Behoeftegebaseerde zorg in woonzorgcentra: een antwoord op het stille lijden
Wat als we ouderenzorg niet langer laten sturen door diagnoses, maar vertrekken vanuit de unieke behoeften van elke bewoner? Dit vormde de kern van de studie ‘Need-based care in nursing homes: from evidence to integration in caregivers’ clinical decision-making’ van Katrin Gillis, verpleegkundige van opleiding en onderzoekster aan de Universiteit Antwerpen en Odisee-hogeschool. Haar research toonde aan dat behoeftegebaseerde zorg niet alleen het mentale welzijn van mensen met dementie verbetert, maar ook de stress bij zorgverleners verlicht.
Onderzoekster Katrin Gillis evalueerde het welbevinden van mensen met dementie in 24 verschillende woonzorgcentra. Ze stelde vast dat 90 procent van hen gedrags- of gemoedsveranderingen vertoonde. Deze veranderingen zijn vaak een signaal dat de persoon zich niet goed voelt. “Door de hoge werkdruk prijkt emotionele steun vaak onderaan de prioriteitenlijst. Bovendien verloopt het klinische besluitvormingsproces, wat in woonzorgcentra als een gedeeld teamproces kan beschouwd worden, niet optimaal”, stelt Katrin. “Angst, onrust en depressieve klachten worden te snel afgedaan als ‘normale’ symptomen van dementie, terwijl dat niet altijd het geval is. Hoewel we ons vaak bewust zijn van de signalen van mensen met dementie en hun onderliggende noden en verlangens, reageren we er te weinig op. Dit gebrek aan respons vormt een grote uitdaging.”
Persoonlijke behoeftes van de bewoner
Volgens Katrin haar onderzoek moeten we voorbij de diagnose durven kijken. “Elk gedrag heeft een oorzaak, en die verschilt van persoon tot persoon. Door in te zoomen op iemands specifieke behoeften kunnen we gerichte zorg bieden.”
Een van de manieren om de effecten van behoeftegebaseerde zorg te onderzoeken was via een praktijkstudie met drie onderzoeksgroepen: de eerste groep bood twee keer per week consequent behoeftegebaseerde zorg aan, de tweede groep mocht zelf bepalen hoe ze die momenten invulden, en de derde groep leverde geen extra inspanningen.
Positief effect voor bewoner en medewerker
De resultaten waren treffend. “Wat ons als eerste opviel was een significante daling van pijnklachten in de eerste groep, en dat terwijl pijnreductie niet eens een focus was”, licht Katrin toe. “We vonden geen fysieke aanleiding, dus ging het wel degelijk om emotionele pijn. Bij diezelfde groep namen ook agitatie, agressie, symptomen van nachtelijke onrust en depressieve klachten af – symptomen waarvoor anders medicatie wordt voorgeschreven.”
Behoeftegebaseerde zorg werkt, zoveel is duidelijk met deze resultaten. De juiste aandacht en warmte kan al veel oplossen, als je de patiënt door en door kent. Wat heeft deze bewoner nodig en wat juist niet? Dit vergt tijd en overleg, maar de effecten liegen er niet om: bewoners bloeien open en zijn gelukkiger.
Ook de resultaten bij de medewerkers waren hoopgevend. “Je verwacht dat behoeftegebaseerde zorg meer tijd en inspanning vraagt van het personeel, maar we zagen geen stijging in de burn-outcijfers. Meer zelfs, de emotionele belasting daalde in de eerste twee testgroepen. De zorgverleners kregen meer gedaan in dezelfde tijd, maar ervaarden toch minder stress.”
Nood aan sterk leiderschap
Katrin beklemtoont dat behoeftegebaseerde zorg staat of valt met sterk leiderschap. “Het is aan de leidinggevende om de visie voor deze nieuwe aanpak te delen met het team, maar dit ook te faciliteren en zichtbaar te maken. Daarnaast is er ook klinisch leiderschap nodig van zorgverleners in het team zelf: alleen door samen te werken creëren ze de ruimte om te doen waarvoor ze in de eerste plaats voor dit vak kozen: bijdragen aan het welzijn van bewoners”, zegt Katrin.
Ook opleiding speelt hierin een sleutelrol. Een verpleegkundige is vaak niet of te weinig opgeleid om behoeftegebaseerde zorg toe te dienen. Katrin en haar team stelden vast dat alleen zorgverleners uit de eerste groep, die intensieve training kregen, zich competenter voelden. Maar dat was pas na vier maanden praktijkervaring. Conclusie: met opleiden alleen kom je er niet.
Raadpleeg het volledige onderzoek.
Bron
Gillis, K. (2024) Need-based care in nursing homes: from evidence to integration in caregivers’ clinical decision-making. [Doctoraatsproefschrift, Universiteit Antwerpen].
De teach-backmethode bij medicatiecounselling: werd mijn uitleg wel echt begrepen?
Het begrijpen van het medicatieschema en de bijhorende instructies is een essentiële eerste stap voor goed medicatiebeheer door de patiënt of diens mantelzorger. Patiënten hebben regelmatig moeite met het begrijpen of onthouden van informatie die ze van hun zorgverleners krijgen. Dit kan leiden tot fouten in het medicatiegebruik en verminderde therapietrouw.
De teach-backmethode of terugvraagmethode
Een effectieve manier om te controleren of patiënten en/of hun mantelzorgers medicatie-gerelateerde informatie goed begrijpen, is de teach-backmethode – ook bekend als de terugvraagmethode. Hierbij vraag je als zorgverlener aan de patiënt om in eigen woorden uit te leggen wat er zojuist werd verteld. Deze methode geeft inzicht in welke info de patiënt effectief begrepen heeft, zodat de uitleg indien nodig kan worden bijgestuurd of aangevuld. Een bijkomend voordeel is dat door de informatie in eigen woorden te herhalen, deze beter wordt onthouden door de patiënt.
Hoe kan ik de teach-backmethode toepassen?
De teach-backmethode is eenvoudig toe te passen in de praktijk met de volgende stappen:
- Geef duidelijke en eenvoudige uitleg over medicatie, bij voorkeur aan de hand van het medicatieschema. Vermijd hierbij vakjargon en geef beknopte instructies.
- Vraag de patiënt vervolgens om de informatie in eigen woorden te herhalen. Belangrijk hierbij is om de vraag bij jezelf als zorgverlener te houden. Dit kan door de vraag op een open en niet-confronterende manier te formuleren: “Ik wil graag weten of ik het goed heb uitgelegd. Kan u mij vertellen hoe u deze medicatie gaat gebruiken?’. Zo vermijd je dat de patiënt het gevoel heeft gecontroleerd te worden.
