State of the world’s nursing 2025: enkele highlights

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) publiceerde dit voorjaar een geactualiseerde versie van haar rapport uit 2020. Het doel? Zicht krijgen op de evoluties binnen de verpleegkunde wereldwijd en beleidsmakers onderbouwde handvaten bieden om het beroep te versterken. Samen met partners zoals de International Council of Nurses (ICN) en het International Centre on Nurse Migration, bundelt de WHO harde cijfers en beleidsaanbevelingen over onder meer personeelstekorten, opleiding, loopbaanmogelijkheden en internationale migratie.

Tekort neemt af, maar blijft ongelijk verdeeld

Het wereldwijde tekort aan verpleegkundigen daalde licht, van 6,2 miljoen in 2020 naar 5,8 miljoen in 2023. Tegen 2030 zou dat cijfer verder kunnen zakken tot 4,1 miljoen. Toch is die evolutie niet overal gelijk: 78 procent van de verpleegkundigen werkt in landen waar slechts 49 procent van de wereldbevolking woont. Lagere inkomenslanden slagen er amper in hun personeelsbestand te laten groeien, terwijl rijke landen blijven investeren. Maar dat betekent niet dat deze landen geen uitdagingen kennen. In België bijvoorbeeld is er ondanks investeringen een nijpend tekort aan verpleegkundigen.

Verpleegkundigen zijn in beweging

Eén op de zeven verpleegkundigen wereldwijd migreert, met een nog hoger aandeel (23 procent) in hoge-inkomenslanden. Dat versterkt het risico op uitputting in landen waar verpleegkundigen vertrekken zoals de Filipijnen, India en Polen. Tegelijk toont het rapport dat het beroep wereldwijd nog steeds sterk vrouwelijk is: 85 procent van de verpleegkundigen is vrouw. Gendergelijkheid en loopbaanontwikkeling blijven dus actuele aandachtspunten.

Nieuwe indicatoren maken verschil zichtbaar

Nieuw in dit rapport is dat de WHO meet hoe sterk landen inzetten op drie sleutelelementen: opleidingscapaciteit, advanced practice nursing (APN) en verloning. Zo komt er meer inzicht in hoeveel verpleegkundigen er zijn, hoe ze worden opgeleid, welke doorgroeikansen ze krijgen en of ze eerlijk worden betaald. Dat biedt waardevolle hefbomen voor beleid dat gericht is op kwaliteit, retentie en motivatie.

Wat kan je ermee als verpleegkundige of beleidsmaker?

Het rapport zet aan tot actie. Zo wordt het belang benadrukt van sterke, toegankelijke opleidingen en doorgroeimogelijkheden, bijvoorbeeld via APN-programma’s. Ook rond migratiebeleid liggen kansen: hoe behouden we onze eigen verpleegkundigen en ondersteunen we wie van elders komt? Genderbewust personeelsbeleid, met aandacht voor werk-privébalans en carrièrekansen, blijft essentieel. Ten slotte bieden de nieuwe data een stevige basis om het overleg tussen beleidsniveaus in ons land te versterken en beleid af te stemmen op de realiteit van vandaag.

Een waardevolle leidraad voor België

Hoewel het tekort afneemt, blijven de uitdagingen groot. Zeker in België, waar bevoegdheden verdeeld zijn over verschillende overheden, kan dit rapport richting geven aan een coherent en duurzaam verpleegkundigenbeleid. Opleiding, retentie, verloning en internationale samenwerking: ze verdienen meer dan ooit aandacht.


Veilig omgaan met vervallen en ongebruikte geneesmiddelen

Door apr. Simon Boonaert

Geneesmiddelen zijn geen gewone producten: de afvalverwerking vereist een specifieke aanpak om risico’s voor gezondheid, privacy en milieu te vermijden. Vervallen of ongebruikte geneesmiddelen breng je terug naar de apotheek. Vaak ben je als verpleegkundige het eerste aanspreekpunt en kan je de patiënt hierover informeren.

Waarom correcte vernietiging essentieel is

Vervallen of ongebruikte geneesmiddelen bevatten actieve stoffen die, bij slechte bewaring of verwerking schadelijk kunnen zijn voor mens en milieu. Ze horen niet thuis in de vuilnisbak of het toilet, en mogen ook niet worden aangeboden aan het recyclagepark. Antibiotica vormen hierbij een belangrijk voorbeeld: wanneer ze via het afvalwater in het oppervlaktewater terechtkomen, kunnen ze bijdragen aan de ontwikkeling van antibioticaresistentie. Bovendien kunnen geneesmiddelen bij gebruik anders dan voorgeschreven gevaarlijk zijn. Daarom is het belangrijk om deze niet langer dan nodig thuis te bewaren.

Inzameling van vervallen of ongebruikte geneesmiddelen

Volgens het KB van 21 januari 2009 heeft de apotheker de plicht om vervallen of ongebruikte geneesmiddelen (ook als ze niet in die apotheek werden aangekocht) te aanvaarden als ze op de juiste manier worden aangeboden. Het is hierbij belangrijk om de medicatie zonder verpakking en bijsluiter aan te bieden om het werk van de apotheker te vergemakkelijken. Om medische informatie geheim te houden wordt het etiket best verwijderd of onleesbaar gemaakt voor deze wordt weggegooid.

In samenwerking met de gewesten organiseert en financiert de gehele farmaceutische sector een selectieve inzameling van vervallen of ongebruikte geneesmiddelen. In 2023 werd op deze manier 431 ton geneesmiddelen ingezameld en vernietigd in Vlaanderen.

Wat zal de apotheker terugnemen?

  • Niet-gebruikte (zet)pillen en capsules (mogen nog in de strip zitten), inclusief homeopathische en dierengeneesmiddelen.
  • Restjes zalf in de tube.
  • Siropen en (restanten van) vloeibare geneesmiddelen (bv. neus- en oordruppels) in hun flessen.
  • Niet-gebruikte patches.
  • Restanten van sprays en aerosolflacons.
  • Voorgevulde spuiten in hun blisterverpakking.

Wat zal de apotheker niet terugnemen?

Lege verpakkingen van geneesmiddelen Recyclage
Lege en propere glazen flesjes ♻ glasbol of via huis-aan-huis ophaling
Injectienaalden ♻ In een naaldcontainer via recyclagepark of ophaling klein gevaarlijk afval (kga)
Lege en propere plastic flesjes ♻ blauwe pmd-zak
Lege doordruk- en kunststofverpakkingen ♻ huishoudelijk restafval
Niet-geneesmiddelen Recyclage
Restanten van cosmetica ♻ huishoudelijk restafval
Dieet- en babyvoeding, vitaminebereidingen en kruidenproducten ♻ huishoudelijk restafval of gft
Restanten van chemicaliën en cosmetica met gevaarlijke stoffen ♻ recyclagepark
Radiografieën ♻ ziekenhuis, recyclagepark of kga

Meer info over wat te doen met vervallen geneesmiddelen vind je terug op www.apotheek.be.


