Reageren en samenwerken onder hoge druk met alle disciplines
De opleiding rampenmanagement bestaat al sinds 1989. Vandaag is het uitgegroeid tot een postgraduaat waaraan alle Vlaamse universiteiten meewerken. Professor dokter Marc Sabbe nam de coördinatie over van dokter Bert Winnen en van bezielers professor De Looz en kolonel De Backer. Waar de cursus in de beginjaren focuste op artsen, groeide het – mede door het NVKVV – uit tot een toonaangevende opleiding voor alle hulpverlenende disciplines.
In 1990 had het NVKVV nog een eigen cursus rampenmanagement voor verpleegkundigen. De krachten werden gebundeld met de artsen en het leger en voortaan vond elke woensdag een lesmoment plaats. “Die weekdag werd gekozen in functie van de verpleegkundigen omdat woensdag een dag was met vaak een overlap tussen shiften”, zegt professor dokter Marc Sabbe, zelf actief als urgentiearts in het UZ Leuven. Vandaag is hij ook academisch coördinator van het interuniversitaire postgraduaat Rampenmanagement. Een volwaardige opleiding van twintig studiepunten voor artsen, verpleegkundigen, legerofficieren, brandweerlui, politiemannen, bevelvoerders, vrijwilligers, beleids- en veiligheidsverantwoordelijken, enzovoort.
Waar de opleiding vroeger steunde op de drie pijlers KU Leuven, het NVKVV en de medische dienst van het leger, gaat het vandaag een stapje verder. “Ook de Universiteit Antwerpen had een eigen cursus”, vertelt dokter Sabbe. “In plaats van twee afzonderlijke opleidingen aan te bieden, besloten we om dit te laten samensmelten. Op een uur tijd was het beslist: er kwam een nieuwe cursus als postgraduaat voor alle Vlaamse universiteiten. En zo kende deze opleiding al een grote evolutie. Bij de start in 1989 was het veeleer eenheidsworst. Tien jaar later evolueerden we naar modules en vandaag is het een volwaardige samenwerking van vier Vlaamse universiteiten (Universiteit Antwerpen Campus Vesta, Vrije Universiteit Brussel, Universiteit Gent en KU Leuven), het NVKVV en de Koninklijke Militaire School.”
Tien interactieve modules
Het lessenpakket is opgedeeld in tien modules. Module één en twee, eindwerk en oefening, en algemeen kader en wetgeving, zijn verplichte kost voor wie nog twee andere modules wil kiezen om aan het aantal vereiste studiepunten te komen. “Daarom spreid je de opleiding best over twee tot drie jaar”, klinkt het. “De lessen zijn zeer interactief en worden over heel Vlaanderen gegeven op verschillende dagen tijdens de week.”
Naast het postgraduaat is er nog een monodisciplinaire tweedaagse opleiding voor artsen en verpleegkundigen. Dit is een samenvatting van wat in het postgraduaat gezien wordt en dient voor veel mensen als een opfrissing of als boost voor het zelfvertrouwen in hun professionele omgeving. De cursus heeft dan ook een praktische insteek.” Beide opleidingen zijn een onverhoopt succes. Daarom willen ze de capaciteit uitbreiden. De theorie zal dan een les voor iedereen worden, de praktijkoefeningen worden ontdubbeld.
Wetenschap en praktijk
Iedere verpleegkundige met een bachelordiploma kan het postgraduaat volgen. Uit een bevraging in Limburgse ziekenhuizen bleek ook dat de honger naar specifieke kennis inzake rampenmanagement groot is. “Iedere verpleegkundige op kritieke diensten maakte al eens een incident mee. Dan weet je hoe belangrijk een goede reactie is”, zegt Marc Sabbe. “Je steekt tijdens de opleiding niet enkel vakspecifieke kennis op, maar ook belangrijke lessen voor het dagelijks leven. In module 7, technologische rampen, praten we bijvoorbeeld over treinrampen en over wie je moet verwittigen om bij een ongeval de naderende trein op het andere perron tegen te houden. Je steekt kennis op, maar ook concrete praktische vaardigheden.”
Al schuilt de echte kracht van de opleiding volgens de urgentiearts in een ander hoekje. De kennisoverdracht is zeker belangrijk, maar je leert er elkaar ook echt kennen en gaat in interactie met verschillende disciplines die elkaar kunnen versterken. “Tijdens de les of tijdens de koffiepauze praat je met elkaar over wat je net leerde. Een brandweer- of politieman werkt anders dan een verpleegkundige of arts. Ze leren elkaars manier van werken kennen. Zo groeit het begrip en respect voor elkaars job, maar kunnen bepaalde aspecten ook meegenomen worden naar de eigen werkcontext.”
Wat is een ramp?
Een ramp is een begrip met een honderdtal definities, afhankelijk van de discipline. Voor de medico-sanitaire wereld spreken we van een ramp wanneer de vraag naar medische zorg het aanbod overstijgt. COVID-19 was dus zeker een ramp, maar ook de PFOS-situatie komt volgens dokter Sabbe zeker in aanmerking. “Je kan investeren in veiligheid, maar een nulrisico bestaat niet. Vind een ramp plaats, dan moet je weten hoe je die aanpakt. Haast op automatische piloot. Zeker wanneer je werkt op kritieke diensten. Al draait het niet enkel meer om de ramp zelf. Je moet ook kijken in functie van het herstel: hoe verhogen we de weerbaarheid.”
En die weerbaarheid is zeer maatschappelijk gebonden. Dokter Sabbe geeft het voorbeeld van de B-FASTteams die naar Iran en Haïti trokken na zware aardbevingen. Iran kende een klimaat van oorlog. Toen B-FAST er aankwam, was er al heel wat opgelost en aangepakt. De bevolking kende een zeer hoge veerkracht. In Haïti lag de situatie anders. Het is een arm land waar mensen veeleer bij de pakken bleven zitten en berustten in hun benarde situatie.
Ben je door het postgraduaat te volgen als zorgverlener goed voorbereid op al deze situaties? “Absoluut. Het is een zeer kwalitatieve opleiding en de samenwerking tussen de verschillende universiteiten verloopt zeer vlot. Het enige nadeel is dat we in een just-in-time maatschappij leven. Een klimaat waar investeren in risicoanalyse of in een degelijke voorbereiding niet rendeert op korte termijn en dus ook niet gebeurt. Daarom geloof ik zo sterk in het bundelen van onze krachten. Niet enkel in Vlaanderen, maar over heel België.”
Meer informatie over het postgraduaat en de inschrijvingsmodule vind je op www.rampenmanagement.be.
Hoe de coronacrisis het zorgsysteem al dan niet veranderde
Worden we overspoeld door een vierde golf? Hoe evolueren de verschillende varianten van het coronavirus? De pandemie biedt momenteel nog heel wat onzekerheden. Wat we wel al weten is hoe er kan teruggeblikt worden op de aanpak van deze gezondheidscrisis en welke lessen er getrokken worden voor de toekomst. Coronacommissaris Pedro Facon doet zijn verhaal: “De voorbije zeventien maanden zijn veel zaken boven water gekomen.”
We waren niet voorbereid. Een gevoel dat bij heel wat zorgverleners overheerst, en ook bij Pedro Facon. “Daardoor hebben we heel wat steken laten vallen. Er waren te weinig beschermingsmaterialen, er was geen systeem voor contactopsporing en -opvolging, enzovoort”, zegt de coronacommissaris. “De problemen in de gezondheidszorg, die al onderhuids aanwezig waren, kwamen plots heel prominent naar voor. Ook de samenwerkingen verliepen niet altijd vlot. Zo duidde de coronacrisis het belang van een geïntegreerde zorg. Ziekenhuizen, eerstelijn, woonzorgcentra, … die samenwerken als een geheel. Daarnaast hadden we ook te weinig handen aan het bed. Dat probleem stelde zich los van covid ook al. We moeten ons zorgpersoneel polyvalenter kunnen inschakelen en mensen makkelijker opleiden. Zo zijn ze inzetbaar daar waar de nood het hoogst is. Over het algemeen hadden we te weinig opgeleid personeel met kennis over infectiepreventie en infectiebeheersing. Tot slot speelde ook de onzekerheid een grote rol. Dat is vandaag nog steeds het geval. We moeten voortdurend de afweging maken tussen wat we wel en niet weten.”
Al wil Pedro Facon toch ook enkele positieve effecten laten noteren. Zo hebben de noodplannen en ziekenhuisnetwerken zeker hun doel bewezen en leverde de crisis nog maar eens het bewijs dat we over een goed opgeleid en bijzonder gemotiveerd zorgpersoneel beschikken. Ondanks de complexe bevoegdheden in de gezondheidszorg, slaagden zij er dag in dag uit in om te strijden tegen het virus.
Rol van de verpleegkundige
De situatie vandaag ligt enigszins anders dan in 2020. “Enerzijds wordt aan preventie en sensibilisering gedaan. Anderzijds hebben we geïnvesteerd in extra testcapaciteit en contactopvolging, is er aandacht voor luchtkwaliteit en wordt er aan outbreakmanagement gedaan”, zegt Facon. “Nu is het kwestie van niet zelfgenoegzaam te worden. Je bent maar zo goed als hoe je de laatste covidgolf beheerste. Nu is het zaak de geboekte vooruitgang stevig te verankeren. Deze systemen moeten opgezet worden zodat ze op korte termijn weer inzetbaar zijn of opgeschaald kunnen worden. Ik blijf aangesteld tot 9 oktober 2021, maar ik vermoed dat dit verlengd zal worden om die verankering te garanderen. Zo hoeven we niet meer van een blanco blad te vertrekken.”
Vandaag liggen nog enkele moeilijke vraagstukken op tafel om tot een duurzaam beleid te komen. Zo zijn er de controles op isolatie en quarantaine, maar moet ook ingezet worden op betere luchtventilatie in gebouwen. Ook de leer- en werkprestaties moeten omhoog zodat we meer capaciteit en voldoende handen aan het bed hebben, met kennis van infectiebeheersing. “Daar is iedereen zich intussen van bewust. De rol van de verpleegkundige is door covid niet meteen veranderd, al ben ik er wel van overtuigd dat we ze meer zijn gaan waarderen”, klinkt het. “Toch is er nog werk aan de winkel. Op financieel vlak hebben we onze waardering vanuit de overheid getoond. Maar waardering uit zich niet enkel in geld. Het draait ook om hoe we verpleegkundigen opleiden en inzetten, hoe we uitstroom tegengaan en hoe we hun taken delegeren binnen een corporatistisch systeem. Die waardering moet zich uiten in competentie. Verpleegkundigen zijn zorgexperts die een volwaardige rol vervullen naast de arts. Die autonomie moeten we hen dan ook geven.”
Pedro Facon spreekt de ambitie uit om alle verpleegkundigen omhoog tillen. “Geef HBO5-verpleegkundigen de kans tot een overgangsopleiding, bijvoorbeeld”, zegt hij. “Het plan om de HBO5-opleiding uit te faseren of te laten inkantelen in de bestaande opleidingen, mag landen. We hebben zeker geen overconsumptie van verpleegkundigen, want we verliezen er veel door ze inefficiënt in te zetten. De loopbaan van een verpleegkundige moet beter bestudeerd worden.”