- Corrigeer misverstanden. Merk je dat de informatie niet volledig of correct werd begrepen, herhaal je uitleg, stuur bij of herformuleer.
- Herhaal zoveel als nodig. Blijf informatie verduidelijken en vragen om in eigen woorden te herhalen tot de patiënt de info correct heeft begrepen.
- Moedig een open communicatie aan. Creëer een veilige sfeer waarin patiënten zich op hun gemak voelen om vragen te stellen. Vraag expliciet of de patiënt zelf nog vragen heeft, er iets herhaald of opnieuw uitgelegd moet worden.
De teach-backmethode kan breed worden toegepast en is niet beperkt tot het verstrekken van medicatie-gerelateerde informatie alleen. Ook bij het geven van leefstijladviezen of praktische informatie over vervolgstappen in het behandeltraject is deze methode inzetbaar. Daarnaast kan teach-back gebruikt worden om te toetsen of je een bepaalde handeling goed hebt uitgelegd, zoals het gebruik van een inhalator of het toedienen van een subcutane injectie. In dit geval kan je de patiënt vragen om de handeling even voor te doen nadat je de instructies gaf.
Bij wie gebruik ik de teach-backmethode?
In principe kan de methode bij iedereen en in elke zorgsetting gebruikt worden. Al is deze methode bijzonder nuttig bij mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden of bij diegenen die de Nederlandse taal niet goed beheersen. Bij hen is het extra belangrijk om eenvoudig te communiceren en te toetsen of informatie begrepen werd.
Conclusie
De teach-backmethode is een waardevolle techniek voor verpleegkundigen en andere zorgverleners om erop toe te kijken dat patiënten hun medicatie correct begrijpen en bijgevolg correct kunnen nemen. Door deze methode toe te passen, kunnen medicatiefouten worden verminderd en therapietrouw verbeterd.
Referenties
Brega AG, Barnard J, Mabachi NM, et al. AHRQ Health Literacy Universal Precautions Toolkit, Second Edition. : Agency for Healthcare Research and Quality; 2015.
Epstein H-AB. The Teach-Back Method to Build Patient’s Health Literacy. Journal of Consumer Health on the Internet. 2023;27(3):328-334. DOI: 10.1080/15398285.2023.2243786.
Ha Dinh TT, Bonner A, Clark R, Ramsbotham J, Hines S. The effectiveness of the teach-back method on adherence and self-management in health education for people with chronic disease: a systematic review. JBI database of systematic reviews and implementation reports. 2016;14(1):210-247. DOI: 10.11124/jbisrir-2016-2296.
Talevski J, Wong Shee A, Rasmussen B, Kemp G, Beauchamp A. Teach-back: A systematic review of implementation and impacts. PloS one. 2020;15(4):e0231350. DOI: 10.1371/journal.pone.0231350.
Door Laura Mortelmans
Departement Verpleeg- en Vroedkunde, Centre for Research and Innovation in Care (CRIC), Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen
Nurse and Pharmaceutical Care
Wat als het oorlog wordt?
Noodpakketten maken, studenten geneeskunde voorbereiden, miljarden pompen in defensie, toenemende spanningen en harde woorden van wereldleiders. De berichtgeving in de media klinkt onheilspellend waardoor veel mensen zich intussen zorgen maken over de geopolitieke wereldsituatie en een eventuele oorlog. Hoe bereid je je daarop voor? Als mens, als zorgverlener en als natie? “Oorlog is niet alleen voor defensie, het is voor de hele maatschappij”, zegt kapitein-commandant An Van der Auwera, adviseur Nursing op de staf van de Medische Component.
De geopolitieke verschuivingen in de wereld brengen mogelijke dreigingen met zich mee. Ook voor ons land. Het meest waarschijnlijke scenario is een hybride oorlog waarbij de internetkabels doorgesneden worden en cyberaanvallen verder toenemen. “Ziekenhuizen zijn kritische infrastructuren en mogelijke doelwitten”, zegt An Van der Auwera. “In het geval van een hybride oorlog vallen onze communicatielijnen, apparatuur en elektronische patiëntendossiers weg.”
Er zijn nog enkele andere scenario’s. Het hoofdkwartier van de NAVO in Brussel, het militaire NAVO-hoofdkwartier in Bergen en de Antwerpse haven zijn mogelijke doelwitten voor een rechtstreekse aanval. “Dan hebben we te maken met massaal veel slachtoffers, explosieletsels, … Zo’n aanval kan op ons grondgebied plaatsvinden, maar ook aan een oorlogsfront in Oost-Europa”, licht An toe. “Dan wordt daar gevochten en vangen wij slachtoffers op in medische centra. Belgische ziekenhuizen kunnen dus zowel rechtstreeks als indirect gewonden opvangen.”
CBRNe-incidenten of -aanvallen
Een derde mogelijk scenario is een CBRNe-incident of -aanval, waarbij chemische, biologische, radiologische of nucleaire stoffen vrijkomen. Daar komen specifieke verwondingen, pathologieën en behandelingen bij kijken. “Ons land is daar niet voor uitgerust”, zegt professor dokter Marc Sabbe, urgentiearts in het UZ Leuven en grondlegger van het postgraduaat Rampenmanagement. “De FOD Volksgezondheid wil tien referentieziekenhuizen aanduiden, maar voorlopig komen enkel de universitaire centra daarvoor in aanmerking. De FOD Volksgezondheid werkt wel aan een uitbreiding. In het UZ Leuven beschikken we over een decontaminatieruimte voor twee patiënten, maar de overheid wil er bij zo’n aanval dertig per uur behandelen. Daar is geen enkel ziekenhuis vandaag op voorzien. Om patiënten met CBRNe-letsels vervolgens verder te behandelen heeft het UZ Leuven drie kamers. In het geval van zo’n aanval of incident zullen we een gebouw moeten opofferen om deze mensen te behandelen, maar dan moeten we nu wel met minimale middelen technisch voorbereiden wat kan.”
An Van der Auwera valt hem bij: “De ziekenhuizen hebben wel noodplannen en uit de covidpandemie leerden we veel, zoals het opschalen van de capaciteit, bedden flexibel inzetten, … Dat zal in een oorlogssituatie nog meer gebeuren. COVID-19 bewees ook dat de samenwerking tussen de civiele en militaire gezondheidszorg werkt. Maar in het geval van een activatie van Artikel 5 van het NAVO-verdrag zal een groot deel van ons militair medisch personeel uitgezonden zijn naar het Oostfront om daar aan onze militairen de medische steun te verlenen. De oorlogsslachtoffers zullen in België door de civiele gezondheidsdiensten moeten worden opgevangen. Oorlog is er niet alleen een probleem voor defensie, maar voor de hele maatschappij. Je zit met het whole of governance-principe waar alle overheden in ons land zullen samenwerken, en met het whole of society-gegeven waar de Belgische economie, de private sector, de academische wereld en ook de bevolking hun steentje moeten bijdragen. Het grootste verschil tussen een pandemie, natuurramp of aanslag en een oorlog? De duurtijd. In het eerste geval stopt de dreiging en kan de heropbouw starten. Bij een oorlog weet je niet hoelang het zal duren en hoelang je zal moeten volhouden.”
