Welke factoren zetten verpleegkundigen ertoe aan hun beroep te verlaten?

Het tekort aan verpleegkundigen in België heeft steeds meer invloed op onze gezondheidszorg. Dit onderzoeksproject wil een beter inzicht krijgen in de factoren die verpleegkundigen ertoe aanzetten hun beroep te verlaten, door ze te vergelijken met de literatuur.

Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is om beter te begrijpen waarom verpleegkundigen hun job verlaten. Met die kennis kunnen er gerichte maatregelen genomen worden om verpleegkundigen langer in het beroep te houden.

Methoden

Na een literatuurstudie over de redenen en factoren waarom verpleegkundigen hun beroep verlaten, werd een vragenlijst opgesteld. Die werd verspreid onder voormalige verpleegkundigen uit Franstalig België. Ze werkten in ziekenhuizen, woonzorgcentra, de thuiszorg of de eerstelijnszorg. De gegevens werden voornamelijk kwantitatief geanalyseerd met behulp van beschrijvende statistieken en gepaarde T-tests.

Resultaten

De resultaten toonden aan dat er een significant verschil was tussen de werktevredenheid van de respondenten aan het einde van hun eerste jaar als verpleegkundige, vergeleken met hun werktevredenheid aan het einde van hun eerste jaar in hun nieuwe beroep. Ook kwamen de redenen waarom ze het verpleegkundige beroep verlieten vaak overeen met wat er in de literatuur wordt beschreven als factoren die de intentie om het beroep te verlaten versterken. Verder gaf een groot deel van de deelnemers aan bereid te zijn om terug te keren naar het beroep van verpleegkundige, op voorwaarde dat er iets verandert aan de werkomstandigheden.

Conclusie

Dit onderzoek bevestigt dat de bekende redenen waarom verpleegkundigen twijfelen aan hun job, ook echt leiden tot het verlaten van het beroep. Deze factoren beter begrijpen en structurele oplossingen uitwerken, zou moeten leiden tot meer professionele tevredenheid bij verpleegkundigen. In sommige gevallen kan dit zelfs resulteren in meer mensen die terugkeren naar het beroep. Die werktevredenheid is belangrijk om onze gezondheidszorg goed te laten werken.

Over Lidwina Louviaux

Nadat ik mijn bachelor verpleegkunde behaalde aan de Haute École de Namur-Liège-Luxembourg (HENALLUX), volgde ik een specialisatie in oncologie aan de Haute École Léonard de Vinci in Brussel. Tijdens mijn werk in de oncologie begon ik een master in de volksgezondheidswetenschappen aan de UCLouvain. Voor mijn masterproef onderzocht ik waarom verpleegkundigen hun beroep verlaten. Momenteel werk ik als zorgcoördinator oncologie in het CHU UCL Namen.


“Mag ik nog een ijsje?” Over ja zeggen en regie gunnen in de ouderenzorg

In deze rubriek gaan we zoek naar prangende ethische uitdagingen die zich voordoen in de praktijk. Tegelijkertijd ontdekken we welke methodes ons kunnen helpen om deze uitdagingen bespreekbaar en hanteerbaar te maken. We gaan hiervoor te rade bij collega’s in de zorg die dagelijks met ethische vraagstukken worden geconfronteerd.

Friede Landerwyn is sinds acht jaar directeur bewonerszorg binnen OLV Gasthuis vzw. Ze werkte eerder veertien jaar in de geestelijke gezondheidszorg, onder meer als ergo- en creatief therapeute in het psychiatrisch centrum van Menen. Daarna stapte ze over naar de ouderenzorg, volgde een verpleegkundige opleiding en groeide door tot stafmedewerker kwaliteit. “Omdat ik zowel het therapeutische als het verpleegtechnische ken, kan ik meebouwen aan een holistische kijk op zorg, leven en wonen.”

DE UITDAGING

Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest?

“Mijn grootste ethische uitdaging? De regie van de bewoner hoog houden”, zegt Friede Landerwyn. “Een verhuis naar een woonzorgcentrum is vaak een verlieservaring. Je geeft niet alleen je huis op, maar, door de zorgafhankelijkheid, ook een groot stuk vrijheid. Hoe zorgen we ervoor dat bewoners toch het gevoel behouden dat ze zelf kiezen, ook als hun lichaam niet meer mee wil?”

In de praktijk ziet Friede hoe anderen snel beslissingen overnemen: familie die denkt te weten wat goed is, zorgverleners die handelen vanuit routine. “We zeggen vaak: ‘wij werken in hun huis’. Maar dat is maar half waar. We werken in een instelling, met regels, normen, logistiek. De bewoner voelt dat ook. Daarom moeten we blijven terugkeren naar de vraag: wat wil deze persoon zelf? Niet: wat wil de familie? Of: wat past in onze structuur?”

Om dat waar te maken werkte Friede mee aan een visie op wonen en leven, geïnspireerd op het Tubbe-model. “Dat helpt om regie te verankeren in de dagelijkse praktijk. Medewerkers zien bewoners niet als zorgobject, wel als volwaardige actor. Dat maakt een wereld van verschil.”

DE TOOL: EEN ‘JA-CULTUUR’-BESLISSINGSWIJZER

Om bewoners meer zeggenschap te geven in het dagelijkse leven, werkte OLV Gasthuis een eenvoudige, krachtige methode uit: de ja-cultuur, met een beslissingswijzer als leidraad. De kern? Medewerkers vertrekken standaard vanuit een ‘ja’.

“Onze visie steunt op vijf kernwoorden”, vertelt Friede, “regie, ruime blik, samen, betekenisvol en warm. Vanuit de klemtoon op regie is de ja-cultuur gegroeid. Het uitgangspunt is simpel: we zeggen in principe ja, tenzij er een zwaarwichtige reden is om dat niet te doen.”

Lukt ‘ja’ niet, dan zoeken medewerkers samen met de bewoner en diens netwerk naar wat wel kan. “Ook als de vraag afwijkt van het gewone, willen we eerst luisteren. Dat vraagt soms extra overleg, maar het levert meer voldoening op.”

Om medewerkers hierin te ondersteunen, ontwikkelde het team een beslissingswijzer met vijf eenvoudige vragen:

  1. Wil de bewoner dit echt? Is zijn vraag in lijn met wat hij zelf belangrijk vindt?
  2. Is het veilig? Heb ik de nodige kennis en vaardigheden?
  3. Is het haalbaar binnen de werking (tijd, middelen)?
  4. Handel ik in lijn met onze kernwaarden?
  5. Blijf ik binnen de gemaakte teamafspraken?

“Deze vragen helpen om bewust en gedragen beslissingen te nemen – niet voor, maar samen met de bewoner.”

Hoe ga je daarbij te werk?

“Een medewerker vertelde me onlangs dat een bewoner om kwart voor negen ’s avonds nog een ijsje vroeg”, deelt Friede. “Ze vond dat te laat en ging eerst niet op de vraag in, maar door de ja-cultuur dacht ze toch verder: ze bood hem een ijskoude limonade aan. Ikzelf had hem zijn ijsje gegund, maar het toont dat ze de vraag ernstig nam. En dat is precies wat we willen: open blijven staan voor wat de bewoner wil.”

Moeilijker wordt het als een vraag mogelijk risico’s inhoudt. “We hadden eens een bewoner met ernstige slikproblemen die nog eens een biefstuk wilde eten. De reflex is dan vaak: dat kan niet. Met de beslissingswijzer herbekijk je die reflex. “We kozen voor een ‘ja, maar…’: de bewoner kreeg een duidelijke uitleg over de risico’s. Toen ze – goed geïnformeerd – toch bij haar wens bleef, vonden we dat we haar dat genot niet mochten ontzeggen.”

Ook bij organisatorische beperkingen blijft de ja-reflex overeind. “Als een bewoner hulp vraagt bij een kapotte telefoon, kijken we wat haalbaar is. Misschien niet meteen, misschien door een collega, … We zoeken altijd naar de ‘ja’ die binnen de mogelijkheden past.”

Soms botsen rechten van bewoners onderling. “Een bewoner wilde roken op zijn kamer. Dat is in principe privéruimte, maar de geur heeft impact op anderen. We vonden samen een tussenoplossing: vapen op de kamer, roken in de rookruimte. Dat compromis voelde als een ‘ja’ voor iedereen.”