Overcapaciteit en ondercapaciteit
Volgens een studie van het OESO ligt het Europees gemiddelde op 3,7 acute bedden voor 1.000 inwoners. In België zijn dat 5 bedden. Een gelijkaardig scenario doet zich voor bij de bedden op Intensieve Zorg, waar het Europees gemiddelde op 12 bedden ligt en België er over 17,4 beschikt. “Staar je niet blind op die gemiddelden. Een ICU-bed heeft in andere landen of zorginstellingen een verschillende betekenis. Hoe ga je die dan tellen? We hebben er relatief veel, dat klopt. Dat moet zich vertalen in de zorgcapaciteit ook. Voor mij is het belangrijker om te kijken naar hoe kwalitatief onze zorg is, dan naar hoeveel bedden er beschikbaar zijn. De KCE-studies die daarrond gebeurd zijn (om het aantal acute bedden, bedden op Intensieve Zorg en bedden op Spoed af te bouwen, nvdr.) blijven voor mij relevant. Covid toonde aan dat ons zorgprogramma versterking nodig heeft. Onze zorg heeft in bepaalde afdelingen meer bedden dan nodig zijn. Er is een overcapaciteit op materniteit, pediatrie en spoed. Op Intensieve Zorg en op revalidatiediensten, bijvoorbeeld, moet er capaciteit bijkomen. Die transformatie is een moeilijke oefening die moet gebeuren.”
Is een vraaggestuurde zorg de oplossing om ons zorgsysteem voor de volgende generaties betaalbaar te houden? “De zorgvraag verandert en nieuwe technologieën doen hun intrede. Een sterk zorgaanbod speelt in op die veranderende noden. Ik ben er van overtuigd dat het aanbod dan ook in functie van de vraag moet staan. Ouderenzorg, chronische zorg, mentale gezondheidszorg en extramurale zorg zullen toenemen. Daar moeten we dan ook op inzetten. Voor verpleegkundigen gaat het niet alleen om hun specialisatie en expertise, maar ook om de plaats waar ze werken. De intramurale zorg zal afnemen en ik verwacht dat verpleegkundigen meer in de eerstelijn, thuiszorg en in praktijken ingezet zullen worden. Een specialisatie, in bijvoorbeeld geestelijke gezondheid, is goed en is nodig. Toch moeten we er ook over waken dat de polyvalentie behouden blijft en dat we mensen gemotiveerd houden. Die flexibiliteit is belangrijk, want een verpleegkundige die nu het diploma haalt, zal binnen dertig jaar een totaal andere zorgcontext terechtkomen.”
Mike Bardyn, kwaliteitscoördinator Kritieke Diensten UZ Gent en lid van de werkgroep Kritieke Diensten NVKVV
Hoe heb jij de coronacrisis ervaren?
“Bedreigend en verbazend, maar vooral uitdagend. Er is veel gebeurd, zowel op professioneel als op persoonlijk vlak. Sinds de aanvang van de crisis bood ik extra ondersteuning aan de collega’s op de spoedgevallendienst. Wisselende werkdruk, piekmomenten, urgente zorg bieden is hier normaal. En toch maakten de beschermingsmaatregelen, de aanhoudende werkdruk en de zwaar zieke patiënten het heftiger dan normaal. Er was ook de onmacht dat we geen impact hadden op wat nog komen zou. Persoonlijk mocht ik tijdens een covidgolf onze tweede zoon verwelkomen. De strikte afwezigheid van bezoek en een verbod om de kamer te verlaten, voelden bevreemdend aan. Digitaal werd het nieuwe normaal. Niet iedereen kon hier in mee. Mijn grootmoeder stierf enkele maanden later volledig geïsoleerd in het rusthuis. Waardig afscheid nemen was niet mogelijk. Het laat je nadenken over hoe goed we het hadden.”
Zijn er belangrijke lessen getrokken?
“Door de pandemie staan we opnieuw met onze voeten op de grond. Het maakte ons nederig. In het begin had niemand hierop een antwoord. Onze samenleving stond voor een van haar grootste uitdagingen en onze gezondheidzorg speelde de hoofdrol. Bij de eerste golf was er nog geen referentieperiode. Alles kwam plots en prominent. We leerden snel en konden steunen op een werkvloer vol bereidwillige professionals die het beste van zichzelf gaven. Uiteraard bleef de druk hoog en was er onvoldoende recuperatie tussen de golven om van een normalisering te spreken. Dit, samen met de constante confrontatie met leed en isolement, putte veel collega’s uit. Thema’s zoals veerkracht, burn-out, mensen motiveren en empoweren staan nu nog meer op de voorgrond. De solidariteit was hoog en overal waren helpende handen. Toch kon niet elke helpende hand de noden op dat moment lenigen. De nood aan competentie en expertise werd al snel duidelijk binnen kritieke diensten. De toewijzing van mensen en middelen moet zonder kwaliteitsverlies of veiligheidsrisico verlopen.”
Wat kan er veranderen?
“Deze pandemie bracht voldoende innovatie, noodzakelijk in het kader van opsporing en preventie. Idealiter zouden we allen beschikken over een universeel patiëntendossier die alle informatie over de patiënt centraliseert. De vaccinatiegraad is fors verbeterd, maar moet zeker nog hoger. Bijkomstig mogen we niet vergeten dat op dit moment nog voornamelijk welvarende landen koplopers zijn in de vaccinatiegraad. Derdewereldlanden hebben haast geen toegang tot de nodige vaccins. Als we een globaal antwoord willen formuleren op COVID-19 en haar varianten, mogen we geen blinde vlekken hebben.”
Heb je aanbevelingen voor de overheid?
“De uitdagingen die deze pandemie met zich meebracht waren ongezien. Door te weinig voorbereiding waren de eerste golven overweldigend. Lessons learned, zou je denken, maar dit bleek niet altijd het geval. Het is van belang dat we fragmentatie en polarisatie vermijden. We moeten een lang termijnplan hebben en deze gezondheidscrisis verankeren in ons gezondheidszorgbeleid. De pijnpunten die nu aangehaald zijn, moeten aangepakt worden.”
Wil je iemand bedanken?
“We nemen te vaak aan dat bepaalde zaken vanzelfsprekend zijn. Deze pandemie bracht de vanzelfsprekendheid aan het wankelen. Daarom richt ik naast mijn collectieve dankjewel, mijn dankwoord naar mijn gezin en familie, naar mijn collega’s en werkgever, en naar het NVKVV. Thuiskomen in een warm gezin na een zware werkdag, samen door de storm op het werk, gesteund worden door je werkgever en beroepsorganisatie. Dit verhoogt je veerkracht. Veerkracht die we nodig hadden golf na golf.”
Brecht Serraes, voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Intensieve Zorg Verpleegkundigen (VVIZV)
Hoe heb jij de coronacrisis ervaren?
“Als een zeer intense periode waarbij een appel werd gedaan op de loyaliteit, flexibiliteit en deskundigheid van zorgverleners. Er zijn veel voorbeelden van verpleegkundigen die aan jobrotatie hebben gedaan. Ook ik ben teruggekeerd naar mijn job als verpleegkunde op Intensieve Zorg in AZ Nikolaas. Toch herinner ik me vooral die zorgmomenten in zijn puurste vorm, die dagelijkse realiteit werden. Maar ook het beeld van de eenzame patiënt, omringd door zorgpersoneel met mondmaskers, blijft bij. In de kracht om dit te overschouwen, is deze crisis voor iedere zorgverlener, iedere zorginstelling en het volledige gezondheidszorgsysteem een bundeling van leerpunten.”
Zijn er belangrijke lessen getrokken?
“We waren in het begin getuige van de spanningsvelden tussen de politieke niveaus, adviseurs en experten. Het positieve is wel dat naarmate de overleggen elkaar opvolgende men meer op een gelijke versnelling, tred kwam om tot een gemeenschappelijke en uniforme lijn te komen. Maar dit heeft te veel tijd gekost. Door de besparingen in de gezondheidszorg van enkele jaren geleden, gingen we ook met een bepaalde achterstand de crisis in. Er is nu wel een nieuwe financiële impuls, toch liggen hier ook nog veel opportuniteiten. Zo zijn de normeringen en aanvullende financieringsbronnen niet mee geëvolueerd met de huidige zorgnoden. We moeten de handen aan het bed optimaler inzetten. Hedendaagse wetenschappelijk inzichten concluderen dat het zinvoller is om niet over normering te praten maar over ratio’s en evenwichtige skills mix. Het debat gaat dus verder dan enkel ‘meer handen aan bed’ ook competenties spelen een belangrijke rol. Kwaliteitsvolle en betaalbare opleidingen en vervolgtrajecten zijn hierin cruciaal om kwaliteitsvolle zorg te blijven nastreven. Daarom de uitdrukkelijke vraag om verder te bouw aan de professionalisering van het verpleegkundig beroep. Een verpleegkundige is een hoogopgeleid professional met een rugzak vol kennis, kunde en attitude die toegepast kan worden in verschillende zorgsituaties en contexten.”
Wat kan er veranderen?
“Verschillende sectoren – ziekenhuizen, ouderenzorg, thuiszorg – krijgen terecht aandacht. Ook hier moeten de nodige krachten gebundeld worden om te komen tot een brede en gezamenlijke bewustwording van wat gezondheid, welzijn en zorg betekenen. Er zijn ook andere evoluties, zoals digitalisatie en telemonitoring, die we beter gezamenlijk aanpakken. COVID-19 had ook gevolgen voor de mentale gezondheid, zowel bij zorgverleners als bij burgers. Schenk hier voldoende aandacht en middelen aan. Het aanbod en de capaciteit van psychosociale educatie en ondersteuning moet voldoende sterk zijn. Een duidelijke monitoring van aanbod en gebruik lijkt me dan ook opportuun om de capaciteit bij te sturen. Het hele zorgsysteem moet opgewaardeerd worden.”
Heb je aanbevelingen voor de overheid?
“Maak werk van een eenheid van commando, maar ook van gefinancierde functiedifferentiatie en van horizontale ontwikkelingsmogelijkheden binnen het verpleegkundig beroep. Voorzie psychosociale omkadering voor zorgverleners. Verpleegkunde werd positief onder de aandacht gebracht, grijp dit momentum aan om positieve veranderingen door te voeren.”
Wil je iemand bedanken?
“Eén persoon bedanken doet onrecht aan de omvang van schakels die mee gestreden hebben tegen deze crisis. Zo zijn er de zorgverleners die actief hun rol opnamen in de vuurlinie, maar ook de zorgverleners die zich inzetten om de reguliere zorg te waarborgen. Hun deskundigheid, flexibiliteit en verantwoordelijkheidszin roepen bij mij enorm veel respect op.”
Reanimatie in buikligging
Reanimeren, elke verpleegkundige wordt er mee geconfronteerd. Uniforme Europese richtlijnen maken dat zorgverleners exact weten hoe ze te werk moeten gaan. Maar wanneer de situatie niet toelaat deze richtlijnen toe te passen, wordt het een moeilijkere kwestie. Een voorbeeld van zo’n situatie is wanneer patiënten op intensieve zorg in buikligging (prone positie) verzorgd worden. Angela Jansen, verpleegkundige op intensieve zorg in Ziekenhuis Oost-Limburg ontwikkelde hier als eindwerk in de banaba spoed en intensieve zorg aan Hogeschool PXL, zelf een algoritme voor.