Personeel opleiden en trainen
De artsenopleidingen bereiden zich in samenwerking met defensie voor om in het curriculum meer geneeskundige principes op te nemen die nuttig kunnen zijn in oorlogstijd. Ook medisch ethische beslissingen wanneer je moet kiezen tussen alles nog doen voor één patiënt of wat minder maar voor meer patiënten, noodplanning, het gebruik van alternatieve bloedproducten, omgaan met posttraumatische-stressstoornis, typische chirurgische technieken, … Hoe dit ingevuld zal worden, is nog niet duidelijk. “Al ligt dat programma eigenlijk al klaar, als module uit het postgraduaat Rampenmanagement”, zegt prof. dr. Marc Sabbe. “Omgaan met penetrerende trauma’s, blast letsels, schotwonden, breuken, brandwonden, verwondingen door CBRNe, … komen daar aan bod. Ik roep dan ook op om die voorbereiding van ons zorgpersoneel interuniversitair aan te pakken.”
Marcel Van der Auwera, waarnemend Directeur-Generaal Paraatheid en Respons van de FOD Volksgezondheid, verduidelijkt: “De communicatie die we recent in de pers lazen, houdt in dat universiteiten de opdracht kregen om te bekijken wat binnen de huidige lespakketten kan gegroepeerd worden tot een specifieke cursus in het kader van rampengeneeskunde en de noden binnen de eerstelijnszorg. Het lijkt dat verpleegkunde hier over het hoofd werd gezien, maar dat is niet waar. Ook verpleegkundigen hebben een belangrijke rol en zullen worden ingezet. Momenteel lopen die besprekingen tussen defensie, volksgezondheid en binnenlandse zaken. Eens er meer duidelijkheid is, zal die gecommuniceerd worden. Ik denk daarbij onder andere aan de budgetverdeling en het aandeel voor de medische component binnen de extra inspanningen gevraagd door de NAVO. Daarnaast moet ook gekeken worden naar het massatransport van gewonden. Hoe brengen we op korte tijd slachtoffers naar de ziekenhuizen? In Oekraïne hebben ze daar specifieke treinen voor. Hebben wij dat ook en is dat nog bruikbaar? Er zijn nog veel vragen waar duidelijkheid over moet komen om vervolgens de nodige voorbereidingen te treffen.”
Verpleegkundigen zijn vandaag de dag onvoldoende voorbereid op de specifieke uitdagingen die oorlogsverwondingen met zich meebrengen. Opleiding en training vormen hierbij de sleutel tot een effectieve aanpak. Het is bijvoorbeeld belangrijk om verpleegkundigen te trainen in de triage van massaslachtoffers. “De principes en methodologieën hiervan verschillen van de gebruikelijke triage op een spoeddienst”, vertelt An Van der Auwera. “Dit vereist niet alleen medische kennis, maar ook het vermogen om onder hoge druk ethische en klinische beslissingen te nemen. Daarnaast moeten verpleegkundigen leren werken in moeilijke omstandigheden en met beperkte middelen. Ook de psychosociale voorbereiding is belangrijk. Oorlog brengt extreme stress, traumatische ervaringen en dilemma’s met zich mee.”
Van het individu tot het systeem
Voor prof. dr. Marc Sabbe zijn er twee belangrijke vragen die moeten opgelost worden: is het individu voorbereid en is de gezondheidszorg voorbereid? “Op die eerste vraag is het antwoord neen. Zorgverleners in Los Angeles of Kaapstad die elke nacht tien patiënten met messteken of schotwondes behandelen, zijn dat wel. In België komt dit haast niet voor. Daarbij komt dat we erover moeten waken dat onze gezondheidswerkers niet uitvallen. We moeten verpleegkundigen hun zelfredzaamheid verhogen, niet alleen voor hunzelf maar ook voor hun gezin. Eten in huis hebben voor drie dagen, voorbereid zijn, voor jezelf kunnen zorgen, … zijn zaken die algemeen een goede invloed hebben op het burgerwelzijn en om als maatschappij voorbereid te zijn. Het bijscholen in specifieke pathologieën dat leren we hen wel. Tijdens de covidpandemie was er onder meer ook de surge capacity werkgroep van de FOD Volksgezondheid, waar op zoek gegaan werd naar voldoende bedden in nabije ziekenhuizen om mensen op te vangen. Zo’n systeem kan ook in een oorlogssituatie of bij een incident worden opgestart.”
Ook An Van der Auwera duidt het belang van de individuele voorbereiding. Opleiding en training zijn nodig, maar ook de mindset van verpleegkundigen moet veranderen. De realiteit van een mogelijk conflict in de toekomst onder ogen zien en voor jezelf zorgen dragen bij tot een individuele voorbereiding. Train in situaties met minder slaap en minder middelen, want covid was slechts een miniem voorproefje van hoe het er in oorlogsperiodes aan toegaat. Er zal altijd te weinig materiaal en te weinig personeel zijn. Taakverschuiving wordt belangrijk. Leer verpleegkundigen bepaalde levensreddende technieken aan die normaal voorbehouden zijn aan artsen en voorzie in een wettelijk kader. Binnen defensie laten wij militaire ambulanciers ook verpleegkundige en medische handelingen stellen op de point of injury. Situaties van dreiging of crisis bieden opportuniteiten om het anders aan te pakken. Zo maak je de gezondheidszorg weerbaarder. Betrek daarin ook de bevolking. Leer hen hoe je een bloeding kan stelpen en sensibiliseer. Voor elk individu geldt: leef gezond, blijf fit, laat je vaccineren, verzorg je tanden, volg een EHBO-cursus, …
Militaire gezondheidszorg vs. burgergezondheid
De politiek bouwde de militaire ziekenhuizen en kazernes af. Vandaag heb je enkel het Militair Hospitaal Koningin Astrid in Neder-Over-Heembeek. Zijn zij voldoende uitgerust om slachtoffers op te vangen? “In het Militair Hospitaal staan we in voor de medische controles in het kader van de medische paraatheid van het militaire personeel. De enige curatieve capaciteit die we daar hebben zijn onze mugdienst en het brandwondencentrum. Tijdens de aanslagen van 22 maart 2016 hebben we wel een tijdelijke voorwaartse medische post opgezet in de grote hal. Dat kan eventueel opnieuw gebeuren”, zegt An Van der Auwera. “Al is de kans groot dat het militaire personeel elders wordt ingezet.”