De beslissingswijzer wordt niet in een schuif gelegd. “We gebruiken de tool in interdisciplinaire overlegmomenten, met concrete casussen. Zo houden we het levend. Medewerkers leren van elkaar, dagen elkaar uit en worden zelfzekerder in het omgaan met ethische complexiteit.”

De kracht van het model zit volgens Friede in zowel de eenvoud als radicaliteit ervan. “Elke keer dat we ‘ja’ kunnen zeggen, geven we een stukje vrijheid terug. Dat doet ook iets met ons. Het herinnert ons eraan waarvoor we hier zijn: menswaardige zorg, tot het einde toe.”

Meer weten over de visie en ja-cultuur van OLV Gasthuisberg? Ontdek het hier.


Respectvolle zorg na overlijden

Wanneer iemand overlijdt, komt veel op familie en zorgverleners af. Voor verpleegkundigen maakt de voorbereiding voor de lijktooi een onderdeel uit van de laatste zorg voor hun patiënt. Het gaat daarbij niet alleen om techniek, maar ook om nabijheid, communicatie en respect voor de overledene.

Lijktooi betekent het lichaam van een overleden persoon zo natuurlijk en sereen mogelijk verzorgen. Vaak is dat het eerste beeld dat familie zal zien. “Dat beeld blijft hen bij, soms een leven lang”, zegt Thomas Heiremans, partner en woordvoerder bij Sereni Uitvaartplanners. “Daarom is het waardevol om kort na het overlijden enkele eenvoudige handelingen te doen.”

Concreet gaat het om kleine gebaren: de ogen zachtjes sluiten, de handen rustig op elkaar of naast het lichaam leggen en de kin ondersteunen met een subtiel opgerolde windel. Ook incontinentiemateriaal voorzichtig aanbrengen hoort daarbij. “Zulke praktische zaken helpen om een waardig laatste beeld te bewaren en geven familie de kans om hun dierbare in alle sereniteit te groeten.”

Nabijheid en communicatie

Behalve technische zorg speelt de menselijke kant een grote rol. Familieleden willen vaak nog afscheid nemen. Betrek de familie dan ook bij het creëren van een warme sfeer, demp het licht, leg het dekbed eventueel samen mooi, voorzie een bloemetje of een kaarsje. Ook communicatie maakt een verschil. Familie voelt zich gesteund wanneer je uitlegt wat mogelijk is en wat ze kunnen verwachten. Dat is zeker belangrijk bij een onverwacht of traumatisch overlijden, bijvoorbeeld na een ongeval. “Stel jezelf altijd de vraag: zou ik mijn geliefde zo willen zien? Bied familie de kans om afscheid te nemen, ook al is dat maar kort. Geef die kans ook aan collega’s die soms jarenlang voor een bewoner zorgden. Dat moment kan een belangrijke stap zijn in het verdere rouwproces.”

Samenwerking in zorg

Verpleegkundigen en uitvaartzorgers vinden elkaar in dezelfde kern: zorg. Soms duurt het enkele uren voor een begrafenisondernemer ter plaatse is. In die tussentijd staat de verpleegkundige dicht bij de familie en het lichaam. “Dat is een kwetsbare maar zeer waardevolle rol”, besluit Thomas. “Een goede samenwerking en rituelen of wensen open bespreken brengt families veel rust. “Daarin zijn verpleegkundigen van onschatbare waarde.”

Enkele tips bij lijktooi:

  • Gebruik geen extra producten. Na het overlijden herstelt de huid niet meer, dus intensieve verzorging is niet nodig.
  • Ga zacht te werk. Wil je toch de overledene wat opfrissen, dep dan voorzichtig met een lauwwarm washandje.
  • Werk samen. Schakel een collega (of waarom niet iemand van de familie) in om het lichaam te herpositioneren om drukplekken of letsels te vermijden.
  • Sluit ogen en mond niet zelf met lijm of zwachtels. Daar bestaan professionele methodieken voor die uitvaartzorgers toepassen.
  • Blijf neutraal. Vermijd religieuze of culturele symbolen als je de overtuiging van de overledene niet kent.
  • Hou het eenvoudig en respectvol. Een rustige, zorgzame houding zegt vaak meer dan extra handelingen.
  • Werk met vertrouwen. Ga kalm en met respect te werk. Dat geeft ook familieleden een gevoel van rust.
  • Betrek familieleden of vertrouwde collega’s. Bespreek voorkeuren indien mogelijk vooraf en nodig hen uit om dit moment samen te beleven.


Een beroepsorganisatie geeft je vleugels

Dat een beroepsorganisatie je laat groeien hoef je niet van ons aan te nemen. Debra Jackson, een van de belangrijkste Australische verpleegkundige onderzoekers, somt in een artikel in het Journal of Advanced Nursing de vele voordelen op van een verpleegkundige beroepsorganisatie. Het geeft een stem aan de beroepsgroep, een gevoel van verbondenheid en een netwerk. Drie zaken die essentieel zijn voor je werkgeluk.

Debra Jackson ontving op International Nurses Day 2025 een Honorary Fellowship of the Royal College of Nursing. Bij ontvangst van de beurs bedacht ze aan wie ze haar carrière te danken heeft. Collega’s, leden van raden van bestuur en natuurlijk beroepsorganisaties waar ze lid van is. Jackson: “Door mijn lidmaatschap van beroepsorganisaties kreeg ik toegang tot mentorschap, kennis, netwerken, vriendschap, collegialiteit en een gedeeld doel.”

Thuiskomen

Jackson heeft het over een ‘sense of belonging’. Je op de werkvloer geïsoleerd voelen is zowel emotioneel als professioneel schadelijk voor verpleegkundigen. Door actief te zijn in een beroepsorganisatie kom je thuis. Het bevestigt je identiteit als verpleegkundige en zorgverlener en je voelt je trots over de gedeelde waarden. Deel zijn van iets dat groter is dan jijzelf of je organisatie, geeft betekenis. Het stimuleert solidariteit dwars door de verschillen en (fysieke) afstand tussen leden, en laat je connecteren met andere verpleegkundigen. Beroepsorganisaties zijn een anker in periodes van onzekerheid en verandering. Ze creëren doelbewust plaatsen waar leden gerespecteerd en gewaardeerd worden, en zich betrokken voelen.

Steun van gelijkgestemden

De vele uitdagingen waar je als verpleegkundige tegenaan botst, onderlijnen het belang van een sterk netwerk, ook buiten je werkplek. In een beroepsorganisatie ontwikkel je banden met anderen die dezelfde waarden en aspiraties hebben, relaties die je steun en kameraadschap kunnen bieden. Loopt de samenwerking op je werkplek niet goed? Dan kan net de steun van je beroepsorganisatie essentieel zijn om je hoopvol, productief en professioneel verbonden te blijven voelen. Zo heb je het gevoel de teugels in handen te houden, ook als de wereld lijkt tegen te werken.

Samen bereik je meer

Alleen ga je sneller, samen ga je verder: dat geldt zeker in de zorg. Een beroepsorganisatie geeft je een platform om te spreken. Niet als individu, maar als een groep met een verenigde stem. Die collectieve kracht is essentieel om verandering te realiseren. Een individuele stem kan bewustzijn creëren, maar pas door gecoördineerde, gezamenlijke belangenbehartiging kunnen structurele kwesties zoals veilige bezetting, gelijkheid en beroepsuitoefening effectief worden aangepakt.

Verpleegkundig burgerschap

Jackson heeft het in haar artikel ook over ‘nursing citizenship’, te vertalen als verpleegkundig burgerschap. Dat belichaamt de ethische verantwoordelijkheid en professionele trots die je als verpleegkundige hebt wanneer je zowel in je eigen werk evolueert, als in het bredere gezondheidszorgsysteem en zo de verpleegkundige gemeenschap vooruithelpt.

Door deel te nemen aan commissies, vakgroepen en professionele bijeenkomsten draag je bij aan praktijknormen en oefen je invloed uit op het gezondheidsbeleid. Zo versterk je ook een collectieve identiteit. Lidmaatschap biedt de kans om gelijkgestemde collega’s te ontmoeten en professionele verantwoordelijkheid vorm te geven. Zo functioneren beroepsorganisaties zoals NETWERK VERPLEEGKUNDE als essentiële platforms waar verpleegkundigen samen de ontwikkeling en integriteit van hun vak bevorderen.