De prone positie werd al lang gehanteerd bij patiënten met ernstig respiratoir falen, al werd die eerder uitzonderlijk toegepast. COVID-19 bracht daar verandering in. Tot 70 procent van de mechanisch geventileerde covidpatiënten verblijft in deze positie op intensieve zorg. Kritieke covidpatiënten hebben bovendien een verhoogd risico op een cardiorespiratoir arrest. Reanimeren in deze positie is een uitdaging, gezien de patiënt daarvoor eerst weer op de rug moet worden gedraaid. Dit houdt risico’s in voor patiënt en zorgverlener (zie tabel). Zeker wanneer dit haastig en onvoorbereid moet gebeuren, zoals het geval is in een reanimatiesetting.
De literatuur rond prone cpr is beperkt gezien er tot voor kort weinig noodzaak was aan onderzoek. Toch is er meer bewijs dan zorgverleners beseffen. De literatuur betreft voornamelijk cases waarbij prone cpr in de operatiekamer werd toegepast. Zo trad bij 92 procent ROSC (return of spontaneous circulation) op. Prone cpr genereert bijkomend hogere bloeddrukken dan standaard cpr. Tijdens standaard cpr is er bij elke compressie een verplaatsing van abdominale structuren waardoor een gedeelte van de toegediende kracht langs daar verloren gaat. In buikligging is dat niet het geval. Men kan bovendien krachtigere compressies toedienen op de wervelkolom, gezien deze meer rigide is dan het sternum en ribben. Prone cpr kan dus worden toegepast in een gecontroleerde setting zoals intensieve zorg, maar enkel bij geïntubeerde patiënten.
Zorg eerst dat er tegendruk wordt gegeven ter hoogte van het sternum, door een zandzak of infuuszak onder het sternum te plaatsen. Dit heeft effectievere compressie tot gevolg. Plaats de handen in standaardpositie op de wervelkolom, op niveau van de onderste hoeken van de schouderbladen. Dien compressies toe aan een standaardsnelheid van 100-120x/min, 5-6cm diep. Plaats de defibrillator pads bij voorkeur in bi-axillaire positie, of anterior posterior als alternatief. Beoordeel de kwaliteit van de cpr door ETCO2 (>10mmHg) en arteriële bloeddrukmeting (>25 mmHg). Draai de patiënt indien deze niet toereikend zijn. De nodige stappen werden door Angela Janssen beschreven in een prone cpr algoritme, dat ontwerpen werd aan de hand van beschikbare literatuur en de huidige ERC-richtlijnen.
Een sterk wetenschappelijk netwerk: waarom de JBI-richtlijnen zo belangrijk zijn
Op dit moment zitten de onderhandelingen voor de aankoop van de JBI-databank (Joanna Briggs Institute) op kruissnelheid. Dit bevat wetenschappelijke richtlijnen die verpleegkundigen helpen in hun dagelijkse handelingen. Zo stijgt niet alleen de kwaliteit van de zorg, maar ook de kennis van iedere verpleegkundige. Deze realisatie startte in 2016 met een federaal EBP (Evidence Based Practice) masterplan en kwam pas de laatste twee jaar in een stroomversnelling. Dat vroeg een enorme inzet van een heel team. Jef Adriaenssens, Health Service Researcher aan het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE), legt ons stap per stap uit wat het belang van deze EBP-richtlijnen is.
Eigenlijk moeten we zo’n dertien jaar terug in de tijd keren. Toen legden enkele artsen de EBP-principes vast en lanceerden een databank binnen de KU Leuven. De synchronisatie van de verschillende initiatieven in België verliep op dat moment niet optimaal en ook de financiering was nogal onduidelijk. Ook het feit dat deze richtlijnen er enkel voor huisartsen waren, kon beter. De eerste aanzet naar EBP-richtlijnen voor verpleegkundigen werd zo gegeven.
En dat was vooral een verdienste van de verpleegkundigen zelf. Ze trokken met het NVKVV en het Platform voor Wetenschap en Praktijk, en met de steun van de AUVB en andere beroepsgroepen, het hele proces op gang. “Toenmalig minister van Volksgezondheid Maggie De Block maakte in 2016 middelen vrij en creëerde met het Federale EBP-Netwerk sturing voor het aankopen en voor het centraliseren van richtlijnen voor zorgberoepen”, vertelt Jef Adriaenssens. “Het ging toen om de tien erkende beroepsgroepen uit de eerstelijnszorg: verpleegkundigen, podologen, diëtisten, artsen, apothekers, vroedvrouwen, kinesitherapeuten, ergotherapeuten, logopedisten en tandartsen. Let op, voor verpleegkundigen bestonden op dat moment al enkele richtlijnen van CIPIQ-S, maar verder niets.”
Netwerkmodel
Het initiatief werd warm onthaald. Enige probleem: er was onvoldoende content voorhanden voor de niet-huisartsen. Prioriteiten stellen was de boodschap. Eerst en vooral was er nood aan de installatie van een nieuw EBP-plan. Het werd een netwerkmodel op basis van zes rollen (zie schema), te beginnen met de prioritisatie. “Waar is er nood aan? Beroepsgroepen mogen jaarlijks projectvoorstellen indienen die toepasbaar zijn in het werkveld. Deze worden grondig bekeken en als de vraag gerechtvaardigd en onderbouwd is, kunnen ze mogelijk gefinancierd worden en schuiven ze door naar de volgende fase: de ontwikkeling”, legt Jef uit. “In die fase wordt een EBP-richtlijn of -product effectief ontwikkeld. Dat doe je niet zomaar en vraagt zeer veel expertise in methodologische processen. Staat die richtlijn op punt, dan kijken we of die ook goed gemaakt is. Dit noemen we de validatie en dit gebeurt door CEBAM (Belgisch Centrum voor Evidence-Based Medicine, nvdr.). De disseminatie of verspreiding verloopt dan weer via Ebpracticenet, een gratis portaal voor de zorg dat de richtlijnen, na vertaling en eventuele contextualisatie, online ter beschikking stelt. Daarna komen we in de implementatiefase, die ook door Ebpracticenet gebeurt, want de richtlijnen moeten ook effectief gebruikt worden. Dit vraagt een zekere sensibilisatie en vaak ook een gedragswijziging. Tot slot is er de evaluatie waarin we gaan kijken of die richtlijn gebruikt wordt en of ze effect heeft.”
Zoeken naar inhoud
Dat de zoektocht naar richtlijnen voor tien zorgberoepen een titanenwerk is, wordt stilaan duidelijk. Er is een sterk netwerk nodig met mensen en organisaties die nauw samenwerken en de materie door en door beheersen. En dan is het probleem van de content nog niet opgelost. “Je hebt kritische massa nodig als je zo’n databank wil aanleggen. Van 2011 tot 2013 hebben we daar werk van gemaakt”, licht Jef toe. “Voor huisartsen kochten we uiteindelijk een Finse databank aan met zo’n duizend richtlijnen. Die pasten we al aan naar de Belgische gezondheidszorg. In 2015 volgde dan een grondige studie van een zestal buitenlandse multidisciplinaire databanken. Die van het Joanna Briggs Institute (JBI) van de University of Adelaide in Australië stak er met haar meer dan 4.000 EBP-bronnen met kop en schouders bovenuit.”
De JBI-databank verzamelt richtlijnen van meer dan tachtig wetenschappelijke centra wereldwijd, te vergelijken met de Cochrane Collaboration. Jef trok als toenmalig adjunct-directeur van het BICEP (Belgian Interuniversity Collaboration for Evidence-based Practice) naar Australië om de onderhandelingen voor te bereiden. Zo’n databank aankopen doe je namelijk niet in een-twee-drie. Ze moet grondig bestudeerd worden en ook de financiële middelen voor de aankoop, vertaling, contextualisatie en updates moeten volgen. “De onderhandelingen verlopen vlot en ik vertel dan ook graag met enige trots dat de JBI-databank momenteel in de laatste fase van de certificatie bij CEBAM zit”, zegt Jef. “Tegen het einde van 2021 is de databank in België mogelijk al operationeel.”
Driehoeksverhouding
Wat vind je als verpleegkundige nu in die JBI databank op Ebpracticenet? Om te beginnen zijn er met 920 recommended practices, 3.668 evidence summaries en 16 best practice information sheets zo’n 4.588 richtlijnen, waarvan veel voor verpleegkundigen. Gaande van concreet advies voor de organisatie van zorg tot aanbevelingen voor het (niet-)ontsmetten voor een inspuiting. Dit alles is onderbouwd door recente wetenschappelijke studies. Die informatie is er overigens niet alleen voor zorgverleners. Ook de zorgvrager speelt een rol in dit verhaal. “De zorgvrager is één van de drie noodzakelijke pijlers om aan evidence-based practice te doen. Aan de ene kant heb je de zorgverstrekker, zijn expertise en klinische vaardigheden. Aan de andere kant staat de patiënt die actief deelneemt aan zijn zorg en behandeling. Beide worden ondersteund door aanbevelingen uit wetenschappelijke kennis”, legt Jef uit. “Omdat evidence-based richtlijnen voor een leek vaak moeilijk zijn om te interpreteren, moet ook steeds een patiëntenrichtlijn voorzien worden. Dat luik neemt Gezondheid en Wetenschap voor haar rekening.”
De JBI-richtlijnen vormen een grote hulp, voor verpleegkundigen en voor andere zorgberoepen. “Ook psychologen zouden graag aansluiten bij het EBP Netwerk, maar dit moet grondig bekeken worden”, zegt Jef nog. Hoe dan ook zijn deze richtlijnen er voor alle aspecten van de zorg: van de organisatie en evaluatie tot preventie, behandeling en nazorg. De richtlijnen stimuleren daarnaast ook het principe van levenslang leren. “Je leert praktische vaardigheden op school, maar teert niet je hele loopbaan op dat diploma. De JBI-databank helpt je om te gaan met nieuwe tools. Het is een medium voor verpleegkundigen dat ze van op de schoolbanken tot aan hun pensioen kunnen raadplegen.”
Effecten op de werkvloer
Stiekem droomt Jef al even over de volgende stap. “Het ideale scenario is dat je aan het bed van de zorgvrager staat en met één muisklik de nieuwste kennis en richtlijn te zien krijgt. Dokters werken in hun patiëntendossier al zo. Het heet clinical decision support en voor verpleegkundigen is het in volle ontwikkeling. Het effect ervan is niet min. Er gebeuren minder vergissingen want je hebt de laatste wetenschappelijke info bij de hand. Maar je verruimt ook je kennis en blijft niet hangen in traditionele behandelingen. Daarnaast behoud je ook steeds die kritische blik op de handelingen die je stelt. Evidence-based Practice is niet zoals een kookboek waarin je de stappen volgt. Elke zorgvrager is anders en de situatie verschilt keer op keer.”