Volgens prof. dr. Marc Sabbe zal burgercapaciteit opgeofferd moeten worden. Maar hoe pak je dat aan? “Sommige disciplines zijn nog steeds hun wachtlijsten van tijdens de covidpandemie aan het wegwerken. Die wachttijden mogen niet verder oplopen. We weten ook dat heel wat kankerdiagnoses bijvoorbeeld later gesteld zijn en vaak niet meer te behandelen waren omdat zorg uitgesteld werd door covid. We moeten er dus op toekijken dat de burgergezondheid niet in het gedrang komt. Daarnaast moeten we beseffen dat we in oorlogstijd noodgedwongen evolueren naar een ‘lower level of care’ omdat ook de aanvoer van medicatie en materiaal zal vertragen of stilvallen.”
Oorlog brengt hoe dan ook een ontwrichting van de logistieke keten met zich mee. Er zijn tekorten aan bloed, materiaal en voeding. Het is verstandig een strategische stock op te bouwen en je voorraadbeheer voor te bereiden op het vlak van medicatie, persoonlijke beschermingsmiddelen, medische materialen, … “Dat verhoogt de weerbaarheid van onze ziekenhuizen”, zegt An Van der Auwera nog. “Daarnaast moet het zorgpersoneel zich ook bewust zijn van het feit dat hun veiligheid in het gedrang kan komen en ze – ondanks de Conventie van Genève – in een infrastructuur werken die aangevallen kan worden. Gelukkig hebben veel Belgische ziekenhuizen ondergrondse garages waar het veiliger is.”
Wordt het nu oorlog?
Voor prof. dr. Marc Sabbe is het duidelijk: “Mensen beseffen onvoldoende dat de situatie vandaag tien keer erger is dan tijdens de Koude Oorlog. Er vinden voortdurend cyberaanvallen plaats om onze maatschappij te ontwrichten. Leg onze internetconnectie en nutsvoorzieningen plat en de samenleving functioneert niet meer. We moeten ons aan deze manier van dreigen aanpassen en realistisch zijn.”
Daarbij is een belangrijke rol voor de overheden in ons land weggelegd. “In onze communicatie als overheid moeten we een duidelijk evenwicht zoeken. Enerzijds is er de boodschap dat burgers en zorginstellingen zich voldoende moeten voorbereiden, zonder paniek te zaaien. Anderzijds moeten we wel een bewustzijn creëren”, zegt Marcel Van der Auwera. Zo versterken we defensie om de vijand af te schrikken en maken we onze maatschappij weerbaarder. “Een conflict vermijden en zich er tegelijkertijd op voorbereiden gaan hand in hand”, besluit An Van der Auwera. “Leef niet in angst, maar wees wel voorbereid. De geopolitieke realiteit is er. Die kan je niet negeren of ontkennen. Door ons grondig voor te bereiden, versterken we onze individuele en maatschappelijke weerbaarheid en zelfredzaamheid, met als ultieme doel een oorlogssituatie te voorkomen.”
Copyright foto: Krew Collective
Thuisverpleging met of zonder remgeld?
Hoewel dit is toegestaan rekenen vandaag nog maar weinig thuisverpleegkundigen remgeld aan bij hun patiënten. Dat creëert mogelijks foutief de perceptie dat die zorgen gratis zijn. Dat remgeld bestaat wel degelijk, en verschillende diensten voor thuisverpleging overwegen om het in de toekomt ook effectief te innen. “Transparantie over eventuele extra kosten en de vangnetten zoals de maximumfactuur zijn belangrijk voor de toegankelijkheid van de zorg”, benadrukt Luc Van Gorp, voorzitter van CM Gezondheidsfonds.
De optie voor geconventioneerde thuisverpleegkundigen om remgelden te vragen is niet nieuw. In Wallonië wordt het systeem frequenter toegepast. In Vlaanderen niet. “Het is in Vlaanderen een traditie bij thuisverpleegkundigen om geen remgeld te vragen”, zegt CM-voorzitter Luc Van Gorp. “Hierdoor wordt de patiënt beschermd tegen hoge uitgaven. Als gezondheidsfonds is het voor ons belangrijk dat patiënten kunnen blijven genieten van kwalitatieve zorg wanneer deze nodig is.”
Onderscheid thuiszorg en gezinszorg
Het honorarium van thuisverpleegkundigen wordt deels betaald door de ziekteverzekering, deels door de patiënt. Bij thuisverpleegkundigen spelen verschillende redenen om geen remgeld te vragen. Enerzijds zijn ze bang om patiënten te verliezen. Anderzijds komen er extra administratieve en financiële gevolgen voor hun patiënten bij kijken.
Door het amper vragen van remgeld krijgen patiënten verkeerdelijk het gevoel dat thuisverpleging gratis is. Zij betalen namelijk niets uit eigen zak omdat de vergoeding via de derdebetalersregeling gebeurt. Het resultaat: soms doen hulpbehoevenden een beroep op een thuisverpleegkundige voor taken die door gezinshulp – waarvoor ze wel een factuur krijgen – uit te voeren zijn. “Er is een tekort aan verpleegkundigen in de ziekenhuizen. De thuiszorg zal door thuishospitalisaties nog extra belast worden. ”
Correcte info essentieel
Het kernwoord in de gesprekken rond remgeld in de thuisverpleging? Correcte info, zowel voor de thuisverpleegkundige als voor de patiënt. “Voor ons staat het toegankelijk houden van de zorg centraal”, zegt CM-voorzitter Luc Van Gorp. “We zitten op de limieten van het zorgsysteem en moeten dus als sector nadenken over nieuwe systemen die haalbaar, houdbaar en betaalbaar zijn. We moeten onder andere bekijken welke taken echt voor een thuisverpleegkundige zijn en welke door gezinszorg kunnen gebeuren. Ook kunnen we de patiënt en mantelzorger versterken in wat ze zelf kunnen doen. Tegelijk moeten we voorkomen dat patiënten die professionele verpleegkundige zorg nodig hebben, die niet meer kunnen inschakelen door de financiële drempel. Daar zijn we als gezondheidsfonds bezorgd over, vooral voor de patiënten die regelmatig gezondheidszorg nodig hebben en waarvoor de remgelden oplopen.”
