Hoe ziekenhuishygiëne in dertig jaar tijd evolueerde

In april trekken Frank Van Laer en Mia Vande Putte de deuren van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA) en het Universitaire Ziekenhuizen Leuven (UZL) achter zich toe. Deze twee boegbeelden op het vlak van ziekenhuishygiëne gaan dan met pensioen. Hun rijkgevulde carrière is er een van hoogtepunten en af en toe ook een minder moment. Ze zagen een duidelijke positieve evolutie in de sector, zowel op wetenschappelijk als op juridisch en organisatorisch vlak. Een terugblik en goede raad voor de nieuwe generatie ziekenhuishygiënisten.

Frank Van Laer zag in zijn dertigjarige carrière heel wat veranderen. Hij kwam in het UZA terecht via zijn werk voor het Instituut voor Tropische Geneeskunde Antwerpen. Als een van de weinigen in ons land bezat hij op dat moment kennis over HIV en aids, iets waar in ziekenhuizen toen zeer angstig mee omgegaan werd. Frank trok door heel Vlaanderen om opleidingen te geven en vergaarde niet alleen veel expertise, maar ook aanzien. “Toch vind ik de belangrijkste evolutie in onze job de digitalisering van de registratie en stipte opvolging van ziekenhuisinfecties”, zegt Frank. “Intern werkten we een alarmsysteem uit en ook op overheidsniveau is er een en ander geoptimaliseerd. We zitten vandaag met zeer verfijnde procedures in een overzichtelijk en digitaal documentbeheersysteem. De tijd dat we met een heleboel kaften moesten werken, is definitief voorbij.”

Dertig jaar geleden was ziekenhuishygiëne een nobele onbekende in het zorglandschap. Vandaag weet iedere zorgverlener ziekenhuishygiënisten vlot te vinden en te raadplegen. “Het resultaat van goede mond-tot-mondreclame”, lacht Frank. “Maar vooral ook omdat ze weten dat we diverse problemen behandelen en aankunnen. De creatie van de functie referentieverpleegkundige ziekenhuishygiëne speelde een belangrijke rol om ons vak te promoten.” Ook Mia ondervond die opmars van het beroep. Toen ze startte was de ze enige in het UZ Leuven, vandaag werkt er een team van tien mensen, waarvan zes verpleegkundigen. “We zijn een volwaardige dienst geworden”, zegt Mia. “In het begin was het best een eenzame job, maar dat maakte ook wel dat ik elders contacten en kennis ging zoeken. Zo ben ik al 35 jaar lang lid van de werkgroep Infectiebeheersing van de Hoge Gezondheidsraad. Dat is al lang geen grijze muis meer. Samen met zorgverstrekkers uit vele andere disciplines gaven artsen en verpleegkundigen ziekenhuishygiëne inhoudelijk vorm aan de hand van vele Aanbevelingen. Ik kwam ook terecht in de werkgroep infectiepreventie van het NVKVV en andere samenwerkingen buiten het UZ Leuven raakten steeds beter georganiseerd waardoor er een echt netwerk ontstond. Denk maar aan de verplichte federale en regionale vergaderingen ziekenhuishygiëne en de verplichte vertegenwoordiging van ziekenhuishuishygiëne in organen van het ziekenhuis, zoals het comité Medisch Materiaal. Voor mij werkten die externe werkgroepen verruimend, inspirerend en bemoedigend.”

Variatie

Ook de wetenschap staat niet stil. Op dat vlak vonden in al die jaren belangrijke evoluties plaats. “Zoals het vinden van info, maar ook publicaties en kennis die steeds toegankelijker werden. Denk maar aan de oprichting van Noso Info”, licht Mia toe. Frank denkt op zijn beurt aan de evolutie van materialen, die niet stilstaat. “Dat is toch een groot deel van ons werk en vraagt een zeer ruime kennis, maar ook een nauw contact met de andere diensten van het ziekenhuis. Er zijn veel vertegenwoordigers en leveranciers. Je moet de verschillen onderzoeken en dan de beste prijs-kwaliteitverhouding selecteren. Daarin speelt bijvoorbeeld ook de beschikbaarheid van didactisch materiaal mee. Misschien leeft daar nog een verkeerde perceptie van onze job. We schrijven niet gewoon van achter een bureau richtlijnen uit. Dit gebeurt in ziekenhuishygiëne, maar het is ook absoluut veel meer dan handhygiëne. Het is een dynamische, gevarieerde job met veel contacten, afwisseling en multidisciplinair overleg. Je behandelt verschillende problematieken en helpt veel mensen vooruit. Het introduceren van nieuwe materialen en werkwijzen is een heel secuur proces.”

Ploeteren door COVID-19

Waren er dan geen dieptepunten? “Zeker wel, dat heb je in iedere carrière”, zegt Frank. “Voor mij persoonlijk was dat het onverwachte overlijden van mijn collega. Dat liet een diepe indruk na. Niet alleen het gemis van die persoon, maar ook de kennis die van de ene dag op de andere verdween was een zware dobber. Daarnaast laat ook covid zijn sporen na. Aan de start van de pandemie denk ik dat we het allemaal wel spannend vonden omdat we niet wisten wat er precies op ons af kwam. Intussen leven we er al twee jaar mee en is het niet eenvoudig om de regels van Sciensano en de wisselende beschikbaarheid van materiaal af te stemmen op de regels binnen het ziekenhuis. Je wil geen foute informatie verspreiden, maar de richtlijnen veranderen zo vaak dat het ook voor hygiënisten soms niet meer duidelijk is. Bovenal is het lastig dat ander werk blijft liggen.”

Ook voor Mia waren er in de geschiedenis van de ziekenhuishygiëne enkele laagtepunten zoals aids, de uitbraak van MRSA of covid. “Daarin volg ik Frank. Die wisselende adviezen, inzichten en materialen voor COVID-19 zijn haast niet bij te houden”, zegt ze. “Het was vaak ploeteren en overleven, zonder duidelijke procedures. Tegelijk leidden deze periodes tot een revival van ziekenhuishygiëne. Het advies van het team ziekenhuishygiënisten werd incontournable bij de beslissingen. Een hoogtepunt was het KB in 2007, waarin de opdracht van ziekenhuishygiënisten en de opleiding die ze moesten volgen werd omschreven. Dat was echt een nieuwe start voor onze job. Ook op vlak van materiaal ben ik het eens dat er veel zaken ten goede veranderden. Denk maar aan handalcohol, wegwerpmaterialen of unidosissen. Op persoonlijk vlak ben ik best fier op mijn werk in de opleiding tot ziekenhuishygiënist en op mijn boek Van hygiëne tot infectiepreventie, dat in de opleiding verpleegkunde gebruikt wordt en waardoor ik de betekenis van goede zorg en ziekenhuishygiëne kan doorgeven. Maar bovenal kijk ik tevreden terug op mijn missies in China en Rwanda sinds 2009. Het contrast met onze situatie was best confronterend en dat geldt in beide richtingen: we hebben vaak zoveel mogelijkheden en maken er niet optimaal gebruik van.”

Zoek uitdagingen

Mede door de pandemie blijven de doelen die Frank en Mia nog wilden bereiken wat liggen. Zo had Frank graag nog een procedure uitgewerkt rond het gebruik van zijleidingen. Dat hoopt hij nu door te geven aan zijn opvolger, die hij volop opleidt. Ook voor nieuwe ziekenhuishygiënisten heeft hij nog goede raad klaar. “De start als ziekenhuishygiënist kan overweldigend zijn. Je wordt er echt in gesmeten en er zijn de verplichte registraties en procedures die je onder de knie moet krijgen. De praktijk vormt je, maar reken op drie jaar eer je het echt in de vingers hebt. Er duiken ook altijd nieuwe zaken op. Zo werkte ik mee aan het behalen van de accreditatie voor het ziekenhuis, mede door aan goede preventie te doen. Of zat ik middenin de legionellaproblematiek in het UZA. Toen is zelfs de CDC (Centers for Disease Control and Prevention) uit de Verenigde Staten overgevlogen om deze outbreak te onderzoeken. Outbreaks maak je altijd wel mee en je documenteert die. De oorzaak vinden is niet eenvoudig en vaak frustrerend, maar als het lukt, heb je wel heel wat levens gered. Zo ontdekten we een ontsmettingsmiddel dat besmet was tijdens het productieproces bij de fabrikant. Mijn advies voor de nieuwe generatie: ga de uitdagingen aan en blijf nieuwsgierig. Verleg je grenzen.”

Mia treedt Frank graag bij en benadrukt het belang van ook eens buiten het ziekenhuis te gaan kijken. “Lees veel en omring je met de juiste informatie en inspiratie. Werk met zorgvuldige protocollen voor professionals. Weet wat je wil, maar wees ook bereid tot een akkoord te sluiten. Je moet beseffen dat je bij ziekenhuishygiëne mensen moet overtuigen tot een gedragsverandering. En dat vraagt geduld en vertrouwen. Wanneer je zorgverstrekkers meermaals goede adviezen gegeven hebt, accepteert of vraagt men zelfs dat je ook toezicht houdt. Het zijn de twee accenten in onze opdracht. Maar mijn belangrijkste goede raad? Ga projectmatig te werk, handel op de lange termijn en hanteer een multidisciplinaire visie.”