In het masterplan werd al snel duidelijk dat de vrijgemaakte financiële middelen voor de aankoop ook gekoppeld zouden moeten worden aan een serieuze tijdsinvestering want ook het up-to-date houden ervan vraagt het nodige werk en aandacht. Zal dit dan effect hebben op het beroep van verpleegkundigen? “Zeker”, zegt Jef overtuigd. “Het zal ook de uitstroom verminderen. In de Verenigde Staten deden ze een onderzoek waaruit blijkt dat wanneer de positie en expertise van een verpleegkundige binnen de zorg gewaardeerd wordt, de uitstroom daalt en de instroom stijgt. Ze noemen dit het magnet hospital-principe. Met een stevige fundering aan kennis en de principes van evidence-based practice staat de verpleegkundige namelijk zelfzeker in zijn/haar expertise. Dit laat toe om op gelijke voet in discussie te gaan met andere zorgberoepen. Zo kunnen ze samen de zorgpuzzel van de zorgvrager leggen, met recente wetenschappelijke kennis als fundering. Als verpleegkundigen waren we bij elke stap van dit project nauw betrokken. We mogen terecht fier zijn dat we mee aan de basis staan van dit ingewikkelde verhaal.”
Bronnen:
Een globaal plan voor Evidence Based Practice in België.
K.B. 12 november 2017 – Koninklijk besluit houdende toekenning van een toelage aan EBMpracticenet VZW om het systematisch gebruik van Evidence Based Practice in de beroepsuitoefening van de erkende gezondheidszorg-beoefenaars te stimuleren voor een kwaliteitsvollere zorg gedurende de periode van 1 september 2017 tot en met 31 december 2017. B.S. 05.0I.2018
Project EBNursing, FOD Volksgezondheid, 2016
Een kompas richting een sterke eerste lijn
Het Vlaamse Instituut voor de Eerste Lijn, VIVEL, werd in januari 2019 opgericht ter ondersteuning en versterking van de eerste lijn en de zorgraden in de gezondheids- en welzijnssector. Om hun strategische – en beleidsbeslissingen vorm te geven ontwikkelden ze een kompas dat recent uitbreidde van vier naar vijf pijlers: de Quintuple Aim. Deze vijf pijlers hebben als doel een optimale zorg en welzijn van iedereen centraal te zetten. VIVEL zet dan ook volledig in op samenwerkingen en ondersteuningen binnen de eerstelijnszones in Vlaanderen en Brussel.
Al sinds de jaren 80 droomt de gezondheidssector van een instituut voor de eerste lijn, dat een intense en duurzame samenwerking zou bevorderen. Het was pas onder minister Jo Vandeurzen dat in 2019 het eerstelijnsdecreet werd goedgekeurd dat de basis vormde voor de oprichting van de zorgraden en de vzw VIVEL als centraal aanspreekpunt voor de eerste lijn. “VIVEL is een zeer jonge organisatie, maar ook de zorgraden zijn pas opgericht in juli 2020. COVID-19 bracht onze werking meteen in een stroomversnelling en toonde al snel aan hoe belangrijk een instituut voor de Eerste Lijn en de zorgraden zijn”, zegt dokter Caroline Verlinde, directeur van VIVEL. “De multidisciplinaire teams van de zorgraden lieten in volle coronacrisis zien dat ze flexibel konden inspelen en samenwerken om aan alle noden in de eerstelijnszone tegemoet te komen. Wij ondersteunden hen met vormingen, ons kennisplatform en activiteiten, uitgewerkt volgens wat de zorgraden nodig hadden. We merkten dat er samenwerkingen ontstonden die voordien onbestaande waren. Huisartsenkringen, lokale besturen, andere actoren, … Allemaal vonden ze elkaar: van sensibilisering, quarantaine coaching, contact- en bronopsporing tot de vaccinatie. In een complex zorglandschap is dat niet vanzelfsprekend, maar is het cruciaal om samen te werken en om elkaars sterktes aan te vullen. Ook daar helpt VIVEL, door gezondheid en welzijn te combineren. We verbinden de eerste lijn met vertegenwoordigers van personen met een zorg- en ondersteuningsnood, met mantelzorgers, expertisecentra, enzovoort.”
Eerstelijnszones? Zorgraden? In Vlaanderen en Brussel zijn er zestig eerstelijnszones, geografisch afgebakende gebieden. De zorgraden zijn het kloppende hart van de eerstelijnszones. Ze brengen kennis en kunde samen vanuit verschillende disciplines. Samen met alle zorgaanbieders in de zone moeten zij inspelen op de noden van de zorgvrager. VIVEL ondersteunt hen hierin. In de eerste plaats als netwerkorganisatie die samenwerken stimuleert. En daarnaast ook door het ter beschikking stellen van informatie en data. “We delen implementatietools, coachen, adviseren en organiseren vormingen om de eerstelijnszones te ondersteunen”, vertelt Caroline. “We bieden ook strategisch advies aan de Vlaamse en Brusselse overheid met als doel het beleid voor de eerstelijnszorg te optimaliseren.”
Sociale inclusie
VIVEL gaat doordacht te werk in het nemen van strategische – en beleidsbeslissingen voor gezondheid en welzijn. Het doel: efficiënt impact realiseren over alle doelgroepen heen. Hiervoor maakt VIVEL gebruik van de Quintuple Aim (zie schema), een kompas met vijf pijlers. Die vijfde pijler werd recent toegevoegd omdat sociale rechtvaardigheid en inclusie van groot belang is. “De Quintuple Aim is onze toetssteen voor beslissingen en strategieën”, legt Caroline uit. “De vier pijlers van de Quadruple Aim moeten namelijk ook werken voor de meest kwetsbaren in onze samenleving. Sociale inclusie is een belangrijk aspect. VIVEL wil namelijk iedereen van de bevolking bereiken vanuit het proportioneel universalisme: het hanteren van andere strategieën om met dezelfde acties hetzelfde effect te bekomen bij verschillende doelgroepen.”
Caroline geeft het voorbeeld van de vaccinatiestrategie. Wil je een vaccinatiegraad van meer dan 70 procent, dan moet je je populatie opdelen in doelgroepen. Je hebt jongeren, ouderen, mensen in instellingen, bedlegerige personen, maar ook twijfelaars, zeevaarders, mensen die geen digitale vaardigheden bezitten of die de taal niet helemaal machtig zijn. Je moet goed nadenken hoe je al deze mensen wil bereiken en daar heb je verschillende strategieën binnen gezondheid en welzijn voor nodig. De Quintuple Aim geeft dan de richting aan.
“Er zijn nog heel wat andere voorbeelden. In de gezondheidszorg denk ik aan de terugbetaling van ambulante raadplegingen van geconventioneerde klinisch psychologen. Zo versterken we de toegankelijkheid van de GGZ, ondersteunen we de eerste lijn en is er een betere doorverwijzing naar meer gespecialiseerde zorg. Om in te spelen op de toename van de psychosociale problemen tijdens de pandemie werd een uitbreiding van de terugbetaling voor eerstelijns psychologische zorg goedgekeurd. Dit kan stap voor stap de toegankelijkheid verbeteren en de sociale ongelijkheden in de geestelijke gezondheidszorg verminderen.”
Een gids voor een complexe sector
De Quintuple Aim kan op zowat alle zorgniveaus toegepast worden. Op marco- en microniveau: gaande van het beleid of een – bijvoorbeeld – verpleegkundige organisaties tot de zorgverlener en zorgvrager. “Die vijfde pijler illustreert net dat de zorg die je levert, ook als verpleegkundige, moet aangepast zijn aan de ontvanger. En elke ontvanger is anders. One size doesn’t fit all, een boodschap die verpleegkundigen zeker zullen beamen”, vertelt Caroline.
Met de Quintuple Aim de uitstroom in de zorg tegengaan? Volgens VIVEL kan dat zeker. Sterker nog: zorgaanbieders hun job met voldoening laten uitvoeren is een van de initiële pijlers van het kompas. Samen met het efficiënt en effectief organiseren van de ingezette middelen. Maar VIVEL gaat verder en werkt mee aan tal van projecten die tot een hogere werktevredenheid van alle zorgprofessionals leiden. Een mooi voorbeeld van zo’n project is De ZorgSamen. Dit biedt psychologische ondersteuning aan zorgverleners om hen voldoende veerkracht te geven. Het initiatief ontstond vanuit Zorgnet-Icuro en groeide uit tot een online platform voor de hele Vlaamse zorg- en welzijnssector.
Als zorgverlener alleen de problemen van je zorgvrager oplossen is haast onmogelijk. Net daarom is samenwerken zo waardevol. “De zorg is een complexe en versnipperde sector waar samenwerkingen niet altijd vanzelfsprekend zijn. Nochtans zijn er grote gezondheidswinsten te maken door een sterkere, interprofessionele samenwerking. Maar om samen te werken moet je elkaar eerst kennen en daar knelt het schoentje”, zegt Caroline nog. “Een gemeenschappelijk project helpt, maar de grote hefboom was COVID-19. Huisartsen, verpleegkundigen, apothekers, lokale besturen, welzijnswerkers, enzovoort. Allemaal vonden ze elkaar. Via buurtgerichte werkingen, het inzetten van COVID-19-coaches door artsen, de aandacht voor de psychosociale gevolgen, het inzetten van verpleegkundigen in triagecentra, woonzorgcentra, vaccinatiecentra, noem maar op. Deze gezamenlijk aanpak leidde tot succesvolle oplossingen. Kleine stappen en initiatieven brachten nieuwe en betere inzichten. Er zijn sterke fundamenten gelegd waar we nu op verder kunnen bouwen.”
Wat is VIVEL?
VIVEL is het Vlaams Instituut Voor de Eerste Lijn dat sinds 1 mei 2019 erkend en gefinancierd wordt door de Vlaamse Overheid als partnerorganisatie voor de eerste lijn. Op Vlaams niveau is VIVEL het centrale aanspreekpunt en het platform voor de dialoog van de eerstelijnsactoren met de overheid en met elkaar. VIVEL verenigt de gezondheids- en welzijnsactoren van de eerste lijn, de vertegenwoordigers van personen met een zorg- en ondersteuningsnood, mantelzorgers en gebruikers, de lokale besturen en de expertisecentra. Samen met alle actoren van de eerste lijn wil VIVEL de gezondheid en het welzijn van elke burger in Vlaanderen en Brussel verbeteren.
VIVEL wil de eerste lijn versterken en ondersteunen door het vormen van lerende netwerken in de eerste lijn, het delen van expertise, ontsluiten van data, ontwikkelen van methodieken, geven van vorming en coaching, het stimuleren van innovatie en het adviseren van de overheid.
Meer informatie: vivel.be
Meer weten over de zorgraden? Op vivel.be vindt je een mooie animatie.
Care shift: een goed idee?
Zorg verschuift steeds vaker van het ziekenhuis naar de thuisomgeving. Thuishospitalisaties nemen toe, net als de werkdruk en de complexiteit van de zorg. Kristel De Vliegher bestudeerde in 2015 de evoluerende rol van de thuisverpleegkundige en houdt vandaag de vinger aan de pols als diensthoofd van het verpleegkundig departement van het Wit-Gele Kruis. Ze geeft aan wat er toen, en vooral nu, speelt in het werkveld.