Het Intermutualistisch Agentschap IMA becijferde in 2023 de impact van een volledige doorrekening van remgelden in de thuisverpleging. Uit die studie bleek dat 9,6 procent van de patiënten jaarlijks 100 tot 249 euro aan remgeld zou betalen, 15,8 procent meer dan 250 euro en 6,5 procent meer dan 1.000 euro aan remgeld. “Die simulatie houdt geen rekening met de maximumfactuur (MAF), die in dat geval gelukkig zijn werk doet en patiënten met hoog oplopende remgelden beschermt. Op vandaag treedt de MAF in werking voor zo’n 30 procent van wie een beroep doet op thuisverpleging. Na het invoeren van remgeld – kleine bedragen, maar door de frequentie van thuisverpleegkundige zorgen wel vaak frequent te betalen – zouden heel wat meer mensen de maximumfactuur kunnen inroepen. We moeten samen nadenken over hoe we met nieuwe zorgmodellen toegankelijke en kwalitatieve zorg kunnen blijven bieden”, besluit Van Gorp.
Implementatie van een intensieve zorgen-dagboek voor patiënten
Inleiding
Een opname op intensieve zorgen (IZ) heeft een grote impact op lichaam en geest. Een periode van sedatie en beademing, maar ook ernstig ziek zijn en delier, laten een lege ruimte na in het geheugen van de patiënt. Naasten kijken machteloos toe. Niet enkel geheugenstoornissen, maar ook spierzwakte, angst en depressie, en stoornissen in denk- en communicatievermogen kunnen zich voordoen. Onderzoek wijst uit dat een dagboek een hulpmiddel kan zijn bij de verwerking van de ingrijpende periode op IZ.
Methode en resultaten
Zowel patiënten als naasten kunnen langdurige gevolgen ervaren ten gevolge van de overlevingsstrijd op IZ. Gevolgen kunnen zich op fysiek, cognitief en psychisch vlak voordoen, ook wel het Post-Intensive Care Syndrome (PICS) genoemd. Preventie van PICS bestaat uit verschillende maatregelen met betrekking tot fysiek herstel, delier, familieparticipatie en doeltreffende communicatie. Een IZ-dagboek kan hierbij een belangrijke meerwaarde bieden. Het lezen van een correcte weergave van de gebeurtenissen reduceert de impact van geheugenverlies en waanvoorstellingen, helpt traumatische gebeurtenissen verwerken, en resulteert in het verminderen van psychologische gevolgen als angst, depressie en PTSS. Ook mondelinge communicatie en begrip van medische informatie worden bevordert a.d.h.v. het IZ-dagboek.
Na afloop van een literatuurstudie omtrent PICS en de werking van een IZ-dagboek, werd een IZ-dagboek ontworpen dat gedurende tien weken in gebruik werd genomen op IZ in het AZ Oostende. Hierbij mochten zowel naasten als verpleegkundigen en paramedici in het dagboek schrijven voor de kritiek zieke patiënt. Vervolgens werden ervaringen en feedback van de participanten teruggekoppeld aan de hand van een vragenlijst. De bekomen feedback werd in acht genomen om het dagboek verder te verfijnen tot een waardig instrument, en verder te implementeren op de werkvloer.
Conclusie
Zowel zorgverleners als naasten zijn positief over het concept van een IZ-dagboek. Het biedt een vorm van steun en houvast tijdens een ingrijpende periode. Het feit dat een patiënt gesedeerd is, lijdt aan geheugenverlies of delier, zet aan tot het neerschrijven van zijn verhaal. Wanneer de patiënt bij bewustzijn is spenderen naasten liever tijd aan de zijde van de patiënt, en verkiest men een alternatief om thuis te schrijven. Onzekerheid wat te schrijven, vragen in verband met het beroepsgeheim en angst voor de reactie van de patiënt zijn drempels tot schrijven in het dagboek. Hierbij kunnen vooraf opgestelde schrijftips hulp bieden. Ook tijdsgebrek bij het zorgpersoneel en de grote emotionele impact bij naasten vormen barrières om in het dagboek te schrijven. Psychologische begeleiding tijdens en na een opname kan hierbij een grote meerwaarde bieden. Verder is een papieren versie van het IZ-dagboek makkelijk te hanteren en kostenefficiënt. Het wordt op de kamer van de patiënt gehouden waar het toegankelijk is voor alle betrokkenen. Ook de mogelijkheid om foto’s toe te voegen draagt bij om van het dagboek een kostbaar instrument te maken.
De ondersteuning van zorgverleners aan patiënten en naasten is van onschatbare waarde. Zelfs een korte boodschap in het IZ-dagboek kan helpen bij het verwerken van de ingrijpende periode op afdeling intensieve zorgen.
Adeline Bultynck
22 jaar en een enthousiaste IZ-verpleegkundige. Trots kijk ik terug op mijn bachelorproef die niet enkel bij verpleegkundigen en docenten een indruk naliet, maar die ik ook op een congres mocht voorstellen omwille van het belang aan het psychisch welzijn bij patiënten en naasten.
De kracht van kleine goedheid en een vleugje humor
Linus Vanlaere is zorgethicus en auteur van meerdere boeken over dit thema. Hij werkt als stafmedewerker ethiek bij vzw Gezondheidszorg Bermhertigheid Jesu. Daarnaast is hij onderzoeker bij sTimul, het zorgethische lab van Hogeschool VIVES.
Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest?
“Een van de grootste uitdagingen in de zorg, vanuit zorgethisch oogpunt bekeken, is hoe je authentiek in verbinding gaat met je zorgvrager”, zegt Linus Vanlaere. “Het lijkt zo simpel, maar tegelijk is het ontzettend moeilijk. Hoe kan je er echt zijn voor de ander? Hoe vergroot je je relationele repertoire en groei je als mens?”
Volgens Linus maakt onze complexe en veeleisende samenleving de zorg uitdagender. “Zorgverleners kampen met tijdsdruk, schaarste en efficiëntiedruk. Tegelijk moet de zorgvrager communicatief sterk en digitaal vaardig zijn om mee te kunnen. Het omslachtige systeem, waarbij je telkens opnieuw je verhaal moet doen, vergroot de afstand.” Daarnaast merkt Linus op dat de verwachtingen in de zorg hoog zijn. “Dit hangt samen met maatschappelijke evoluties, complexere ziekte- en gezondheidsprocessen en onze politieke en economische realiteit. Mensen gedragen zich steeds meer als consumenten, ook in de zorg.” Dit maakt relationele afstemming uitdagend, terwijl die juist cruciaal is, benadrukt Linus. Studies tonen aan dat minder tijd voor de zorgrelatie samenhangt met meer ziekteverzuim en uitstroom.
Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?
Om die authenticiteit in de zorgrelatie terug te winnen, ziet Linus twee belangrijke methodes: ongehoorzaamheid en humor. “Ongehoorzaamheid klinkt misschien heftig,” zegt Linus, “maar het gaat om bewust en bedachtzaam handelen. Het is ruimte nemen om je spontaniteit en menselijkheid te bewaren, zonder het systeem in gevaar te brengen.” Hij noemt het ‘de scherpe kanten van het systeem afveilen’ en ‘wat menselijkheid toevoegen’.
