Niet langer een voorschrift nodig voor bepaalde handelingen in de thuiszorg

Binnenkort hebben thuisverpleegkundigen geen voorschrift meer nodig voor heel wat handelingen bij zorgvragers. Dat heeft minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke beslist. Zo wil hij de administratieve overlast beperken. “We willen dat zorgverleners in de thuiszorg hun tijd maximaal besteden aan de patiënt zelf”, klinkt het. “Dat maakt zorg opnieuw werkbaar en zo dragen we zorg voor mensen in de zorg.”

In 2024 kregen thuisverpleegkundigen binnen de hervorming van het verpleegkundige beroep al meer verantwoordelijkheden. Toch heeft de thuisverpleegkundige nog een voorschrift nodig om bepaalde medicatie toe te dienen bij de patiënt. Daar wordt nu komaf mee gemaakt, met een administratieve vereenvoudiging en met extra autonomie en verantwoordelijkheid voor de verpleegkundige in de thuiszorg. Zo zullen ze voor een reeks handelingen geen voorschrift meer nodig hebben. Het gaat dan om intramusculaire, subcutane en hypodermale injecties, het toedienen van zalf of oogdruppels, blaassondes, wondzorg, katheters via maagsonde, … Het takenpakket wordt op die manier uitgebreid en stimuleert een betere samenwerking. Dit maakt het werk interessanter en vermindert de planlast en tijdsdruk.

Autonomie en samenwerking

Door handelingen toe te laten zonder voorschrift worden thuisverpleegkundigen erkend in hun autonomie. Een belangrijke erkenning, die ook de aantrekkelijkheid van het beroep en van de thuiszorg vergroot. Naast voordelen voor verpleegkundigen, zijn er ook voordelen voor de zorgvrager. Zo hoeft die niet meer langs de arts om voorschriften te vragen. Zonder dat voorschrift kon de patiënt namelijk geen terugbetaling ontvangen. Bovendien vereenvoudigt dit de opvolging van patiënten tijdens een behandeling. Artsen moeten behandelingen nog steeds opstarten en de medicatie zelf voorschrijven, maar daarna kunnen thuisverpleegkundigen de verschillende handelingen zelfstandig uitvoeren. Een goede samenwerking tussen arts en thuisverpleegkundige blijft dus belangrijk.

Vanaf wanneer dit allemaal in werking treedt? Daarvoor mikt men op september 2025. Het voorstel werd al goedgekeurd door het Verzekeringscomité van het RIZIV. “In de regelgeving van de thuisverpleging moest aangepast worden waarvoor een medisch voorschrift om medico-legale redenen nog nodig is om de autonoom uitvoerbare handelingen van thuisverpleegkundigen administratief en vergoedingsgewijs te vereenvoudigen”, vertelt Hendrik Van Gansbeke, algemeen coördinator van het Wit-Gele Kruis van Vlaanderen en vertegenwoordiger van verpleegkundigen binnen het RIZIV. “Dat is nu gebeurd en past binnen de globale visie van de federale overheid om de administratie te verminderen en tegelijk de kwaliteit en veiligheid van zorg te waarborgen. Om tot dit resultaat te komen is de voorbije jaren samengewerkt met medische en verpleegkundige experten en vertegenwoordigers. Dit nieuwe kader creëert bovendien mogelijkheden om de subsidiariteit in de zorg concreet in te vullen, met respect voor de bevoegdheid en bekwaamheid van de betrokken zorgverleners, en om op een kwaliteitsvolle en veilige wijze patiënten passende zorg te bieden door de juiste zorgverstrekker, op de juiste plaats en het juiste moment.”

Minister Vandenbroucke besluit in een persbericht: “Deze maatregel is goed voor iedereen. De verpleegkundigen worden erkend en kunnen hun tijd maximaal besteden aan de zorg van de patiënt. Patiënten moeten niet meer naar de arts voor een voorschrift. En er zijn minder nutteloze raadplegingen voor de arts. Op die manier dragen we niet alleen zorg voor de mensen, maar ook voor de mensen in de zorg.”


De lat mag soms wat lager

Madeleine Timmermann begon haar carrière als verpleegkundige. Door de vele ethische vragen die ze daarbij tegenkwam, verdiepte ze zich in zorgethiek en voerde ze onderzoek naar goede zorg bij dementie. Toch bleef de praktijk lonken. Na twaalf jaar als geestelijk verzorger in een hospice werkt ze nu als ethiekadviseur in een organisatie voor mensen met een verstandelijke beperking.

De uitdaging

Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest?

Madeleine: “De vraag die me altijd bezighoudt is: hoe kunnen we ethiek integreren in het gewone, dagelijkse? Dat kan gaan over iets ogenschijnlijks eenvoudig als koffie serveren.” Voor Madeleine zit de essentie van goede zorg vaak in zulke alledaagse momenten. Daarnaast vindt ze het belangrijk om werkvreugde te koesteren. “Juist die kleine genietmomentjes maken het verschil. Niet per se door meer tijd te nemen, maar door er meer aandacht aan te schenken en ze te benoemen.”

Volgens Madeleine zijn die alledaagse momentjes ook essentieel om het vol te houden in de zorg. “Je hebt altijd een motor nodig om door te gaan. De grootste uitdaging is om de lat wat lager te leggen, zonder de menselijkheid te kwetsen. Zorgverleners willen het zo goed doen, maar de zorg wordt complexer en we lopen tegen een schaarste aan. In plaats van je daarover te frustreren kan je je afvragen of de zorglat soms wat lager kan – op het juiste moment, op de juiste hoogte.” Madeleine hanteert daarbij het toverwoord middelmatigheid. “Je moet balanceren tussen verschillende eisen. Perfectie is onhaalbaar, terwijl goed genoeg net heel waardevol kan zijn.”

De tool: verwondering

Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?