De weg naar asbestveilige zorginstellingen

In heel wat Vlaamse gebouwen die voor 2001 gebouwd zijn, schuilt nog asbest. Dus ook in veel van onze ziekenhuizen en woonzorgcentra. Asbesthoudende materialen die onvoldoende beheerd worden, kunnen een gezondheidsrisico vormen en zijn vaak moeilijk waar te nemen. De Vlaamse regering wil Vlaanderen volledig asbestveilig maken tegen 2040 via een gefaseerd afbouwplan. Hoe ziet dat eruit? Wat zegt de wet? En moeten we ons zorgen maken? We vroegen het aan asbestdeskundige Jan Van Bouwel.

“Asbest is geen uitvinding van de mens, maar een natuurlijk gesteente”, steekt Jan Van Bouwel van wal. Naast zijn rol als arbeidshygiëne-expert bij IDEWE, de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, is hij ook inhoudelijk verantwoordelijke bij IBEVE, een gespecialiseerde tak binnen dezelfde dienst. Asbestvezels doken vroeger in allerlei toepassingen op. “Iedereen kent de klassieke golfplaten, maar het zit evengoed in isolatiemateriaal, kledij en zelfs oude elektrische toestellen. De kunstsneeuw uit de Hollywoordfilms? Pure asbest. Het zit op plekken waar je het niet verwacht, en precies dat maakt het zo verraderlijk.”

Vlaanderen asbestveilig tegen 2040

Bij het inschatten van asbestrisico’s is het bouwjaar een belangrijke graadmeter. Het gebruik en de verkoop van asbest werd in België verboden vanaf 2001. Dateert het gebouw van later? Dan zou je geen asbest meer mogen vinden. “Vooral gebouwen van voor de jaren 90 kunnen nog veel verschillende soorten asbestmaterialen bevatten”, legt Jan uit. “Toen was asbest razend populair in de bouwsector door zijn stevigheid, brandveiligheid en isolerende werking. Uit praktijkervaring blijkt dat ook zorginstellingen vaak nog asbesthoudende materialen bevatten.”

Om asbest structureel aan te pakken, leveren zowel de federale als de Vlaamse overheid al jaren grote inspanningen. In Vlaanderen staat in de milieuwetgeving beschreven wie en onder welke voorwaarden asbest mag verwijderen. Bij de sloop van een gebouw geldt bovendien ook een verplichte opmaak van een sloopopvolgingsplan, verplicht vanuit de Vlaamse afvalwetgeving. Dit rapport brengt alle afvalstromen in kaart die zullen ontstaan bij de afbraak. Het doel is om het gebouw selectief te slopen en te vermijden dat gevaarlijke stoffen zoals asbest in herbruikbare afvalstromen zoals steenpuin terechtkomen. Dit kadert in een duurzame aanpak met een maximaal hergebruik van materialen.

Vlaanderen heeft later binnen diezelfde afvalwetgeving een bijkomende doelstelling vooropgesteld in haar beleid: een asbestveilig Vlaanderen tegen 2040. Dat gebeurt in fases, vastgelegd in het actieplan Asbestafbouw dat in 2018 goedgekeurd werd door de Vlaamse regering. Het plan beschrijft concrete maatregelen voor het beheer en de afbouw van asbest in alle Vlaamse gebouwen. Vooral in de publieke toegankelijke constructies zoals scholen, sporthallen, ziekenhuizen en woonzorgcentra wordt een verplichte verwijdering van bepaalde asbestmaterialen opgelegd. Het gaat om alle gebouwen waarin diensten aan het publiek worden verleend door de overheid, in haar opdracht of met haar financiële steun.

In die publiek toegankelijke constructies wordt de verwijdering van een aantal materialen verplicht, ongeacht de beoordeling van een deskundige. En dat tegen uiterlijk 2034. “Beschouw het als een zwarte lijst van materialen die een te groot risico vormen voor de omgeving en de volksgezondheid. Deze verwijderingsverplichting geldt dus voorlopig enkel voor publieke constructies, waaronder zorginstellingen. De essentie van het afbouwplan is weten waar asbest zich bevindt en wat het risico is bij bepaalde toepassingen om daarna een beslissing te maken tussen beheren of verwijderen. En vooral: mag ik dat zelf doen of laat ik het beter aan een specialist over? Wie er meer over wil weten kan het volledige asbestafbouwbeleid nalezen op de website van de OVAM.”

Het asbestattest

Verder op Vlaams niveau bestaat sinds 2022 ook het asbestattest, verplicht bij overdracht (waaronder verkoop) van elke toegankelijke constructie met een risicobouwjaar, namelijk van voor 2001. “Dit gaat om elke constructie met een dak”, verduidelijkt Jan. “Dus ook een particuliere woning, stal of tuinhuis.” Het attest, opgesteld door een gecertificeerde deskundige, toont welke onderdelen asbest bevatten, wat de toestand ervan is en welke maatregelen nodig zijn. Bij alle asbesttoepassingen worden beheersmaatregelen geformuleerd. Voor bepaalde materialen, zoals dak- of gevelbekledingen uit asbestcement en minder gebonden materialen in binnenruimtes, heeft de Vlaamse overheid beslist dat ze tegen 2034 verwijderd moeten worden. Voor materialen met een hoog risico zijn snellere maatregelen nodig. Die moeten mogelijk al eerder verwijderd worden. Al die gegevens komen terecht in een centrale databank van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM), die een volledig beeld moet geven van de aanwezigheid van asbest in Vlaanderen. Vanaf 2032 wordt het asbestattest verplicht voor elke eigenaar, ook los van verkoop.

Volgens de asbestexpert zijn er toch nog flink wat uitdagingen: “Zo’n asbestattest is gebaseerd op een louter visuele inspectie. We controleren enkel de oppervlakkige materialen in het kader van de asbestveiligheid bij normaal gebruik van de ruimte, niet wat achter muren of onder vloeren zit. Voor eventuele renovatie- of afbraakwerken is dus steeds een aanvullend, meer destructief onderzoek nodig om verborgen materialen op te sporen. Sommigen gaan zonder aangepast asbestattest aan de slag of trekken zich er niets van aan. Dat is vragen om problemen.” Om burgers beter te informeren, lanceerde voormalig minister van Volksgezondheid Maggie De Block samen met het Federaal agentschap voor beroepsrisico’s Fedris en bouworganisatie Constructiv de sensibiliseringscampagne ‘Alert voor Asbest’. “Die campagne blijft relevant. Op alertvoorasbest.be vind je nog steeds tal van video’s, checklists en heldere informatie om veilig om te gaan met asbest.”