Microdegree zorgkundige voor studenten ergotherapie

Het microdegree zorgkundige voor studenten ergotherapie is een vorming die wordt aangeboden door enkele hogescholen in Vlaanderen. De Federale Raad voor de Paramedische Beroepen (FRPB) en de Technische Commissie voor de Paramedische Beroepen (TCPB) formuleerden een advies in 2022.

Studenten ergotherapie kunnen een microdegree volgen, aanvullend op hun eerste bachelorjaar ergotherapie. Vandaag krijgen studenten basisverpleegkunde en VVAZ automatisch het visum van zorgkundige nadat ze voor hun eerste jaar slaagden. Sinds het KB van 23 oktober 2023 en KB van 7 mei 2024 kunnen vroedkundigen na te slagen voor het eerste jaar van de opleiding, onder dezelfde voorwaarden als de VVAZ en de basisverpleegkundige, het visum van zorgkundige behalen. Om dit binnenkort ook voor studenten ergotherapie via een bijkomend microdegree mogelijk te maken, zal afhangen van de federale wetgeving die gewijzigd moet worden.

Advies van federale instanties

Welke paramedische beroepen en studenten zouden baat hebben bij een registratie als zorgkundige? En aan welke aanvullende eisen moet worden voldaan om de nodige vaardigheden te verwerven? Hierover formuleerden de FRPB en TCPB in 2022 een advies over alle paramedische beroepsbeoefenaars. Zo vinden ze de erkenning van paramedische studenten als zorgkundige een interessante piste om de toegankelijkheid van zorg te waarborgen. Niet alleen ontwikkelen ze zo tijdens hun opleiding meer patiëntgerichte contacten en vaardigheden, ze ervaren ook competenties uit een ander gezondheidszorgberoep, wat kan leiden tot betere samenwerkingen. Wat absoluut niet de bedoeling mag zijn, is iemand verplichten zich als zorgkundige te laten registreren om arbeidstekorten op te vullen. Tekorten aan zorgpersoneel situeren zich namelijk ook op het niveau van de paramedische beroepen en vaak hebben deze beroepen geen professioneel raakvlak. Denk maar aan orthopedisch technologen of audiologen. Bovendien werken paramedische beroepen meestal op medisch voorschrift (soms ook bepaalde handelingen in autonomie) en dus onder voogdij van de behandelende arts.

Daarnaast merkt de adviestekst op dat de zorgkundige handelingen deel uitmaken van de verpleegkundige zorg. Waar de zorgkundige focust op zorg, logistiek en educatie, situeert zich dat bij paramedische beroepen eerder op begeleiding, preventie en beoordeling. Ook het opleidingsniveau verschilt. Paramedische beroepen hebben een bachelordiploma, zorgkundigen meestal niet. De FRPB en TCPB vragen zich af of het niet nuttiger is te bekijken om de handelingen van paramedische beroepen uit te breiden met die van zorgkundigen.

Een andere mogelijke piste is volgens hen om voor studenten die slaagden voor de cursussen, vrijstellingen te geven wanneer die zich heroriënteert naar de opleiding zorgkundige. Zo worden persoonlijke keuzes gestimuleerd zonder een nieuw soort zorgkundig profiel in het leven te roepen.

Beroepsgroep mee aan tafel

Hoe kijken ergotherapeuten hier zelf naar? “We vinden het vooral jammer dat de opleiding en het principe van de microdegree zorg besproken wordt zonder onze beroepsgroep mee aan tafel te vragen”, zegt Stijn De Baets, voorzitter van Ergotherapie Vlaanderen. “Het is niet de rol waarin we de ergotherapeut zien schitteren. In de ouderenzorg draaien we al onwettelijk mee in de zorg voor bewoners door het tekort aan personeel en dan met name voor ADL-taken. Als ergotherapeut werk je rond de zelfredzaamheid van mensen, rond zinvolle tijdsbesteding. Daar bieden wij een grote meerwaarde.”

De beroepsvereniging erkent dat er veel beweegt rond het statuut van de ergotherapeut. “Op alle niveaus is er erkenning voor ons beroep, maar de financiering blijft uit. We zijn absoluut voorstander van inzetten op innovatie en van samenwerken met het onderwijs. Toch moeten we opletten dat we de ergotherapeut blijven inzetten op de sterktes van het beroep en op de plaats waar we het meest kunnen betekenen. We zijn specialisten in dagelijks handelen, zoals verpleegkundigen specialisten zijn in zorgen voor mensen. Laat elke beroepsgroep meebeslissen hoe ze hun rol het beste kunnen invullen door hen te betrekken bij belangrijke gesprekken zoals de registratie als zorgkundige. Laat ons samen constructief nadenken.”

NETWERK VERPLEEGKUNDE communiceerde in 2022 dat er op deze manier een vangnet gecreëerd wordt voor een groep studenten die bijvoorbeeld vroegtijdig hun studies beëindigen. Het biedt ook de optie aan deze studenten om na de schoolactiviteiten als zorgkundige aan de slag te gaan. Uiteraard stellen we hierbij strikte voorwaarden aan de opleiding die ze bijkomend moeten volgen, conform de vroedkundigen. Daarnaast is het belangrijk te beseffen dat de titel ‘zorgkundige’ een verpleegkundige functie is (WUG 2015). De zorgkundige werkt altijd onder toezicht en delegatie van verpleegkundigen. Dus ook wanneer een potentiële kandidaat na het behalen van de titel zorgkundige in een latere fase afstudeert als bijvoorbeeld vroedkundige of ergotherapeut, zijn verpleegkundige handelingen enkel toegelaten wanneer deze kandidaat wordt tewerkgesteld als zorgkundige binnen een zorgorganisatie en dit steeds onder toezicht en delegatie van een verpleegkundige.


De federale toezichtcommissie: een stap in de goede richting

Midden 2022 werd de Federale Toezichtcommissie in het leven geroepen ter vervanging van de Provinciale Geneeskundige Commissies. De Nederlandstalige en de Franstalige Kamer van de Toezichtcommissie komen maandelijks samen en hebben de taak om toezicht te houden op de praktijkvoering van gezondheidszorgbeoefenaars. Tot op heden behandelden ze zo’n vijfhonderd dossiers. Dimitri De Glas, lid van de Nederlandstalige kamer, legt ons uit hoe het er in de Toezichtcommissie aan toegaat.

Bij de invoering van de kwaliteitswet (wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg) werd door de wetgever afscheid genomen van de Provinciale Geneeskundige Commissies. Die ruimden van de ene dag op de andere plaats voor de Federale Toezichtcommissie die onmiddellijk ook de lopende dossiers van deze provinciale commissies erfde.

We helpen even je geheugen op te frissen: op 1 juli 2022 trad de kwaliteitswet in werking. Deze wet bevat verschillende voorwaarden om de kwaliteit van de gezondheidszorg te garanderen. Zorgverleners moeten enerzijds bekwaam zijn om zorg op een kwalitatieve manier te verlenen. Anderzijds hebben ze ook een diagnostische en een therapeutische vrijheid binnen de wettelijke bepalingen. Om toezicht te houden op de toepassing van de kwaliteitswet is de Federale Toezichtcommissie opgericht. “Het is een multidisciplinair orgaan dat bestaat uit een Nederlandstalige kamer voor het Nederlandstalige gebied en uit een Franstalige kamer voor wie in Frans- of Duitstalig België actief is”, vertelt Dimitri De Glas, spoedverpleegkundige en stafmedewerker juridisch adviseur voor de directeur verpleging in het AZ Sint-Jan in Brugge, lid van de Juridische Adviesgroep NETWERK VERPLEEGKUNDE en mandataris-verpleegkundige in de Nederlandstalige kamer van de Toezichtcommissie. “Om in de Toezichtcommissie te zetelen was enige juridische expertise een meerwaarde. Ik volgde mijn opleiding juridisch- en gerechtelijk expert via de beroepsorganisatie. Dat was toen de eerste en enige opleiding voor verpleegkundigen. Vandaag wordt ze ook in Antwerpen en Gent ingericht.”

Multidisciplinaire zitting

De voorzitters en de leden van de Kamers werden door de minister benoemd in december 2022. Zo kon de Toezichtcommissie begin 2023 haar taak daadwerkelijk aanvatten. Daarbij kreeg dit nieuwe orgaan meteen ook extra bevoegdheden, al beschikt zij hiervoor helaas over een zeer beperkt personeelskader. “Het is echt roeien met de riemen die we hebben”, licht Dimitri toe.