Om de zorglat op de juiste hoogte te krijgen, zet Madeleine sterk in op het wisselen van perspectief. “Moreel beraad kan daarbij helpen. Tegelijk kan het ook eenvoudiger. Mensen willen bij moeilijke situaties vooral hun frustraties, inzichten en ervaringen delen”, zegt ze. “Vanuit die basis kan je als groep reflecteren: waarom handelen we in een bepaalde situatie zoals we doen? Doen we dat vanuit onze eigen noden en overtuigingen, of omdat het aansluit bij wat de persoon zelf nodig heeft?”

Madeleine haalt een voorbeeld aan: “Onlangs was er een meningsverschil over hoe we best omgingen met een bewoonster met een verstandelijke beperking en dementie. Ze ervaarde veel angst bij het douchen. Haar zus, die haar wettelijke vertegenwoordiger is, stond erop dat ze toch werd gedoucht. Het team vond dat moeilijk, maar volgde die wens. In een overleg onderzochten we waarom we zo verschilden van beleving. Wat bleek? De zus voelde zich gebonden aan hun moeders wens: dat haar zus altijd netjes verzorgd en gewassen zou zijn. Vanuit dat ‘waarom’  – en het gedeelde verlangen om goed voor de vrouw te zorgen – besloten we samen dat douchen niet de enige oplossing was. We legden de lat lager, maar beter.”

Die manier van omdenken is volgens Madeleine essentieel. “Mijn beste woord ervoor is verwondering. Verwonderd zijn over wat je doet, waarom je het zo doet en wat dat betekent – niet alleen voor je zorgvragers, maar ook voor hoe je je werk organiseert en hoe tevreden je daar zelf over bent. Door telkens opnieuw de vraag te stellen ‘Waarom vinden wij dat?’ leren we zoveel bij.”

Hoe ga je daarbij te werk?

“Denk aan ouderen in revalidatie”, zegt Madeleine. “Vaak leren ze opnieuw traplopen, maar wat als die persoon thuis geen trap heeft en liever wil tuinieren? Kunnen de oefeningen daar niet beter op aansluiten?”

Volgens Madeleine leidt die verwondering soms tot verrassende acties. “Onlangs koos een zorgverlener ervoor om thuis naar het wielrennen te kijken. Dat was een grote passie van een van de bewoners, en zo kon ze makkelijker een aanknopingspunt vinden voor een betekenisvol gesprek. Dat is zorg die past. Ethiek in de praktijk draait om sensitiviteit voor wat echt telt. Met kleine inspanningen bereik je vanuit die sensitiviteit veel. De lat ligt dan, praktisch gezien, wat lager, maar de focus op goede zorg blijft behouden.”


Zijn thuistoestellen om je gezondheid op te volgen betrouwbaar?

Bloeddrukmeters, slimme thermometers en hartslagmeters: medische hulpmiddelen voor thuisgebruik liggen steeds vaker in het winkelrek of zijn online te bestellen. Hoe betrouwbaar zijn die toepassingen? En wat moet je als verpleegkundige weten om je patiënten goed te adviseren?

Steeds meer mensen houden hun gezondheid zelf in de gaten. Ze meten hun bloeddruk, hartslag of lichaamstemperatuur en houden die gegevens bij op hun smartphone. Vooral bij mensen met chronische aandoeningen is die interesse groot. Maar ook gezonde mensen grijpen sneller naar een meettoestel bij klachten of onzekerheid. Niet zelden nemen ze de resultaten mee naar de huisarts of specialist. Hoe accuraat zijn die metingen? Zijn alle toestellen even betrouwbaar? Testaankoop deed een onderzoek naar bloeddrukmeters en thermometers. Laura Clays, woordvoerder bij de consumentenorganisatie, vat een aantal aandachtspunten samen.

Thermometer van vijf euro is vaak het best

Voor temperatuurmetingen is de conclusie opvallend positief. “Een eenvoudige digitale thermometer voor onder de oksel of in de mond geeft meestal het meest nauwkeurige resultaat”, zegt Laura. “Je hoeft daar echt geen grote bedragen voor neer te tellen. In onze test scoorde een toestel van vijf à zes euro even goed als een infraroodthermometer van zeventig euro.” Die infraroodtoestellen lijken handig, zeker bij jonge kinderen, maar zijn minder betrouwbaar. “Zeker de goedkopere modellen missen functies die professionele ziekenhuistoestellen wel hebben. Als comfort belangrijk is, kan je wel voor zo’n model kiezen, maar weet dat je daar meer voor betaalt.”

Bovenarmbloeddrukmeter als beste keuze

Bij bloeddrukmeters raadt Testaankoop bovenarmmodellen aan. “Polsmeters zijn compacter, maar gevoeliger voor meetfouten. Bovenarmmeters zijn doorgaans makkelijker af te lezen en geven een betrouwbaarder beeld”, legt Laura uit. “Let wel op de maat van de manchet. Een te kleine manchet verhoogt de waarde, een te grote verlaagt ze. Sommige merken bieden verschillende maten aan.”

Smartwatch meet hartslag, maar niet medisch

Voor hartslagmetingen wordt vaak een smartwatch gebruikt. Testaankoop testte een aantal modellen, maar waarschuwt: “De hartslagfunctie is slechts een van de vele variabelen. Bij duurdere sporthorloges is de meting redelijk accuraat, maar bij goedkopere modellen is de foutenmarge groter. Voor medische opvolging zijn ze dus niet geschikt.”

Wat kan je als verpleegkundige doen?

De meeste thuistoestellen geven een bruikbaar resultaat, zolang je weet hoe je ze moet gebruiken. Als verpleegkundige kan je helpen om misverstanden te vermijden en thuismetingen op een zinvolle manier in te bedden in het zorgtraject. De rol van verpleegkundigen ligt volgens Laura dan ook vooral in het begeleiden van correct gebruik en realistische verwachtingen. Een aantal tips:

  • Vraag actief naar thuismetingen

Benut de kans om na te gaan welk toestel iemand gebruikt en hoe ze ermee omgaan.