Asbest in kaart brengen op de werkvloer

Ook op federaal niveau worden de nodige inspanningen gedaan. Werkgevers zijn al sinds 1995 verplicht om asbest op de werkvloer in kaart te brengen. Die verplichting staat duidelijk omschreven in de Codex welzijn op het werk, de federale arbeidswetgeving waarvoor de FOD voor Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (FOD WASO) bevoegd is. Deze tiendelige codex bundelt een resem maatregelen die de veiligheid en gezondheid van werknemers waarborgen. Waaronder dus ook de verplichte asbestinventaris die een antwoord biedt op: waar komt asbest voor op de werkplek (onder meer in gebouwen), in welke staat verkeert het, wat zijn de risico’s en welke maatregelen moeten getroffen worden? “Elke werkgever moet deze inventaris jaarlijks laten herzien, want de toestand – en dus ook de risico’s – kunnen op een jaar tijd veranderen”, aldus Jan. “De werkgever moet aan de hand van deze inventaris nagaan of de werknemers risico lopen op blootstelling aan asbest tijdens het uitvoeren van hun taken, en zo nodig maatregelen nemen om dit te vermijden.”

Zorginstellingen zijn hierop geen uitzondering. Ook zij zijn werkgevers, en dus onderhevig aan deze verplichting. In de meeste gevallen is dit type gebouwen veilig bruikbaar, maar vooral in technische ruimtes of bij werken (onderhoud, renovatie of afbraak) is het opletten geblazen. Onder meer oude leidingen, kabels en ketels  kunnen heel wat asbesthoudende materialen bevatten – net zoals oud pleisterwerk, vloer-, dak- of gevelbekledingen en noem maar op. “Een incident is snel gebeurd. Het zou niet de eerste keer zijn dat een klusjesman in het asbesthoudende pleisterwerk van een muur of in een asbestcementwand boort, al is het maar om een kader op te hangen in de kamer van een patiënt. De enige juiste reflex? De asbestinventaris checken alvorens te boren.”

Ondersteuning via sectorprotocollen

Om de doelstellingen te halen, krijgen de eigenaars van toegankelijke constructies de nodige duwtjes in de rug. Voor een aantal  sectoren werkte de Vlaamse overheid een protocol uit met concrete steunmaatregelen. Ook voor de zorg is er zo’n sectorprotocol. Zorgvoorzieningen kunnen hun asbestinventaris eenmalig gratis laten actualiseren. Gaan ze effectief over tot verwijdering? Dan krijgen ze tot 35 procent subsidie op de kosten. Voor instellingen die zorg bieden aan kinderen of jongeren kan dat oplopen tot vijftig procent. Daarnaast is gratis expertisebegeleiding beschikbaar: een erkende deskundige helpt bij het opstellen van een meerjarenplan of geeft advies over hoe asbestverwijdering slim te combineren valt met andere renovaties, zoals energiebesparende maatregelen. Tot slot is er ook bijstand voorzien bij asbestincidenten. “Voorzieningen moeten deze hulp wel zelf aanvragen. Daarom is het cruciaal dat ze weten dat deze steun bestaat”, beklemtoont Jan.

Richtlijnen bij de verwijdering

Het verwijderen van asbest vereist een doordachte en deskundige aanpak. Alles hangt af van het type materiaal en de staat waarin het verkeert. Het onderscheid tussen hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbest speelt daarbij een belangrijke rol.

De vezels van hechtgebonden asbest die nog in goede staat verkeren, zitten stevig verankerd in het materiaal. Het meest gekende voorbeeld zijn de asbestleien of golfplaten. Zolang ze niet sterk verweerd of beschadigd zijn, is er weinig aan de hand. In dat geval mag de verwijdering uitgevoerd worden door een aannemer die beschikt over een attest voor eenvoudige handelingen. De enige voorwaarden? Het materiaal mag niet gebroken worden, de werken moeten vooraf gemeld worden bij de FOD WASO, en alle veiligheidsvoorschriften en verwijderingsvoorwaarden moeten strikt nageleefd worden. Bij niet-hechtgebonden asbest ligt het iets anders. Bij deze materialen – zoals gipsisolatie rond chauffagebuizen of asbestkarton onder vloeren – komen de vezels heel makkelijk vrij, waardoor ze een verhoogd gezondheidsrisico vormen. Voor de verwijdering van deze materialen moet je een erkende asbestverwijderaar inschakelen, onder gecontroleerde omstandigheden en in een luchtdichte zone met onderdruk en toegangssassen.

Particulieren mogen in specifieke gevallen kleine hoeveelheden hechtgebonden asbest in goede staat zelf verwijderen. “Maar ook zij moeten zich dan wel aan de officiële richtlijnen houden. Ze moeten aangepaste beschermingsmiddelen dragen, de materialen veilig verpakken en correct wegvoeren naar het containerpark.”

Geen reden tot paniek, wel tot waakzaamheid

Asbest is pas echt gevaarlijk als de vezels vrijkomen en je ze inademt. Eens in de longen, kunnen ze zich vastzetten en op termijn ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken zoals longvlieskanker. “Wetenschappelijk gezien bestaat er geen veilige ondergrens: één enkele vezel kan in principe de ontwikkeling van longvlieskanker veroorzaken. In de praktijk is de kans daartoe iets genuanceerder.”

Ook in de buitenlucht zijn er asbestvezels aanwezig, weliswaar in lage concentraties. Iedereen ademt dus in beperkte mate asbest in gedurende zijn leven. “Zolang men niet frequent met asbesthoudend materiaal werkt, blijft het gezondheidsrisico in de meeste gevallen relatief beperkt”, stelt Jan gerust. “Een stuk kleiner dan het risico op een hartinfarct bij bijvoorbeeld een ongezonde levensstijl. Het wordt vooral gevaarlijk bij herhaaldelijke, intensieve blootstelling – zoals vaak het geval kan zijn in de bouwsector. Bij elke extra blootstelling neemt de kans op kanker een klein beetje toe. Dat betekent niet dat we nu in angst moeten leven, maar we mogen het risico ook niet minimaliseren. We moeten blootstellingen aan asbest zo veel mogelijk vermijden.”

En dat geldt overigens ook voor tal van andere schadelijke stoffen, zoals fijnstof. Slijpen in de muren zonder adembescherming? “Onbegrijpelijk. Kwarts zit in vrijwel alle gesteenten. Bij slijpen, verzagen, schuren of boren komt er ultrafijn stof vrij dat diep in de longen doordringt, wat ook ernstige longaandoeningen op langere termijn kan veroorzaken.” Het gevaar schuilt dus in veel meer dan enkel asbest, al krijgt dat laatste extra aandacht door de omvang en de ernstige gezondheidsrisico’s. Slachtoffers van een asbestaandoening kunnen terecht bij het Asbestfonds, beroepsmatige slachtoffers bij Fedris.