De Toezichtcommissie houdt toezicht op de artsen, tandartsen, apothekers, vroedkundigen, verpleegkundigen, kinesitherapeuten, klinisch psychologen en klinisch orthopedagogen, paramedici en hulpverlener-ambulanciers. Elke Kamer bestaat uit een voorzitter en plaatsvervangend voorzitter, beiden magistraten of voormalig magistraten en dus juristen; twee effectieve en twee plaatsvervangende leden voorgedragen door de Orde der Artsen, een effectief en een plaatsvervangend lid voorgedragen door de Orde der Apothekers en een effectief en een plaatsvervangend lid voorgedragen door de algemene ledenorganisaties van de betrokken beroepsgroepen en van de vertegenwoordigers van de patiënten. “Kortom, alle beroepen uit de Wet op de Uitoefening van de Gezondheidszorg (WUG) zijn vertegenwoordigd door iemand die de job kent”, zegt Dimitri. “Het grote verschil met de vroegere Provinciale Geneeskundige Commissies is dat alle gezondheidszorgbeoefenaars in de Toezichtcommissie samen een college van deskundigen vormen om over andere zorgverleners te beslissen. Onze beslissing is een multidisciplinair oordeel over een situatie. Dat is een goede zaak, want zo heb je een bredere blik en werk je neutraler in plaats van volgens je eigen beroepsnormen. Bovendien kan enkel de Toezichtcommissie het visum van een zorgverlener schorsen en melden in het Europees alert systeem IMI. Wordt een zorgverlener veroordeeld en krijgt die een straf via de rechtbank waardoor die het beroep niet meer mag uitoefenen, dan komt het vonnis van de rechter onze kant uit en kunnen wij het visum schorsen. Al hoeft het niet altijd meteen om een schorsing te gaan. We kunnen ook werken met een voorwaardelijk visum of een verbeterplan opleggen.”

Taken en beperkingen

De Toezichtcommissie oefent controle uit op drie manieren: toezicht door inspecteurs (voor gans Vlaanderen slechts anderhalve personeelseenheid), die de nodige vaststellingen doen op eigen initiatief (1) of op verzoek van de minister (2), of na een specifieke klacht of melding door het parket, burgers, collega’s, de betrokken Orde, … vaak via het elektronische aangifteformulier dat op de website van de Toezichtcommissie staat (3).

Die controle vertrekt vanuit twee pijlers: de eerste is de geschiktheid van de zorgverstrekker om het beroep uit te oefenen en de tweede is de veiligheid van de patiënt of de volksgezondheid. “Dit is wellicht de meest bekende en belangrijkste pijler van de bevoegdheid van de Toezichtcommissie”, zegt Dimitri. “Zijn zorgverleners fysiek en psychisch wel geschikt om hun job uit te oefenen? De Toezichtcommissie vraagt bij twijfel de Orde der Artsen om drie arts-experten aan te duiden die beoordelen of de gezondheidszorgbeoefenaar nog bekwaam is diens taken uit te voeren. Is dat niet het geval, dan kunnen we het visum schorsen, intrekken of voorwaarden opleggen. Denk in dat laatste geval bijvoorbeeld aan alcoholmisbruik door een zorgverlener. Die zorgverlener moet dan op geregelde tijdstippen langsgaan in het labo voor een bloedanalyse, terwijl ook kan worden gevraagd dat een psychiater de Toezichtcommissie op de hoogte houdt van voortgang van de eventuele psychische begeleiding.”

Het optreden van de Toezichtcommissie is momenteel beperkt tot deze modaliteiten. Boetes opleggen of uitspraken doen over een eventuele schending van de patiëntenrechten zijn nog niet mogelijk. Hiervoor is bijkomend wetgevend werk nodig. “Al zal dit in de toekomst waarschijnlijk wel worden voorzien. We werken vanuit de kwaliteitswet om de gezondheidszorg van en voor de bevolking te bewaken. Talloze noodzakelijke uitvoeringsbesluiten zijn nog niet genomen. Daarnaast doen we ook geen uitspraken over schadegevallen. Daarvoor trek je naar de rechtbank of ombudsdienst.”

Belang voor verpleegkundigen

Dat de Toezichtcommissie een stap vooruit is op de Provinciale Geneeskundige Commissies staat vast. Dimitri volgde zelf de juridische opleiding omdat hij voor andere verpleegkundigen het verschil wil maken. “Wat mag wel of niet? Wat zijn de procedures? Hoe kan je worden begeleid? De wetgeving ter zake en de opvolging daarvan is complex”, zegt hij. “In mijn ervaring is een goede verpleegkundige voorbereiding, met de nodige aandacht voor het juridisch statuut van het beroep, cruciaal om problemen te vermijden. Als verpleegkundige ken je de realiteit van het werk. Wat daarbij belangrijk is, is een goed ingevuld verpleegkundig dossier. Dat is het eerste dat wordt opgevraagd bij een klacht. Houden we dat dossier altijd zorgvuldig bij als verpleegkundige? Neen, de omstandigheden laten dat niet altijd toe. Je volgt hier je gevoel. Als ervaren verpleegkundige is dat eenvoudiger dan als starter. Je moet keuzes maken en af en toe is dat de foute. Zo leer je en daar wil ik andere verpleegkundigen graag in begeleiden.”

Welke bevoegdheden heeft de Federale Toezichtcommissie?

  • De praktijkvoering van gezondheidszorgbeoefenaars controleren.
  • Gevallen van onwettige uitoefening van een gezondheidszorgberoep opsporen en aanklagen.
  • De vrijstelling van deelname aan de wachtdiensten toekennen.
  • De dossiers overdragen van gezondheidszorgbeoefenaars die dat zelf niet meer kunnen.
  • Documenten doorsturen naar het parket.
  • Permanentie verzekeren.
  • Toezien op de naleving van de WUG in het medisch dossier.
  • Controle in het kader van geneesmiddelen.

Bron: health.belgium.be

Waarom geen Deontologische Raad Verpleegkunde?

NETWERK VERPLEEGKUNDE is geen voorstander van de oprichting van een Deontologische Raad voor Verpleegkunde. De beroepsorganisatie is wel voorstander van de verdere uitwerking in gelden, middelen en bevoegdheden van de Federale Toezichtcommissie, zoals initieel bij de totstandkoming bedoeld en waarvoor
het voorontwerp anno juli 2025 (Voorontwerp van wet tot wijziging van de wet 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg) op
tafel ligt. Lees meer.

NETWERK VERPLEEGKUNDE zorgt voor jou

Als lid van NETWERK VERPLEEGKUNDE geniet je van een voordelig tarief voor je beroepsaansprakelijkheidsverzekering met rechtsbijstand en zonder vrijstelling. Optioneel kan je intekenen voor een groepspolis gewaarborgd inkomen en geniet je van een verlaagde instapkost voor je RIZIV-bijdrage. Alle informatie vind je op netwerkverpleegkunde.be.

Daarnaast kan je als lid van onze beroepsorganisatie ook gratis een beroep doen op onze Juridische Adviesgroep. Zit je met een vraag over wat wettelijk wel of niet mag? Twijfel je aan een situatie? Leg ze voor aan onze experts via juridisch.advies@netwerkverpleegkunde.be.


Vaccinatiebeleid in globale infectieziektebestrijding en maternale preventie

Door Elke Loots1,2, Kirsten Maertens3 en Pierre van Damme3

1 Departement Verpleeg- en Vroedkunde, Centre for Research and Innovation in Care (CRIC), Nurse and Pharmaceutical Care , Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen
2 Ziekenhuis aan de Stroom (ZAS), Antwerpen

3 Centrum voor de Evaluatie van Vaccinaties, Vaccin- en Infectieziekteninstituut, Universiteit Antwerpen

 

Op 23 april 2025 gaven emeritus prof. dr. Pierre Van Damme (Universiteit Antwerpen, Centrum voor de Evaluatie van Vaccinaties) en prof. dr. Kirsten Maertens (Universiteit Antwerpen, Centrum voor de Evaluatie van Vaccinaties) een gezamenlijk webinar in het kader van de navormingsreeks Medicatie Meesterlijk, een initiatief van NuPhaC en het Centre for Research and Innovation in Care (Universiteit Antwerpen) met als doel de kennis over farmacotherapie en farmaceutische zorg bij verpleegkundigen te verdiepen. Dit artikel biedt een inhoudelijk overzicht van het actuele vaccinatiebeleid, met bijzondere aandacht voor wereldwijde bestrijding van infectieziekten en vaccinatiestrategieën tijdens de zwangerschap.