Steeds meer patiënten worden vroeger ontslagen uit het ziekenhuis en ontvangen thuis de nodige zorgen. De vergrijzing van de bevolking speelt een rol, maar ook het toenemende aantal chronische ziekten, de vooruitgang van de geneeskunde en het gebrek aan financiële middelen voor langdurige ziekenhuisverblijven dragen hier toe bij. Ze waren in 2015 ook de aanleiding voor een studie naar de belangrijke rol van thuisverpleegkundigen. Kristel De Vliegher: “Er zijn meerdere morbiditeiten die heel wat complexe en technische zorgen vragen. Niet alleen de inhoud van het werk van thuisverpleegkundigen is veranderd, maar ook de complexiteit neemt toe. In mijn doctoraat ging ik op zoek naar hoe thuisverpleegkundigen die care shift aanvoelen en benaderen. Welke handelingen worden steeds vaker in een thuisomgeving uitgevoerd? Wat is het effect hiervan op thuisverpleegkundigen en wat hebben zij nodig om hun job correct en met voldoening te blijven uitvoeren?”
Kristel trok toen drie belangrijke conclusies. Om te beginnen was er geen duidelijke definitie van wat een technische en een complexe interventie is. Ook vandaag zijn die definities nog niet helemaal duidelijk. “Al hebben we wel een algemene aanvaarding van wat deze begrippen inhouden”, legt Kristel uit. “Onder een technische interventie verstaan we alle handelingen die opgenomen zijn in de nomenclatuur van het RIZIV. Ze vormen de basis van een thuisverpleegkundige. Complexe interventies zijn vaak tijdsintensief en zijn context- en casusgericht te bekijken. Denk maar aan ingewikkelde wondzorg, pijn- of medicatiepompen, het vervangen van suprapubische sondes, palliatieve zorg of ambulante dialyse.”
Complete zorg aan huis
Of iets nu complex of technisch is, alles valt of staat met een duidelijk en volledig medisch voorschrift, de beschikbaarheid van het juiste materiaal, een realistische zorgsituatie met voldoende ondersteuning vanuit de thuissituatie, en een bekwame thuisverpleegkundige met een grote verantwoordelijkheidszin. Deze schoolt zich bij en staat in nauw contact met de zorgvrager, diens familie en zorgteam. En dat brengt ons bij conclusie twee: die van een meer geïntegreerde thuiszorg. “Dat betekent voor thuisverpleegkundigen meteen dat ze al hun vaardigheden uit de kast moeten halen. Is de gezondheidstoestand van een patiënt stabiel, dan mag die het ziekenhuis verlaten en staat de thuisverpleegkundige in voor de wondzorg, injecties, het controleren van de glycemiewaarden, het opvolgen van de antibioticakuur, enzovoort. Daarnaast voeren ze ook steeds vaker handelingen uit die typisch enkel in ziekenhuizen gesteld worden. Zoals bijvoorbeeld chemotherapie, negatieve druktherapie, sondevoeding, het plaatsen van een poortkatheter, dialyse of complexe palliatieve zorg. Een thuishospitalisatie, zoals dat ook wel genoemd wordt.”
Wat zijn technische en complexe interventies?
Een technische interventie wordt bepaald door:
- de kennis, ervaring en vaardigheden van de verpleegkundige
- de zorghouding of hoe de verpleegkundige de patiënten fysisch, psychisch en sociaal ondersteunt
- voortdurende bijscholing
- een medisch voorschrift
- de opname in de nomenclatuur van het RIZIV
- het gebruik van medische instrumenten
- de observatie en verantwoordelijkheidszin van de verpleegkundige
Een complexe interventie wordt bepaald door:
- meer kennis, ervaring en vaardigheden
- het behalen van een bepaald niveau door ervaring
- observatie en supervisie, een hoger risico op complicaties
- voortdurende bijscholing
- het gebruik van specifieke instrumenten
- meerdere technische en arbeidsintensieve handelingen
- emotionele steun, vaak in een palliatieve situatie
- interactie met de coördinerende zorgpersoon en andere medische disciplines
Om dit allemaal te realiseren heeft de thuisverpleegkundige ondersteuning nodig. Enerzijds zijn dat meer handen aan het bed, anderzijds meer financiële middelen die alle gestelde handelingen en zorg coveren. En die types ondersteuning zijn enkel effectief wanneer ook werk gemaakt wordt van de derde en laatste conclusie uit het onderzoek: een inter- en multidisciplinaire samenwerking en communicatie. Zowel tussen verschillende zorgberoepen in de vorm van team meetings, rapporten of zorgplannen, als tussen zorgverlener, zorgvrager en de familie. “Het goed organiseren en coördineren van de zorg is cruciaal. Op dit domein zijn de grootste vooruitgangen geboekt”, zegt Kristel nog. “Zorgcoördinatie en case management zijn geen nieuwe begrippen meer, maar tot op heden zijn beide zorgvormen nog niet eenduidig structureel verankerd in de gezondheidszorg. Idealiter vertrekt de zorgcoördinatie vanuit de patiënt en zijn familie en wat zij nog zelf kunnen en willen opnemen. Vervolgens wordt met de verschillenden zorgverleners, in overleg met de patiënt en zijn omgeving, gekeken wie welke rol vervult. ”
Op maat van de zorgvrager
De studie van Kristel kaderde toen in een breder project van het RIZIV over de integratie van zorgkundigen in de thuiszorg. De drie conclusies liggen op tafel, is er in tussentijd veel veranderd? “Met de komst van de eerstelijnszones is er heel wat werk verzet. Zorgcoördinatie en case management zijn in volle ontwikkeling en zowel in de protocol 3-projecten als in de projecten chronische zorg wordt hier hard rond gewerkt”, zegt Kristel. “De coronacrisis gaf de samenwerking een boost. Mensen moesten elkaar vinden om de zorg in tijden van een pandemie te continueren en blijvend te kunnen garanderen. Via samenwerking probeerde men de behoeften van iedere patiënt te blijven vervullen. Ook het werken met zorgkundigen betekent een hele ondersteuning voor de thuisverpleegkundige, zeker in een crisissituatie waar alle handen meer dan nodig zijn. Ook los van corona, zal een verpleegkundige zijn of haar patiënt nooit uit handen geven, maar door beroep te doen op een zorgkundige kan de kwaliteit en continuïteit van zorg blijvend worden gegarandeerd.
De verhoogde werkdruk, de meer complexe zorg. Is die care shift wel een goed idee? “Ja”, zegt Kristel overtuigd. “In deze coronacrisis zien we dat ziekenhuizen genoodzaakt zijn om de reguliere zorg af te bouwen en dat mensen niet meer naar het ziekenhuis durven gaan. Verpleegkundigen hebben de expertise en scholen zich voortdurend bij. Ze zijn voorbereid op complexe zorgsituaties en op de verdere opvolging van de patiënt thuis. Bij thuisverpleegkundigen komt daar nog eens bij dat ze de zorgvrager en zijn of haar context zeer goed kennen. Ze komen bij de zorgvrager thuis en bouwen zo een vertrouwensband op. Die samenwerking met de tweedelijnszorg is dan ook bijzonder waardevol, maar enkel wanneer dat in overleg gebeurt. De thuisverpleegkundige volgt de zorgvrager op en voorziet de tweedelijnszorg met context en extra informatie. Een verpleegkundige informeert vanuit een klinische blik en met het oog op maatschappelijk verantwoorde zorg.”
Een brede waaier aan competenties
Momenteel lopen er enkele proefprojecten in het kader van de verschuiving van zorg van het ziekenhuis naar de thuiszorg, zoals negatieve druktherapie, waarbij de patiënt kosteloos zijn therapie kan verderzetten thuis, de mogelijkheid om chemo- en infuustherapie bij een kankerbehandeling thuis op te nemen, en een project rond hartfalen, waarbij de patiënten thuis verder worden opgevolgd in nauwe samenwerking met het ziekenhuis.
Kristel besluit: “Om aan de toekomstige uitdagingen het hoofd te bieden, zal ook de opleiding moeten veranderen en een meer multidisciplinaire aanpak aan boord leggen. Thuisverpleegkundigen kunnen niet in alles gespecialiseerd zijn, maar door levenslang leren te stimuleren, bouwen ze wel ervaring en expertise op. Er is nog heel wat werk voor de boeg als we een multidisciplinaire aanpak, goede communicatie en meer middelen voor de thuiszorg willen bereiken, maar we zijn op de goede weg. Als de huidige situatie in de gezondheidszorg ons iets geleerd heeft, is dat verpleegkundigen zeer inventief zijn en alles in het werk zullen stellen om de reguliere zorg toch te laten doorgaan.”
Mannen en verpleegkunde
In maart lanceerde Vrouw en Maatschappij een campagne om meer mannen naar de zorg te lokken. Zo willen ze de vele vacatures in de sector ingevuld krijgen. Het aandeel mannen die actief zijn in de verpleegkunde ligt historisch gezien dan ook aan de lage kant. Toch merkte de Planningscommissie op dat het aantal mannen die voor het beroep kiezen, gestegen is. Voor heel België gaat het zelfs om een stijging van 40 procent. Waarom kiezen mannen voor verpleegkunde? En wat vinden ze er zo tof aan? Dat laten we hen graag zelf vertellen.
Peter Pauwels (53) uit Laarne
Nachtverpleegkundige in het UZ Brussel
Hoelang ben je al verpleegkundige?
29 jaar
Waarom koos je voor verpleegkunde?
Ik zorg graag voor mensen. Hen beter zien worden of hun toestand zien stabiliseren geeft voldoening. Ook het sociale contact is een grote motivator.
Wat vind je zo leuk aan je job?
Er is veel afwisseling op de werkvloer. Geen enkele dag is hetzelfde. De dankbaarheid van patiënten en hun families geeft ook enorm veel voldoening.
Hoe ga je om met de vooroordelen dat verpleegkunde een vrouwelijk beroep is?
Dat is gewoon zo. Ik heb me daar bij neergelegd. Al merk ik wel dat de jongere generatie er niet om maalt dat er af en toe een man aan hun bed staat.
Wat kunnen je vrouwelijke collega’s van jou leren?
Minder roddelen (lacht). Maar ik denk ook praktischer werken en minder snel in paniek slaan bij extreme gebeurtenissen. Als man kunnen we het werk misschien ook wel sneller voor het gezin zetten en zo is het makkelijker om voltijds te werken.
Hoe zou je andere mannen overtuigen om voor verpleegkunde te kiezen?
Als je houdt van sociaal contact en van je flexibel op te stellen in je uurrooster, dan is verpleegkunde de uitgelezen kans. Je hebt een brede waaier aan keuzes: ziekenhuizen, woonzorgcentra, thuiszorg en allerlei andere zorgcentra. Zo vind je gegarandeerd een organisatie die volledig bij je interesses past. Je krijgt bijscholing, nieuwe uitdagingen en wordt ondersteund om verder te studeren. En je hebt veel vrouwelijke collega’s.
Dieter Van der Voorde (28) uit Leuven
Student verpleegkunde aan Odisee
Hoelang ben je al verpleegkundige?
In september startte ik met de vierjarige bacheloropleiding in Brussel.
Waarom koos je voor verpleegkunde?
