moet elke intensieve zorgeenheid over minstens twaalf bedden beschikken en moeten er afspraken zijn over samenwerking en patiënttransfers. Het moet duidelijk zijn welke eenheid voldoende reservecapaciteit heeft om patiënten veilig van het ene naar het andere ziekenhuis of afdeling over te brengen. Dat kan onder meer door een nationale databank op te richten: hoeveel bedden zijn waar vrij, hoe ernstig zijn die patiënten eraan toe, hoeveel personeel is daar beschikbaar? Het is een centraal informatiesysteem dat toelaat om de best mogelijke beslissingen te nemen, in het belang van de zorgverleners en de patiënt.
Het KCE geeft aan dat deze hervorming van intensieve zorg een helder transitieplan nodig heeft en dat dit past binnen een bredere hertekening van het ziekenhuislandschap. Daar hoort ook een aangepaste financiering bij, waarbij het tarief de kost van zorg correct weerspiegelt. “Deze is vandaag zeer complex en houdt weinig rekening met de diverse en effectieve zorgzwaarte op een eenheid intensieve zorg”, vinden zowel Bavo als Brecht. “Zo ontvangen we vandaag geen aparte basisfinanciering voor intensieve zorg. Per bed krijgen we wel één basispunt uit het Budget Financiële Middelen (BFM) uit het algemene budget toegekend aan chirurgische, inwendige en pediatriebedden. Daarnaast zijn er supplementaire punten te verdienen op basis van het aantal reanimaties, de verhouding tussen de activiteiten op intensieve zorg en de totale zorgdagen, en het percentage dagen dat patiënten op intensieve zorg liggen. De overstap naar een financieringssysteem per opname, gekoppeld aan kwaliteitscriteria, is op zich een logische en noodzakelijke stap in de evolutie naar waardegedreven zorg. In tegenstelling tot het huidige systeem biedt dit model de mogelijkheid om middelen doelgerichter en eerlijker te verdelen. Het is daarbij wel cruciaal dat de kwaliteitscriteria zorgvuldig gekozen en gevalideerd zijn. Ze moeten rekening houden met de complexiteit van intensieve zorg, de klinische uitkomsten en procesindicatoren zoals gespecialiseerde verpleegkundigen, interprofessionele samenwerking en evidencebased richtlijnen. Zo’n systeem kan ziekenhuizen triggeren om te investeren in kwaliteitsverbetering en transparantie, zolang het risico op overmatige administratieve last beperkt blijft en de criteria ook haalbaar zijn voor kleinere ziekenhuizen.”
[1] Bouckaert Nicolas, Lefèvre Mélanie, Van den Heede Koen, Detollenaere Jens, Castanares-Zapatero Diego, Van de Voorde Carine. Organisatie en financiering van intensieve zorg in België. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2025. KCE Reports 404A. DOI: 10.57598/R404AS.
[2] Van de Voorde Carine, Lefèvre Mélanie, Mistiaen Patriek, Detollenaere Jens, Kohn Laurence, Van den Heede Koen. Het beheer van de ziekenhuiscapaciteit in België tijdens de eerste golf van de COVID-19 pandemie. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2020. KCE Reports 335A. DOI: 10.57598/R335AS.
Ook NETWERK VERPLEEGKUNDE wil dr. Djalali thuis
NETWERK VERPLEEGKUNDE is een organisatie met een hart voor mensen. Vanuit die visie steunen we dan ook de oproep van Amnesty International om in actie te komen en prof. dr. Ahmadreza Djalali naar huis te brengen. Hij is een Zweeds-Iraanse arts, wetenschapper en VUB-gastdocent in de rampengeneeskunde. In plaats van zijn werk te kunnen doen als arts, docent en wetenschapper, zit hij al negen jaar willekeurig opgesloten in een Iraanse cel. Al negen jaar kan hij geen dokter meer zijn. Hij werd tot de doodstraf veroordeeld na een oneerlijk proces en wordt sindsdien als pasmunt ingezet. Meer dan tijd dus om allemaal in actie te schieten en dr. Djalali te herenigen met zijn gezin en zijn vakgebied.
Wie de actie mee wil steunen kan de petitie voor de vrijlating van dr. Djalali ondertekenen via deze link.
482.000 euro per jaar voor werking AUVB
De Algemene Unie van Verpleegkundigen van België (AUVB) zal van de federale regering in 2025 en 2026 een bedrag van 482.000 euro ontvangen om haar werking te bekostigen. Dit komt overeen met de vorige financieringstermijn en moet alle kosten gelinkt aan de vertegenwoordiging van de leden dekken.