Vaccinatie: een fundamentele pijler van onze volksgezondheid

Vaccinatie vormt een van de meest impactvolle strategieën binnen onze volksgezondheid, met een bewezen effect op de bestrijding van infectieziekten en het beperken van de bijhorende morbiditeit en mortaliteit [1,2]. Dit wordt bereikt door het aantal vatbare personen in de bevolking te verminderen en bescherming te bieden tegen infectie en/of dragerschap. Bovendien kan vaccinatie groepsimmuniteit creëren: wanneer een voldoende groot deel van de populatie immuun is, neemt de circulatie van de ziekteverwekker af, waardoor ook niet-gevaccineerden indirect beschermd worden [3,4]. Dit fenomeen in cruciaal voor het beschermen van kwetsbare groepen die zelf niet gevaccineerd kunnen worden.

Vaccinatie vormt daarmee een essentiële pijler van volksgezondheid en een krachtig instrument om infectieziekten op populatieniveau te bestrijden. Binnen infectiecontrole onderscheiden we drie niveaus: (1) ziektecontrole (vermindering van incidentie en morbiditeit), (2) eliminatie (regionale stopzetting van transmissie) en (3) eradicatie (wereldwijde uitroeiing van een ziekteverwekker). Eradicatie is enkel mogelijk wanneer de overdracht exclusief van mens op mens gebeurt, de mens de enige gastheer is en er een effectieve interventie beschikbaar is. Vandaag zijn pokken het enige voorbeeld van succesvolle wereldwijde eradicatie [5,6].

Hindernissen en uitdagingen voor duurzame infectiecontrole

Hoewel infectieziekten zoals polio en mazelen theoretisch aan de voorwaarden voor eradicatie voldoen, blijkt dit in de praktijk bijzonder complex. De lage vaccinatiegraad, vaccinatietwijfel, maatschappelijke ongelijkheid, en instabiliteit in conflictgebieden vormen substantiële obstakels [7,8]. Daarnaast ondermijnen structurele uitdagingen zoals logistieke beperkingen, ontoereikende infrastructuur, onvoldoende koelvoorzieningen voor vaccins en beperkte monitoring de doeltreffendheid van vaccinatieprogramma’s.

Een bijkomende complexiteit ontstaat bij het gebruik van orale levende verzwakte vaccins, zoals bij polio. Mutaties kunnen leiden tot circulatie van vaccinafgeleide virussen, wat in sommige gevallen nieuwe uitbraken veroorzaakt [9,10]. Dit risico heeft de ontwikkeling gestimuleerd van genetisch stabielere orale vaccins, onder meer getest in Belgische onderzoekscentra.

Het waarborgen van een hoge en aanhoudende vaccinatiegraad vereist niet alleen wetenschappelijke innovatie, maar ook blijvende politieke wil en maatschappelijke betrokkenheid. Preventieve gezondheidszorg — met vaccinatie als speerpunt — blijft zo een voortdurend samenspel tussen beleid, praktijk en wetenschap [11,12].

De rol van verpleegkundigen in vaccinatieprogramma’s

Een vaak onderbelicht, maar cruciaal aspect binnen het vaccinatiebeleid is de rol van verpleegkundigen. Zij zijn onmisbaar voor het toegankelijk maken en uitvoeren van vaccinatieprogramma’s, zowel in ziekenhuizen en woonzorgcentra als in de eerstelijnszorg. In België beschikken zij over de wettelijke bevoegdheid om vaccinaties toe te dienen, mits ze hiervoor opgeleid zijn en handelen binnen een protocol of op voorschrift van een arts [13,14].

Toch reikt hun rol verder dan enkel het toedienen van vaccins. Verpleegkundigen zijn vaak het eerste aanspreekpunt voor patiënten en spelen een sleutelrol bij het bevorderen van vaccinatievertrouwen en -bereidheid. Door correcte informatie te geven, vragen te beantwoorden en misvattingen te weerleggen, dragen zij actief bij tot het terugdringen van vaccinatietwijfel [15,16]. Deze educatieve en communicatieve rol maakt verpleegkundigen tot centrale actoren in het realiseren van een hoge vaccinatiegraad.

In internationale contexten, vooral in lage- en middeninkomenslanden waar artsenschaarste of logistieke beperkingen heersen, zijn verpleegkundigen vaak de spilfiguren in grootschalige vaccinatiecampagnes. Hun inzet draagt rechtstreeks bij aan de verwezenlijking van volksgezondheidsdoelstellingen zoals ziektecontrole, eliminatie en waar mogelijk eradicatie. Het erkennen en versterken van hun rol is daarom fundamenteel voor een succesvol en duurzaam vaccinatiebeleid, zowel nationaal als wereldwijd [17,18].

Vaccinatie tijdens de zwangerschap: bescherming voor twee

Naast de algemene vaccinatiestrategieën wint vaccinatie tijdens de zwangerschap internationaal aan belang als strategie ter bescherming van zowel moeder als kind. Zwangere vrouwen en hun ongeboren kind lopen een verhoogd risico op ernstige complicaties bij infectieziekten zoals griep en COVID-19. Bovendien is de pasgeborene in de eerste levensmaanden bijzonder kwetsbaar voor infectieziekten zoals kinkhoest, aangezien het kind nog te jong is om al beschermd te zijn door eigen vaccinaties. Een oplossing is vaccinatie tijdens de zwangerschap: door vrouwen tijdens de zwangerschap te vaccineren, maken zij antistoffen aan die via de placenta en later ook via borstvoeding aan het kind worden doorgegeven. Deze beschermende antistoffen bieden passieve immuniteit aan het pasgeboren kind tijdens de kwetsbare eerste levensmaanden [19,20].

Onderzoek toont aan dat vaccinatie tijdens de zwangerschap met aanbevolen vaccins (bv. griep, kinkhoest, RSV en COVID-19) veilig en effectief is, en bijdraagt aan het verminderen van maternale complicaties, vroeggeboorte en neonatale hospitalisatie en sterfte. Hoewel maternale antistoffen de eigen immuunrespons van het kind op latere vaccinaties enigszins kunnen verminderen, een fenomeen dat bekend staat als ‘blunting’, blijkt de klinische impact hiervan beperkt en wordt deze ruimschoots gecompenseerd door de voordelen die maternale vaccinatie in de eerste levensmaanden biedt [21-24].

Vaccinatie tijdens de zwangerschap past daarmee binnen een bredere visie op preventieve gezondheidszorg, waarbij extra aandacht gaat naar kwetsbare groepen. Deze strategie draagt namelijk bij aan het verkleinen van gezondheidsverschillen en het terugdringen van moeder- en kindersterfte wereldwijd, een ambitie die centraal staat in de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de WHO [25].

 