  • Leg uit waarop patiënten moeten letten

Bijvoorbeeld dat ze bij bloeddrukmetingen altijd even moeten rusten en het toestel correct moeten aanbrengen. Ook meerdere keren meten is nodig om zeker te zijn.

  • Zet het resultaat in context

Een meting zegt iets op dat moment, maar is geen diagnose. Daarvoor raadpleeg je een arts. Een reeks metingen over langere tijd geeft meer informatie.

  • Adviseer bij aankoop

Kies bij voorkeur voor toestellen die onafhankelijk getest zijn en duidelijk gebruiksgemak bieden. Koop het liefst in Europa of bij een betrouwbare webshop. Een CE-markering is verplicht, maar zegt niets over de nauwkeurigheid. Dat blijft moeilijk te controleren.


Bijna vier op de tien verpleegkundigen combineert meerdere jobs

Ondanks de lange shifts en hoge werkdruk combineren opvallend veel verpleegkundigen hun hoofdjob met een tweede job, binnen de zorg of in een andere sector. Uit het onderzoek ‘Multiple job holding and its influencing factors among Belgian nurses[1]’ blijkt dat vooral financiële motieven hen daartoe aanzetten. We nemen je mee in de belangrijkste bevindingen en conclusies.

Hoe werd het onderzoek gevoerd?

Tussen november 2022 en maart 2023 verspreidde het onderzoeksteam een online vragenlijst onder Nederlandstalige verpleegkundigen die werkzaam zijn in Vlaanderen, zowel binnen de publieke als de private sector. De vragen peilden onder andere naar hun werksituatie, jobtevredenheid en de redenen waarom ze al dan niet twee jobs combineren.

Wat blijkt?

Uit de antwoorden van 924 verpleegkundigen blijkt dat 38,3 procent vandaag al meerdere jobs combineert. Nog eens één op de vijf overweegt het. Meer dan de helft – zo’n 56,3 procent – heeft een bijbaan in de zorgsector, gevolgd door het onderwijs (14,8 procent) en de horeca (8,3 procent).

Opvallend is dat bijna 43 procent van de verpleegkundigen met een tweede job zelfstandig aan de slag is. Dat kan te maken hebben met de Belgische arbeidswetgeving die de arbeidstijd van voltijdse werknemers beperkt tot 50 uur per week. Ruim een kwart van de respondenten werkt dan weer onder een flexibel of tijdelijk statuut. De helft onder hen doet dat via een flexi-job. Alleen, binnen de zorg mag dat enkel in ondersteunende functies zoals schoonmaak of administratie. Veel verpleegkundigen klussen dus bij in niet-verpleegkundige jobs, terwijl net daar een personeelstekort is.

Verder blijkt dat mannen significant vaker meerdere jobs combineren dan vrouwen. In veel gezinnen nemen vrouwen meestal het grootste deel van de zorg voor de kinderen voor hun rekening. Daardoor hebben ze minder tijd om extra jobs op te nemen. Ook blijken verpleegkundigen met een masterdiploma sneller een tweede job te kiezen. Voor hen is het een manier om hun competenties bij te schaven of door te groeien naar een nieuwe rol.

Waarom combineren verpleegkundigen meerdere jobs?

Verpleegkundigen combineren jobs om twee redenen: ze voelen zich daartoe gedwongen (pushfactoren) of ze worden ertoe aangetrokken (pullfactoren). Uit het onderzoek blijkt dat vooral de eerste groep overheerst: 64,2 procent doet het uit noodzaak.

Financiële redenen wogen het zwaarst door, goed voor meer dan de helft van alle motieven. Deze groep geeft aan dat het loon uit hun hoofdjob niet volstaat om comfortabel te leven. Veel verpleegkundigen voelen zich daarom genoodzaakt extra werk te zoeken. Dat heeft een prijs: wie uit noodzaak meerdere jobs combineert, ervaart meer stress, minder werkplezier en een lagere betrokkenheid, wat ook de kwaliteit van de zorg onder druk zet.

Bij iets meer dan een derde spelen positieve motieven (pullfactoren). Zij zien een tweede job als een kans op professionele groei, een verbreding van hun horizon, meer afwisseling of autonomie.

Wat kunnen we doen?

De onderzoekers pleiten voor gerichte beleidsmaatregelen om ‘multiple job holding’ terug te dringen. Denk aan een correct basisloon voor meer financiële zekerheid. Of duidelijke loopbaanpaden, met kansen op groei en ontwikkeling binnen de eigen functie. Ten slotte roepen ze op om het beroep van verpleegkundige te herwaarderen. Zo versterken we niet alleen de werktevredenheid en het welzijn van verpleegkundigen, maar ook de stabiliteit en kwaliteit van de zorgsector in het algemeen.

[1] Senne Vleminckx, Anke Sevenans, Manal Bouchatta, Ive Verbeeck, Erik Franck, Filip Haegdorens, Multiple job holding and its influencing factors among Belgian nurses: A cross-sectional study, Health Policy, Volume 155, 2025, 105288, ISSN 0168-8510, https://doi.org/10.1016/j.healthpol.2025.105288.


GLP-1-receptoragonisten in de behandeling van type 2 diabetes: inzichten uit het eerste Medicatie Meesterlijk webinar

Door Tinne Dilles1,2 en Christophe De Block3,4

1 Departement Verpleeg- en Vroedkunde, Centre for Research and Innovation in Care (CRIC), Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen
2 Nurse and Pharmaceutical Care (www.nuphac.eu)
³ Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen

4 Universitair Ziekenhuis Antwerpen

Op 26 maart 2025 verzorgde prof. dr. Christophe De Block (UAntwerpen, UZA) het eerste webinar in de reeks Medicatie Meesterlijk, een initiatief van NuPhaC en Centre for Research and Innovation in Care, UAntwerpen, om de kennis over farmacotherapie en farmaceutische zorg bij verpleegkundigen te verdiepen. Kon je er niet bij zijn? Hieronder een kleine snapshot over de plaats van GLP-1-receptoragonisten in de behandeling van type 2 diabetes mellitus.