“Ongehoorzaamheid is voor mij ook een teamgegeven”, vervolgt hij. “Geen rebellie om te rebelleren, maar een manier om elkaar wakker te houden en vast te houden aan wat je belangrijk vindt.” Hij verwijst naar een verpleegkundige die stiekem het hondje van een stervende patiënt binnenbracht. “Dat is kleine goedheid. Een daad die menselijkheid bewaart en het systeem alert houdt op de mens.”
Naast ongehoorzaamheid ziet Linus humor als waardevol. “Niet de stand-up soort, maar dagelijkse, spontane humor die een situatie lichter maakt. Humor helpt om af te stemmen op de zorgvrager, bijvoorbeeld door een vrouw met dementie speels te verleiden om toch te eten. Humor kan iemand meenemen en vertrouwen geven.” Die speelsheid en spontaniteit brengen menselijkheid met zich mee. Humor vraagt om echt contact, omdat het spontaan ontstaat in een bepaalde context met een specifieke persoon. “Het is per definitie een moment van afstemming.”
Hoe ga je daarbij te werk?
“Humor is een tool op zichzelf”, legt Linus uit. “Met het Zorg Educatie Centrum en sTtimul ontwikkelden we humorgesprekskaarten – HaZo!. Daarmee bieden we eenvoudige, dagelijkse cases uit de ouderenzorg aan en prikkelen we zorgverleners om humor te gebruiken – ook in situaties waar ze dat normaal misschien niet zouden doen. Stel dat een bewoner iets doet wat irritatie opwekt. Hoe kan je dan humor gebruiken? Wat doet dat met de ander, met jou en met jullie relatie? We geloven dat dit helpt om na te denken over responsiviteit, maar daarnaast biedt het ook een manier om je te oefenen in humor.”
Volgens Linus is humor, net als alle relationele vaardigheden, een spier die je kan trainen. “Het is een vorm van spelen. En teams zijn heel bepalend voor de mate waarin ze elkaar die speelsheid toelaten.”
Meer info over het werk van Linus Vanlaere vind je op zijn website.
NETWERK VERPLEEGKUNDE vraagt structurele aanpak van agressie in de zorg
Hulpverleners worden vaak geconfronteerd met agressie. De impact hiervan op welzijn en werkplezier is niet te onderschatten. Daarom vraagt NETWERK VERPLEEGKUNDE, samen met andere stakeholders, om deze problematiek op de politieke agenda te zetten en te werken aan een gecoördineerde aanpak tegen agressie in de zorg.
Verschillende zorgorganisaties, waaronder NETWERK VERPLEEGKUNDE, de Werkgroep Agressie in de Zorg en de Algemene Unie van Verpleegkundigen van België (AUVB), werken aan een memorandum met concrete voorstellen en beleidsmaatregelen tegen agressie in de zorg. Dit is evenwel nog niet breed verspreid en er is nood aan verdere afstemming met diverse stakeholders. Daarom pleit NETWERK VERPLEEGKUNDE ervoor dat elke beroepsgroep binnen de zorgsector de problematiek afzonderlijk opneemt en om in een volgende fase toe te werken naar een overkoepelend advies.
Steunpunt als centraal meldpunt en kenniscentrum
Een voorstel is de oprichting van een steunpunt voor agressiebejegening. Dit kan fungeren als meldpunt voor incidenten en als kenniscentrum rond agressiebejegening. Zorgverleners kunnen er incidenten melden en advies krijgen over hoe ze met agressieve situaties omgaan. Daarnaast zal het steunpunt gegevens verzamelen en analyseren, wat bijdraagt aan een beter begrip van de problematiek en de ontwikkeling van preventiestrategieën.
Het steunpunt zou worden aangestuurd door een referentengroep met verpleegkundige agressiebejegenaars, psychologen en administratieve medewerkers. “Door expertise te bundelen en gegevens beter te registreren, willen we structurele oplossingen en gerichte interventies uitwerken”, vertelt Geert Berden, hoofdverpleegkundige op de spoedgevallendienst en agressiebejegenaar in het St-Trudo Ziekenhuis in Sint-Truiden en coördinator van de Werkgroep Agressie in de Zorg. “We willen ook preventief werken. Agressie in de zorg is bovendien een breed probleem dat niet alleen verpleegkundigen treft, maar ook artsen, paramedici en andere zorgverleners. Daarom zoeken we ook samenwerkingen met initiatieven zoals Arts in Nood.”
Meer aandacht voor agressiebejegening in de opleidingen
Een andere maatregel is de oproep aan zorgopleidingen om agressiebejegening structureel te integreren in hun curricula. Momenteel varieert het aanbod per onderwijsinstelling en komt het thema soms nauwelijks aan bod. Nochtans is agressie een reëel probleem waarmee zorgverleners al vroeg te maken kunnen krijgen. Door studenten al in de opleiding bewust te maken van agressie en hen tools aan te reiken om ermee om te gaan, zijn ze beter voorbereid.
“We moeten af van het idee dat agressie ‘er nu eenmaal bijhoort’. Dat is een gevaarlijke mentaliteit die het probleem in stand houdt”, benadrukt Geert. “Zorgverleners hebben recht op een veilige werkplek en moeten leren hoe ze zichzelf en hun collega’s beschermen zonder dat dit ten koste gaat van de patiëntenzorg.”
Samenwerking met overheid en beleidsmakers cruciaal
NETWERK VERPLEEGKUNDE roept de overheden op om samen met de sector een actieplan uit te werken en te investeren in een structureel beleid. Dit omvat onder meer:
- Een wetenschappelijk onderzoeksbeleid om de oorzaken en gevolgen van agressie in de zorg beter te begrijpen en effectieve preventiemaatregelen te ontwikkelen.
- De bundeling en analyse van registratiegegevens, zowel overkoepelend als per sector, om trends en risicofactoren in kaart te brengen.
- Permanente informatiecampagnes rond agressiepreventie, die zowel zorgverleners als het brede publiek sensibiliseren over dit probleem.
NETWERK VERPLEEGKUNDE blijft druk uitoefenen om deze problematiek hoger op de agenda te krijgen en om verschillende beroepsorganisaties te betrekken in een gecoördineerde aanpak. De oproep is duidelijk: agressie in de zorg verdient een structurele aanpak waarbij preventie, ondersteuning en beleid hand in hand gaan.
Kerncijfers geven inzicht in zorgactiviteiten GGZ
De FOD Volksgezondheid publiceerde drie rapporten over psychiatrische ziekenhuizen (PZ) en psychiatrische afdelingen in algemene ziekenhuizen (PAAZ) in 2022. Deze kerncijfers geven een beter inzicht in de zorgactiviteiten, de psychische aandoeningen en de gedwongen opnames in PZ en PAAZ doorheen dat jaar.