Voor mij was verpleegkunde na het middelbaar niet mijn eerste keuze, maar ik ben toch blij dat ik er uiteindelijk wel beland ben. Het voelt goed om een vak te studeren waarin je acties echt het verschil kunnen maken. Bovendien kan ik er mijn interesse voor anatomie en biologie combineren met mijn praktische ingesteldheid. De werkzekerheid is ook mooi meegenomen.
Wat vind je zo leuk aan je job?
Ik vind het zalig hoeveel er komt bij kijken. Je hebt zowel kennis nodig van anatomie en chemie, als van de wetgeving en de wiskunde. Daarnaast zijn sociale vaardigheden en een vaste hand natuurlijk noodzakelijk. Het is die constante uitwisseling en, af en toe toch wel, uitdaging tussen die verschillende domeinen, tussen mijn hoofd en mijn hart die het voor mij zo boeiend en interessant maken.
Hoe ga je om met de vooroordelen dat verpleegkunde een vrouwelijk beroep is?
Tot nu toe heb ik nog maar weinig gemerkt van een mannelijk tekort. We zijn op school wel met meer meisjes, maar ik ben zeker niet de enige jongen. En er zijn evengoed mannelijke docenten. Ook op mijn eerste stageplek was er toch een redelijk aantal mannen. Ik denk dat corona voor veel mensen ook wel een eyeopener was, toen ze zagen dat verpleegkundigen wel degelijk meer doen dan mensen wassen en bedden verplaatsen.
Wat kunnen je vrouwelijke collega’s van jou leren?
Ik denk en hoop dat ik de komende jaren vooral nog heel veel van hen zal leren (lacht).
Hoe zou je andere mannen overtuigen om voor verpleegkunde te kiezen?
Als je denkt dat het iets voor jou is, gewoon doen. Met mijn school- en stage-ervaring kan ik nu al zeggen dat er letterlijk ontelbare mogelijkheden zijn als verpleegkundige. Laat je vooral niet afschrikken door de stereotypes en vooroordelen. Maar het allergrootste pluspunt: als je ooit nota’s uitwisselt met medestudenten zijn ze altijd duidelijk geschreven.
Sam Van Ryssel (30) uit Antwerpen
Thuisverpleegkundige
Hoelang ben je al verpleegkundige?
10 jaar
Waarom koos je voor verpleegkunde?
Ik wilde een job waarbij ik de handen uit de mouwen kon steken. In het secundair ben ik afgestudeerd met een A2 Elektromechanica, maar daarin miste ik het sociaal contact. Toen kwam ik uit bij verpleegkunde en dit heb ik me nog geen dag beklaagd.
Wat vind je zo leuk aan je job?
Het sociale aspect spreekt me enerzijds enorm aan. Je komt overal bij de mensen thuis in hun persoonlijke levenssfeer. Het respect en waardering dat ik van de patiënten ontvang is een van mijn grootste drijfveer. Daarnaast vind ik het leuk om constant onderweg te zijn. Zo kom je ook wel eens overal terecht en leer je jouw buurt zeer goed kennen. Tot slot spreekt het zelfstandig statuut van de job mij enorm aan.
Hoe ga je om met de vooroordelen dat verpleegkunde een vrouwelijk beroep is?
Ik voel het vooroordeel eerder aan als een voorrecht. In een diverse samenleving in Antwerpen valt dat vooroordeel ook te verwaarlozen omdat in andere culturen dat net een mannenjob is. Ik kan perfect mezelf zijn in deze job en heb mijn geslacht nooit een belemmering ervaren.
Wat kunnen je vrouwelijke collega’s van jou leren?
Evenveel als mijn mannelijke. Ervaring kan je steeds doorgeven. Los van geslacht, geaardheid of religie.
Hoe zou je andere mannen overtuigen om voor verpleegkunde te kiezen?
Het is een job waarbij er elke dag een is vol nieuwe uitdagingen. Geen enkele dag is dezelfde. Voor een sociaal diertje dat graag zorgt voor anderen is dit de ideale job.
Dries Van Eyck (30) uit Bree
Verpleegkundige in WZC De Gerkenberg
Hoelang ben je al verpleegkundige?
Ik studeerde af in 2013 en ging aan de slag in het ZOL in Genk. Na enkele jaren ervaring maakte ik de switch naar ouderenzorg.
Waarom koos je voor verpleegkunde?
Ik koos voor verpleegkundige omdat ik al van jongs af aan mensen graag help door kleine dingen te doen. Het zorgzame zit in mijn DNA, zoals ze dat zeggen.
Wat vind je zo leuk aan je job?
Voor mij is het leukste aan de job mensen helpen die het moeilijk hebben door kleine, subtiele dingen te doen zoals het insmeren van de benen of rug met lotion of door tijd te nemen om te luisteren. Als ik vertrek, vind ik het fijn om weten dat die persoon er iets aan gehad heeft. En het is al helemaal geweldig wanneer die persoon je ook bedankt voor de zorgen, terwijl je als verpleegkundige vaak niet eens doorhebt wat voor impact je op dat moment hebt. Het zijn de kleine dingen, de dankbaarheid en waardering die de job maken zo schoon maken.
Hoe ga je om met de vooroordelen dat verpleegkunde een vrouwelijk beroep is?
Ik heb nog nooit last gehad van de vooroordelen. Soms komt het eens voor dat een persoon liever niet geholpen wil worden door een man, maar dan gaan we hier met het nodige respect mee om. Vaak volstaat het om even te polsen waarom dat zo is. Een kleine stap die heel wat angst kan wegnemen.
Wat kunnen je vrouwelijke collega’s van jou leren?
Ik probeer altijd het positieve te zien, in alle situaties. Dit gaat natuurlijk niet altijd even gemakkelijk, maar het helpt vaak om dingen te relativeren. In mijn ervaring trekken vrouwen, maar ook sommige mannen, zich meer dingen aan. Probeer het los te laten en alleen vat te krijgen op de dingen die voor jou belangrijk zijn. Hierdoor krijg je meer tijd om dingen te doen die echt een verschil maken. Voor jou en voor je medemens.
Hoe zou je andere mannen overtuigen om voor verpleegkunde te kiezen?
Verpleegkunde is niet alledaags, zeer gevarieerd en leerrijk. Wil je thuis komen en voelen en vertellen dat je een verschil hebt kunnen maken voor iemand, hoe klein ook, dan is verpleegkunde iets voor jou.
Verpleegkundigen en de arbeidsmarkt: cijfers en uitleg
De Cel Planning van het Aanbod van de Gezondheidszorgberoepen, de Dienst Gezondheidszorgberoepen en Beroepsuitoefening, de DG Gezondheidszorg en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu publiceren samen een gedetailleerd rapport over de evolutie van het beroep als verpleegkundige en zorgkundige gedurende vijftien opeenvolgende jaren. Afgevaardigden uit beroepsorganisaties, waaronder ook het NVKVV, valideerden het rapport. Dat onderzoek brengt goed nieuws want er is een toename van het aantal verpleegkundigen.
De studie werd gepubliceerd in februari 2021 en heeft een basis van straf cijfermateriaal afkomstig uit verschillende overheidsinstellingen[1]. De cijfers gaan over een periode van 2004 tot 2018 en bestuderen hoeveel en in welke sectoren verpleegkundigen actief zijn. Een lijvig document dus waarin gedetailleerd alle verpleegkundigen op de arbeidsmarkt in beeld worden gebracht volgens leeftijd, geslacht, gewest, gemeenschap, diploma, activiteit, beroepsstatuut, enzovoort. Wat blijkt? Het aantal verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg in België steeg tussen 2004 en 2018 met 32 procent: van 95.718 naar 126.496. De gemiddelde verpleegkundige is anno 2018 niet veranderd. “Uit analyse van de cijfers blijkt dat de gemiddelde verpleegkundige nog steeds een Belgische vrouw is tussen de 35 en 50 jaar, actief in een ziekenhuis en in het bezit van een Belgisch bachelorsdiploma”, zegt onderzoekster en statisticus Veerle Vivet. “Toch moeten we dit nuanceren. Wanneer we spreken over ‘de gemiddelde verpleegkundige’ gaan we onvermijdelijk voorbij aan de tendensen die zich de afgelopen jaren hebben ingezet. Zo merkten we op dat het aantal 55-plussers verdubbeld is en dat hun aandeel in de actieve beroepsbevolking is toegenomen van 5 procent in 2004 naar bijna 20 procent in 2018. De leeftijdscategorie 50-54 toont een verdubbeling over de beschouwde periode. Voor de leeftijdscategorie 55-59 jaar is dit zelfs een verviervoudiging.”
De onderzoekers merkten ook een stijging op met het aantal verpleegkundigen met een niet-Belgische nationaliteit. Hoewel in de Vlaamse gemeenschap de toename van niet-Belgische verpleegkundigen groter is dan in de Franse gemeenschap, blijft het een zeer kleine groep (2 procent in 2018). In de Franse Gemeenschap zien we dat één op acht verpleegkundigen een buitenlandse nationaliteit heeft. “Zij maken geen deel uit van de gemiddelde verpleegkundigen, maar de verschillende evoluties in beide landsdelen zijn op zijn minst even boeiend”, zegt Veerle nog.
Drie grote groepen
De geanalyseerde data werd onderverdeeld in drie analysegroepen: Licensed To Practice (LTP), Professionally Active (PA) en Practising (PR). De LTP-groep zijn de beroepsbeoefenaars die gemachtigd zijn om het beroep van verpleegkundige uit te oefenen. Dit zijn alle personen in het bezit van een diploma verpleegkunde en met de Belgische nationaliteit of een visum, gemachtigd om het beroep uit te oefenen. Personen die nog een masterdiploma arts, tandarts of apotheker hebben, worden hier niet opgenomen omdat de onderzoekers er van uitgaan dat deze mensen het beroep van hun masterdiploma uitoefenen.
Wat is de Planningscommissie?
De Planningscommissie onderzoekt de behoeften op het vlak van medisch aanbod voor een aantal zorgberoepen, waaronder verpleegkundigen. Voor ieder zorgberoep zijn er werkgroepen opgericht. De Planningscommissie werd opgericht in 1996 en kijkt naar de evoluties in de medische zorg, de kwaliteit van de zorgverstrekking en de demografische en sociologische evoluties van zorgberoepen.
Acht op tien zelfstandigen kampt met stress en vermoeidheid
Na een heleboel noodkreten besloot zelfstandigenorganisatie Unizo een online enquête op te stellen. Zo wilden ze peilen naar het welzijn van zelfstandigen tijdens de coronacrisis. Wat blijkt: 84 procent heeft sinds de coronacrisis meer last van stress en vermoeidheid. Zo’n 44 procent heeft het gevoel dat het hen allemaal te veel wordt. Enerzijds liggen de strenge maatregelen aan de basis, anderzijds spelen ook financiële zorgen en het gebrek aan vooruitzicht mee. Veel zelfstandigen zouden gebaat zijn met psychologische hulp. Om deze zorg toegankelijker te maken gaat Unizo de samenwerking aan het met VVKP, de beroepsvereniging van klinisch psychologen.