De prevalentie van type 2 diabetes in België neemt toe (1). BMI, middelomtrek, fysieke activiteit en het eten van groenten en fruit zijn zeer belangrijke, beïnvloedbare risicofactoren (2). Door zorgvragers te ondersteunen bij leefstijlaanpassingen kunnen verpleegkundigen en andere zorgverleners het risico op diabetes type 2 verkleinen en de kwaliteit van leven en gezondheidsuitkomsten voor de zorgvrager verbeteren. Educatie over de invloed van niet-farmacologische interventies en begeleiding bij gedragsverandering maken een essentieel deel uit van de zorg. Gewichtsverlies geeft onmiddellijk voordelen en kan bij meer dan 15 procent zelfs resulteren in een remissie van type 2 diabetes (3-7).

Verschillende interagerende systemen zijn betrokken in het ziekteproces van diabetes type 2 en het ontstaan van hyperglycemie. De secretie van insuline door de pancreas neemt af terwijl die van glucagon toeneemt. De lever produceert meer glucose. In de hersenen is er een invloed op de werking van neurotransmitters. Spieren nemen minder glucose op. De nieren reabsorberen proportioneel teveel glucose. Lipolyse neemt toe. Ter hoogte van de darmen is er een verminderd effect van incretines. Incretines zijn darmhormonen (GLP-1 en GIP) die de secretie van insuline potentiëren na de voeding en vooral na het eten van suikers (8).

Ongecontroleerde glycemie bij diabetes type 2 kan leiden tot zware cardiorenovasculaire complicaties. De behandeling richt zich op een goede glycemiecontrole en lichaamsgewicht, en een beperking van de cardiorenovasculaire risicofactoren. Daarbij dient de complexiteit van de behandeling te worden beperkt en afgestemd op de zorgvrager (10).

Geneesmiddelen voor diabetes type 2 spelen in op de pathofysiologische processen. Er zijn dus verschillende types. Hier zoomen we in op de GLP-1-receptoragonisten (glucagon-like peptide-1) en GIP/GLP-1-receptoragonisten (glucose-afhankelijk insulinotroop peptide). GIP en GLP-1 zijn twee gastro-intestinale incretine hormonen. Ze stimuleren de insulinesecretie afhankelijk van het aanwezige glucose. GLP-1, onderdrukt bovendien de glucagonafgifte door de lever, vertraagt de maaglediging, en zowel GLP-1 als GIP zorgen voor een meer verzadigd gevoel. De glucose-afhankelijkheid vermindert het risico op hypoglycemie. Een aantal van deze geneesmiddelen verschenen de laatste maanden regelmatig in de pers, denk aan Semaglutide (Ozempic®) en Tirzepatide (Mounjaro®). De reden van deze aandacht is het sterke effect op de HbA1c controle en gewichtsverlies. Uit onderzoek bleek dat Semaglutide 1mg resulteerde in een HbA1c onder 7% bij 58 tot 79% van deelnemers en voor Tirzepatide 15mg wekelijks was dat bij 88 tot 97% van de deelnemers (10-11). Een gewichtsverlies van 10% of meer kon worden bekomen bij 13-27% bij het nemen van semaglutide 1mg en bij 47-69% bij tirzepatide 15mg. Bij tirzepatide 15mg kon een gewichtsverlies van 15% of meer worden vastgesteld bij 27 tot 30% van de deelnemers. Een dosis van 10 mg tirzepatide resulteerde bij 17-28% in een gewichtsreductie van 15% (10-19). De geneesmiddelen geven een belangrijke risicoreductie voor complicaties. De grootte van de effecten verschilt tussen de GLP-1-receptoragonisten die op de markt zijn. De combinatie van GLP-1- en GIP-receptoragonisten versterkt de therapeutische effecten zonder bijkomende ongewenste effecten.

Er bestaan GLP-1-receptoragonisten die dagelijks te injecteren zijn (Liraglutide (Victoza®)), of wekelijks (Semaglutide (Ozempic®); Dulaglutide (Trulicity®); Exenatide (Bydureon®)). Semaglutide (Rybelsus®) is een per os geneesmiddel. De wekelijkse subcutane injecties gebeuren bij voorkeur telkens op dezelfde dag, op een moment naar keuze, onafhankelijk van de maaltijd. De tijd tussen twee injecties bedraagt minimaal 72 uur. De orale toediening van semaglutide vraagt extra aandacht. Om voldoende biologische beschikbaarheid te hebben moet het geneesmiddel ingenomen worden op een volledig lege maag en moet het genomen worden met één of twee slokken water. Indien meer dan een half glas wordt gedronken, wordt het actief bestanddeel onvoldoende opgenomen. Na inname mag gedurende 30 minuten nog geen voeding, drank of andere geneesmiddelen worden ingenomen. Tirzepatide (Mounjaro®) wordt toegediend met een voorgevulde, wegwerpbare pen. GLP-1-receptoragonisten veroorzaken frequent gastro-intestinale klachten. Kleinere porties en het beperken van vette of pikante voeding kunnen helpen. Een voedingsdagboek kan helpen bepalen welke voeding voornamelijk aanleiding geeft tot klachten.

Let op: deze nieuwe klasse van medicijnen mag niet zomaar aan iedereen worden voorgeschreven: zwangerschap, borstvoeding, medullair schildkliercarcinoom zijn absolute contraindicaties. Ook is overmatig alcoholgebruik een relatieve contra-indicatie gezien het mogelijk risico op pancreatitis.