Verpleegkundig-ziekenhuishygiënist en IFIC

Op verzoek van de sociale partners werkt het IFIC vzw aan de actualisering van de functieclassificatie voor de sectoren van het paritair comité 330. Hierbij worden de sectorale referentiefuncties onderverdeeld in categorieën, waaraan ook nieuwe loonbarema’s gekoppeld zijn. De start werd gegeven in 2017 en in 2021 vonden de onderhoudsprocedure en enkele rondetafelgesprekken plaats. Een schets van het werk dat verzet werd en de onduidelijkheid die vandaag nog heerst.

Op 11 december 2017 ondertekenden de sociale partners voor dit paritair comité twee collectieve arbeidsovereenkomsten voor alle medewerkers in de federale en geregionaliseerde gezondheidsdiensten. De nieuwe functieclassificatie is sinds 1 januari 2018 van toepassing op de federale (privé)sectoren. In april 2018 deelden de werkgevers de individuele functietoewijzing met het gekoppelde loonbarema mee aan de werknemers. Zij konden kiezen of ze hier al dan niet op intekenden.

Het functie- en competentieprofiel van het IFIC voor verpleegkundigen-ziekenhuishygiënisten werd voor 2018 opgesteld door consultants aangeduid door het IFIC. Zij verkregen informatie via een bevraging waarover geen verdere details beschikbaar zijn. De beroepsorganisaties NVKVV en ABIHH, het Federaal Platform voor Ziekenhuishygiëne en de BAPCOC werden toen niet geconsulteerd. Het door de vier partijen gesteunde Belgische functie- en competentieprofiel voor verpleegkundigen-ziekenhuishygiënisten werd dan ook niet gebruikt als sjabloon om de functie te omschrijven binnen het IFIC-model.

Medewerkers die in 2018 niet akkoord gingen met de functieclassificatie en het hieraan verbonden loonbarema konden via een intern beroep binnen de ziekenhuizen bezwaar aantekenen. De keuze voor het nieuwe barema werd opgeschort tot na de behandeling van het beroep. Een functieclassificatie wordt pas aangepast als 80 procent van de zorginstellingen dit vraagt.

Drie belangrijke tekortkomingen

Op 14 mei 2018 vernamen het NVKVV en de ABIHH dat de functie van verpleegkundig-ziekenhuishygiënist zal worden meegenomen in de onderhoudsfase en dat de aangepaste functiekaart zal worden bekeken bij het herzien van het functie-en competentieprofiel. Dit naar aanleiding van de talrijke aangetekende beroepen vanuit de sector en een gezamenlijke brief van het de werkgroep infectiepreventie van het NVKVV WIN, de ABIHH en de BAPCOC.

Volgens deze organisaties schiet de functiekaart van het IFIC op drie vlakken tekort:

  1. Het juridische statuut (van het KB van 1 april 2007) wordt niet nageleefd.
  2. De wettelijke verplichtingen zijn niet opgenomen in de functiekaart. Het actiegebied van de verpleegkundig-ziekenhuishygiënist is namelijk veel ruimer dan de door het IFIC omschreven inhoudelijke taken.
  3. De functie-inhoud stemt niet overeen met het Belgische beroepscompetentieprofiel voor de functie van verpleegkundig-ziekenhuishygiënist en de huidige praktijken van verpleegkundigen-ziekenhuishygiënisten.

Rondetafelgesprekken

Begin 2021 communiceerde het IFIC de start van de onderhoudsprocedure voor de functie verpleegkundig-ziekenhuishygiënist, samen met tien andere functies. In de aanloop van de onderhoudsprocedure is een aangepaste functiekaart, gebaseerd op het sjabloon van het IFIC, uitgeschreven en gevalideerd door de betrokken organisaties. Vanuit het werkveld kwam het signaal om deel uit te maken van een werkgroep om met de IFIC-commissie tot een juiste en volledige beschrijving van de functie van verpleegkundig-ziekenhuishygiënist te komen.

Vervolgens stuurde het IFIC in maart 2021 een online enquête uit over deze functie naar de ziekenhuisinstellingen die zich hiervoor hadden opgegeven. Zo wilden ze een nauwkeurig beeld krijgen van de totaliteit van de functie en informatie verzamelen over de dagelijkse taken en verantwoordelijkheden van verpleegkundigen-ziekenhuishygiënisten. Het IFIC enquêteerde ook andere werknemers met vergelijkbare rollen in andere organisaties.

Teleurstelling

Om een grote representativiteit van sectorale functies te garanderen, organiseerde het IFIC in mei 2021 individuele en collectieve bijeenkomsten met andere woordvoerders van de functie. Zo vonden er twee rondetafelgesprekken plaats, één met de beroepsorganisaties en één met een op heden onbekend aantal verpleegkundigen-ziekenhuishygiënisten, waarbij enkel de functie-inhoud en niet de inschaling in categorie 17 werd besproken. Het resultaat is een bedroevend verslag waarin geen inhoudelijke aanpassingen worden doorgevoerd.

Op basis van de informatie die tijdens deze verschillende bijeenkomsten werd verzameld, heeft het IFIC een sectorale beschrijving van onze functie opgesteld. Met andere woorden, een beschrijving die onze functie een relevant imago geeft op sectoraal niveau. Daarom zou het kunnen dat sommige specifieke taken niet zijn opgenomen in de uiteindelijke beschrijving. De definitieve ontwerpbeschrijving zal dan ook worden besproken in een technische werkgroep en vervolgens worden onderzocht en gevalideerd door de sociale partners.

Het opstellen van een functiebeschrijving is een lang en nauwgezet proces dat alle actoren in het veld wil bereiken. Zodra de stuurgroep alle bijgewerkte beschrijvingen heeft gevalideerd, moeten ze worden goedgekeurd in het paritair comité 330 en worden geformaliseerd door collectieve arbeidsovereenkomsten. Het streefdoel is om het juridische gesprek af te ronden voor de lancering van fase 2.

Conclusie van de discussie

Het IFIC organiseerde een rondetafelgesprek om de functie van verpleegkundig-ziekenhuishygiënist te laten doorstromen doorheen de onderhoudsprocedure. Er werden geen aanpassingen behouden die een impact hebben op de verantwoordelijkheden van deze verpleegkundigen. Behalve enkele terminologische wijzigingen werden geen aanpassingen doorgevoerd. Kunnen we stellen dat de onderhoudsprocedure van het IFIC haar doel heeft gemist? Wanneer kunnen we stellen dat de procedure correct verlopen is en wie controleert dit?

Het IFIC geeft aan dat de opmerkingen van de beroepsorganisaties in het kader van het rondetafelgesprek worden vastgelegd. Dit betekent niet dat ze worden opgenomen zoals in de beschrijving van de sectorale referentiefuncties. Ze worden grondig onderzocht en behandeld na overleg met de sociale partners. Het IFIC geeft aan dat het belangrijk is om een evenwicht te vinden tussen het integreren van de relevante elementen voor een nauwkeurige beschrijving van de functie en het respecteren van de IFIC-methodologie (logica van sectorclassificatie, grootste gemene noemer, enz.). Het is dus niet gegarandeerd dat de definitieve versie rekening zal houden met alle elementen die op 23 maart 2021 zijn meegedeeld.

 

Thomas Snoeij (verpleegkundige-ziekenhuishygiënist AZ Sint-Lucas Gent) en Yves Velghe (Voorzitter Association Belge des Infirmiers en Hygiène Hospitalière (ABIHH))

Wat is de rol van de verpleegkundig ziekenhuishygiënist?

Als verpleegkundig ziekenhuishygiënist werk je nauw samenwerking met microbiologen, infectiologen en epidemiologen om de ontwikkeling, implementatie en opvolging van het infectiepreventiebeleid te garanderen. De operationele verantwoordelijkheid voor IPC ligt bij het team voor ziekenhuishygiëne, bestaande uit een of meerdere geneesheren-ziekenhuishygiënist en een of meerdere verpleegkundigen-ziekenhuishygiënist, zoals vastgelegd in het KB van 26 april 2007.

De bestaansgrond van de functie verpleegkundige-ziekenhuishygiënist wordt in het Belgisch beroepscompetentieprofiel voor verpleegkundige-ziekenhuishygiënist (2012) beschreven als “het opstellen, invoeren en opvolgen van maatregelen in samenwerking met andere zorgverstrekkers en het formuleren van adviezen teneinde de hygiënische omstandigheden te verbeteren, de zorginfecties te verminderen, en de kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid te bevorderen.” Hij/zij staat in nauw contact met verschillende actoren in het ziekenhuis en houdt constant voeling met de werkvloer. De nodige kennis en kunde worden opgebouwd tijdens de specifieke opleiding na of tijdens de master verpleegkunde of volksgezondheid. Kerncompetenties voor de functie zijn plannen, organiseren, analyseren, evalueren, samenwerken en communiceren.