Referenties

  1. Andre FE, Booy R, Bock HL, Clemens J, Datta SK, John TJ, et al. Vaccination greatly reduces disease, disability, death and inequity worldwide. Bull World Health Organ. 2008;86(2):140–6. doi:10.2471/BLT.07.040089.
  2. World Health Organization. Immunization coverage. Geneva: WHO; 2023.
  3. Fine P, Eames K, Heymann DL. “Herd immunity”: A rough guide. Clin Infect Dis. 2011;52(7):911–6. doi:10.1093/cid/cir007.
  4. Plans P. Vaccination strategies for the control and elimination of measles, mumps and rubella. Hum Vaccin Immunother. 2013;9(4):823–35. doi:10.4161/hv.22912.
  5. Fenner F, Henderson DA, Arita I, Jezek Z, Ladnyi ID. Smallpox and its eradication. Geneva: World Health Organization; 1988.
  6. Hopkins DR. Smallpox: ten years gone. N Engl J Med. 1988;318(7): 485–92. doi:10.1056/NEJM198802183180706.
  7. World Health Organization. Poliomyelitis. Geneva: WHO; 2024.
  8. Moss WJ. Measles. Lancet. 2017;390(10111):2490–502. doi:10.1016/S0140-6736(17)31463-0.
  9. Burns CC, Diop OM, Sutter RW, Kew OM. Vaccine-derived polioviruses. J Infect Dis. 2014;210 Suppl 1:S283-93. doi:10.1093/infdis/jiu295.
  10. Macklin GR, O’Reilly KM, Grassly NC, Edmunds WJ, Mach O, Santhana Gopala Krishnan R, et al. Evolving epidemiology of poliovirus serotype 2 following withdrawal of the type 2 oral poliovirus vaccine. Science. 2020;368(6489):401-5. doi:10.1126/science.aay3356.
  11. Orenstein WA, Ahmed R. Simply put: Vaccination saves lives. Proc Natl Acad Sci U S A. 2017;114(16):4031-3. doi:10.1073/pnas.1704507114.
  12. MacDonald NE, SAGE Working Group on Vaccine Hesitancy. Vaccine hesitancy: Definition, scope and determinants. Vaccine. 2015;33(34):4161-4. doi:10.1016/j.vaccine.2015.04.036.
  13. Frawley JE, McKenzie K, Broom A. The role of nurses in promoting vaccination uptake: A scoping review. Vaccine. 2022;40(6):918-26. doi:10.1016/j.vaccine.2021.12.039.
  14. World Health Organization. Role of nurses and midwives in immunization. Geneva: WHO; 2018.
  15. Betsch C, Schmid P, Heinemeier D, Korn L, Holtmann C, Böhm R. Beyond confidence: Development of a measure assessing the 5C psychological antecedents of vaccination. PLoS One. 2018;13(12):e0208601. doi:10.1371/journal.pone.0208601.
  16. Jarrett C, Wilson R, O’Leary M, Eckersberger E, Larson HJ. Strategies for addressing vaccine hesitancy – A systematic review. Vaccine. 2015;33(34):4180-90. doi:10.1016/j.vaccine.2015.04.040.
  17. Cutts FT, Claquin P, Danovaro-Holliday MC, Rhoda DA. Monitoring vaccination coverage: Defining the role of surveys. Vaccine. 2016;34(35):4103-9. doi:10.1016/j.vaccine.2016.06.053.
  18. World Health Organization. Global Vaccine Action Plan 2011-2020. Geneva: WHO; 2013.
  19. Munoz FM, Jamieson DJ. Maternal immunization. Obstet Gynecol. 2019;133(4):739-53.
  20. Swamy GK, Heine RP. Vaccinations for pregnant women. Obstet Gynecol. 2015;125(1):212-26.
  21. Zaman K, Roy E, Arifeen SE, Rahman M, Raqib R, Wilson E, et al. Effectiveness of maternal influenza immunization in mothers and infants. N Engl J Med. 2008;359(15):1555-64. doi:10.1056/NEJMoa0708630.
  22. Amirthalingam G, Campbell H, Ribeiro S, Fry NK, Ramsay M, Miller E, et al. Sustained effectiveness of the maternal pertussis immunization program in England 3 years following introduction. Clin Infect Dis. 2016;63(suppl 4):S236-43. doi:10.1093/cid/ciw559.
  23. Abu Raya B, Edwards KM, Scheifele DW, Halperin SA. Pertussis and influenza immunisation during pregnancy: A landscape review. Lancet Infect Dis. 2017;17(7):e209-22. doi:10.1016/S1473-3099(17)30190-1.
  24. Maertens K, Caboré RN, Huygen K, Hens N, Van Damme P, Leuridan E. Pertussis vaccination during pregnancy in Belgium: Results of a prospective controlled cohort study. Vaccine. 2016 Jan 2;34(1):142-50. doi: 10.1016/j.vaccine.2015.10.100.
  25. Perin J, Mulick A, Yeung D, Villavicencio F, Lopez G, Strong KL, et al. Global, regional, and national causes of under-5 mortality in 2000–19: an updated systematic analysis with implications for the sustainable development goals. Lancet Child Adolesc Health. 2022;6(2):106-15. doi:10.1016/S2352-4642(21)00311-4.


State of the world’s nursing 2025: enkele highlights

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) publiceerde dit voorjaar een geactualiseerde versie van haar rapport uit 2020. Het doel? Zicht krijgen op de evoluties binnen de verpleegkunde wereldwijd en beleidsmakers onderbouwde handvaten bieden om het beroep te versterken. Samen met partners zoals de International Council of Nurses (ICN) en het International Centre on Nurse Migration, bundelt de WHO harde cijfers en beleidsaanbevelingen over onder meer personeelstekorten, opleiding, loopbaanmogelijkheden en internationale migratie.

Tekort neemt af, maar blijft ongelijk verdeeld

Het wereldwijde tekort aan verpleegkundigen daalde licht, van 6,2 miljoen in 2020 naar 5,8 miljoen in 2023. Tegen 2030 zou dat cijfer verder kunnen zakken tot 4,1 miljoen. Toch is die evolutie niet overal gelijk: 78 procent van de verpleegkundigen werkt in landen waar slechts 49 procent van de wereldbevolking woont. Lagere inkomenslanden slagen er amper in hun personeelsbestand te laten groeien, terwijl rijke landen blijven investeren. Maar dat betekent niet dat deze landen geen uitdagingen kennen. In België bijvoorbeeld is er ondanks investeringen een nijpend tekort aan verpleegkundigen.

Verpleegkundigen zijn in beweging

Eén op de zeven verpleegkundigen wereldwijd migreert, met een nog hoger aandeel (23 procent) in hoge-inkomenslanden. Dat versterkt het risico op uitputting in landen waar verpleegkundigen vertrekken zoals de Filipijnen, India en Polen. Tegelijk toont het rapport dat het beroep wereldwijd nog steeds sterk vrouwelijk is: 85 procent van de verpleegkundigen is vrouw. Gendergelijkheid en loopbaanontwikkeling blijven dus actuele aandachtspunten.

Nieuwe indicatoren maken verschil zichtbaar

Nieuw in dit rapport is dat de WHO meet hoe sterk landen inzetten op drie sleutelelementen: opleidingscapaciteit, advanced practice nursing (APN) en verloning. Zo komt er meer inzicht in hoeveel verpleegkundigen er zijn, hoe ze worden opgeleid, welke doorgroeikansen ze krijgen en of ze eerlijk worden betaald. Dat biedt waardevolle hefbomen voor beleid dat gericht is op kwaliteit, retentie en motivatie.

Wat kan je ermee als verpleegkundige of beleidsmaker?

Het rapport zet aan tot actie. Zo wordt het belang benadrukt van sterke, toegankelijke opleidingen en doorgroeimogelijkheden, bijvoorbeeld via APN-programma’s. Ook rond migratiebeleid liggen kansen: hoe behouden we onze eigen verpleegkundigen en ondersteunen we wie van elders komt? Genderbewust personeelsbeleid, met aandacht voor werk-privébalans en carrièrekansen, blijft essentieel. Ten slotte bieden de nieuwe data een stevige basis om het overleg tussen beleidsniveaus in ons land te versterken en beleid af te stemmen op de realiteit van vandaag.

Een waardevolle leidraad voor België

Hoewel het tekort afneemt, blijven de uitdagingen groot. Zeker in België, waar bevoegdheden verdeeld zijn over verschillende overheden, kan dit rapport richting geven aan een coherent en duurzaam verpleegkundigenbeleid. Opleiding, retentie, verloning en internationale samenwerking: ze verdienen meer dan ooit aandacht.


Veilig omgaan met vervallen en ongebruikte geneesmiddelen

Door apr. Simon Boonaert

Geneesmiddelen zijn geen gewone producten: de afvalverwerking vereist een specifieke aanpak om risico’s voor gezondheid, privacy en milieu te vermijden. Vervallen of ongebruikte geneesmiddelen breng je terug naar de apotheek. Vaak ben je als verpleegkundige het eerste aanspreekpunt en kan je de patiënt hierover informeren.

Waarom correcte vernietiging essentieel is

Vervallen of ongebruikte geneesmiddelen bevatten actieve stoffen die, bij slechte bewaring of verwerking schadelijk kunnen zijn voor mens en milieu. Ze horen niet thuis in de vuilnisbak of het toilet, en mogen ook niet worden aangeboden aan het recyclagepark. Antibiotica vormen hierbij een belangrijk voorbeeld: wanneer ze via het afvalwater in het oppervlaktewater terechtkomen, kunnen ze bijdragen aan de ontwikkeling van antibioticaresistentie. Bovendien kunnen geneesmiddelen bij gebruik anders dan voorgeschreven gevaarlijk zijn. Daarom is het belangrijk om deze niet langer dan nodig thuis te bewaren.