Referenties

  1. Diabetes Atlas, 3rd edition. International Diabetes Federation, 2006.
  2. https://findrisc.com/
  3. Garvey WT et al. Endocr Pract 2016;22(Suppl. 3):1–203
  4. Look AHEAD Research Group. Lancet Diabetes Endocrinol 2016;4:913–21
  5. Lean ME et al. Lancet 2018;391:541–51
  6. Benraoune F and Litwin SE. Curr Opin Cardiol 2011;26:555–61
  7. Sundström J et al. Circulation 2017;135:1577–85.
  8. DeFronzo RA. Diabetes. 2009;58:773-95.
  9. Davies MJ et al. Diabetes Care. 2022 ; 45(11):2753-2786
  10. Sorli C, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2017;5(4):251–260
  11. Pratley RE, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2018;6(4):275–286
  12. Ahrén B, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2017;5(5):341–354
  13. Ahmann AJ, et al. Diabetes Care. 2018;41(2):258–266;
  14. Lingvay I, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2019;7(11):834–844
  15. Zinman B, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2017;7(5):356–367
  16. Capehorn MS, et al. Diabetes Metab. 2020;46(2):100–109
  17. Aroda VR, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2017;5(5):355–366
  18. Rodbard HW, et al. J Clin Endocrinol Metab. 2018;103(6):2291–2301
  19. Frias et al. Lancet Diab Endocrinol 2021 Sep;9(9):563-574

Meer info?

Consulteer de bijsluiter, www.bcfi.be, www.farmacotherapeutischkompas.nl of de Diabetesliga voor meer informatie over bijvoorbeeld dosissen, titratieschema’s, contra-indicaties, bewaarvoorschriften en voorlichtingsmateriaal.

Heb jij ook zin gekregen om je kennis in farmacotherapie te verdiepen? Check dan de aankomende webinars van Medicatie Meesterlijk.


De zorgvrager als volwaardige zorgpartner: obstakels en opportuniteiten

Stefan Gijssels richtte mee het Patient Expert Center op en is er sinds 2021 voorzitter. Samen met de patiëntenverenigingen leidt deze vzw patiënten op tot Patient Experts in hun eigen ziektedomein. Zijn visie over hoe de patiënt in het hele zorgtraject momenteel betrokken wordt en hoe het beter kan, schreef hij neer in het boek ‘De stem van de patiënt’. Opgedragen aan Bruno Mattelaar, Kathleen Thienpondt en Jo Thibo, drie mensen die zich tot hun laatste dag bleven inzetten voor de stem van de patiënt.

Toen Stefan Gijssels tien jaar geleden de diagnose uitgezaaide darmkanker kreeg, kwam er – net zoals bij andere patiënten – heel wat op hem af. Toen hij kankervrij verklaard werd, zegde hij zijn job in de farmaceutische sector vaarwel en zette zich in voor het belang van de patiënt. “Op klinisch vlak valt op mijn behandeling niets aan te merken”, vertelt Stefan. “Wat zijn je rechten, op welke diensten kan je een beroep doen, waar vind je de juiste informatie, hoe zit het met terugbetalingen, …: dat moet je zelf uitzoeken. Voor mij was dat een brutale ervaring en dit moet beter.”

Dat ‘beter doen’ licht Stefan toe in het boek ‘De stem van de patiënt’, gericht naar het beleid en naar zorgverantwoordelijken. “Al liet ik het boek nalezen door een verpleegkundige en zei zij dat iedereen in de zorg dit zou moeten lezen”, zegt hij. “Mijn visie is er een van systeemdenken, een samenspel van iedereen die betrokken is. Er zijn veel diensten en verantwoordelijkheden in de zorg, stem die op elkaar af. Het is een perspectief met meerdere stakeholders, die de inzichten verrijken. Dat betekent dat we moeten leren van goede en van slechte praktijken, want we herhalen veel fouten omdat er geen feedback komt. Daarnaast moeten we technologie een plaats geven, ter ondersteuning van de mens. Niemand is onfeilbaar en de zelfredzame patiënt bestaat niet. De stem van de patiënt is de basis van goede zorg, maar veel zaken realiseer je je als zorgverlener niet.”

Duidelijke keuzes, duidelijke uitleg

Die visie deelt ook Ilke Montag, na meer dan twintig jaar ervaring in ziekenhuizen als arts en directielid is zij vandaag raadgever medisch beleid bij Solidaris. “Voor mij bestaat er niet zoiets als ‘de patiënt’”, zegt Ilke. “Toch is het belangrijk om via patiëntenraden en -verenigingen die suggesties vast te nemen. Als zorginstelling betekent dat ook duidelijk terugkoppelen waarom je een bepaalde keuze wel of niet maakt, gekoppeld aan evidence en een heldere uitleg. Het zit zo vaak in kleine dingen. Iemand die altijd op dezelfde dag in de maand chemotherapie krijgt en op dat moment altijd hetzelfde menu voorgeschoteld krijg, dat kunnen we met een kleine wijziging in de keukenplanning verhelpen. Maar dat zie je als zorgverlener niet. Daarom is het ook belangrijk dat een patiënt dit kan melden, want ook die beleving is de stem van de patiënt.”

Zo’n 33 procent van de Belgen heeft een laag niveau van gezondheidsvaardigheden. Daarbij komt dat 52 procent van de patiënten vindt dat ze niet genoeg informatie hebben gekregen van het zorgteam, slechts vijftig procent begrijpt wat ze te horen krijgen, daarvan vergeet nog eens vijftig procent wat ze hebben begrepen. “De medische wereld beschikt over ontzettend veel kennis over een bepaalde ziekte en staat in voor de organisatie van zorg. De patiënt moet leven met die ziekte, van de eerste klachten tot ver na de diagnose en behandeling”, legt Stefan uit. “Beide groepen hebben patiëntenverenigingen, als georganiseerde collectieve stem van patiënten met dezelfde ziekte, nodig om op terug te vallen en om naar terug te koppelen met kennis over de ziekte. Als je als patiënt met lotgenoten in contact komt, ben je er paradoxaal genoeg opnieuw een individu, niet iemand met een ziekte. Ze geven je informatie, praktische tips en begeleiding over het hele patiëntentraject. Artsen en verpleegkundigen kunnen je veel vertellen over leven met een stoma op technisch en medisch vlak en hoe je dit moet verzorgen, maar in een patiëntenvereniging zal je bijvoorbeeld horen hoe je op reis kan gaan met een stoma. Die ervaringen moeten we in het systeem integreren.”