Ontwikkeling nieuwe indicatoren rond infectiepreventie

Het VIKZ of Vlaams Instituut voor Kwaliteit van Zorg heeft als doel zorgkwaliteit en patiëntveiligheid in de Vlaamse gezondheidszorg transparant te maken en verbeteren. Zo bieden ze niet alleen informatie over zorgkwaliteit aan patiënten, maar geven ze ook inzichten aan de zorgsector en aan het beleid. Daar komt voortaan ook de nieuwe pijler infectiepreventie bij.

Het was minister Jo Vandeurzen die in november 2017 het startschot voor het VIKZ gaf. Hij was een van de bezielers die het instituut vorm gaf, waarna de concrete opstart volgde in januari 2019. Het uitgangspunt van dit nieuwe instituut was de sector ondersteunen om kwaliteit van de zorginstellingen op de valide en betrouwbare manier te meten en rapporteren, dit zowel naar het beleid en de sector toe als naar de patiënten. “Bij de start waren er vooral initiatieven in algemene ziekenhuizen en in de geestelijke gezondheidszorg. De resultaten rond patiëntervaringen en -veiligheid, behandelplannen en oncologie vind je op onze website zorgkwaliteit.be”, zegt directeur Svin Deneckere. “Later zijn ook de residentiële ouderenzorg en de eerstelijn ingekanteld. We zijn een overkoepelend orgaan dat een brug wil vormen tussen sector en beleid en zo mee richting wil geven aan het kwaliteitsbeleid. Zo gaan zorgkwaliteit en transparantie hand in hand.”

Dat doet het VIKZ aan de hand van metingen op basis van een set van indicatoren. Die worden evidencebased ontwikkeld samen met de sector. Het VIKZ gaat steeds uit van de vraag hoe kwaliteit gestimuleerd kan worden. “Daar hebben we in Vlaanderen drie pijlers voor: toezicht op de kwaliteit door de zorginspectie, accreditatiesystemen en indicatoren voor een valide, betrouwbare opvolging”, licht Svin toe. “Die indicatoren bieden inzichten  waar kwaliteit verder kan worden verbeterd en hoe die via de Plan-Do-Check-Act-cirkel kan worden geïmplementeerd. Resultaten op patiëntveiligheid, patiëntenervaringen en oncologie zijn momenteel beschikbaar,  indicatoren rond onder meer beroertezorg, decubitus en suïcidepreventie zijn in ontwikkeling.”

Van domeinen naar indicatoren

Het VIKZ probeert ook meer en meer transversaal te werk en ontwikkelt nieuwe domeinen van indicatoren in alle sectoren. Gaande van PROM’s en PREM’s, geneesmiddelengebruik en zorgcontinuïteit tot infectie en infectiepreventie. “En dat laatste is maatschappelijk bijzonder relevant geworden door COVID-19”, zegt Svin Deneckere. “Een van de indicatoren die we nu al meten in AZ en GGZ is basisvereisten handhygiëne en hoe de zorgverlener deze correct toepast. We stelden een plan op om nieuwe indicatoren in dit domein te ontwikkelen. We denken bijvoorbeeld aan het verder inzetten op preventie door een goede handhygiëne in woonzorg, maar ook over de vaccinatie van zorgmedewerkers. Zo werken we op vraag van de Vlaamse Overheid ook mee aan het meten van de vaccinatiegraden voor COVID-19 bij medewerkers in zorgvoorzieningen. Het juist inzetten van antibiotica is ook een piste, net zoals de prevalentie van infecties. Hoe vaak komen bijvoorbeeld in algemene ziekenhuizen bloedstroominfecties, urineweginfecties, postoperatieve wondinfecties, … voor. Door de Vlaamse overheid werd ook de ventilatie in woonzorgcentra als prioriteit naar voor geschoven.”

Deze domeinen liggen nu ter goedkeuring voor aan het projectteam, waarna aan de hand van een projectplan afspraken met de sectoren worden gemaakt. Er komen ook expertengroepen aan te pas om die indicatoren mee op te zetten en af te toetsen aan het werkveld en de wetenschappelijke evidentie. Na de meting van de indicatoren ontvangen de deelnemende voorzieningen feedbackrapporten met hun resultaten en positie ten opzichte van de sector. Pas na goedkeuring van een onafhankelijk toezichthoudend orgaan (Toezichtscommissie), dat de validiteit, betrouwbaarheid en informatieveiligheid bewaakt, volgt de uiteindelijke rapportering naar het publiek toe op Zorgkwaliteit.be. “Tussen intentie en publicatie moet je toch zeker één jaar rekenen”, zegt Svin. “Om bijkomende registratielast te vermijden willen we steeds zoveel mogelijk bestaande databronnen gebruiken. We bekijken dus eerst wat we hebben en welke cijfers ons ook iets vertellen over de kwaliteit. Die moeten bevestigd worden door de experten en de toezichtscommissie, waarna we aan de slag met de verzameling en verwerking van die data.

Sterke partnerschappen

Een serieuze klus voor een relatief kleine organisatie. De partners zijn dan ook onmisbaar. “Zo is het Vlaams Patiëntenplatform een stichtend lid van het VIKZ, die het belang van transparantie van kwaliteit steeds voorop stelt. We werken ook nauw samen met het Stichting Kankerregister, InterMutualistisch Agentschap IMA, en Sciensano. Het onderzoek naar de indicatoren voor infectiepreventie wordt dan weer gefinancierd door Zorgnet-Icuro, ook een stichtend lid van het VIKZ.”

In het onderzoek naar indicatoren voor beroertezorg zijn ook verpleegkundigen nauw betrokken in de ontwikkelingsgroep. “We werken niet enkel met artsen, kwaliteit is van iedereen”, vindt Svin. “Daarom is het belangrijk de resultaten naar iedereen worden teruggekoppeld. Als verpleegkundige kan je ook impact hebben op de indicatoren. Ik denk dan aan het voorbeeld van voorkomen van doorligwonden of een tijdige slikscreening door de verpleegkundige. Patiëntenpeilingen gaan vaak ook tot op de specifieke afdeling terug, dus daar valt voor verpleegkundigen zeker nuttige informatie uit te halen. Zorgkwaliteit legde al een hele weg af. Het is zeker niet enkel meer een taak van de directie of stafmedewerker, maar wel van iedere speler in het zorglandschap.”

De rapporten en de methodologie voor het ontwikkelen van indicatoren vind je terug op zorgkwaliteit.be.


Richtlijn: aanpak van isolatie bij niet meewerkende patiënt op geriatrie

Het isoleren van patiënten in een ziekenhuissetting is een vaak voorkomende maatregel. Al werkt die maatregel belastend, zowel voor de zorgverstrekkers als voor de patiënt. Voor de patiënt werkt hij vooral emotioneel en psychisch: hij beperkt zijn bewegingsvrijheid en ook het contact met anderen. Op diensten geriatrie, nog meer dan op andere diensten, speelt dit een grote rol: deze patiënten zijn geworteld in hun gewoonten en persoonlijkheid. Dat kan je moeilijk beïnvloeden. Het is dus niet verwonderlijk dat bij heel wat van deze patiënten het moeilijk is om hun medewerking te verkrijgen.

 

Deze richtlijn kwam tot stand vanuit een casus waarin het verpleegkundig team met de beste bedoelingen de bewoner tracht te overtuigen op zijn kamer te blijven. De patiënt is niet te overtuigen, met een conflict tussen de patiënt en de verpleeg- en zorgkundigen als resultaat. Dit roept het ethisch dilemma op: fixeren of niet? Moeten we rekening houden met de wensen van de patiënt of volgen we de procedure? Moeten we aan onze gebruikelijke aanpak verzaken en meegaan in de wensen van de patiënt? Moeten we eventueel fysische dwang gebruiken en verzaken aan wat wij “goede zorg” noemen? Wat met het resultaat?

 

1. Methodiek

 

Deze richtlijn kwam tot stand met de hulp van verpleegkundigen en zorgkundigen. De methode[1] is gebaseerd op action-learning (Revans 1960, 1971, 1982, 1998) en heeft tot doel het procesmatig transformeren van situaties, gekenmerkt door knelpunten, naar oplossingen. De analyse van de situaties omvat naast de objectieve feiten en het perspectief van zorgverleners en naasten, ook de visie van de instelling. Het ontwikkelen van richtlijnen helpt bij het oplossen van analoge, gelijkaardige situaties. Deze richtlijn is dus niet af, maar dient door ervaringen op het terrein te worden verfijnd.

 

2. Toepassingscriteria

 

Deze richtlijn is van toepassing bij patiënten in geriatrische ziekenhuissettings waarbij isolatie noodzakelijk is om te vermijden dat andere patiënten besmet worden en die weigeren zich hieraan te houden.