Tot slot wijst Van Bouwel nog op een hardnekkige misvatting: “Veel mensen denken dat asbest wereldwijd verboden is, maar dat klopt niet. In Europa wel, maar onder andere in de Verenigde Staten, Azië en Rusland wordt nog altijd met asbest gewerkt. Bij die laatste zijn er zelfs nog actieve mijnen. Producten afkomstig uit die regio’s kunnen dus asbest bevatten, ook wanneer ze hier via webshops verkocht worden. Denk dus twee keer na bij het bestellen van speelgoed of vintagemeubelen via Chinese of Amerikaanse platforms. Het risico op asbest reist mee met je online bestelling.”

Correct informeren begint bij betrouwbare bronnen

Volgens Jan Van Bouwel circuleert er nog steeds veel foutieve en misleidende informatie over asbest op het internet. “Sommige bronnen minimaliseren het risico of geven onvolledige adviezen. Dat is gevaarlijk. Andere bronnen geven dan weer ongenuanceerde of verkeerde info, wat leidt tot onnodige paniek.” Daarom is het cruciaal om je altijd te baseren op erkende informatiekanalen, zoals de websites van officiële overheidsinstanties en andere betrouwbare organisaties die over de nodige kennis beschikken.


Wat weet ik nog niet over deze persoon?

Thomas Fondelli is psycholoog van opleiding en heeft een achtergrond in de systeemtheorie. Hij werkte veertien jaar in het Zeepreventorium met kinderen en jongeren met een chronische medische aandoening. Vandaag heeft hij een praktijk en doceert aan de Interactie Academie. “Mensen zijn geen eilanden. Alles wat we voelen, denken en doen, gebeurt in relatie tot anderen – en in wisselwerking met de samenleving.”

DE UITDAGING

Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest?

“In de klassieke psychologie wordt gedrag nog vaak teruggebracht tot het individu”, vertelt Thomas. “We geven iemand een label – borderline, autistisch, depressief – en gaan daarmee aan de slag. Wie systeemgericht werkt, vertrekt vanuit het tegenovergestelde: mensen zijn geen op zichzelf staande puzzelstukjes, maar maken deel uit van relationele systemen en maatschappelijke contexten. Het is niet omdat iemand problemen ervaart, dat hij of zij het probleem is. Problemen ontstaan in wisselwerking met de omgeving. Dat besef bracht bij mij een denkproces op gang dat ik wil blijven meedragen.”

“Zodra we iemand een stoornis toeschrijven, leggen we het probleem bij die persoon”, verduidelijkt hij. “Maar een kind zonder tuin en in een buurt vol fastfoodketens zal anders eten en bewegen dan een kind met tuin en nabije sportclubs. Het probleem zit niet ‘in’ dat kind. Hoe iemand zich gedraagt, hangt ook af van zijn omgeving.”

Voor Thomas heeft deze manier van kijken directe ethische gevolgen. “Zorgverleners zijn zelf knooppunten in het netwerk van zorgvragers. De taal die we gebruiken, de vragen die we stellen: ze hebben een impact op de beleving. We zijn medeverantwoordelijk. Het voelt eerlijker om ons de vraag te stellen hoe we van de zorg een gedeelde verantwoordelijkheid maken, in plaats van alles bij de zorgvrager zelf te leggen.”

Die betrokkenheid botst soms met het systeem waarin je werkt. “Ik schrijf verslagen om een persoonsgebonden budget te motiveren. Dan moet ik mensen beschrijven in een deficitkader, terwijl ik weet dat die woorden schade kunnen doen. Het is een worsteling: hoe doe je recht aan iemands verhaal zonder het te reduceren tot een stoornis?”

DE TOOL: Radicale nieuwsgierigheid

Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?

“Voor mij is de belangrijkste vraag: Wat weet ik nog niet over deze persoon waardoor zijn gedrag misschien wel logisch wordt? Dat helpt om weg te blijven van het denken in normaal versus afwijkend. Wat voor de zorgverlener ‘vreemd’ lijkt, is voor de cliënt vaak een manier om te overleven.”

Thomas noemt dit radicale nieuwsgierigheid. “We kunnen luisteren naar een zorgvrager als bewijs dat hij ziek is – ‘typisch borderline’ – of luisteren met betrokken nieuwsgierigheid naar zijn of haar beleving. Wat maakt dit gedrag voor die persoon begrijpelijk? Wat beïnvloedt die reactie? Welke complexiteiten spelen mee? Het is verleidelijk om iemand als moeilijk te bestempelen. Maar de echte vraag is: wat in diens context maakt dit gedrag logisch?”

Die houding vraagt taalgevoeligheid, ook in hoe zorgverleners onder elkaar praten. “In het verpleeglokaal, in verslagen, tijdens overleg: al babbelend vormen we beelden van zorgvragers. Die beelden kleuren de zorg. Een opmerking als ‘hij is zo’n moeilijke’ wordt zelden gecorrigeerd. Maar je kan ook gewoon vragen: wat weten we over zijn verhaal? Alleen dat al verzacht de toon.”
Hiervoor moet je voorbij het idee ‘ik ben normaal, de ander is ziek’. Je moet vooral nieuwsgierig worden.

Hoe ga je daarbij te werk?

“Voor verpleegkundigen, die vaak meer in het doen dan in het reflecteren zitten, kan die ene simpele vraag al veel betekenen: wat weet ik nog niet? Moreel beraad is daarvoor niet nodig. Het is een uitnodiging om even op pauze te drukken en ruimte te maken voor het verhaal van de ander.”

Vaak beseft de persoon zelf niet hoe bepalend zijn context is – omdat die voor hem normaal lijkt. Daardoor vertelt hij het niet spontaan en blijft het voor de zorgverlener onzichtbaar. “Ik vroeg eens aan een zorgvrager met depressieve klachten om zijn thuissituatie te tekenen. Hij woonde met vier kinderen in een appartement met één slaapkamer, zonder buitenruimte. Het probleem lag niet zozeer in zijn hoofd, maar in zijn leefwereld. Wel meer mensen zouden last ondervinden in zo’n situatie, en in wisselwerking met andere factoren misschien zelfs depressief worden.”

Als uitsmijter deelt Thomas een uitspraak van een zorgvrager: “Ik ben een beetje een neuromigrant”, zei hij. “Net als een Belgische Turk voel ik me nergens helemaal thuis. Ik ben geboren als ‘gehandicapt’, maar door goede zorg geëvolueerd richting ‘normaal’. Maar nu ben ik niet het een, noch het ander.”
Thomas glimlacht. “Zolang we blijven geloven dat ‘normaal’ het einddoel is, houden we een hele groep mensen in de marge. Tijd om de norm zelf te bevragen.”


Van wereldvoorbeeld naar bestuurlijk fiasco?

