
Wat is complexe zorg?
03-03-2025
De recente wetswijzigingen en nieuwe verpleegkundige profielen veroorzaakten heel wat verschuivingen en riepen vragen op. Zo kan een verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ) niet-complexe zorgtaken delegeren aan de basisverpleegkundige, die deze zorgtaken vervolgens autonoom kan uitoefenen. Maar wat is complexe zorg en hoe wordt beoordeeld wat wel of niet complex is? Minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke vroeg de Federale Raad voor Verpleegkunde om advies.
We frissen je geheugen even op. De wijziging van de wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (WUG) op 28 juni 2023 bracht een nieuw verpleegkundig profiel met zich mee: de basisverpleegkundige. Welke verpleegkundige handelingen de basisverpleegkundige mag uitoefenen zijn bepaald in het KB van 20 september 2023. Die lijst met handelingen kwam tot stand na een brede bevraging in het hele land en werd afgestemd bij het ruime werkveld, gevolgd door een bespreking en advies bij de Technische Commissie voor Verpleegkunde en de Federale Raad voor Verpleegkunde.
De basisverpleegkundige heeft een opleiding van ten minste drie studiejaren achter de rug, met minstens 3.800 uur theoretisch en klinisch onderwijs. Hij of zij is een beoefenaar van de verpleegkunde die autonoom kan handelen in minder complexe situaties. In complexe situaties werkt hij of zij binnen een gestructureerd zorgteam met een arts of een verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg (VVAZ). De inschatting van die complexiteit gebeurt door de arts of door de VVAZ. De basisverpleegkundige kan, gebaseerd op de gezondheidstoestand en de zorgcontext van de patiënt de zorg opstarten aan de hand van een standaardverpleegplan en zonder initiële evaluatie door een arts of de VVAZ. Die evaluatie volgt wel zo snel mogelijk. Daarnaast geeft de basisverpleegkundige ook aan wanneer noodzakelijke zorg niet binnen zijn of haar bevoegdheid valt, zodat een herevaluatie kan plaatsvinden.
Waar knelt het schoentje?
NETWERK VERPLEEGKUNDE was meteen overtuigd van de meerwaarde van de basisverpleegkundige als schakel in het gestructureerde zorgteam. Maar al snel rees de vraag bij onze leden en in het ruimere werkveld wat gedefinieerd wordt als al dan niet complexe zorg en welke richtlijnen de VVAZ of arts moet volgen bij de inschatting van die complexiteit. Minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke schreef daarop een adviesvraag uit aan de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV).
Het was niet de eerste keer dat FRV zich over het gegeven van complexe zorg boog. In een gezamenlijk advies met de Technische Commissie voor Verpleegkunde boog de FRV zich over de zorg- en leerladder in de verpleegkunde[1]. In dat advies staat dat de bepaling van de complexiteit van de situatie – en dus de bepaling of een basisverpleegkundige al dan niet autonoom mag handelen – gebeurt op basis van het klinisch oordeel van de VVAZ of de arts. Daarbij raadde de FRV aan om verpleegkundig specialisten en klinisch verpleegkundige onderzoekers aanvullend onderzoek te laten opstarten op zoek naar instrumenten die toelaten de complexe situaties in de verschillende praktijkomgevingen te omschrijven. Of een situatie al dan niet complex is hangt namelijk af van heel wat factoren. Denk maar aan de complexiteit van de zorg an sich, maar ook aan patiënteigenschappen, de teamsamenstelling, en de planbaarheid en voorspelbaarheid van zorg. Bovendien is de complexiteit van een situatie of van zorgen niet gebonden aan een sector of zorgsetting.
Van wet naar richtlijn
In een poging een richtlijn uit te werken waar de VVAZ, artsen en basisverpleegkundigen naar terug kunnen grijpen om de complexiteit van een situatie in te schatten, raadpleegde de FRV verschillende schalen. Zo is er het Europese Kwalificatiekader (EKK). Dat schrijft voor dat personen opgeleid op niveau 6 over gevorderde vaardigheden beschikken en over het vermogen om complexe of onvoorspelbare problemen in een gespecialiseerd werk- of studiegebied op te lossen, net zoals ze complexe technische of beroepsactiviteiten en projecten kunnen managen. Dat laatste wordt binnen het EKK ook verwacht van wie een opleiding op niveau 7 behaalde. Samen met andere bestaande schalen vond de FRV geen enkele wetenschappelijk gevalideerde schaal die het toelaat om de inschatting van de complexiteit van zorg objectief aan een bepaald zorgprofiel toe te kennen. Nochtans is dit cruciaal om de verdere uitrol van de leerladder en het gestructureerde zorgteam mogelijk te maken.
De FRV raadt de minister dan ook aan om hier een wetenschappelijk onderzoek naar te starten. Het doel: een complexiteitsschaal van verpleegkundige zorg ontwikkelen om de zorg voor patiënten te definiëren volgens het niveau van beroepen of functies, van de zorgkundige tot de verpleegkundig specialist. Daarbij moet ook de complexiteit van de situatie voor verpleegkundige zorg in acht genomen worden.