 

3. Richtlijn

 

Stap 1: Detecteren van het probleem en informeren van het team

Het is noodzakelijk om het te vermijden gedrag zo vlug mogelijk te detecteren. Dit kan aan de hand van de achtergrondinformatie. Correcte informatie is belangrijk om te weten aan wat we ons kunnen verwachten en om op een zo alert mogelijk wijze te handelen. Indien de kans bestaat dat er moeilijkheden kunnen optreden wat de medewerking betreft, gaan we onmiddellijk over naar stap 2.

 

Stap 2: Bespreken van de situatie met het verpleegkundig team in een briefing

Deze stap lijkt eenvoudig en kan beperkt worden tot de screening van de situatie op basis van het toepassingscriterium zoals dit hierboven werd omschreven. Informatie rond de pathologie is hierbij onontbeerlijk. Indien het vermoeden bevestigd wordt en men oordeelt dat het toepassingscriterium geldig is, kan men overgaan tot:

  1. Het aanstellen van één of twee aandachtpersonen.
  2. Het opstellen van een gestructureerde en gepersonifieerde dagindeling.

Het eerste (A) is van belang om te vermijden dat het ganse team door de gemoedstoestand van de patiënt belast wordt. De aandachtspersoon verschaft, samen met de ziekenhuishygiënist en de arts van de afdeling de patiënt en zijn familie de nodige informatie over de noodzakelijkheid van de isolatie en de wijze waarop er van de patiënten verwacht wordt dat zij met het team omgaan. Tijdens dit gesprek wordt het belang van wederzijds respect en het zich goed houden aan afspraken benadrukt.

Het tweede (B) is van belang om de maatregel draaglijk te maken. Hiervoor gaan we over naar stap 3.

 

Stap 3: Multidisciplinair overleg

Het opstellen van een gestructureerde dagindeling gaat de taak van de verpleegkundigen te boven. Daarom is multidisciplinair overleg in teamverband nodig. De rol van een kinesitherapeut en ergotherapeut zijn hierin essentieel. Er wordt dan ook een voorstel van dagindeling opgesteld met begeleide wandelingen en andere activiteiten.

 

Stap 4: Overleg met patiënt en familie

Inspraak van de patiënt en zijn familie is belangrijk, vooral wanneer we geconfronteerd worden met patiënten die niet zo meegaand zijn of die op hun autonomie staan. Dikwijls gaat het niet zozeer om essentiële dingen zoals het contact met andere patiënten, maar om het wanneer van een wandeling of activiteit, … Deze overeenkomst wordt gekopieerd met een exemplaar in het dossier en één bij de patiënt.

 

Stap 5: Implementeren van de geïndividualiseerde dagindeling

De dagindeling wordt best zo vlug mogelijk geïmplementeerd. Lang wachten wordt beter vermeden omdat dit de kans vergroot dat de patiënt ongeduldig wordt en dat we zijn medewerking verliezen.

 

Stap 6: Evaluatie

De aanpak die bereikt werd in stap 4 moet op regelmatige en op voorhand vastgelegde tijdstippen geëvalueerd worden in functie van het beoogde effect: geen agressieve reactie van de patiënt en/of respecteren van de overeengekomen dagindeling. Dit wordt steeds in het dossier genoteerd.

[1] Heracleitos: methodiek voor het ontwikkelen van guidelines voor verpleegkundigen en zorgkundigen (Vlaamse Verpleegunie, 2008)


De zin en onzin van ziekenhuisgordijnen

In de media circuleren af en toe berichten over de besmettelijkheid van ziekenhuisgordijnen. Bepaalde cijfers illustreren dat de gordijnen aan de basis zouden liggen voor 100.000 ziekenhuisinfecties per jaar en 2.600 à 3.000 sterfgevallen per jaar. De reden: de gordijnen blijven vaak zes maanden ongewassen en bevatten veel resistente bacteriën. Klopt dit? Zijn er oplossingen? We vroegen het aan Petra Bosmans, verpleegkundige ziekenhuishygiëne in het UZ Brussel en lid van de werkgroep infectiebeheersing NVKVV.

In de Verenigde Staten en Canada zijn verschillende studies uitgevoerd waaruit blijkt dat bepaalde pathogenen van patiënten overleven en zich vestigen op ziekenhuisgordijnen[1]. Deze kunnen zich overzetten op de handen van het zorgpersoneel en op hun beurt dan weer anderen besmetten. Het gaat onder meer om de MRSA of ziekenhuisbacterie en de VRE-bacterie. Zo vergeleek een Canadese studie de gordijnen op dag één en op dag veertien in bezette patiëntenkamers. Ze namen stalen van de stukken textiel die vaak aangeraakt werden. Wat bleek: 87,5 procent[2] van die stoffen testte positief op de MRSA-bacterie.

Volgens een andere studie[3] speelt onder meer het vaak aanraken van de stoffen, voor, tijdens en na de behandeling een rol in die besmettingen. De bacterie nestelt zich op de handen van het zorgpersoneel, vandaar het belang van een goede handhygiëne. Een andere oorzaak van de besmettingen zou de moeilijkheid zijn om deze stoffen te reinigen en desinfecteren.

Strikt onderhoudsschema

“Ziekenhuisgordijnen zijn zeker niet oorzaak nummer één van ziekenhuisinfecties”, zegt Petra Bosmans, ziekenhuishygiënist in het UZ Brussel. “Dat valt ook bijna niet te controleren. Wel hebben we strikte richtlijnen over hoe er met die gordijnen of de alternatieven moet omgegaan worden.” Zulke alternatieven zijn afwasbare schermen of wegwerpgordijnen. In het UZ Brussel gaat het vandaag om een mix van de drie systemen. Gordijnen worden er meteen gewisseld na isolaties, bij visuele bevuiling en na bijkomende voorzorgsmaatregelen contact. Anders worden ze eenmaal per jaar grondig gereinigd door een gespecialiseerde dienst.

“Hou er rekening mee dat deze gordijnen afnemen en verwisselen een arbeidsintensief werk is waarvoor niet altijd handen beschikbaar zijn”, licht Petra toe. “Dat is ook zo voor het afwassen van de tussenbedschermen. Dit moet voorzien worden in de werktijd van het onderhoudspersoneel. Maar er spelen nog andere factoren mee. Zo moet je over voldoende plaats beschikken om met afwasbare schermen te werken. Vandaag wordt iedere centimeter in een ziekenhuis zorgvuldig benut. De bestaande infrastructuur laat het niet altijd toe om schermen te plaatsen, maar ook in nieuwbouwsituaties is het niet eenvoudig. Gordijnen zijn dan plaats besparend en flexibel, wat het gebruiksgemak verhoogt.” Zo is in de nieuwbouw van UZ Brussel wel rekening gehouden met deze schermen en wordt gedaan wat mogelijk is. Op de dienst pediatrie maakt het ziekenhuis bijvoorbeeld gebruik van kleurrijke schermen, die voor kinderen veel aangenamer zijn om naar te kijken. Bij gebruik van prints is het belangrijk dat visuele bevuiling zichtbaar blijft.

Is wegwerp dan niet de perfecte tussenoplossing? “Ja en nee. Vaak zijn ze te kort of te lang in de bestaande infrastructuur, zoals de gordijnen met doorkijk op een ontwaakzaal. Ze moeten ook compatibel zijn met de roede anders brengt dit extra kosten en werken met zich mee. Daarnaast moet je over voldoende stockageplaats centraal en per dienst beschikken wil je verschillende maten wegwerpgordijnen voorhanden hebben. Iedere centimeter is kostbaar”, zegt Petra. “Het brengt ook een aanzienlijke afvalkost met zich mee. We hanteren dan ook een strikt                        onderhoudsschema. Ze worden periodiek, bij visuele bevuiling en na bijkomende voorzorgsmaatregelen contact vervangen. Na isolatie worden ze meteen vervangen en anders na zes maanden gebruik. Ik geloof zeker in de afwasbare schermen en hun toegevoegde waarde voor infectiepreventie, alleen plaatsgebrek – vooral als ze dicht zijn – is een belangrijk aandachtspunt naast het overtuigen van de gebruikers. Gordijnen kunnen de bewegingsruimte vergroten. Zo duw je een gordijn makkelijk opzij, iets wat met schermen niet zo eenvoudig is.”

Aangezien ziekenhuizen vandaag vaak een mix zijn tussen renovaties en nieuwbouwconstructies is een combinatie van traditionele ziekenhuisgordijnen, wegwerpgordijnen en schermen de realiteit. Belangrijk is om enerzijds de nadruk te leggen op een correcte handhygiëne na manipulatie van tussenbedgordijnen zodat deze overdrachtsweg van bacteriën naar patiënten onderbroken wordt. “Anderzijds moeten bij verbouwingen en nieuwbouw de alternatieven standaard voorzien worden”, zegt Petra nog. “De afmetingen die gehanteerd worden voor een tweepersoonskamer in het KB tot bepaling van de noren zijn vandaag achterhaald en te klein. Deze normen zijn voor alle inrichtingen van toepassingen. Zo moet de oppervlakte van ziekenhuiskamers minstens acht vierkante meter bedragen, in lokalen met verschillende bedden is dat zeven vierkante meter per bed. Over de afscheiding tussen twee patiënten heeft de Hoge Gezondheidsraad geen aanbevelingen. Patiënten hebben een bed, nachtkastje, perfusiestaander en een zetel. Er blijft geen ruimte over. Zeker als je weet dat schermen minimaal 30 centimeter nodig hebben om opgeplooid te kunnen worden.”