Door Jef Adriaenssens

Er staat een ingrijpende reorganisatie op til van het netwerk rond evidence-based practice in België. Het RIZIV en de FOD Volksgezondheid beslisten om de federale financiering van Evikey en haar vzw’s eind 2025 stop te zetten. Zij zien vanaf 1 januari 2026 hun financiële middelen naar het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) gaan. Jef Adriaenssens, voorzitter van Ebpracticenet, bestuurder bij WOREL en staflid van Cebam, geeft tekst en uitleg.

Evikey is het Belgische netwerk voor evidence-based practice (EBP). Het brengt expertisecentra, EPB- en gezondheidsactoren samen en beheert belangrijke EBP-databanken en richtlijnen voor verschillende gezondheidszorgberoepen. Misschien zegt Evikey je niets, maar CDLH, Cebam, Ebpracticenet, WOREL, Minerva, … doen zeker en vast een belletje rinkelen. Al deze vzw’s verliezen vanaf 1 januari 2026 hun werkingsmiddelen. Het KCE zal voortaan sturing geven aan EBP-gerelateerde activiteiten in ons land.

“Hoe dat er in de praktijk zal uitzien, weten we nog niet”, licht Jef Adriaenssens toe. “Er is nog veel onduidelijkheid op het vlak van rolinvulling, personeelsinzet en expertiseverdeling. Hierover gaan we in overleg met het KCE. De worstcasescenario’s die op tafel liggen, zijn die van collectief ontslag van onze medewerkers – met een braindrain tot gevolg – tot de ontbinding van de vzw’s. Daarnaast moeten verschillende cruciale projecten en processen, binnen onder meer Ebpracticenet, dringend opgestart worden om de continuïteit van de organisatie te waarborgen. Elke vraag om financiën voor deze projecten wordt momenteel tegengehouden. Mijn grootste vrees is dat we jaren achteruit gekatapulteerd worden. Alsof decennia van opbouw nooit hebben bestaan.”

België als pionier

In de jaren 90 werd evidence-based medicine (later evidence-based practice) wereldwijd op de kaart gezet door David Sackett en Gordon Guyatt[1],[2]. Zij legden aan de McMaster University in Canada de basis voor een methodiek die beslissingen in de zorg onderbouwt met wetenschappelijk bewijs, professionele expertise en patiëntwaarden. België behoorde tot de vroege aanhangers. Al in de jaren 90 ontstonden aan de universiteiten — organisch en met bescheiden middelen — academische EBP-kenniscellen zoals CEBAM, Minerva, WOREL, SESA en Ebpracticenet. Zij pionierden met richtlijnontwikkeling, kritische besprekingen, opleidingen en campagnes.

Toch bleef de impact op de praktijk aanvankelijk beperkt. Een scharniermoment volgde tussen 2016 en 2018, toen minister Maggie De Block aan het KCE de opdracht gaf om een plan uit te tekenen om de krachten te bundelen in een netwerkstructuur[3],[4], later gekend als Evikey. Op zes jaar tijd werd Evikey een performant platform met hoge output en zichtbare impact: duizenden richtlijnen (deels producten uit eigen ontwikkeling, deels buitenlandse gecontextualiseerde vertaalde content) via Ebpracticenet, degelijke patiëntinformatie via Gezondheid en Wetenschap en Info Santé, en een reeks opleidingen en sensibilisatiecampagnes via de kernpartners.

En dat met zeer beperkte middelen, amper 0,0066 procent van het gezondheidszorgbudget[5]. België werd over de jaren internationaal zelfs een voortrekker: het enige land met een groot, centraal, online, tweetalig, gratis en landbreed verspreid EBP-aanbod. De efficiëntie, academische kwaliteit en maatschappelijke meerwaarde stonden buiten kijf.

Jef: “Misschien was een zware netwerkkoepel niet meer nodig en was er nog wel ergens efficiëntiewinst te halen. Maar dat dit gebeurde zonder overleg of transitieplan heeft grote gevolgen. Deze beslissing is niet alleen strategisch onbegrijpelijk, ze is ook respectloos tegenover de wetenschappelijke inspanningen van de grote groep betrokkenen. In tijden waarin gezondheidszorg snakt naar betrouwbaarheid, transparantie en efficiëntie, kiest de overheid ervoor een performant netwerk abrupt droog te leggen. Als voorzitter van de grootste vzw binnen Evikey kijk ik met verslagenheid toe hoe alles dreigt verloren te gaan. Want EBP is geen modewoord of subsidiestroom. Het is een ethisch kompas voor goede zorg. En dat kompas verdient het om verdedigd te worden — wetenschappelijk, maatschappelijk en politiek. Dus, beleidsmakers, herzie het plan, kom op jullie stappen terug en ga in overleg met de stakeholders om te komen tot een constructieve oplossing.”

[1] Sackett DL, Rosenberg WM, Gray JA, Haynes RB, Richardson WS. Evidence based medicine: what it is and what it isn’t. BMJ. 1996;312(7023):71–72.

[2] Guyatt GH et al. Evidence-Based Medicine: A New Approach to Teaching the Practice of Medicine JAMA. 1992;268(17):2420–2425

[3] Adriaenssens J, Eyssen M, Mertens R, Benahmed N, Paulus D, Ameye F, Bossens M, Cauwenberg C, Cools A, Doms K, Everaert E, Gheysen M, Haelterman M, Laloup M, Malonne H, Meeus P, Penninckx W, Roisin T, Walraevens M. Het Belgische EBP Plan. Health Services Research (HSR). Brussels. Belgian Health Care Knowledge Centre (KCE). 2017. KCE Reports 291.

[4] Adriaenssens J, Jonckheer P, Vriesacker K, Sonnaert M, Van Bruystegem E, Eyssen M. The Belgian EBP Network: operationalisation of processes and governance structures for the Federal EBP Programme. Health Services Research (HSR) Brussels: Belgian Health Care Knowledge Centre (KCE). 2019. KCE Reports 317

[5] RIZIV. (2025). Gezondheidszorgbegroting 2025: Beslissing van de ministerraad. Geraadpleegd op 12 juli 2025, van https://www.riziv.fgov.be/SiteCollectionDocuments/gezondheidszorgbegroting_2025.pdf

Gevolgen voor jou als lid

De inkanteling van alle evidence-based informatie binnen het KCE heeft gevolgen voor de leden van NETWERK VERPLEEGKUNDE. Via hun lidmaatschap hebben zij namelijk toegang tot de CDLH-databank. Het KCE wordt door deze nieuwe regeling namelijk beheerder van CDLH. De beroepsorganisatie gaat in overleg om dit voordeel voor onze leden te blijven garanderen.


De economische waarde van verpleegkunde: investeren loont

Verpleegkundigen: zijn ze een kostenpost of een investering? Hoewel verpleegkundigen de ruggengraat van de gezondheidszorg vormen, worden ze vaak als overhead gezien eerder dan een economische meerwaarde. Daar wil de American Nurses Association (ANA) verandering in brengen. Samen met onderzoekers van onder andere de University of Michigan zetten ze een ambitieus onderzoeksproject op poten: Reimagining the Economic Value of Nursing[1]. Het doel? Aantonen dat investeren in verpleegkundigen niet alleen leidt tot betere patiëntenzorg, maar ook tot economische winst voor zorginstellingen.