Gedeelde besluitvorming

Volgens Stefan zijn patiënten de alpha en omega van de zorg. Dat giet hij in een nieuw zorgmodel, waarin de perspectieven van het medische en het patiëntenperspectief samenkomen, zowel op individueel als op collectief vlak. Modellen van Gedeelde Besluitvorming zijn nodig om de behandeling af te stemmen op de context van de individuele patiënt. “Een zorginstelling die rekening houdt met de patiënt werkt aan zorg geïntegreerd in het leven van die patiënt”, vertelt hij. “Dit verhoogt de zorgkwaliteit. Op collectief niveau zien we de patiëntenverenigingen enerzijds en het beleid anderzijds. Daar pleiten we ervoor om voor elke ziekte een plan te hebben, met een dashboard van kernindicatoren. Dit plan opvolgen is een taak van alle betrokkenen, zowel zorgverstrekkers als patiënten.,”

Naast concrete stappen voor gedeelde besluitvorming (zie kader), stelt Stefan voor om altijd vrijblijvend door te verwijzen naar patiëntenverenigingen, maar ook om een checklist per ziekte op te stellen over wat die patiënt moet weten over een behandeling en omgaan met de ziekte. “Daarnaast zou het nuttig zijn als er een patiëntenbio met levensdoelen kan opgenomen worden in het medische dossier. Zo koppel je het klinische aan de context van die patiënt.” Ilke Montag vult aan: “Doorverwijzen naar een patiëntenvereniging vind ik een goed idee, maar wacht even tot de diagnose wat verwerkt is. De patiënt moet ook de keuze krijgen om iets los te laten en heeft misschien meer nood aan contact met de sociale dienst. Daarnaast vind ik de teach-backmethode bijzonder zinvol om zorgverleners te laten stilstaan bij wat de patiënt meeneemt uit een consultatie. Vraag hem of haar daar ook expliciet naar. Zo leer je de focus en de context van die patiënt kennen en daar leer je veel uit. De aandacht voor zorgdoelen moet vervolgens doorheen het hele zorgteam aanwezig zijn. Artsen, kinesitherapeuten, verpleegkundigen, … moeten kijken naar wat de patiënt wil. Die betrokkenheid verhoogt de motivatie en de therapietrouw. Iemand die op spoed komt en moet opgenomen worden en daar verzet tegen aantekent: vraag naar de reden. Misschien heeft die persoon een hond thuis waarvoor gezorgd moet worden. Zwart-wit bestaat niet in de zorg.”

Centraliseren en specialiseren

Om het klinische pad te laten aansluiten op de ervaring van patiënten verwijst Stefan naar het systeem van metromapping. “Het is een visuele voorstelling van alle aspecten waar een patiënt mee te maken krijgt tijdens de ziekte. Die vormt dan de basis om een zorgpad per ziekenhuis op te stellen en een plan per ziekte uit te werken”, legt hij uit. “We deden dit voor darmkanker. In Nederland, waar ze veel verder staan in bevolkingsonderzoeken, wordt 48 procent van de darmkankers al in stadium 1 gedetecteerd. In België gaat het om 23 procent”

Nog meer confronterend wordt het wanneer Stefan er de cijfers over de vijfjaarsoverleving per ziekenhuis bijhaalt. “In de beste Vlaamse ziekenhuizen ligt de vijfjaarsoverleving bij darmkanker rond de 85 procent. In de andere Vlaamse ziekenhuizen is het gemiddelde 70 procent. Als alle darmkankerpatiënten in de beste ziekenhuizen behandeld worden, zouden we 1.200 sterfgevallen per jaar voorkomen. Het heeft dus een meerwaarde om als zorginstelling te specialiseren en om zorg te centraliseren. Maar het is eigenlijk erg dat wij hier aan de kar moeten duwen.”

Rechten en plichten

In België zijn zo’n 40.000 mensen vrijwillig actief in de zorg, los van mantelzorgers. In Nederland zijn dat er 900.000. “Dat zijn geen zorgprofessionals. Het zijn mensen die zich inzetten voor anderen”, licht Stefan toe. “Door patiëntenverenigingen een formele rol en een financiering toe te kennen kunnen we deze vrijwilligers beter opleiden, coördineren en extra stappen zetten ten voordele van patiënten. Er zijn zo’n 250 à 300 patiëntenverenigingen in ons land, maar er blijven nog veel zieken in de kou staan omdat er voor hun ziekte geen vereniging bestaat. De patiënt wordt mondiger en dat is goed. Gezondheidsvaardigheden zijn belangrijk, maar je moet als patiënt wel weten waar dat stopt en te allen tijde respect hebben voor wie in de zorg werkt. Het is niet omdat je ziek bent, dat je alles mag. Als patiënt heb je rechten en plichten.”

Voor Ilke is het vooral belangrijk om het gesprek aan te gaan met de patiënt. “Gezondheidszorg werkt met een gesloten enveloppe. Je kan een euro maar één keer uitgeven. We moeten dus met z’n allen de vraag durven stellen wat tijdens een behandeling echt nodig is. Zeker in functie van de levenskwaliteit. Welke medicatie zetten we stop, hoe kaderen we dit naar de patiënt? Dat is nodig om zorg betaalbaar en toegankelijk te houden. Daarvoor moeten we out of the box durven denken, in plaats van te zoeken in wat we al hebben. Enerzijds moeten we langer werken, anderzijds verwacht de overheid dat we meer en meer de taak van mantelzorger voor kinderen en ouderen opnemen. Dat is veel verantwoordelijkheid leggen bij het individu.”

De stem van technologie?