[1] Mitchell A, Spencer M and Edmiston C. Role of healthcare apparel and other healthcare textiles in the transmission of pathogens: a review of the literature. J Hosp Infect, 90 (2015), pp. 285-292.

[2] Shek K, Patidar R, Kohja Z, Liu S, Gawaziuk JP, Gawthrop M, Kumar A, and Logsetty S, Rate of contamination of hospital privacy curtains in a burns/plastics ward: A longitudinal study. Am J Infect Control. Vol. 46, No. 9. September 2018.

[3] Ohl M, et al. Hospital privacy curtains are frequently and rapidly contaminated with potentially pathogenic bacteria. Am J Infect Control. Vol. 40, No. 10. Pages 904-906. December 2012.


Verpleegkundig specialist geriatrie: een uitzondering in Vlaanderen

Met vijf zijn ze, de verpleegkundig specialisten geriatrie in Vlaanderen. Anthony Jeuris uit het Jessaziekenhuis in Hasselt is er een van. Hij heeft nog collega’s in het Maria Ziekenhuis in Overpelt, in het UZ Gent en in het AZ Nikolaas in Sint-Niklaas. De veelzijdigheid van geriatrie, de nood aan veel inhoudelijke expertise en het gebrek aan specifieke financiering zijn volgens hem misschien wel de verklaringen waarom deze verpleegkundige functie nog niet breder bekend is. Tijd om daar verandering in te brengen.

Anthony Jeuris startte zijn carrière als HBO5-verpleegkundige. Na enkele stages in het Jessaziekenhuis begon hij er op de afdeling geriatrie, een dienst waar hij nog niet gewerkt had, maar die hem al snel zijn ware passie liet ontdekken. Zijn diensthoofd motiveerde hem vervolgens een bachelor verpleegkunde te halen, waarna hij werkte als liaisonverpleegkundige tot hij zijn master in de verpleegkunde behaalde en verpleegkundig specialist werd. “Mijn werk focuste zich de afgelopen jaren vooral op ambulante zorg en op zorg voor ouderen die niet op geriatrische afdelingen verblijven. Als verpleegkundig specialist ben je gespecialiseerd in een deeldomein van de zorg”, zegt Anthony. “Voor een verpleegkundig specialist geriatrie is dit deeldomein ouderen waarbij mijn specifieke focus ligt op kwetsbare ouderen in het ziekenhuis. Deze populatie kenmerkt zich, net als in woonzorgcentra, door een bepaalde complexiteit ten gevolge van allerlei verschillende mogelijke aandoeningen in combinatie met geriatrische syndromen. Doordat we een profiel behandelen zien we patiënten met veel uiteenlopende redenen van opname binnen geriatrie waardoor het een uitdaging vormt om steeds over voldoende inhoudelijke expertise te beschikken. De variëteit van geriatrie is één iets. Daarnaast behandel je ook – samen met een interdisciplinair team – patiënten met een levensverhaal en met een netwerk. Je maakt deel uit van een zorgteam. De families, de mantelzorgers, het woonzorgcentrum, … Het is een patiëntengroep die je heel dankbaar is omdat je een rol vervult in hun leven en vaak ook hun eenzaamheid tegen gaat.”

Financiering

De verpleegkundig specialist1 werd in 2015 opgenomen in de Wet op de uitvoering van de gezondheidszorgberoepen. Voorlopig is het nog wachten op de wettelijke invulling van deze functie en op de bijhorende financiering. Daardoor is de functie in ons land nog weinig bekend en zijn er ook geen aparte budgetten voorzien. Aan die definitie2 wordt volop gewerkt. “Dat maakt het voor kleine ziekenhuizen niet altijd evident om een verpleegkundig specialist geriatrie aan te nemen”, licht Anthony toe. “Hoewel het ziekenhuis in Overpelt eerder klein is, kozen zij er bewust voor om iemand in die functie aan te nemen Bij de opstart van een verpleegkundig specialist geriatrie is het goed om te spreken over welke meerwaarde hij/zij denkt te genereren om zo de investering te verantwoorden. Want een verpleegkundig specialist geriatrie betaalt zichzelf terug, als de outcomes duidelijk gecommuniceerd worden. Waar denken we verbetering te realiseren? Hoe volgen we dit op? Dat hoeft geen voltijdse functie te zijn. Iemand kan dit ook initieel aan 20 procent opnemenopnemen om dan later naar meer procent te evolueren.”

Helikopterperspectief

De invulling van de functie verpleegkundig specialist geriatrie gebeurt dus in nauw lokaal overleg binnen de instelling. “In het Jessa Ziekenhuis werk ik zo in overleg met de inhoudsverantwoordelijke, onder meer voor ons eigen geriatrisch handboek”, zegt Anthony. “Zo werk ik bepaalde processen uit en begeleidt deze, waardoor ik ook anderen help met de inhoud van hun job. Gezien de diversiteit binnen geriatrie werkt een verpleegkundig specialist geriatrie bij voorkeur samen met verpleegkundig consulenten geriatrie. Een voorbeeld hiervan zijn de mensen van het geriatrisch supportteam. Verder hebben we de afgelopen jaren nog een aantal andere verpleegkundig consulentschappen binnen geriatrie ontwikkeld. Zo hebben we iemand die gespecialiseerd in hartfalen bij ouderen. Naast het uittekenen van het zorgmodel, werken we ook aan het continu optimaliseren van dit zorgmodel en werken we aan de verspreiding van dit model, voorlopig in het binnenland maar hopelijk ook naar het buitenland. Daarnaast probeer ik de verpleegkundig consulent hartfalen geriatrie ook inhoudelijk te begeleiden in zijn job. Andere verpleegkundig consulentrollen die binnen geriatrie gepland staan zijn een VC onco-geriatrie, een VC incontinentie bij ouderen en een VC wondzorg/decubitus bij ouderen. Daarnaast maken consultaties bij patiënten onderdeel uit van de job, vaak in de opstart van een nieuw model. Door de complexiteit van de zorg, is het noodzakelijk dat je als verpleegkundig specialist geriatrie een helikopterperspectief inneemt dat de coördinatie en de continuïteit van de zorg – zowel binnen als buiten de ziekenhuismuren – garandeert.”

Hoe de verpleegkundig specialist geriatrie zich dan verhoudt ten opzichte van verpleegkundigen met een BBT of BBK? “Een goede vraag. Al ben ik zeker geen expert in de materie. Ik denk vooral aan de link met de complexiteit die een kwetsbare oudere patiënt met zich mee brengt. Hoewel geriatrie nu veel meer een plaats krijgt in het curriculum van studenten, behandelt dit niet alle aspecten van die complexiteit. Voor alle medewerkers op een afdeling geriatrie is het belangrijk om zich hierin verder te verdiepen, bijvoorbeeld door een bijkomende opleiding. Ik zie een BBT en een BBK vooral als een bekroning of erkenning van het hebben van die bijzondere bekwaamheid in het zorgen voor ouderen. In ons ziekenhuis is die samenwerking op de ambulante dienst eerder beperkt. Al sta ik er zeker voor open om naar de toekomst toe meer projectmatig samen te werken.”

Complexe zorg bieden

Het verlenen van complexe zorg behoort tot de eigenheid van geriatrie. ‘Hoe zorg je voor deze mensen en hoe pas je innovatie toe?’ zijn vragen die je als verpleegkundig specialist geriatrie gaat beantwoorden. Je volgt gedurende een periode een bepaald probleem of een bepaalde deelpopulatie (zoals hartfalen bij ouderen) van dichtbij op, maakt een analyse van de huidige werking, identificeert belangrijke betrokkenen en bepaalt samen met hen verbetersuggesties. Je checkt de literatuur en bekijkt welke bestaande modellen (of delen ervan) toegepast kunnen worden om interventies te ontwikkelen om de verbetersuggesties te realiseren. Op die manier implementeer je kwaliteitsverbeterende projecten die de zorg in de praktijk optimaliseren. “Zelf probeer ik ook nog vaak aan het bed te staan om mijn voeling met de praktijk niet te verliezen. Het biedt ook inspiratie en je ontdekt nieuwe kansen”, zegt Anthony nog. “Door de overkoepelende rol die je opneemt, zie je ook hoe de verschillende afdelingen geriatrie werken. Hierdoor zie je de specifieke context van iedere afdeling en kan je ook gericht naar een fit gaan zoeken die compatibel is met de kern van de verandering die je wil doorvoeren. Bij het implementeren van die nieuwe modellen, ondersteun je de hoofdverpleegkundige van de dienst. Het is on the job coachen binnen een team.”