Centraal in dit project staat het Nursing Human Capital Value Model, een economisch model dat verpleegkundigen benadert als menselijk kapitaal. Kort samengevat: wanneer je investeert in de ontwikkeling, ondersteuning en beloning van verpleegkundigen, leidt dat tot hogere zorgkwaliteit, meer tevreden patiënten en lagere kosten op de lange termijn. Om dit model te onderbouwen, vond in april 2024 een bijeenkomst (summit) plaats met verpleegkundig leidinggevenden, economen, zorgbestuurders en beleidsmakers. Zij werkten samen aan meetmodellen die de toegevoegde waarde van verpleegkundigen zichtbaar kunnen maken. Naast de economische meerwaarde werd ook benadrukt dat investeringen in verpleegkunde niet alleen de zorg voor patiënten verbeteren, maar ook de tevredenheid en het welzijn van de verpleegkundigen verhogen. Zo zijn ze niet alleen zorggevers, maar ook de aanstokers van innovatie en genereren ze meer inkomsten.

Een nieuwe manier van denken

De inzichten uit de summit zijn vervolgens vertaald naar de zogeheten INVEST Study, een grootschalige enquête onder Chief Nursing Officers. Deze vragenlijst verzamelt gegevens over investeringen in verpleegkundig personeel en brengt die in verband met operationele resultaten zoals verloop, ziekenhuisopnames, patiënttevredenheid en financiële prestaties. Hiermee ontstaat een datagedreven beeld van hoe verpleegkundige inzet zich vertaalt naar concrete waarde voor organisaties.

Wat opvalt in het voorlopige rapport, is de brede consensus over de noodzaak van een nieuwe manier van denken. De klassieke benadering – waarin verpleegkundigen worden gezien als ‘personeelskosten’ – voldoet niet meer. In plaats daarvan zou verpleegkundige inzet moeten worden erkend als een strategische investering die rendement oplevert. Verpleegkundigen die de nieuwste kennis en tools tot hun beschikking hebben, kunnen patiënten capabel en efficiënt verzorgen, waardoor er minder complicaties ontstaan en patiënten snel en gezond weer naar huis kunnen. Toch blijkt uit het rapport ook dat veel zorginstellingen worstelen met het verzamelen en gebruiken van de juiste data. Return-on-investmentberekeningen worden zelden toegepast op verpleegkundige functies, en besluitvorming gebeurt nog vaak op basis van aannames in plaats van bewijs.

Wat brengt de toekomst?

Het onderzoek komt met duidelijke aanbevelingen: stimuleer leiderschap dat de waarde van verpleegkundigen uitdraagt, verbeter de toegang tot relevante data en ontwikkel beleid dat verpleegkundige inzet zichtbaar beloont. Uiteindelijk draait het niet alleen om geld, maar om het besef dat goede zorg begint bij goed ondersteunde zorgprofessionals. De boodschap is helder: wie investeert in verpleegkundigen, investeert in de toekomst van de zorg.

[1] American Nurses Credentialing Center. (z.d.). Economic value of nursing. American Nurses Association. https://www.nursingworld.org/ancc/nursing-research/economic-value-of-nursing/


Zelfmanagement bij jongeren met diabetes type 1 in de puberteit

In Vlaanderen hebben ruim 3.000 jongeren diabetes. Elk jaar krijgen meer dan 300 jongeren de diagnose diabetes type 1 (DMT1). Toch krijgen jongeren met DMT1 in onderzoek weinig aandacht. Met onze bachelorproef onderzochten we welke factoren hun zelfmanagement in de puberteit beïnvloeden. Ons doel: een hulpmiddel ontwikkelen dat hun levenskwaliteit en gezondheid op de lange termijn verbetert.

Context

Volgens het Vlaams Instituut Gezond Leven hangt gezondheid sterk af van ons gedrag. Voor jongeren met DMT1 is zelfmanagement daarom cruciaal. Lukt dat niet, dan kan dat lichamelijke, psychologische, sociale en maatschappelijke gevolgen hebben.

Zelfmanagement kost energie. Het vraagt niet alleen lichamelijke inspanning, maar is ook emotioneel zwaar. Pubers zitten bovendien in een drukke levensfase vol lichamelijke, mentale en sociale veranderingen. Krijgen ze in die periode ook nog de diagnose DMT1, dan beïnvloedt dat hoe goed ze hun ziekte begrijpen, hun therapie volgen en zelfstandig omgaan met hun zorg.

Methode

We onderzochten welke factoren zelfmanagement helpen of hinderen. Dat deden we met 23 wetenschappelijke artikels uit PubMed en Elsevier Science Direct en interviews met zorgverleners van het kinder- en volwassenenteam van het UZ Gent, een kinderendocrinoloog, een diëtist, een diabeteseducator en een psycholoog. De resultaten plaatsten we in het gedragswielmodel van het Vlaams Instituut Gezond Leven (drijfveren, competenties en context). We bekeken ook bestaande digitale hulpmiddelen zoals apps en slimme horloges, en maakten een stakeholdersanalyse, SWOT-analyse en visgraatdiagram. Tot slot koppelden we technieken voor gedragsverandering aan de gevonden knelpunten.

Resultaten

Jongeren met DMT1 krijgen vaak te maken met onbegrip en vooroordelen. Zichtbare hulpmiddelen zoals insulinepompen of sensoren kunnen schaamte oproepen en hun zelfvertrouwen verlagen. In de puberteit willen ze bij de groep horen en zelfstandig zijn. Botst dat met hun zelfmanagement, dan laten ze die taken soms liggen of vermijden ze sociale situaties.

Veel jongeren voelen ook druk om alles perfect te doen. Omdat hun hersenen nog in ontwikkeling zijn, kiezen ze sneller voor wat op korte termijn makkelijk of leuk is. Ze hebben meestal genoeg kennis en vaardigheden, maar vinden het lastig die in elke situatie toe te passen.

Conclusie

Zelfmanagement bij jongeren met DMT1 hangt af van veel persoonlijke en omgevingsfactoren. Om jongeren daarin te ondersteunen ontwikkelden wij ChroniConnect, een app met functies zoals:

  • Verkenner om nieuwe contacten te leggen.
  • Chats om rechtstreeks te praten met anderen.
  • DiaMessage om snel te communiceren over zelfmanagement.
  • CareCam waarmee je zelfzorgmomenten kan delen.
  • Communities om groepen rond een thema te verbinden.
  • Zelfreflectie om je eigen aanpak te bekijken en verbeteren.