Meer starters in zorgberoepen in Brussel
België telde in 2020 zo’n 106.788 nieuwe eenmanszaken en vennootschappen. Starters dus, die voor een zelfstandige activiteit kozen. In Brussel zaten daar enkele opvallende positieve cijfers bij. Zo merkten Unizo en de Federatie Vrij Beroepen (FVB) een sterke stijging op van de vrije beroepen in de zorgsector. Het aantal zelfstandige verpleegkundigen groeide tot 723, een stijging van 131 verpleegkundigen of 18,1 procent. Unizo en de FVB stelden een advies op met aandachtspunten voor de ondersteuning van zelfstandige zorgverleners. Ze pleiten voor meer aandacht aan aspecten van bedrijfseconomie in de opleiding. Ook het parkeer- en mobiliteitsbeleid moet in de hoofdstad verbeterd worden om aan deze beroepsgroep tegemoet te komen. Daarnaast moet er ook een ondersteuning komen van multidisciplinaire samenwerking, al dan niet op een digitale manier en in functie van zorgverlener en zorgvrager.
Binnen de populatie wordt ook een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de beroepsactieve verpleegkundigen in loondienst of als zelfstandige en anderzijds de beroepsbeoefenaars actief in de gezondheidszorg als verpleegkundige. Deze laatste groep bevat elke loontrekkende, actieve verpleegkundige met minstens één werkgever in de gezondheidszorgsector en elke zelfstandige, actieve verpleegkundige met een minimumaantal geboekte RIZIV-prestaties (817 in 2018) in de nomenclatuur verpleegkunde per jaar. In de drie analysegroepen werd ook gekeken naar het aantal verpleegkundigen dat voltijds in dienst is en naar de geboekte prestaties van zelfstandige verpleegkundigen. Dat werd voor een voltijds equivalent gelijkgesteld met 8.170 prestaties en een terugbetaald bedrag van 75.781 euro.
Deze onderverdeling leidde tot volgende resultaten. Voor de groep “licensed to practice” lag in 2018 het aantal op 214.325 personen, waarvan 126.916 in Vlaanderen. Hiervan heeft 3 procent niet de Belgische nationaliteit. Het aantal vrouwen ligt op 86 procent. Wat “professionally active” betreft, telt de Belgische arbeidsmarkt in 2018 zo’n 148.782 verpleegkundigen die beroepsactief zijn. Daarvan maken 91.431 verpleegkundigen deel uit van de Vlaamse Gemeenschap. Zo’n 81 procent van de actieve verpleegkundigen werkte als loontrekkende, 11 procent als zelfstandige en 8 procent combineerde een activiteit als loontrekkende met een activiteit als zelfstandige. Het aantal verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg (“practising”), tot slot, bedraagt 126.496, waarvan 76.727 in de Vlaamse Gemeenschap. Het aantal verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg is gelijk verdeeld per leeftijdscategorie. Verpleegkundigen die uitsluitend een activiteit als werknemer uitoefenen, vertegenwoordigen 81 procent. Verpleegkundigen die een zelfstandige activiteit uitoefenen 10 procent en verpleegkundigen met een gemengd statuut 9 procent.
Belangrijke lessen
Al bij al lijkt het dat de verpleegkunde er niet zo slecht voor staat. Waarom merken we binnen de eerste vijf jaar van een loopbaan dan toch zo’n grote uitstroom op in de zorg? Veerle Vivet: “Die uitstroom is het gevolg van de veroudering van de arbeidsbevolking geboren tussen 1945 en 1960, de zogenaamde babyboom. Dit zullen we ook in andere sectoren op de arbeidsmarkt beginnen opmerken, niet enkel in de gezondheidszorg en niet enkel voor verpleegkundigen. We moeten ook aandacht hebben voor de instroom. We zien in de tabellen en grafieken van het rapport dat het beroep er in geslaagd is om enerzijds voldoende instroom te voorzien en anderzijds de actieve beroepsbevolking van 50-plussers in het beroep te houden. In de Franse Gemeenschap is deze tendens iets groter dan in de Vlaamse Gemeenschap. De redenen waarom dit zo is, worden nog besproken in de betrokken werkgroepen van de Planningscommissie.”
Uit de cijfers kunnen tot slot ook belangrijke lessen getrokken worden, zoals het efficiënter inzetten van verpleegkundigen. Zo valt af te leiden in welke arrondissementen en provincies er een hoge of lage dichtheid van verpleegkundigen is. “Dit rapport is zeker geen eindpunt”, zegt Veerle Vivet nog. “Integendeel, het is de start van een diepgaande analyse. Het biedt een overzicht van het aanbod aan verpleegkundigen en hun activiteiten in België over een periode van veertien jaar. Een tweede stap die we met de werkgroep verpleegkunde en de Planningscommissie zullen ondernemen, is de ontwikkeling van toekomstscenario’s, die meer inzicht zullen geven in de vraag naar verpleegkunde.”
Het huidige rapport focust voornamelijk op het aanbod aan verpleegkundigen, maar er wordt op dit moment al werk gemaakt van een tweede stap: een scenario dat de dimensie van de vraag naar verpleegkundigen toevoegt. “Daarin laten we beleid zoveel mogelijk buiten beschouwing. De projecties zijn vooral een verderzetting van de historische tendensen, bedoeld om knelpunten zichtbaar te maken. Een derde stap is het ontwikkelen van alternatieve scenario’s die een visie op het beleid, de zorgvraag en het zorgaanbod omvatten. Het eindresultaat van deze verschillende stappen zal in eind 2021, begin 2022 beschikbaar zijn voor het grote publiek. Maar voor nu kunnen we concluderen dat de toename van het aantal verpleegkundigen vooral te wijten is aan het langer actief blijven op de arbeidsmarkt.”
[1] De cijfers komen uit de Federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen (Kadaster). Deze werden gekoppeld met gegevens uit het Datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale bescherming en het RIZIV.
Laat somatische en psychiatrische zorg hand in hand gaan
Mensen met een ernstige psychiatrische aandoening hebben een lagere levensverwachting dan de algemene bevolking. Zo’n zestig procent van de overlijdens in deze patiëntenpopulatie is te wijten aan somatische aandoeningen. Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (FCE) publiceert een studie over somatische zorg in een psychiatrische setting[1]. “Dat onderzoek vertrekt vanuit een zeer terechte tekortkoming in de huidige GGZ”, zegt Simon Malfait, verpleegkundige en onderzoeker in het UZ Gent.
Wie lijdt aan schizofrenie, psychotische aandoeningen, bipolaire stoornissen of chronische depressies overlijdt statistisch gezien vroeger dan de algemene bevolking. Ook in Westerse landen ligt de levensverwachting 13 tot 30 jaar lager. Zo’n zestig procent van deze vroegtijdige overlijdens is te wijten aan somatische aandoeningen. Enerzijds veroorzaakt door de levensstijl van de patiënt, anderzijds door de neveneffecten van psychiatrische medicatie. Toch knelt het schoentje ook elders. “Mensen met een psychiatrische aandoening krijgen vaak – onbewust – nog steeds een stempel opgedrukt in de reguliere, somatische zorg en ervaren een gebrek aan steun in die setting waardoor hun klachten niet serieus genomen worden. Het is echter ook een realiteit dat er binnen de psychiatrische zorgsetting ook nog te weinig aandacht is voor somatische klachten, deels te verklaren door een gebrek aan tijd en kennis”, zegt Maarten Desimpel, die meewerkte aan het rapport. “Deze KCE-studie is daarom belangrijk. In de studie wil men te weten komen hoe zo’n belangrijke gezondheidskloof in ons land kan bestaan. Internationaal zijn er heel wat richtlijnen op gesteld, maar in België niet of alvast te beperkt. Er worden enkele concrete aanbevelingen geformuleerd met als doel een geïntegreerde, holistische en respectvolle benadering van de psychiatrische patiënt. Deze benadering moet het huidige schisma tussen lichaam en geest, die nog steeds aanwezig is in onze gezondheidszorg systeem overbruggen.”
Zo’n vijftig procent van de oversterfte is te wijten aan metabole of cardiovasculaire complicaties, veroorzaakt door de psychiatrische medicatie. Maar ook somatische aandoeningen zoals epilepsie, leveraandoeningen, chronische bronchitis en astma komen voor. En gemiddeld één psychiatrische patiënt op tien ontwikkelt diabetes. Bijkomende risicofactoren zijn roken, weinig bewegen, een onevenwichtig voedingspatroon, alcoholgebruik, slaapgebrek, enzovoort. “Onder somatische zorg vallen volgens de studie de kerntaken van preventie, screening, behandeling en gezondheidspromotie van bovengenoemde problemen”, zegt Simon Malfait. “Somatische zorg aan personen met een psychiatrische aandoening valt in België onder de algemene organisatie van de geestelijke gezondheidszorg, maar verdient nog meer aandacht. Verpleegkundigen kunnen en moeten hier een centrale rol in spelen. Het rapport doet enkele nobele voorstellen, met implicaties voor de verpleegkundige praktijk in de GGZ, die aangemoedigd kunnen worden maar waarbij ook enkele vraagtekens moeten geplaatst worden.”
Van vele disciplines thuis
Verschillende studies tonen aan dat psychiatrische zorg een van de meest complexe verpleegkundige specialisaties is door de combinatie van verschillende gezondheidsproblemen: fysiek, sociaal en psychisch. “In het onderzoek van het KCE wordt dan ook terecht voorgesteld een gespecialiseerde opleiding in te richten voor verpleegkundigen werkzaam in de GGZ”, zegt Simon Malfait, die voor het NVKVV het rapport vroegtijdig kon inkijken. “De vraag is dan wel: wie van de verpleegkundigen zal deze opleiding volgen aangezien er nu al een tekort is en er geen minimumnormen bestaan voor de erkenning van psychiatrische dienst, zoals bij een spoeddienst of een afdeling voor intensieve zorgen. Ook wordt de rol van een verpleegkundige in een multidisciplinair psychiatrisch team nog te vaak gezien als ondergeschikt aan de positie van de arts. De focus op meer zelfstandige, specialistische verpleegkundige profielen is dus een goede aanpak geweest om dit probleem aan te pakken. Verpleegkundigen met de nodige training zijn perfect in staat om op zelfstandige wijze aan screening, preventie en gezondheidspromotie te doen in deze populatie.”
Laten we even kijken naar andere Europese landen. In Nederland en Groot-Brittannië bijvoorbeeld beschikken psychiatrisch verpleegkundigen bijvoorbeeld over instrumenten voor detectie en opvolging van chronische somatische aandoeningen. De internationale aanpak en beschikbare richtlijnen kunnen perfect herleid worden tot een generiek behandelings- en opvolgingsplan dat in België kan ingezet worden voor de somatische gezondheid van mensen met een psychiatrische aandoening.
Geïntegreerde zorg
Het allergrootste probleem blijft schuil gaan in het feit dat somatische zorg en psychiatrische zorg als twee afzonderlijke entiteiten gezien worden. De toegang van psychiatrische patiënten tot somatische zorg is vaak problematisch en ze stuiten vaak op onbegrip. Hun klachten worden snel toegeschreven aan hun psychiatrische aandoening. En dat merken ook psychiatrische zorgverleners. Vaak moeten ze het recht op somatische zorg van hun patiënten verdedigen en collega’s overtuigen om hun patiënten een consultatie te geven.