Principes van goede geriatrische zorg

Een ander punt waar een verpleegkundig specialist geriatrie een meerwaarde biedt, is het mee uitdragen van de principes van goede geriatrische zorg binnen het ziekenhuis. “Vaak wordt nog gedacht dat geriatrie enkel de was en de plas is of dat de patiënten niets kunnen. De complexe zorg die binnen geriatrie wordt geboden door alle leden van het interdisciplinaire team, wordt nog vaak onderschat door andere disciplines en specialisaties. Het geriatrisch profiel is niet goed gekend, nochtans is het verouderingsproces een ingewikkeld pathofysiologisch gegeven waarmee rekening moet gehouden worden bij het bieden van behandeling en zorg aan een oudere in het ziekenhuis of in een woonzorgcentrum. Waarom is een oudere bijvoorbeeld verward? Dat is een fragiel evenwicht tussen de risicofactoren van de patiënt, zijn vertraagd compensatiemechanisme en de behandeling die we hem bieden. Dat maakt een ziekenhuisopname bijvoorbeeld voor hen risicovoller waarbij de focus altijd ligt op complicaties zoals delier, achteruitgang van mobiliteit, ondervoeding, … Want eens complicaties optreden, zijn ze moeilijk behandelbaar.” Het doel is dus preventie om zo negatieve uitkomsten zoals onder meer overlijden, opname in een woonzorgcentrum, valincidenten en heropnames te voorkomen. Mensen uit bed halen, hen meer laten bewegen en eten, en ook met familie aan de slag gaan. Dat moet zowel proactief als interdisciplinair gebeuren. Inzetten op gezond verouderen en zo lang mogelijk onafhankelijk leven en mensen daar in coachen, is de boodschap.

 

Erkenning als discipline

Aan de functie van verpleegkundig specialist is nog geen IFIC-schaal gekoppeld. Dat maakt dat de investering op het algemene budget van de ziekenhuizen valt en de ziekenhuizen dit zelf invullen tussen IFIC 14 en IFIC 18. Anthony roept ziekenhuizen dan ook op om dat te doen, om mensen te coachen en hun talenten ten volle te benutten. Ook voor de aanstelling van verpleegkundig specialisten, die hun meerwaarde aantonen. “Bij ons in het ziekenhuis heeft dat zijn nut al bewezen. We hadden recent een verpleegkundig coördinator voor het heupfractuurpad.
Die volgde de specialisatie terwijl hij voor twintig procent werd vrijgesteld van de taken in het ziekenhuis. Evidentie toont aan dat hoe beter een patiënt met een heupfractuur wordt opgevolgd, hoe minder complicaties in het ziekenhuis, hoe minder heropnames, hoe beter het functioneel herstel en hoe hoger de overlevingskans. Bij de aanstelling van zo’n coördinator kiezen we een indicator die we opvolgen”, zegt Anthony.

En toch is het strijden om erkend te worden als verpleegkundige functie en specialisatiedomein. “Geriatrie is niet zomaar het behandelen van oude mensen. Er is een sterke differentiatie in profielen en een verpleegkundig specialist een meerwaarde zijn voor de discipline. We kunnen complexe noden detecteren en een model uitwerken. In het buitenland zijn er nog heel wat andere modellen van verpleegkundig specialisten, vaak in arts-substituerende taken. Zo is in Groot-Brittanië een verpleegkundig specialist verantwoordelijk bij muginterventies en bestaat in Nederland een verpleegkundig specialist geriatrie bijvoorbeeld ook in woonzorgcentra. Ze vervullen er subsitutietaken van een huisarts en stellen bepaalde autonome medische handelingen, zoals bepaalde medicatie voorschrijven of klinische onderzoeken uitvoeren. Zelf vind ik niet dat een verpleegkundige taken van een arts moet overnemen. Ik geloof – zeker voor geriatrie – vooral in de modellen waarin je nauw samenwerkt met een arts en het interdisciplinaire team en die kan je toepassen naar gelang de context van een zorginstelling.”


Luc Van Gorp: “Waar willen we met onze zorg naartoe?”

Het is en blijft een cruciale vraag die beleidsmakers, beroepsverenigingen, academici en zorgverleners moeten beantwoorden, vindt CM-voorzitter Luc Van Gorp. Het huidig zorgmodel in Vlaanderen waar kwaliteit, toegankelijkheid en ondersteuning centraal staan, wordt onbetaalbaar. Niet onlogisch dus dat bepaalde zorginstellingen op zoek gaan naar vers kapitaal. En zo ligt er een decreet op de tafel van het Vlaams Parlement om een gedeeltelijke privatisering in de zorg mogelijk te maken. De stakeholders in zorg en welzijn en de Vlaamse Raad voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin zijn hier tegen gekant en vrezen een commercialisering van de zorg.

Wat is de aanpassing van het decreet lokaal bestuur precies? De wijziging die in het Vlaams Parlement werd voorgelegd, laat toe dat lokale publieke zorgaanbieders, zoals rusthuizen, woonzorgcentra en andere zorginstellingen van een OCMW of een gemeente, een privévereniging of vennootschap kunnen oprichten en dus privé-investeerders aantrekken. Niet alleen krijgen zorginstellingen zo meer kapitaal binnen, door de gedeeltelijke privatisering genieten ze ook van extra fiscale voordelen. En dit zou de kwaliteit van de zorg en de positie van die zorginstellingen verbeteren. De stemming werd tot tweemaal toe tegen gehouden door de Vlaamse oppositie. Maar hoe moet het nu verder? Die privatisering klinkt veelbelovend op papier, maar is het dat wel?

Ruim 50 organisaties en federaties uit het brede veld van zorg en welzijn, waaronder het NVKVV, samen met een aantal academici stellen zich hier vragen bij en ondertekenden daarom in juli 2021 een open brief[1] aan de Vlaamse volksvertegenwoordigers. De brief eindigt met een uitnodiging voor een grondig debat en de auteurs pleiten om meer tijd te nemen in dit gevoelig dossier. Luc Van Gorp, sinds 2015 voorzitter van de CM, is een van hen. “Dat debat is er nog steeds niet gekomen. Misschien is ouderenzorg niet belangrijk genoeg”, vraagt hij zich luidop af.

Winst in buitenlandse handen

De zorg staat al jaren onder druk en niet in het minst door het financieel prijskaartje dat eraan vasthangt. Nieuw, mogelijks buitenlands kapitaal lijkt een welgekomen redding. “Dat er iets moet veranderen aan ons zorgsysteem, daar twijfelt niemand aan. Alleen niet op deze manier. Er moet een grondige discussie komen over waar we naartoe willen met onze zorg”, legt Van Gorp uit. Samen met de andere auteurs achten ze het risico te groot dat onze zorg in de handen komt van bedrijven die uit zijn op winst. Zonder enige garantie over de kwaliteit, de betaalbaarheid of de herinvestering van deze winst. Bovendien zet dit volgens hen de deur open naar de gedeeltelijke privatisering van andere diensten, zoals de gezinszorg, de kinderopvang, de thuisverpleging, de gehandicaptenzorg of de jeugdhulp. En op termijn misschien zelfs de ziekenhuizen. “We zien vandaag genoeg voorbeelden in België dat het aantrekken van buitenlandse investeerders het geld wegleidt van onze eigen instellingen. Kijk bijvoorbeeld naar de onafhankelijke laboratoria. Geld verdienen op de kap van kwetsbare mensen, willen we dat wel?”

Authentieke zorg

Er is nood aan authentieke zorg, vindt de CM-voorzitter. Geen zorg als dienst waar efficiëntie en controleparameters vooropstaan. Wel een warme zorg, die verbondenheid creëert en waar zorgzaamheid en coaching centraal staan. Van Gorp: “We zien meer en meer dat mensen, mede door de pandemie, zich keren tegen het huidig systeem. Hiermee bedoel ik in eerste instantie de bewoners zelf. De zorginstelling wordt te duur en de mensen krijgen niet de zorg die ze nodig hebben. Daardoor is er vandaag meer leegstand in woonzorgcentra dan een paar jaar geleden. Ook aan de kant van de zorgverleners stel ik me vragen. Worden de mensen die in de woonzorgcentra werken, zelf wel goed verzorgd? Als financiële resultaten het belangrijkst zijn, halen de zorgverleners dan nog genoeg motivatie uit hun job? En worden ze ook voldoende betaald? De kloof tussen de vergoedingen aan de top en die van de werknemers is in sommige bedrijven buitensporig. We moeten terug naar een meer menselijke aanpak dus, want als we niet authentiek bezig zijn, dan verdwijnt de zorg.”

Wat willen de bewoners?