ChroniConnect helpt jongeren om hun zelfmanagement vol te houden, zonder angst voor negatieve reacties. Ze vinden steun bij leeftijdsgenoten die hetzelfde meemaken, waardoor hun zelfvertrouwen groeit.

Over de studenten

Wij zijn zes afgestudeerde studenten Verpleegkunde van de Arteveldehogeschool:

Annelies: sterke communicator en administratief talent. Stond in voor de vlotte communicatie tussen alle partijen.

Helena: creatieve denker die buiten de lijntjes durft kleuren.

Elle: bracht originele ideeën aan door haar creatieve blik.

Noor: kritisch en analytisch, sterk in onderzoek en tekst. Coördineerde het team en hield het overzicht.

Mirjam: flexibel en oplossingsgericht. Hielp obstakels snel wegwerken.

Nicolas: passie voor innovatie, sterke spreker en meedenker in oplossingen.

Samen maakten we een bachelorproef die theoretisch onderbouwd is en tegelijk praktische meerwaarde biedt voor jongeren met diabetes type 1.


Podcast brengt verhalen over thuisverpleging

Als thuisverpleegkundige stap je elke dag, over de drempel, bij je patiënten binnen. Wat achter de voordeur schuilt, kan soms verrassende, ontroerende maar ook uitdagende zorgsituaties met zich meebrengen. Zorgklap.be, een digitaal platform van het Wit-Gele Kruis van Antwerpen, biedt je een blik in de verhalen die zich achter gesloten deuren afspelen.

De strafste verhalen in beeld gebracht

Wat maakt dat thuisverpleegkundigen elke dag opnieuw hun auto instappen? “Het fantastische brede spectrum aan verschillende mensen die je ontmoet, is ongelooflijk boeiend”, vertelt verpleegkundige Joke daarover. “Door wat ik van mensen hoor, leer ik mezelf soms beter kennen. Dat is een heel mooie wisselwerking.”

Vragen uit de praktijk gegrepen

Van therapie-ontrouw bij psychiatrisch kwetsbare patiënten tot de druk die verpleegkundigen ervaren in de zorgsector: de podcastreeks Zorgklap gaat geen onderwerp uit de weg. In elk van de zeven afleveringen gaat een thuisverpleegkundige in gesprek met een externe zorgpartner. Samen onderzoeken ze de evoluties binnen een zorgthema, bespreken ze de uitdagingen en beantwoorden ze een vraag, rechtstreeks uit de praktijk gegrepen. Het Wit-Gele Kruis wil op die manier anderen inspireren door hun stemmen uit de zorg te delen.

Zeven afleveringen, zeven zorgthema’s, zeven gesprekken. Wat aan bod komt?

  • Dementie – met Karolien Goris (hoofd zorg) en Jurn Verschraegen (directeur Expertisecentrum Dementie Vlaanderen)
  • Diabetes – met Bart Dubois (diabeteseducator) en dr. Pascale Abrams (endocrinoloog ZAS)
  • Geestelijke gezondheidszorg – met Hilde Gys (hoofd zorg) en Guy Opdekamp (casemanager netwerk GGZ Kempen)
  • OPAT – met Danielle Hack (hoofd zorg) en prof. dr. Guy Hans (CEO UZA)
  • Palliatieve zorg – met Annick Vleugels (referentieverpleegkundige) en dr. Stijn Boenders (huisarts en equipearts bij Ispahan en Coda Hospice)
  • Visie op zorg – met Stef Peeters (directeur zorgbeleid) en Mieke Grypdonk (emeritus hoogleraar verpleegkunde)
  • Zorgrobot Tessa – met Jill Nys (projectassistent) en Tonko Wedda (zorgvernieuwer en adviseur bij Thuiszorgnl)

Je beluistert de podcast via je favoriete podcastplatform of op de website zorgklap.be.   


Een nieuw tijdperk in antistolling: van VKA naar DOAC

Door Marie Blondeel1,2 en Hein Heidbuchel3,4

Op 7 mei 2025 hield prof. dr. Hein Heidbuchel (Universiteit Antwerpen, UZA) een webinar voor Medicatie Meesterlijk — een initiatief van NuPhaC en het Centre for Research and Innovation in Care (Universiteit Antwerpen) om de farmacotherapeutische kennis van verpleegkundigen te verdiepen. Als vooraanstaand cardioloog en voormalig voorzitter van de European Heart Rhythm Association (EHRA) deelde prof. Heidbuchel zijn expertise over de plaats van directe orale anticoagulantia in de hedendaagse cardiovasculaire zorg.

Van klassieke bloedverdunners naar doelgerichte therapie

Waar vitamine K-antagonisten (VKA’s) zoals Marcoumar en Marevan jarenlang de hoeksteen waren van trombo-embolische preventie, luidden de directe orale anticoagulantia (DOACs) een nieuwe fase in. VKA’s werken aspecifiek en vereisen intensieve monitoring via INR-controles. DOACs (ook wel NOACs genoemd) remmen daarentegen selectief factor Xa of trombine en vereisen in de meeste gevallen geen routinecontroles. “We hoeven geen INR-bepalingen meer te doen. We geven een vaste dosis en in sommige gevallen een vaste, gereduceerde dosis”, aldus prof. Heidbuchel. Deze eenvoud draagt bij aan betere kwaliteit van leven en therapietrouw bij patiënten.

Grenzen en verfijning van de standaard

Hoewel DOACs wereldwijd de voorkeur genieten, blijven er klinische uitzonderingen waarin VKA’s beter geschikt zijn. Bij mechanische hartkleppen en ernstige mitralisstenose leverden DOACs bijvoorbeeld inferieure resultaten op. “Daar toonden de DOACs niet beter te zijn. Integendeel”, aldus prof. Heidbuchel.

Ook andere patiëntkenmerken zoals nierfunctie, leeftijd en lichaamsgewicht bepalen de keuze en dosering. Elke DOAC wordt in meer of mindere mate renaal geklaard. De nierfunctie is daarom essentieel voor veiligheid. Er bestaan per DOAC specifieke doseerregels, doorgaans met reductie zodat de Cockroft-Gault klaring ≤50 ml/min wordt. Voor apixaban geldt een specifieke doseerregel, het zogenaamde 2-uit-3-principe. Dit houdt in dat de standaarddosering van 5 mg tweemaal daags wordt verlaagd naar 2,5 mg tweemaal daags wanneer twee van de volgende drie criteria van toepassing zijn: ouder dan 80 jaar, <60 kg of creatinine >1,5 mg/dL.

Praktijkcomplexiteit: interacties en adherentie

VKA therapie was zeer onderhevig aan interacties met andere geneesmiddellen of voeding. Ofschoon minder belangrijk voor DOACs, moeten toch een aantal interacties in overweging genomen worden. Geneesmiddelen die de P-glycoproteïne of CYP3A4 beïnvloeden, kunnen DOAC-spiegels verhogen en zo het bloedingsrisico doen toenemen. Prof. Heidbuchel wees op het belang van tabellen daarover (bv. in de EHRA Practical Guide on NOAC therapy*), softwareondersteuning en kritisch klinisch inzicht.