In hoeverre ondersteunt technologie de patiënt? “Het is superbelangrijk”, vinden zowel Stefan als Ilke. “Maar er gaat teveel aandacht naartoe waardoor het menselijke en het technologische verhaal niet langer in verhouding zijn.” Ilke illustreert met een voorbeeld: “Een stappenteller kan perfect, bijvoorbeeld bij de revalidatie na een heupfractuur. Zo zet die patiënt dagelijks een bepaald aantal stappen en moet die slechts enkele keren per week naar de kinesitherapeut in plaats van dagelijks. Het kan dus perfect, in een ondersteunende rol. Digitale vaardigheid is geen corebusiness voor zorgverleners. Zoals AI-software die consults uitschrijft, mits dat nog gecontroleerd en gevalideerd wordt. Hetzelfde verhaal zie ik in alles wat we registreren in het patiëntendossier. Een pijnscore van 9 op 10, wat zit daarachter? Zouden we niet beter minder, maar wel kwalitatiever registreren? Van daaruit kunnen we nog altijd uitbreiden.”

De stem van de verpleegkundige

Wie een bondgenoot is om de stem van de patiënt over te brengen naar andere leden van het zorgteam, is de verpleegkundige. “Zij is de persoon waar je het vaakst mee in contact komt en bij wie je terechtkan. Een echte vertrouwenspersoon”, vertelt Stefan. Dat merkt ook Ilke: “De verpleegkundige is veel vlotter toegankelijk ten opzichte van de professoren en de artsen. Tijdens het toedienen van de zorg kan de verpleegkundige luisteren naar de dieperliggende vragen van de patiënt en dat vertalen naar de arts. Ook in de thuiszorg zie je als verpleegkundige beter waar iemand tegenaan loopt in zijn of haar eigen context. Terugkoppeling en overleg zijn daarin belangrijk. Voor de zorgverlener en voor de patiënt. Geef aan wat wel of niet mogelijk is, dan kan dit bekeken worden. Voor mij is de stem van de patiënt een gedeelde verantwoordelijk waar we samen aan moeten werken: de zorgvrager, het zorgteam, de overheid die dit moet faciliteren en de industrie die inspeelt op de concrete noden. Voor wie doen we het? De patiënt. En we kunnen maar weten wat die nodig heeft, wanneer die zijn stem laat horen. We mogen het niet voor hen invullen.” Stefan besluit: “Het doel moet zijn om patiënten ook de kans te geven hun levensdoelen te vervullen, zich te ontwikkelen en zichzelf te zijn, ondanks de ziekte. De ziekte onder controle houden dient dus een hoger doel dan enkel medisch”.

Wat doet het Patient Expert Center?

Het Patient Expert Center werd opgericht door een twintigtal patiëntenverenigingen vanuit zeer verschillende ziektes. Samen met die patiëntenverenigingen richten ze patiënten op tot Patient Experts in hun eigen ziektedomein. Zo werden al 256 mensen opgeleid en zijn er momenteel 160 personen in opleiding. “Als patient-expert moet je je eigen verhaal overstijgen. Zo kan je individuele patiënten begeleiden en in werkgroepen in ziekenhuizen, overheidsdiensten en bedrijven zetelen om advies te geven”, licht Stefan Gijssels de werking toe. “Daarnaast ontwikkelden we ook tools en handleidingen rond patiënteninformatie, bewustmakingscampagnes, patiëntentrajecten, opleiding, zorgpaden, …”

Al deze informatie vind je op patientexpertcenter.be.


Werkgereedheid van startende verpleegkundigen niet altijd optimaal

Pas afgestudeerde verpleegkundigen verlaten vaak snel het werkveld. Dit onderzoek toont aan dat de mate waarin ze zich klaar voelen voor de werkvloer, een significante invloed kan hebben op hun latere jobtevredenheid, en zo mee dit hoge verloop van starters kan verklaren.

Methode en resultaten

In de studie volgden we een groep jonge verpleegkundigen tijdens hun overgang van school naar werk. Via drie bevragingen (bij het afstuderen, enkele maanden later en opnieuw aan het einde van hun eerste werkjaar) werd gemeten hoe ‘werkklaar’ zij zich voelden. De vragenlijst peilde naar vier aspecten: persoonskenmerken, organisatorisch inzicht, technische competentie en sociale intelligentie.

Uit de resultaten bleek de gemiddelde werkgereedheid die startende verpleegkundigen ervaren eerder matig te zijn, en bovendien nauwelijks toe te nemen tijdens het eerste werkjaar. De component sociale intelligentie (communicatie, samenwerken, hulp vragen…) scoorde daarbij algemeen het laagst.

Deze resultaten zijn een eerste indicatie dat de huidige schoolopleidingen, alsook onboardingprogramma’s tijdens het eerste werkjaar, ineffectief zijn om de ervaren werkgereedheid van startende verpleegkundigen te optimaliseren, en zich wellicht ook onvoldoende richten op versterking van sociale competenties.

Een ander opmerkelijk resultaat: wie een groei doormaakte in werkgereedheid tijdens het eerste werkjaar, scoorde significant hoger op jobtevredenheid, wat op lange termijn dan weer een invloed kan hebben op de retentie van zorgpersoneel. Dit resultaat onderstreept het belang dat werkgereedheid wel degelijk heeft in het licht van de schaarste op de arbeidsmarkt en war on talent.

Conclusie

Gelet op de vaststelling dat de huidige werkgereedheid van startende verpleegkundigen eerder matig scoort, en bovendien dat een hogere score op diezelfde werkgereedheid zou kunnen leiden tot een hogere jobtevredenheid, hoeft het geen betoog dat meer investeren in de optimalisatie van werkgereedheid een belangrijke strategie kan zijn om jonge starters aan boord te houden. Investeren in hun ontwikkeling is dus investeren in de toekomst van ons zorgsysteem.