De zorg moet opnieuw dichter bij de mens staan. Ook al zit zorg in ieder zijn DNA, toch duwen we die taak vaak uit onze handen. Kleine kinderen gaan naar de opvang, ouderen naar een woonzorgcentrum. Er lijkt bovendien een breuk te zijn tussen mensen die zorg geven en mensen die denken dat het leven zorgeloos is. “De zorg is onvoldoende gekend bij het brede publiek”, vindt Luc Van Gorp. “Er moet meer gewerkt worden aan de perceptie errond en de samenleving moet begrijpen wat ouderenzorg omvat. Jammer genoeg is er in Vlaanderen geen cultuur van overleg. Gelukkig zien we een bijzonder krachtig middenveld, dat een tegenbeweging op gang trekt. Dit kan alleen maar verder toenemen en een omslag creëren.” De voorzitter is dan ook hoopvol, maar blijft kritisch. “Het is wel degelijk vijf voor twaalf. Met het privatiseringsdecreet rekent Vlaanderen zich rijk, maar we verliezen de ziel van de zorg. Door de zorg in handen van de commercie te drijven, riskeert ze onbetaalbaar te worden en zal de kwaliteit zwaar onder druk komen te staan. We moeten dus terug naar de kern en inzetten op participatie, ook al betekent dat vertragen. Hierbij is het essentieel te begrijpen wat de bewoners zelf willen.”

Levenskwaliteit van mensen

Luc Van Gorp gelooft in een meer preventieve aanpak van de zorg. Een totaalplaatje, waarbij niet alleen naar het acuut probleem gekeken wordt en de symptomen behandeld worden, maar waar veel meer aan de basis gewerkt wordt zodat het probleem zich niet meer voordoet. Denk aan gezonde voeding en aan mentaal welzijn. CM breidde de voorbije jaren dan ook de tegemoetkoming voor psychologische zorg uit. “De complexiteit van samenleving is enorm toegenomen. Ik maak me soms meer zorgen over de psychologische gezondheid van mensen, dan de fysieke, want voor die laatste hebben we vaak wel oplossingen. Wat de psychologische zorg betreft willen wij een voortrekkersrol spelen en daar zetten we nu krachtig op in, met kwaliteitsvolle mensen. En daarbij is het aanpakken van de oorzaken een belangrijk onderdeel”, zegt Van Gorp.

Het verbeteren van de levenskwaliteit van mensen en het bijdragen tot een gezonde samenleving, is waar het om draait. En dat reikt verder dan een zorginstelling of ziekenhuis. Het gaat ook over gezonde lucht, een veilige buurt, kwalitatief onderwijs en ook kwaliteitsvolle, betaalbare gezondheidszorg. “Mensen hebben nood aan warmte, aan nabijheid en aan graag gezien worden. Dat is tijdens deze pandemie wel zeer duidelijk gebleken. In ons huidig model is daar te weinig plaats of tijd voor. Dus gaan mensen zich verzetten. Die tegenbeweging geeft me moed. Zorg moet in de juiste handen blijven. Nu is het aan ons om het debat ten gronde te voeren.”

 

[1] https://www.tijd.be/opinie/algemeen/zet-onze-zorg-niet-in-de-uitverkoop/10319367.html


VIA-6 voor meer kwalitatieve ouderenzorg

Op 30 maart 2021 was er een formeel akkoord voor het zesde Vlaams Intersectoraal Akkoord (VIA6) voor de social- en non profitsectoren. Dat ging vanaf 1 juli in voege. Dit geldt tot 2025 voor werknemers binnen de private en publieke VIA-sectoren, waar ook de ouderenzorg deel van uitmaakt. Deze budgetten bieden onder meer woonzorgcentra de stimulans om extra personeel aan te trekken en de zorgkwaliteit te verbeteren. Klaartje Theunis, directeur P&O en VSB bij Zorgnet-Icuro, licht de belangrijkste veranderingen voor de sector toe.

De Vlaamse Intersectorale Akkoorden volgen de federale evoluties en akkoorden. VIA5 dateert uit 2018 en aan het nieuwe federale akkoord werd in 2020 al gestart. En zo kwam VIA6 er in 2021, met aan tafel de Vlaamse intersectorale werkgeversorganisatie Verso vzw, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten vzw (VVSG), de werknemersorganisaties van de private en publieke sector en de Vlaamse overheid. “De zorg- en welzijnssector was dus breed vertegenwoordigd bij de onderhandelingen”, zegt Klaartje Theunis. “Zo konden we grote stappen vooruit zetten om de kwaliteit in onder meer de ouderenzorg te verbeteren.”

Het nieuwe akkoord kwam er ook naar aanleiding van de gigantische inspanningen die het personeel uit de zorg- en welzijnssector leverde tijdens de coronacrisis. Ze waren de kracht die ons land overeind hield. “De garantie op goede zorg was de afgelopen maanden de hoeksteen in de samenleving. Maar de coronacrisis heeft ook de uitdagingen van de zorg- en welzijnssector duidelijk in beeld gebracht. De aantrekkelijkheid van de loons- en arbeidsvoorwaarden in de zorg- en welzijnssectoren, het verminderen van de werkdruk door het voorzien van extra personeel en het zorgen voor (zij-)instroom behoren tot de prioritaire uitdagingen”, staat te lezen in het akkoord.

Net daarom was de nood aan structurele maatregelen die een gelijkaardige waardering van personeelsleden in federale sectoren garanderen hoog. “Federaal werd 500 miljoen euro uitgetrokken voor de uitrol van IFIC, waarvan nog 100 miljoen voor andere initiatieven en het Zorgpersoneelfonds. Het kon niet zijn dat door de uitrol van IFIC een verpleegkundige in een psychiatrisch verzorgingstehuis er op achteruit ging en in een ziekenhuis net meer loon kreeg. Vlaanderen kon dus onmogelijk achter blijven en maakt zo een einde aan ongelijke financiering in de verschillende sectoren”, licht Klaartje toe.

527 miljoen euro

En dus maakte ook Vlaanderen geld vrij: zo’n 527 miljoen euro om precies te zijn. Het VIA6-akkoord is van toepassing op alle Vlaams erkende, vergunde en gesubsidieerde ondernemingen en hun personeelsleden. Het gaat onder meer om diensten voor gezins- en bejaardenhulp, de welzijns- en gezondheidssector, de socio-culturele sector, maar ook om geregionaliseerde zorgsectoren zoals revalidatieziekenhuizen, psychiatrische verzorgingstehuizen, ouderenzorg, revalidatievoorzieningen, initiatieven voor beschut wonen en multidisciplinaire begeleidingsequipes in de palliatieve zorg.

Het budget moet de koopkracht stimuleren, kwaliteitsmaatregelen implementeren en het aanwerven van extra personeel mogelijk maken. Die som wordt jaarlijks aangevuld met 50 miljoen euro voor nog extra persoon in de geregionaliseerde en klassieke welzijns- en zorgsectoren. Van dit totale budget gaat net geen 120 miljoen euro naar de koopkracht en 30,5 miljoen naar overige maatregelen in de ouderenzorg. Die extra koopkracht vangt de uitrol van IFIC op. Daarna worden die budgetten toegekend aan IFIC.

Succesvolle zijinstroom

Deze bedragen zijn een stap in de goede richting, maar waar worden ze nu concreet voor ingezet? “Enerzijds dus voor IFIC, maar ook om de extra coronapremie voor het zorgpersoneel te betalen”, zegt Klaartje. “Maar de belangrijkste bestemming van deze centen gaat naar extra jobs. Daar worden met deze middelen in de ouderenzorg alleen al 2.260 VTE’s gecreëerd. Niet onbelangrijk met al die knelpuntberoepen in de gezondheids- en welzijnssector. Het geld wordt onder meer ingezet voor kwalitatieve verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden het personeel. Zo bieden we een antwoord op de hoge werkdruk en andere uitdagingen waar de sector mee kampt, zoals een gezonde work-life balance en een betere verlofregeling. Op die manier willen we vooral de aantrekkelijkheid van de beroepen verhogen.”

Dit gaat hand in hand met het versterken van de zij- en doorinstroom, want daar zit heel wat potentieel voor knelpuntberoepen. “Dat doen we onder meer met het opleidingsproject voor verpleegkundigen Project 600 of met Kies voor de Zorg. Die laatste campagne was zo’n succes dat we te weinig budget hadden om alle kandidaten een plaats te geven. Binnen VIA6 en ook federaal worden extra budgetten hiervoor vrijgemaakt.”

Evalueren en bijsturen

Tot slot wordt ook ingezet op positieve beeldvorming voor de hele zorg- en welzijnssector. Dat gebeurt onder meer door sensibiliseringscampagnes die de opleidingen, maar ook een job in de ouderenzorg aantrekkelijker moeten maken. Vlaanderen versterkt deze inspanningen ook aan de hand van het plan Vlaamse Veerkracht, een relanceplan van 4,3 miljard euro dat de welvaart en het welzijn van Vlamingen na corona moet versterken. De Vlaamse zorg- en welzijnssector spelen hier een belangrijke rol.