Een ander aandachtspunt is therapietrouw. Omdat er bij DOACs geen eenvoudige bloedtest beschikbaar is zoals bij VKA’s, is er geen objectieve bevestiging van inname. “Als men de medicatie niet neemt, is men niet beschermd”, klinkt het. Oplossingen zijn educatie, digitale herinneringen, (smart) pillendozen of opvolging via apotheekgegevens.

Chirurgie, combinatietherapie en toekomstperspectief

DOACs bieden het voordeel dat ze perioperatief voorspelbaar geklaard worden (afhankelijk van de nierfunctie). Hierdoor is bridging met heparines niet nodig. Ingrepen met een laag bloedingsrisico kunnen vaak gewoon doorgaan met het moment van de laagste plasmaspiegel als ideaal tijdstip. Voor andere ingrepen hangt het moment van de laatste dosis af van het type ingreep, DOAC en nierfunctie. Wederom: bekijk de overzichtelijke schemata die daarvoor bestaan.*

Er zijn klinische situaties met nood aan plaatjesremmers, zoals na stentimplantatie. Dat verhoogt evenwel het bloedingsrisico van ontstolling (DOAC of VKA). Prof. Heidbuchel benadrukte het belang van duidelijke communicatie in het dossier over hoelang welke combinaties moeten worden doorgenomen. “Een maand triple therapy (d.i. DOAC + 2 plaatjesremmers) na stenting voor acuut coronair syndroom is vaak het maximum nu”, lichtte hij toe. “Bij electieve stenting is dat zelfs verkort tot drie à zeven dagen. En bij stabiel coronair lijden (≥1 jaar na stenting) kan enkel de DOAC volstaan.”

Tot slot werd vooruitgeblikt naar factor XIa-inhibitoren — middelen in ontwikkeling die mogelijks even efficiënt antitrombotisch werken en met nog lager bloedingsrisico. De ontstollingswetenschap staat niet stil.

1 Departement Verpleeg- en Vroedkunde, Centre for Research and Innovation in Care (CRIC), Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen 
2
Nurse and Pharmaceutical Care (www.nuphac.eu)
3 Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen
4 Universitair Ziekenhuis Antwerpen
*: Steffel J, Collins R, Antz M, Cornu P, Desteghe L, Haeusler KG, Oldgren J, Reinecke H, Roldan-Schilling V, Rowell N, Sinnaeve P, Vanassche T, Potpara T, Camm AJ, Heidbuchel H. The 2021 European Heart Rhythm Association Practical Guide on the Use of Non-Vitamin K Antagonist Oral Anticoagulants in Patients with Atrial Fibrillation. Europace 2021;23(10):1612-1676.


Leren met patiënten in plaats van over

Bij VIVES krijgen studenten verpleeg- en vroedkunde een lespakket dat verder gaat dan theorie en techniek. Ze leren met ervaringswerkers en bouwen zo van bij de start aan echte patiëntparticipatie. Met de leergemeenschap die studenten, docenten en ervaringswerkers samenbrengt, groeit het besef: leren doe je niet enkel over de patiënt, maar des te meer van en met de patiënt.

De Hogeschool VIVES, met campussen in Kortrijk, Brugge en Roeselare, kiest resoluut voor patiëntenparticipatie als een fundament van de opleiding. Doorheen lessen, stages en opdrachten maakt VIVES plaats voor de stem van patiënten en cliënten. Het begon als een klein initiatief binnen de geestelijke gezondheidszorg, maar intussen is het een breed gedragen aanpak in de opleidingen verpleegkunde, vroedkunde en sociaal werk. Met de leergemeenschap als motor. “Studenten en patiënten vormen allebei kwetsbare groepen”, zegt Bart Debyser, lector en onderzoeker. “Toch hebben ze elk waardevolle inzichten die jammer genoeg niet altijd gehoord worden. Met onze leergemeenschap Participatie in zorg en welzijn inspireren we zorgvragers, mantelzorgers, studenten, docenten en zorgverleners om de voordelen te omarmen van patiëntenparticipatie in alle fasen van het onderwijs: van voorbereiding over uitvoering tot en met de evaluatie van onderwijsactiviteiten.”

Ervaringswerkers bouwen mee aan het lespakket

Op elke campus waar een bacheloropleiding verpleegkunde wordt georganiseerd, is er een ervaringswerker aan de slag. Op de campus in Roeselare bijvoorbeeld schuift Fien Neirynck mee aan tafel. Ze is mantelzorger en ervaringswerker. “Ik geef input bij lessen, lees cursussen na en vul ze aan, en bespreek met lectoren welke thema’s studenten het best leren kennen. Denk aan de impact van ziekte op relaties, het gezinsleven of seksualiteit.”

Ervaringswerkers vormen samen met de lector een tandem bij de voorbereiding. De werkvormen variëren, gaande van gesprekstechnieken oefenen tot diepgaande rollenspelen. Die aanpak maakt indruk. “Sommige studenten focussen in het begin enkel op hun techniek. Tijdens rollenspelen confronteer ik hen daarmee, op een heel waarheidsgetrouwe manier. Dan voelen ze hoe pijnlijk dat kan zijn. Dat moment vergeten ze nooit.”

Bart benadrukt dat patiëntenparticipatie veel verder gaat dan alleen tijdens de behandeling van een medische aandoening. “We werken met een diverse poule van ervaringswerkers. We behandelen casussen van diagnose tot thuiszorg en laten ervaringswerkers aan het woord met diverse achtergronden op het vlak van inkomen, religie, voorkeuren, … Zo moedigen we een open mindset aan.”

Van student tot ambassadeur

VIVES gelooft in participatie vanaf de eerste les tot op de werkvloer. “We willen studenten vormen tot ambassadeurs van patiëntenparticipatie”, vervolgt Fien Hauspie, lector verpleegkunde en betrokken bij de leergemeenschap. “Ze komen terecht in zorginstellingen waar participatie soms nog zoek is. Toch merken we dat studenten daar vaak het verschil maken. Ze stellen vragen, zoeken dialoog en proberen ruimte te creëren.”

Vier keer per jaar komen docenten, studenten, ervaringswerkers en mensen uit het werkveld samen. De leergemeenschap wil namelijk behalve studenten ook het werkveld en andere onderwijsinstellingen inspireren. “We beantwoorden concrete vragen zoals: Hoe vind je ervaringswerkers? Hoe werk je samen? Hoe voorzie je correcte vergoedingen of ondersteuning? Hoe betrek je patiënten tijdens stages? Zo maken we dat participatie niet eindigt bij mooie woorden, maar zichtbaar wordt in de opleiding en in de zorginstellingen.”