Zorgactiviteiten
In 2022 tellen we 114.489 opnames in psychiatrische ziekenhuizen en psychiatrische afdelingen in algemene ziekenhuizen. In zestien procent van de gevallen gaat het om partiële verblijven, waarbij een patiënt enkel overdag of ’s nachts in een instelling aanwezig is. Voor deze partiële hospitalisaties gaat het om een stijging van vijftig procent tussen 2012 en 2022, namelijk van 11.337 verblijven naar 16.915. Bij voltijdse verblijven stijgt het aantal met twee procent sinds 2012, al is er wel een daling van vijf procent van het aantal ligdagen.
Opvallend: in PZ worden meer mannen opgenomen dan vrouwen (28.026 mannen ten opzichte van 26.493 vrouwen), in PAAZ gaat het om meer vrouwen dan mannen (33.246 vrouwen ten opzichte van 26.724 mannen). Bij kinderen van 0 tot 9 jaar vinden we vooral jongens terug, terwijl het in de leeftijdsgroep van 15 tot 19 jaar vooral over meisjes gaat. Bij mannen is de meest vertegenwoordigde leeftijdsgroep die tussen 35 en 44 jaar, bij vrouwen tussen 15 en 19 jaar.
Psychische aandoeningen
In dertien à veertien procent van de opnames in PZ en PAAZ in 2022 gaat het om alcoholmisbruik. In PZ staan op nummer twee en drie een psychotische stoornis en schizofrenie van het paranoïde type. In PAAZ staat een depressieve stoornis zowel op de tweede als op de derde plaats. Een kwart van de vier- tot twaalfjarigen in PAAZ kreeg autismespectrumstoornis als hoofddiagnose. In PZ ligt dat percentage nog hoger. Bij dertien- tot zeventienjarigen gaat het om aanpassingsstoornissen en depressie. Volwassen kampen dan weer meer met depressie en alcoholmisbruik. Dat laatste wordt vaker gediagnosticeerd bij mannen (23,06 procent in PAAZ, 19,53 procent in PZ) dan bij vrouwen (11,50 procent in PAAZ, 11,9 procent in PZ). Vrouwen (30,77 procent in PAAZ, 19,90 procent in PZ) krijgen wel vaker de diagnose depressie dan mannen (20,33 procent in PAAZ, 9,91 procent in PZ).
Gedwongen opnames
In 2022 wordt één op tien personen opgenomen in een PZ of PAAZ door een wettelijke verplichting. Dat zijn 9.652 gedwongen opnames en betekent een stijging van 43,1 procent ten opzichte van 2013. De gemiddelde ligduur daalde de voorbije tien jaar wel, net zoals een lichte daling van de opnames met instemming van de patiënt: van 88,2 procent in 2013 naar 86,2 procent in 2022. Van de gedwongen opnames gaat het in 58,6 procent van de gevallen om mannen. De top vijf van diagnoses gaat van psychotische stoornissen, schizofrenie en bipolaire stoornissen tot aanpassingsstoornis en alcoholmisbruik.
De ruimte tussen mensen
Prof. Inge Van Nistelrooij is zorgethicus en oprichter van Ethiek & Zorg, waarmee ze zorgorganisaties adviseert en begeleidt bij ethische vraagstukken. Daarnaast is ze Universitair Hoofddocent Zorgethiek aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht. In 2008 publiceerde ze het standaardwerk ‘Basisboek Zorgethiek’, bedoeld voor een brede groep hulpverleners. Na tien herdrukken onderging het boek onlangs een grondige revisie.
DE UITDAGING
Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest?
Voor Inge Van Nistelrooij is ethiek geen abstract concept, geen theoretisch denkkader dat je erbij haalt wanneer het nodig is, maar is het verweven met het dagelijkse bestaan. “Ethiek toont zich al in hoe en wat je kiest, prioriteiten stelt, en hoe je je verhoudt tot anderen.”
Binnen dat dagelijkse bestaan intrigeert haar vooral de ruimte tussen mensen – wat ze ‘de tussenruimte’ noemt. “In die ruimte krijgen relaties vorm”, zegt ze. “Daar stemmen we voortdurend op elkaar af. Dat gebeurt in elke ontmoeting, ook in de meest vluchtige contacten. En precies dat afstemmen is de basis van goede zorg. Zorg is niet simpelweg een reeks handelingen die je uitvoert. Zorg is relationeel. Zorg is afstemmen.”
Zorg is overigens heel alledaags. “We zorgen voortdurend – voor onszelf en voor anderen. We luisteren naar de signalen van ons eigen lichaam en reageren daarop. Net zo stemmen we af op anderen: we voelen aan wat nodig is en sturen bij waar dat kan. Goede zorg is co-creatie. Het gaat om oog hebben voor wanneer zorg stroomt, en wanneer ze stokt.”
Maar precies wanneer er wrijving ontstaat, wordt het moeilijk. “Denk aan teams die onder hoge werkdruk gebukt gaan, organisaties waarin beslissingen van bovenaf niet goed landen, of spanningen met familieleden van een zorgvrager. In al die situaties kost het ons vaak grote moeite om samen een uitweg te vinden.”
Volgens Inge ligt de sleutel in de mate waarin we kwetsbaar met elkaar in gesprek durven gaan.
DE TOOL: de zorgethische opstelling
Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?
De methode die Inge heel bruikbaar vindt, vertrekt vanuit opstellingen. “Ik werk graag met het lichaam. Door lichamelijke gewaarwordingen krijg je vaak sneller inzicht in wat goed is om te doen. Ethiek zit niet alleen in het denken, maar ook in het voelen. Op allerlei lagen worden onze inzichten aangeboord. Een zorgethische opstelling speelt precies daarop in. Stel dat een team in een langdurige zorginstelling verdeeld is over wat goede zorg is voor een bewoner. De een vindt dat het zo moet, de ander ziet het anders. In plaats van erover te praten, kan je met deze methodiek uitbeelden wat er leeft.”
Hoe ga je daarbij te werk?
De casusinbrenger brengt eerst in kaart wie de betrokkenen zijn en vraagt teamleden om een van de perspectieven te representeren. Vervolgens plaatst hij elke representant in de ruimte, op een plek en in een houding die volgens hem de situatie het beste uitdrukt. Deze methode maakt ethische vraagstukken tastbaar en betrekt ook mensen die minder mondig zijn. Taal kan een drempel zijn, maar gevoelens en frustraties worden vaak wel zichtbaar. “Je ziet meteen waar spanning of afstand ontstaat. Representanten ervaren zelf hoe het is om in een bepaalde situatie te staan en wat nodig is om verder te komen. Soms voelen ze de drang om dichterbij te komen, soms juist om afstand te nemen.”