Inzameling van vervallen of ongebruikte geneesmiddelen

Volgens het KB van 21 januari 2009 heeft de apotheker de plicht om vervallen of ongebruikte geneesmiddelen (ook als ze niet in die apotheek werden aangekocht) te aanvaarden als ze op de juiste manier worden aangeboden. Het is hierbij belangrijk om de medicatie zonder verpakking en bijsluiter aan te bieden om het werk van de apotheker te vergemakkelijken. Om medische informatie geheim te houden wordt het etiket best verwijderd of onleesbaar gemaakt voor deze wordt weggegooid.

In samenwerking met de gewesten organiseert en financiert de gehele farmaceutische sector een selectieve inzameling van vervallen of ongebruikte geneesmiddelen. In 2023 werd op deze manier 431 ton geneesmiddelen ingezameld en vernietigd in Vlaanderen.

Wat zal de apotheker terugnemen?

  • Niet-gebruikte (zet)pillen en capsules (mogen nog in de strip zitten), inclusief homeopathische en dierengeneesmiddelen.
  • Restjes zalf in de tube.
  • Siropen en (restanten van) vloeibare geneesmiddelen (bv. neus- en oordruppels) in hun flessen.
  • Niet-gebruikte patches.
  • Restanten van sprays en aerosolflacons.
  • Voorgevulde spuiten in hun blisterverpakking.

Wat zal de apotheker niet terugnemen?

Lege verpakkingen van geneesmiddelen Recyclage
Lege en propere glazen flesjes ♻ glasbol of via huis-aan-huis ophaling
Injectienaalden ♻ In een naaldcontainer via recyclagepark of ophaling klein gevaarlijk afval (kga)
Lege en propere plastic flesjes ♻ blauwe pmd-zak
Lege doordruk- en kunststofverpakkingen ♻ huishoudelijk restafval
Niet-geneesmiddelen Recyclage
Restanten van cosmetica ♻ huishoudelijk restafval
Dieet- en babyvoeding, vitaminebereidingen en kruidenproducten ♻ huishoudelijk restafval of gft
Restanten van chemicaliën en cosmetica met gevaarlijke stoffen ♻ recyclagepark
Radiografieën ♻ ziekenhuis, recyclagepark of kga

Meer info over wat te doen met vervallen geneesmiddelen vind je terug op www.apotheek.be.


De weg naar asbestveilige zorginstellingen

In heel wat Vlaamse gebouwen die voor 2001 gebouwd zijn, schuilt nog asbest. Dus ook in veel van onze ziekenhuizen en woonzorgcentra. Asbesthoudende materialen die onvoldoende beheerd worden, kunnen een gezondheidsrisico vormen en zijn vaak moeilijk waar te nemen. De Vlaamse regering wil Vlaanderen volledig asbestveilig maken tegen 2040 via een gefaseerd afbouwplan. Hoe ziet dat eruit? Wat zegt de wet? En moeten we ons zorgen maken? We vroegen het aan asbestdeskundige Jan Van Bouwel.

“Asbest is geen uitvinding van de mens, maar een natuurlijk gesteente”, steekt Jan Van Bouwel van wal. Naast zijn rol als arbeidshygiëne-expert bij IDEWE, de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, is hij ook inhoudelijk verantwoordelijke bij IBEVE, een gespecialiseerde tak binnen dezelfde dienst. Asbestvezels doken vroeger in allerlei toepassingen op. “Iedereen kent de klassieke golfplaten, maar het zit evengoed in isolatiemateriaal, kledij en zelfs oude elektrische toestellen. De kunstsneeuw uit de Hollywoordfilms? Pure asbest. Het zit op plekken waar je het niet verwacht, en precies dat maakt het zo verraderlijk.”

Vlaanderen asbestveilig tegen 2040

Bij het inschatten van asbestrisico’s is het bouwjaar een belangrijke graadmeter. Het gebruik en de verkoop van asbest werd in België verboden vanaf 2001. Dateert het gebouw van later? Dan zou je geen asbest meer mogen vinden. “Vooral gebouwen van voor de jaren 90 kunnen nog veel verschillende soorten asbestmaterialen bevatten”, legt Jan uit. “Toen was asbest razend populair in de bouwsector door zijn stevigheid, brandveiligheid en isolerende werking. Uit praktijkervaring blijkt dat ook zorginstellingen vaak nog asbesthoudende materialen bevatten.”

Om asbest structureel aan te pakken, leveren zowel de federale als de Vlaamse overheid al jaren grote inspanningen. In Vlaanderen staat in de milieuwetgeving beschreven wie en onder welke voorwaarden asbest mag verwijderen. Bij de sloop van een gebouw geldt bovendien ook een verplichte opmaak van een sloopopvolgingsplan, verplicht vanuit de Vlaamse afvalwetgeving. Dit rapport brengt alle afvalstromen in kaart die zullen ontstaan bij de afbraak. Het doel is om het gebouw selectief te slopen en te vermijden dat gevaarlijke stoffen zoals asbest in herbruikbare afvalstromen zoals steenpuin terechtkomen. Dit kadert in een duurzame aanpak met een maximaal hergebruik van materialen.

Vlaanderen heeft later binnen diezelfde afvalwetgeving een bijkomende doelstelling vooropgesteld in haar beleid: een asbestveilig Vlaanderen tegen 2040. Dat gebeurt in fases, vastgelegd in het actieplan Asbestafbouw dat in 2018 goedgekeurd werd door de Vlaamse regering. Het plan beschrijft concrete maatregelen voor het beheer en de afbouw van asbest in alle Vlaamse gebouwen. Vooral in de publieke toegankelijke constructies zoals scholen, sporthallen, ziekenhuizen en woonzorgcentra wordt een verplichte verwijdering van bepaalde asbestmaterialen opgelegd. Het gaat om alle gebouwen waarin diensten aan het publiek worden verleend door de overheid, in haar opdracht of met haar financiële steun.

In die publiek toegankelijke constructies wordt de verwijdering van een aantal materialen verplicht, ongeacht de beoordeling van een deskundige. En dat tegen uiterlijk 2034. “Beschouw het als een zwarte lijst van materialen die een te groot risico vormen voor de omgeving en de volksgezondheid. Deze verwijderingsverplichting geldt dus voorlopig enkel voor publieke constructies, waaronder zorginstellingen. De essentie van het afbouwplan is weten waar asbest zich bevindt en wat het risico is bij bepaalde toepassingen om daarna een beslissing te maken tussen beheren of verwijderen. En vooral: mag ik dat zelf doen of laat ik het beter aan een specialist over? Wie er meer over wil weten kan het volledige asbestafbouwbeleid nalezen op de website van de OVAM.”

Het asbestattest

Verder op Vlaams niveau bestaat sinds 2022 ook het asbestattest, verplicht bij overdracht (waaronder verkoop) van elke toegankelijke constructie met een risicobouwjaar, namelijk van voor 2001. “Dit gaat om elke constructie met een dak”, verduidelijkt Jan. “Dus ook een particuliere woning, stal of tuinhuis.” Het attest, opgesteld door een gecertificeerde deskundige, toont welke onderdelen asbest bevatten, wat de toestand ervan is en welke maatregelen nodig zijn. Bij alle asbesttoepassingen worden beheersmaatregelen geformuleerd. Voor bepaalde materialen, zoals dak- of gevelbekledingen uit asbestcement en minder gebonden materialen in binnenruimtes, heeft de Vlaamse overheid beslist dat ze tegen 2034 verwijderd moeten worden. Voor materialen met een hoog risico zijn snellere maatregelen nodig. Die moeten mogelijk al eerder verwijderd worden. Al die gegevens komen terecht in een centrale databank van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM), die een volledig beeld moet geven van de aanwezigheid van asbest in Vlaanderen. Vanaf 2032 wordt het asbestattest verplicht voor elke eigenaar, ook los van verkoop.

Volgens de asbestexpert zijn er toch nog flink wat uitdagingen: “Zo’n asbestattest is gebaseerd op een louter visuele inspectie. We controleren enkel de oppervlakkige materialen in het kader van de asbestveiligheid bij normaal gebruik van de ruimte, niet wat achter muren of onder vloeren zit. Voor eventuele renovatie- of afbraakwerken is dus steeds een aanvullend, meer destructief onderzoek nodig om verborgen materialen op te sporen. Sommigen gaan zonder aangepast asbestattest aan de slag of trekken zich er niets van aan. Dat is vragen om problemen.” Om burgers beter te informeren, lanceerde voormalig minister van Volksgezondheid Maggie De Block samen met het Federaal agentschap voor beroepsrisico’s Fedris en bouworganisatie Constructiv de sensibiliseringscampagne ‘Alert voor Asbest’. “Die campagne blijft relevant. Op alertvoorasbest.be vind je nog steeds tal van video’s, checklists en heldere informatie om veilig om te gaan met asbest.”