Ondersteunende handvaten
In afwachting van die wetenschappelijke schaal is de VVAZ aangewezen op zijn of haar klinische vermogen om de initiële inschatting of herevaluatie van de complexiteitsgraad van zorg te maken. Al doet de FRV wel enkele aanbevelingen. Zo moet – in het kader van zorgkwaliteit en veiligheid – de evaluatie van de complexiteit rekening houden met de mogelijke interactie tussen de zorgdomeinen. Daarbij moet uitgegaan worden van een holistische visie op de persoon en zijn specifieke kenmerken en niet alleen van het medische aspect. De VVAZ die de complexiteit evalueert moet de context in overweging nemen. Wat is de situatie op de zorglocatie? Zijn referentiepersonen beschikbaar? Wat is de eigen ervaring of kennis van de VVAZ? Zo kan de inschatting van de complexiteit beter afgesteld worden.
De FRV voegde bij het advies ook een lijst met elementen toe (zie kader) die de VVAZ kunnen ondersteunen in het klinisch redeneren en om te bepalen of de basisverpleegkundige de verpleegkundige zorg in kwestie autonoom mag uitvoeren. Die lijst is niet bedoeld als wetenschappelijke schaal en is niet exhaustief, het is louter een leidraad ter ondersteuning van de VVAZ. Tot slot vindt de FRV dat bij de basisverpleegkundige en andere gezondheidszorgbeoefenaars een plicht rust om op basis van de voorgestelde criteria na te denken over de grenzen van hun competenties en zo de kwaliteit en veiligheid van verpleegkundige zorg mee te waarborgen.
[1] FRV-TCV/2023-01
Houvast bij klinisch redeneren
Deze lijst met elementen ondersteunen de VVAZ in het klinisch redeneren over de complexiteit van zorg.
Elementen gerelateerd aan de patiënt
- Polypathologieën: aanwezigheid van meerdere chronische of acute aandoeningen die elkaar beïnvloeden.
- Comorbiditeiten: het bestaan van gelijktijdige medische aandoeningen die de behandeling bemoeilijken.
- Kwetsbaarheid: fysieke of mentale kwetsbaarheid, leeftijd, handicap, sociale en financiële kwetsbaarheid, mate van autonomie en capaciteit voor empowerment.
Elementen gerelateerd aan de behandeling
- Multimodale behandelingen: gelijktijdig gebruik van meerdere soorten therapieën (medisch, chirurgisch, psychologisch).
- Geneesmiddelinteracties: hoge risico’s op interacties tussen meerdere medicijnen.
- Hoog risico op complicaties: verwachting van complicaties als gevolg van de behandeling of de toestand van de patiënt.
Organisatorische elementen
- Coördinatie van zorg: betrokkenheid/noodzaak van coördinatie tussen verschillende gezondheidszorgprofessionals of -diensten.
- Continuïteit van zorg: moeilijkheden bij het beheren van het verloop van zorg, overgangen tussen verschillende zorgniveaus.
- Zorgvoorzieningen: aanwezigheid van competente professionals voor het gebruik van complexe technologieën (beademing, dialyse, …) of innovatieve apparatuur (robotica, e-gezondheid, slimme sensoren en monitoring, …).
Relationele elementen
- Conflicten of meningsverschillen: aanwezigheid van onenigheden tussen gezondheidszorgprofessionals, de patiënt of de familie over therapeutische keuzes.
- Culturele en linguïstische diversiteit: moeilijkheden door taal-, culturele of spirituele barrières.
- Besluitvorming: ethische of juridische moeilijkheden bij de besluitvorming, vooral aan het einde van het leven.
- Communicatieproblemen: moeilijkheden gerelateerd aan de gezondheidskennis van de patiënt/cliënt of aan cognitieve barrières.
Psychosociale elementen
- Sociale omgeving: aan- of afwezigheid van de gezinsleden, een sociale of professionele context die de zorgverlening belemmert/bemoeilijkt.
- Psychologische ondersteuning: behoefte aan psychologische ondersteuning voor de patiënt of zijn familie door stress, angst of depressie.
- Therapietrouw: moeilijkheden om de therapietrouw van de patiënt te verkrijgen.
Contextuele elementen
- Omgeving: zorg in een context van rampen, pandemieën of in oorlogsgebieden.
- Beperkte middelen: gebrek aan toegang tot essentiële medische middelen zoals geneesmiddelen, personeel of apparatuur.
Elementen gerelateerd aan een onzekere evolutie
- Voorzichtige prognose: onzekerheid over het verloop van de ziekte of de effectiviteit van de behandeling.
- Onvoorspelbaarheid van zorg: de noodzaak van frequente herbeoordeling en aanpassing van het verpleegzorgplan.