“De oorzaak zit in een bepaalde onzekerheid van beide kanten, deels ten gevolge van de historische ontwikkelingen in het onderwijs. Tot voor kort werd in de opleiding van verpleegkundigen gekozen voor een bepaald specialisme waardoor het vertrouwen in andere vaardigheden op termijn naar de achtergrond verschuift”, zegt Maarten. “Psychiatrisch verpleegkundigen geven bijvoorbeeld aan dat ze zich onzeker voelen bij infusen prikken of een complexe wonde verzorgen. Toch moeten ze in staat zijn om de somatische klachten te onderscheiden en signalen op te vangen.” Simon treedt Maarten bij: “De vierjarige bacheloropleiding, waarbij geen specialisme meer gekozen kan worden, kan mogelijk soelaas bieden aan de verzuchting om zowel somatische als psychiatrische zorg meer met elkaar in contact te laten komen. Er dient wel voldoende aandacht te zijn dat geen onevenwicht creëert die overhelt naar de somatische kant van de zaak. Daarom blijft het pleidooi voor een specialistische, bijkomende opleiding gelden. Ook blijft het contrast met de HBO5-opleiding, die ook een specifieke psychiatrische opleiding aan biedt, bestaan. Dit toont aan dat er een grote noodzaak is om een vergaande denkoefening te houden in ons land over de toekomst van het verpleegkundig onderwijs.”
Zorgplan communiceren
Dat psychiatrische patiënten zich niet begrepen voelen, komt ook omdat ze niet voldoende sociale vaardigheden bezitten of ze hun gezondheidsnoden moeilijk kunnen uitleggen. Zo worden ze vaak terug naar de psychiatrische afdeling doorverwezen. De studie pleit er dan ook voor om de patiënt de regie over zijn/haar gezondheid te geven. Betrek de patiënt en zijn familieleden of mantelzorgers in een behandelings- en zorgplan. Door die heldere communicatie en informatie zal de patiënt zich beter voelen en verbetert ook de therapietrouw.
Om die communicatie te verbeteren kan een lijst met tests en tools opgesteld worden. Daarin staan standaard klinische onderzoeken die moeten uitgevoerd worden bij opname, tijdens het verblijf en bij ontslag. “Bij zo’n zorgplan is er nood aan iemand die de zorg coördineert. Een gespecialiseerd verpleegkundige kan deze rol op zich nemen”, vult Maarten Desimpel aan. “Zo komen de psychologische en somatische behoeften van de patiënt samen met zijn sociaal functioneren en patient empowerment.”
Tot slot doet Simon een oproep voor een hogere normering binnen de GGZ, waarvoor ook de KCE-studie een lans breekt. “Al is dit geen oplossing wanneer er een tekort is aan verpleegkundigen. Door dit tekort komen veel klassieke verpleegkundige taken zoals medicatiecontrole, administratie, enzovoort, bij de verpleegkundige te liggen, waardoor er te weinig ruimte is om de noodzakelijke therapeutische band met de patiënt op te bouwen. Je moet de tijd kunnen nemen om naar een patiënt te luisteren en zijn of haar klachten te begrijpen. We moeten dan ook durven kijken naar andere modellen van gestructureerde zorgteams of equipes onder leiding van een verpleegkundige waar taakdelegatie mogelijk is. Hierdoor zullen psychiatrische verpleegkundigen zich vervolgens meer kunnen focussen op hun kerntaak om de probleemstelling uit het KCE-rapport te remediëren: het opbouwen van een therapeutische band met patiënten, waarbij voldoende, kennis-gebaseerde aandacht kan zijn voor het somatische.”
[1] Jespers V, Christiaens W, Kohn L, Savoye I, Patriek Mistiaen P. Somatische zorg in een psychiatrische setting – Synthese. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2021. KCE Reports volAs.
“Ouderen hebben nog verrassend veel in hun mars”
Een 97-jarige man die zijn schilderstalent ontdekt of een kranige tachtiger die opnieuw aan het sporten gaat. Ouder worden betekent niet per se oud zijn. En ook wie beperkingen ondervindt door zijn leeftijd heeft nog een waardevolle plaats in de maatschappij. “Er is een problematische beeldvorming over ouderen. Hoe we hen, zeker ook als zorgverlener, benaderen en behandelen bepaalt mee hun mentale weerbaarheid. Dat maakt een wereld van verschil, zeker als je weet dat er een groot hiaat is op vlak van geestelijke gezondheidszorg voor ouderen”, zegt ouderenpsychologe Charlotte Brys.
(G)ouder worden. Met dat project kaartte psychologe-gerontologe Charlotte Brys vorig jaar de moeilijke positie van ouderen in de samenleving aan. Niet vanuit de wetenschappelijke tijdschriften en theoretische boeken, wel met beide voeten in de praktijk. Charlotte polst naar hoe 65-plussers zelf hun positie ervaren en welke rollen ze al dan niet toebedeeld krijgen in onze samenleving. Daarnaast wil ze (levens)wijsheid niet verloren laten gaan en tracht ze ook de beeldvorming rond ouderen positiever te maken. “Citaten zoals ‘Het is niet omdat ik niet altijd kan volgen, dat ik dom ben. Ik zie en hoor niet meer goed, maar ben wel nog bij mijn volle verstand.’ leggen de vinger op de wonde”, legt Charlotte uit. “Hoe we ouderen aanspreken en behandelen heeft een grote impact op hun mentale toestand. Verpleegkundigen zijn vaak een vaste waarde in de zorgomgeving van ouderen. Zij kunnen dus een ook belangrijke rol spelen in de geestelijke gezondheid van deze groeiende bevolkingsgroep.”
Ouderenzorg is maatwerk
“Laten we meteen een duidelijk statement maken: ‘de oudere’ bestaat niet.” Na tien jaar ervaring in de ouderenzorg in al zijn facetten weet Charlotte Brys precies waarover ze spreekt. Ondertussen is ze gespecialiseerd in de geestelijke gezondheid van 65-plussers. “Dit is een erg heterogene groep, variërend in factoren als lichamelijke en psychologische toestand, maar ook onder meer het sociaal netwerk. Logischerwijs is de ideale omgang met de oudere evengoed uiteenlopend. Ongeacht de zorgvraag moeten we ouderen prikkelen om nog te groeien als persoon. We focussen niet op beperkingen, wel op wat wel nog kan. En dat is vaak nog heel wat.”
Ouder worden brengt uiteraard wel uitdagingen met zich mee. Met de hogere leeftijd komt vaak een groter aantal ingrijpende verlieservaringen. Of het nu eigen lichamelijke beperkingen zijn of mensen die wegvallen uit het netwerk van de oudere. Het maakt dat deze generatie vaak met veel emoties te kampen krijgt. Gevoelens die een passende omkadering vergen. En net daar knelt het schoentje. “Weinig collega-psychologen zijn gespecialiseerd in ouderen en ouderenzorg. Iemand van 60 jaar werd bijvoorbeeld onlangs nog als ‘oud’ bestempeld. Bij het horen van zo een uitspraken val ik van mijn stoel. Mijn oudste cliënt is 93 jaar en zelfs haar beschouw ik niet als ‘oud’. De bril van waaruit je als psychologe naar je cliënt kijkt bepaalt veel binnen het therapeutisch proces. Daarnaast zijn problematieken die bij ouderen leven vaak onvoldoende gekend. Hierdoor kan de basis voor een goede, gerichte GGZ ontbreken. En dat is een pijnpunt waar we als zorgverleners aandacht voor moeten hebben. De mentale weerbaarheid is een belangrijke rem op het ‘achteruitgaan’ van deze cliënten.” Charlotte ziet een rol weggelegd voor verpleegkundigen en bij uitbreiding voor de hele maatschappij. Een positieve insteek die ouderen laat focussen op wat ze wel nog kunnen. Blijven prikkelen om verder te groeien als persoon, ongeacht de actuele zorgvraag.
Dat biedt meteen ook tegengewicht voor de ‘levensmoeheid’ bij heel wat ouderen. Niet enkel medische factoren liggen aan de basis hiervan. Psychische, sociale en zingevingsproblematieken spelen eveneens een grote rol. Meldt een oudere dat hij of zij levensmoe is, dan is een holistisch zorgkader nodig. “Bijvoorbeeld de aanwezige pijn verlichten, goede professionele zorg of mantelzorg inschakelen, depressie behandelen of op een positievere manier naar de zaken leren kijken”, licht Charlotte toe. “Het zoeken naar oplossingen vergt een multidisciplinaire aanpak. Is er geen behandeling meer nodig of wordt die geweigerd, dan moet je als zorgverlener nagaan of er een verzoek tot levensbeëindiging speelt. In veel gevallen is dat niet zo en kan een aangepaste zorgplanning, die rekening houdt met alle aanwezige risicofactoren, de oudere terug zin in het leven geven.”

Barrières wegnemen
De ouderen van vandaag zijn veelal opgegroeid in een andere context dan de jonge generaties. Terwijl tal van initiatieven de jeugd aanzetten om mentale problemen en GGZ bespreekbaar te maken, is er bij hen nog veel schroom om de stap te zetten naar psychologische hulp. “Al is dat maar een deel van het probleem”, weet Charlotte. “Voor 65-plussers is GGZ ook nog bijlange niet zo goed uitgebouwd. Bepaalde vormen van crisishulp werkt zelfs met een leeftijdsgrens van 65. Dat leidt uiteraard tot schrijnende taferelen. Daar liggen nog heel wat opportuniteiten. Al kunnen verpleegkundigen, zeker in de thuissituatie, al een belangrijk luisterend oor bieden. Soms kan één babbel wonderen doen. Zeker als onpartijdig persoon met beroepsgeheim. Gevoelens durven benoemen en de alarmsignalen tijdig herkennen, zo kunnen we allemaal het verschil maken.”
Gelukkig is er de voorbije jaren wel steeds meer samenwerking in het veld om de GGZ voor 65-plussers beter uit te bouwen. Maatschappelijk werkers van mutualiteiten, ziekenhuizen, mantelzorgers, huisartsen, thuisverpleegkundigen en zo meer signaleren problemen en helpen zoeken naar de passende zorgkundige match. Hetzij in de vorm van professionele hulpverlening, hetzij bij een van de lokale initiatieven die her en der opgestart worden (zie kaderstuk). “We hebben het vaak over nood aan meer verpleegkundige handen. En dat klopt ook. Alleen laten we een groot potentieel aan vrijwilligers liggen, die sociale aspecten van de zorgnoden kunnen overnemen. Dat heeft veel te maken met het weinig bekend zijn van deze initiatieven. De zorggidsen en de sociale kaarten van steden en gemeenten moeten hier nog meer werk van maken. Zodat onder meer verpleegkundigen de weg naar deze mooie projecten vinden voor hun patiënten. We worden collectief ouder, maar we worden gemiddeld genomen ook beter en vitaler ouder. Door leeftijdsgenoten in te schakelen als buddy of helpende hand, krijgen zij meteen een nieuwe rol in de maatschappij. Zelfs in het kader van palliatieve zorg zijn er zeer waardevolle lokale netwerken, die de nodige ondersteuning bieden. Voor elke oudere is er een passende omkadering te vinden, in de reguliere zorg en verrassend vaak bij vrijwilligers. Een win-win, voor alle partijen. En een ideale manier om van ‘ouder worden’ te evolueren naar ‘gouder worden’.”