Asbest in kaart brengen op de werkvloer

Ook op federaal niveau worden de nodige inspanningen gedaan. Werkgevers zijn al sinds 1995 verplicht om asbest op de werkvloer in kaart te brengen. Die verplichting staat duidelijk omschreven in de Codex welzijn op het werk, de federale arbeidswetgeving waarvoor de FOD voor Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (FOD WASO) bevoegd is. Deze tiendelige codex bundelt een resem maatregelen die de veiligheid en gezondheid van werknemers waarborgen. Waaronder dus ook de verplichte asbestinventaris die een antwoord biedt op: waar komt asbest voor op de werkplek (onder meer in gebouwen), in welke staat verkeert het, wat zijn de risico’s en welke maatregelen moeten getroffen worden? “Elke werkgever moet deze inventaris jaarlijks laten herzien, want de toestand – en dus ook de risico’s – kunnen op een jaar tijd veranderen”, aldus Jan. “De werkgever moet aan de hand van deze inventaris nagaan of de werknemers risico lopen op blootstelling aan asbest tijdens het uitvoeren van hun taken, en zo nodig maatregelen nemen om dit te vermijden.”

Zorginstellingen zijn hierop geen uitzondering. Ook zij zijn werkgevers, en dus onderhevig aan deze verplichting. In de meeste gevallen is dit type gebouwen veilig bruikbaar, maar vooral in technische ruimtes of bij werken (onderhoud, renovatie of afbraak) is het opletten geblazen. Onder meer oude leidingen, kabels en ketels  kunnen heel wat asbesthoudende materialen bevatten – net zoals oud pleisterwerk, vloer-, dak- of gevelbekledingen en noem maar op. “Een incident is snel gebeurd. Het zou niet de eerste keer zijn dat een klusjesman in het asbesthoudende pleisterwerk van een muur of in een asbestcementwand boort, al is het maar om een kader op te hangen in de kamer van een patiënt. De enige juiste reflex? De asbestinventaris checken alvorens te boren.”

Ondersteuning via sectorprotocollen

Om de doelstellingen te halen, krijgen de eigenaars van toegankelijke constructies de nodige duwtjes in de rug. Voor een aantal  sectoren werkte de Vlaamse overheid een protocol uit met concrete steunmaatregelen. Ook voor de zorg is er zo’n sectorprotocol. Zorgvoorzieningen kunnen hun asbestinventaris eenmalig gratis laten actualiseren. Gaan ze effectief over tot verwijdering? Dan krijgen ze tot 35 procent subsidie op de kosten. Voor instellingen die zorg bieden aan kinderen of jongeren kan dat oplopen tot vijftig procent. Daarnaast is gratis expertisebegeleiding beschikbaar: een erkende deskundige helpt bij het opstellen van een meerjarenplan of geeft advies over hoe asbestverwijdering slim te combineren valt met andere renovaties, zoals energiebesparende maatregelen. Tot slot is er ook bijstand voorzien bij asbestincidenten. “Voorzieningen moeten deze hulp wel zelf aanvragen. Daarom is het cruciaal dat ze weten dat deze steun bestaat”, beklemtoont Jan.

Richtlijnen bij de verwijdering

Het verwijderen van asbest vereist een doordachte en deskundige aanpak. Alles hangt af van het type materiaal en de staat waarin het verkeert. Het onderscheid tussen hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbest speelt daarbij een belangrijke rol.

De vezels van hechtgebonden asbest die nog in goede staat verkeren, zitten stevig verankerd in het materiaal. Het meest gekende voorbeeld zijn de asbestleien of golfplaten. Zolang ze niet sterk verweerd of beschadigd zijn, is er weinig aan de hand. In dat geval mag de verwijdering uitgevoerd worden door een aannemer die beschikt over een attest voor eenvoudige handelingen. De enige voorwaarden? Het materiaal mag niet gebroken worden, de werken moeten vooraf gemeld worden bij de FOD WASO, en alle veiligheidsvoorschriften en verwijderingsvoorwaarden moeten strikt nageleefd worden. Bij niet-hechtgebonden asbest ligt het iets anders. Bij deze materialen – zoals gipsisolatie rond chauffagebuizen of asbestkarton onder vloeren – komen de vezels heel makkelijk vrij, waardoor ze een verhoogd gezondheidsrisico vormen. Voor de verwijdering van deze materialen moet je een erkende asbestverwijderaar inschakelen, onder gecontroleerde omstandigheden en in een luchtdichte zone met onderdruk en toegangssassen.

Particulieren mogen in specifieke gevallen kleine hoeveelheden hechtgebonden asbest in goede staat zelf verwijderen. “Maar ook zij moeten zich dan wel aan de officiële richtlijnen houden. Ze moeten aangepaste beschermingsmiddelen dragen, de materialen veilig verpakken en correct wegvoeren naar het containerpark.”

Geen reden tot paniek, wel tot waakzaamheid

Asbest is pas echt gevaarlijk als de vezels vrijkomen en je ze inademt. Eens in de longen, kunnen ze zich vastzetten en op termijn ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken zoals longvlieskanker. “Wetenschappelijk gezien bestaat er geen veilige ondergrens: één enkele vezel kan in principe de ontwikkeling van longvlieskanker veroorzaken. In de praktijk is de kans daartoe iets genuanceerder.”

Ook in de buitenlucht zijn er asbestvezels aanwezig, weliswaar in lage concentraties. Iedereen ademt dus in beperkte mate asbest in gedurende zijn leven. “Zolang men niet frequent met asbesthoudend materiaal werkt, blijft het gezondheidsrisico in de meeste gevallen relatief beperkt”, stelt Jan gerust. “Een stuk kleiner dan het risico op een hartinfarct bij bijvoorbeeld een ongezonde levensstijl. Het wordt vooral gevaarlijk bij herhaaldelijke, intensieve blootstelling – zoals vaak het geval kan zijn in de bouwsector. Bij elke extra blootstelling neemt de kans op kanker een klein beetje toe. Dat betekent niet dat we nu in angst moeten leven, maar we mogen het risico ook niet minimaliseren. We moeten blootstellingen aan asbest zo veel mogelijk vermijden.”

En dat geldt overigens ook voor tal van andere schadelijke stoffen, zoals fijnstof. Slijpen in de muren zonder adembescherming? “Onbegrijpelijk. Kwarts zit in vrijwel alle gesteenten. Bij slijpen, verzagen, schuren of boren komt er ultrafijn stof vrij dat diep in de longen doordringt, wat ook ernstige longaandoeningen op langere termijn kan veroorzaken.” Het gevaar schuilt dus in veel meer dan enkel asbest, al krijgt dat laatste extra aandacht door de omvang en de ernstige gezondheidsrisico’s. Slachtoffers van een asbestaandoening kunnen terecht bij het Asbestfonds, beroepsmatige slachtoffers bij Fedris.

Tot slot wijst Van Bouwel nog op een hardnekkige misvatting: “Veel mensen denken dat asbest wereldwijd verboden is, maar dat klopt niet. In Europa wel, maar onder andere in de Verenigde Staten, Azië en Rusland wordt nog altijd met asbest gewerkt. Bij die laatste zijn er zelfs nog actieve mijnen. Producten afkomstig uit die regio’s kunnen dus asbest bevatten, ook wanneer ze hier via webshops verkocht worden. Denk dus twee keer na bij het bestellen van speelgoed of vintagemeubelen via Chinese of Amerikaanse platforms. Het risico op asbest reist mee met je online bestelling.”

Correct informeren begint bij betrouwbare bronnen

Volgens Jan Van Bouwel circuleert er nog steeds veel foutieve en misleidende informatie over asbest op het internet. “Sommige bronnen minimaliseren het risico of geven onvolledige adviezen. Dat is gevaarlijk. Andere bronnen geven dan weer ongenuanceerde of verkeerde info, wat leidt tot onnodige paniek.” Daarom is het cruciaal om je altijd te baseren op erkende informatiekanalen, zoals de websites van officiële overheidsinstanties en andere betrouwbare organisaties die over de nodige kennis beschikken.