En hoe ver staan we in Vlaanderen intussen met IFIC? In de private woonzorgcentra werd al in 2019 met IFIC gestart en in het intussen helemaal uitgerold, de publieke sector moet nog een weg afleggen voor de uitrol in maart 2022. “IFIC is niet af en blijft evolueren. We moeten het zeker niet complexer maken. Je kan ook vereenvoudigen door bijvoorbeeld met bulktitels te werken. IFIC draait om wat je doet, om evaluatie en monitoring. Niet om wat je gestudeerd hebt. Daarom is het belangrijk om dit te blijven toetsen aan de realiteit en bij te sturen waar nodig”, besluit Klaartje.


Valveilig wonen en ouder worden

Valpreventie bij ouderen in de thuisomgeving, in woonzorgcentra en in assistentiewoningen is cruciaal en de sleutel is beweging. In het kader van het project Actief en gezond ouder worden aan de Odisee hogeschool werd een plan met makkelijke, eenvoudige oefeningen opgesteld om mensen meer aan het bewegen te zetten. Zo verlaag je de kans op vallen en vang je sarcopenie op.

Regelmatig bewegen en je zitgedrag aanpassen zijn belangrijk voor jong en oud. Voor 65-plussers gelden specifieke aanbevelingen[1]. Zo wordt aangeraden elke 30 minuten op te staan en te bewegen aan lichte intensiteit, om per week tussen de 150 en 300 minuten te bewegen aan matige intensiteit of 75 tot 100 minuten per week aan hoge intensiteit. Ook oefeningen die het evenwicht en de lenigheid bevorderen en spierversterkende oefeningen tweemaal per week bewijzen hun nut. “Begin hier niet onbezonnen en zonder voorbereiding aan”, zegt Julie Vanderlinden, onderzoeker gezondheidszorg en docent verpleegkunde aan de Odisee hogeschool. “Eenvoudige bewegingen die vervolgens verlengd worden in frequentie, intensiteit en duur hebben het meeste effect. Een beetje beweging is altijd beter dan helemaal geen beweging, zelfs als bovenstaande aanbevelingen niet gehaald worden.”

Zitgedrag verminderen

Zitgedrag afwisselen met beweging is ook belangrijk, beperk zitgedrag dan ook tot maximaal 8 uur per dag. “Vaak ben je je niet bewust van hoeveel tijd per dag je neerzit, daarom kan het nuttig zijn dat een bij te houden en op te tellen”, zegt Julie nog. “Zit je ’s avonds bijvoorbeeld lang onafgebroken in de zetel? Gebruik dan een kookwekkertje dat elke 30 minuten afgaat en je er aan herinnert even rond te wandelen in je woonkamer.” En er zijn nog andere tips. Voor en na je maaltijd een spieroefening doen bijvoorbeeld, die je lenigheid, kracht of evenwicht versterkt. Bel je met een familielid of vriend? Sta recht of wandel rond. Ook als je zit, kan je oefeningen doen. Zo stimuleer je de doorbloeding en kan je nekspieren, schouders en armen stretchen. “Dat hoeven echt geen moeilijke oefeningen te zijn. Je navel naar binnen trekken als je zit, volstaat al om je buikspieren aan te spreken.”

Neem je tijd

Je kan ook aan valpreventie doen door de woonomgeving veilig in te richten. Vermijd gladde, natte vloeren, let op met losliggende kabels of tapijten en met dorpels. Voorzie voldoende verlichting, een stevige trapleuning, handgrepen in de badkamer en steunpunten in andere ruimtes van de woning. “Ben je vaak duizelig als je recht staat? Kom dan heel traag recht, bijvoorbeeld wanneer je uit bed wil stappen. Blijf nog even op de rand zitten en zet je dan pas volledig recht”, geeft Julie nog mee als goede raad. “Gaat de deurbel of de telefoon, haast je niet, maar neem je tijd. Als het echt dringend is, wachten ze wel of bellen ze je terug. Praat zeker ook met de huisarts als de duizeligheid te erg wordt of te vaak voorkomt.”

Tot slot benadrukt Julie het belang van veilige schoenen. Dat zijn schoenen die goed aan de voet en hiel aansluiten, met een stevige en harde zool die alleen plooit ter hoogte van de overgang van de voet naar de tenen. Je tenen en je hiel zitten altijd volledig ingesloten in de schoen. “Hoge hielen en gladde zolen zijn natuurlijk altijd te vermijden om valincidenten te voorkomen”, besluit Julie.

[1] WHO (2020). Decade of Healthy ageing 2020-2030.

WHO (2020) Physical activity guidelines

Overige referenties

Vanderlinden, J. (2021). The relation between physical activity and sleep in older adults. The associations with movement behaviours and effects of a real-life lifestyle program. KU Leuven, PhD dissertation, Leuven (Belgium).

Vanderlinden, J., Lambers, S., De Koker, R., Musch, L. (2020). Mixed-methods-onderzoek naar beweging en slaap van ouderen. KWALON. Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, 25 (3), 63-71.

Vanderlinden, J., De Koker, R., Lambers, S., Musch, L., Vanderstraeten, G. (2020). Actief en gezond ouder worden voor iedereen. Bewegen en gezond eten het hele jaar rond. Odisee hogeschool, Brussel (Belgium)


Mobiele ploegen voor psychologische hulp aan huis

Covid schudde de hele samenleving door elkaar. Ook in de geestelijke gezondheidszorg zijn de effecten van de pandemie zeer duidelijk voelbaar. In het noordwesten van onze Belgische hoofdstad werd daarom een mobiele equipe in het leven geroepen. Mobiwest biedt zo psychiatrische zorgen binnen de thuissituatie aan kwetsbare personen vanaf 18 jaar.

Het initiatief voor Mobiwest startte eigenlijk al in oktober 2020. Toen dienden vijf centra voor geestelijke gezondheidszorg, samen met de Brusselse Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Franstalige Gemeenschapscommissie en het geestelijke gezondheid netwerk Norwest een projectvoorstel in om psychologische bijstand te bieden aan volwassen in het noordwesten van Brussel. “Deze verschillende partners kwamen samen om Mobiwest vorm te geven. Zo ontvingen we de nodige subsidies om het project te financieren”, vertelt Jessica Braquenier, coördinator van Mobiwest. “We startten in 2020 met twee psychosociale medewerkers en een psychiater. Vandaag telt de organisatie elf mensen, waaronder ook verpleegkundigen. We zijn dus sterk gegroeid.”

Op Brussels grondgebied werken vier mobiele teams. Mobiwest is als enige actief in het noordwesten van de hoofdstad. Ze doen de gemeenten Laken, Sint-Agatha-Berchem, Ganshoren, Koekelberg, Jette, Neder-over-Heembeek en een deel van Molenbeek aan. Mobiwest speelt flexibel in op de vragen van zorgvragers. Soms gaan ze één à twee keer per week langs, maar vaak ook maar één keer om de drie weken. Alles hangt af van wat de zorgvrager wil en nodig heeft.

Toegankelijke GGZ

Het doel van Mobiwest is de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg verbeteren. Dit kaderde in het Relanceplan Covid van de regering. “Door COVID-19 ontvingen we ook meer financiering”, licht Jessica toe. “En dat is logisch, want je zag meer problemen van mensen die hun werk kwijt raakten, die vaak thuis zaten en troost vonden in alcohol of die zeer eenzaam waren. Niet alleen de risico’s op psychologische aandoeningen werd groter. Er was een bredere context van gezondheid en sociale en economische problemen die vroegen om preventieve, laagdrempelige gemeenschapszorg en een versterkte extramurale mobiliteit.”

Mobiwest richt zich voornamelijk op volwassenen, vanaf 18 jaar tot en met 65-plussers. Het zijn personen die psychologische, sociale of emotionele problemen ondervinden. “Die problemen bevinden zich in een zeer breed spectrum. Van depressies tot psychoses”, zegt Jessica. “Personen die bij ons komen, hebben vaak nog geen diagnose en hoeven zich daar bij ons ook niet aan te verwachten. Daar focussen andere hulpverleners op. We willen in de eerste plaats met Mobiwest heel laagdrempelig zijn voor kwetsbare mensen om zo de zorg beter te integreren in de maatschappij.”

Meerwaarde van thuisomgeving

Het verschil maakt Mobiwest door mensen te helpen hun leven opnieuw in handen te nemen en dagelijkse taken opnieuw uit te voeren. “We begeleiden hen op lange termijn en steeds vanuit de thuissituatie. Al ligt dat bij sommigen wat moeilijker. Dan gaan we eventueel samen een wandeling maken of boodschappen doen. Al is het een feit dat wanneer we hun thuisomgeving leren kennen, dit absoluut een meerwaarde is. Je ziet hoe personen leven en welke factoren eventueel nog meespelen in hun problemen. Zo bouwen we iets op en we nemen daar uitgebreid de tijd voor. We zullen ook nooit iets in hun plaats doen, maar hen wel in contact brengen met de juiste professionals, ook in de zorg. Zo organiseren we ook dat een thuisverpleegkundige langs komt, als dat nodig is. Op die manier verlagen we niet enkel de drempel tot psychologische bijstond, maar ook tot andere zorgberoepen.”