De methode kan ook ingezet worden bij spanningen met het management. “Zo beschreef mijn collega Vivianne Baur een opstelling waarin een team zich niet gezien voelde door de directie. Tijdens een casus over een bewoner, waarvan de afdeling ter discussie stond, gebeurde iets opvallends. De casusinbrenger liet de directrice de bewoner representeren, terwijl een zorgkundige de rol van de directrice aannam.”
Wat er toen gebeurde, was verrassend. “Toen de begeleider vroeg hoe het voelde,” vertelt Inge, “zei de directrice (die de bewoner speelde) dat ze zich eenzaam voelde. Dat trof het team: ze voelde precies aan wat er bij de bewoner speelde. Maar ook de zorgkundigen kregen een inzicht – ze stonden als een groepje bij elkaar. Precies zoals ze in de praktijk onbewust vaak doen. Nog opvallender was de ervaring van degene die de directie representeerde. ‘Ik voel me ook alleen. Waarom komt er niemand naar me toe?’ Ze stond letterlijk ver van het team en voelde de afstand, de tegenstand. Die verschuiving in perspectief werkte verhelderend en verbindend. Op basis van deze inzichten kan de situatie worden bijgestuurd: de directie komt dichter bij het team, de bewoner krijgt een andere plek, er ontstaat meer ruimte voor dialoog.”
Wanneer de opstelling wordt afgerond – en iedereen expliciet wordt gevraagd om zijn rol los te laten – volgt een nabespreking. “Daar gebeurt vaak iets bijzonders. In dit geval gaf de directie aan dat ze zich echt niet gezien en gerespecteerd voelde, en nodigde het team uit om sneller in gesprek te gaan bij bezorgdheden. Spanningen die anders onderhuids bleven, kwamen expliciet op tafel.”
Hoe verpleegkundigen kunnen bijdragen aan het verminderen van druggeweld
Het drugsgeweld in ons land was de eerste maanden van het jaar vaak in de actualiteit. Politiek en politie doen wat ze kunnen, maar ook druggebruikers zijn een belangrijke schakel in de keten. Hoe bereik je hen en hoe ga je het gesprek aan? Hoe maak je hen bewust? We vroegen het aan Valérie Vleminckx, zelfstandige marketing- en communicatie-expert bij Boondoggle, Havas.
Al jaar en dag lopen verschillende campagnes om mensen attent te maken op rookgedrag of alcoholgebruik. Vandaag zijn die tegen druggebruik eerder beperkt. Zo liep eind 2024 de campagne #dewittelijn van De Druglijn tegen cocaïnegebruik. Ook de Vlaamse Stichting Verkeerskunde (VSV) kwam op dat moment met een campagne tegen drugs in het verkeer. Toch heeft dat niet meteen hetzelfde effect als de gruwelijke foto’s op sigarettenpakjes, een Tournée Minérale of een bobcampagne. Hoe dat komt? “Druggebruikers zijn een sterk gefragmenteerde doelgroep. Er is geen one size fits all”, zegt Valérie Vleminckx. “Een campagne lost bovendien het probleem niet op. Ze sensibiliseert en draagt bij aan de bewustwording en ze opent de dialoog. Het is een eerste stap. Een gedragsverandering vraagt meer maatregelen op de lange termijn, ook van het beleid. Het is een en-enverhaal. Je moet verder kijken dan het lokale, want druggebruik stopt niet aan de stadsgrenzen.”
Meer nodig dan een flyer
Een brede, langdurige campagne op nationaal niveau, gekoppeld aan beleidsacties dus. “Vergelijk het met de bobcampagne”, zegt Valerie. “Echte impact ontstaat door de juiste combinatie van communicatie, acties, daden en ambassadeurs. Een sterk voorbeeld hiervan is hoe mensen bewust worden gemaakt van hun alcoholgebruik via affiches langs de weg, online acties en politiecontroles. Door bestuurders daadwerkelijk te laten blazen en hen tastbare beloningen te geven, zoals een sleutelhanger, versterk je de boodschap. Door digitale en fysieke communicatie te combineren, ontdekken we meer manieren om druggebruikers te bereiken en te sensibiliseren.”
Ook zorgverleners kunnen volgens Valerie hun steentje bijdragen. “Al mogen we niet te veel last bij hen leggen. Empower verpleegkundigen ook om een gesprek met druggebruikers op een constructieve manier aan te pakken. Dat is meer dan een flyer verspreiden. Vraag hen naar wat ze specifiek nodig hebben. Verpleegkundigen staan dicht bij de patiënt en zijn in veel gevallen een vertrouwenspersoon. Ze kunnen druggebruik detecteren en informatie op een laagdrempelige en geloofwaardige manier overbrengen. Hoe leidt occasioneel gebruik tot verslaving? Hoe verloopt het afkickproces? Wat zijn de risico’s van druggebruik? Luister bovendien goed naar wie je voor je hebt. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom iemand drugs neemt. Wijs niet met de vinger en blijf positief, zodat je niemand afschrikt. Stigmatiseer druggebruik en het afkickproces ook niet. Toon hen dat er professionals klaarstaan om hen te begeleiden en moedig hen aan.”
Gefaseerde aanpak, geïntegreerde strategie
Zorgverleners kunnen een eerste belangrijke stakeholder zijn om de maatschappij breder te informeren en sensibiliseren. Al moet je op termijn wel alle betrokkenen meenemen in het verhaal. “Benoem het probleem en sluit aan bij de leefwereld van de doelgroep”, zegt Valerie nog. “Jongeren zijn zich steeds vaker bewust van de impact van hun acties. Laat hen zien wat de gevolgen van druggebruik zijn. Toon hoe occasioneel gebruik tot verslaving kan leiden. Je wil hen niet enkel informeren, maar ook raken. Voor veertigplussers werkt een andere aanpak beter. Zij kennen de gevolgen vaak al, maar hun rol als voorbeeldfiguur kan een doorslaggevende factor zijn. Een boodschap als ‘welke impact heeft jouw gedrag op de mensen om je heen?’ kan bij deze doelgroep sterker binnenkomen dan puur feitelijke informatie. Wees er er wel aandachtig voor dat je niet met de vinger wijst. Via een aanpak op maat – per doelgroep en via de juiste kanalen – kan men een echte gedragsverandering stimuleren. Door communicatie, acties en betrokken ambassadeurs te combineren, vergroten we de maatschappelijke impact en maken we sensibilisering tastbaar.”
Wil je in je zorginstelling zelf aan de slag met sensibilisering rond druggebruik? Het Vlaams expertisecentrum Alcohol en andere Drugs (VAD) heeft heel wat materiaal ter beschikking. Je raadpleegt het hier.