Daan De Malsche is master in de verpleegkunde (2023, UGent) en beëindigt momenteel een bijkomende master in de Toegepaste Economische Wetenschappen. Onder leiding van Simon Malfait (klinisch professor en zorgmanager UZ Gent) en Veerle Duprez (directeur verpleging UZ Gent) deed hij een masterproefonderzoek naar de overgang van school naar werk voor startende verpleegkundigen.


Dubbelinterview ministers Gennez en Vandenbroucke: samen voor een zorg die blijft werken

Het beroep van de verpleegkundige werd de voorbije twee legislaturen ingrijpend hervormd. Dat is het resultaat van een intensieve samenwerking om verpleegkunde toekomstgericht te herstructureren en een oplossing te bieden voor de enorme werkdruk en de grote tekorten in de zorg. Wat zijn nu de volgende stappen? Op 12 mei 2025, de internationale dag van de verpleegkunde, kon NETWERK VERPLEEGKUNDE die vraag voorleggen aan Vlaams minister van Welzijn en Armoedebestrijding, Cultuur en Gelijke Kansen Caroline Gennez en aan federaal minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Armoedebestrijding Frank Vandenbroucke.

Verpleegkundige bestaffing

Zo’n 98 procent[1] van de verpleegkundigen in woonzorgcentra beantwoordt de telefoon en voert administratieve taken uit, 85 procent maakt bedden op en 84 procent voert logistieke taken uit. In ziekenhuizen geeft 96 procent[2] van de verpleegkundigen aan niet-verpleegkundige taken uit te voeren tijdens hun laatste shift.

Door de historische methode van financiering worden verpleegkundigen te vaak ingezet in functies en taken waarvoor ze niet opgeleid zijn. Zo benutten ze hun noodzakelijke vaardigheden niet ten volle. De normen voorzien een financiering voor verpleegkundigen en onvoldoende voor ondersteunende diensten.

Het zorgpersoneelsfonds en het woonzorgdecreet van 2019 laten vandaag al een meer gedifferentieerde financiering van profielen in de zorg toe. Een goede zaak. Toch zetten we vandaag verpleegkundigen nog steeds onvoldoende in naar hun competenties. Een teken dat de financiering vandaag nog niet gedifferentieerd genoeg is.

Is een daling van de normen aan verpleegkundigen in de woonzorgcentra, op voorwaarde dat er voldoende ondersteunde functies worden aangenomen en de kwaliteit gegarandeerd, een goede piste?

Minister Gennez: “Verpleegkundigen in de ouderenzorg moeten de competentie hebben om goed samen te werken met andere beroepen, zoals zorgkundigen en logistieke medewerkers. Dat is ook bijzonder aan de arbeidsorganisatie in de woonzorg. Ik zie een belangrijke rol voor de nieuwe basisverpleegkundigen in woonzorgcentra. Die beroepsgroep wordt meer dan vroeger essentieel in de ouderenzorg. Verpleegkundige expertise binnen een holistische multidisciplinaire benadering van ouderen maakt het beroep van verpleegkundige zo essentieel in de zorg. Ook de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg (VVAZ) gaan we heel hard nodig hebben in de woonzorgcentra. Specifieke noden bij ouderen zullen we moeten aanpakken met doorgedreven samenwerking met andere sectoren, zoals de geriatrische afdelingen in ziekenhuizen, de geestelijke gezondheidszorg en thuisverpleging. Het ruimere personeelsvraagstuk moet sowieso in een samenwerkingscontext worden bekeken. Ik merk dat de zorg erg in silo’s gestructureerd en georganiseerd is. Een geïntegreerde aanpak is ook hier het antwoord op de schaarste aan medewerkers in functie van de beste zorg voor de mensen met een zorgnood. Verpleegkundigen dienen uiteraard te doen waar ze zeer goed in zijn: verpleegkunde beoefenen bij wie daar behoefte aan heeft.”

De verplichting om tijdens nachtdiensten in woonzorgcentra een verpleegkundige te voorzien: is dit een noodzaak of kan er op een andere manier, bijvoorbeeld via samenwerkingsovereenkomsten, worden gewerkt?

Minister Gennez: “Momenteel zegt het woonzorgdecreet dat er 24-uurspermanentie van een verpleegkundige moet zijn in een woonzorgcentrum. Dat is nodig, want de bewoners hebben vaak hoge zorgnoden. Maar als er schaarste is in een beroepsgroep zoals binnen de zorg, moet je jouw mensen inzetten op het moment en voor de taken waar ze het meest toegevoegde waarde hebben. Daarom moeten we durven hervormen.

Misschien moeten we de verpleegkundige permanentie vervangen door een verpleegkundige oproepbaarheid? De beschikbaarheid dient lokaal nauwgezet geregeld te blijven in functie van de noden. En misschien kunnen we wel personeel delen, denk dan aan samenwerking tussen een woonzorgcentrum en een dienst voor thuisverpleging of een andere voorziening in de buurt. Het belangrijkste uitgangspunt blijft de kwaliteit van de zorg voor mensen. Deze blijven we garanderen, 24 uur op 24, rekening houdend met de werkbaarheid van de job.”

Hoe denkt u, minister Gennez, over deze stelling: “We wensen hoofdverpleegkundigen in de woonzorgcentra in te zetten in een duidelijke functie- en taakdifferentiatie, alleen laat de huidige normfinanciering dit niet toe. Zolang er geen aanpassing of verruiming komt in de profielen die binnen deze financiering kunnen worden aangeworven, wat niet noodzakelijkerwijs meer financiering vraagt, komen we niet tot differentiatie.” Binnen het woonzorgdecreet van 2019 werd de aanstelling van een teamcoach mogelijk in de plaats van een hoofdverpleegkundige. Hoe loopt dit binnen de woonzorgcentra? Is dit geëvalueerd?

Minister Gennez: “Ik zie dat in praktijk gekozen wordt voor een mix van leidinggevende medewerkers, waarbij de coaching van de teams door verpleegkundigen of andere beroepen gebeurt. Het tekort aan verpleegkundigen is ook voelbaar bij de hoofdverpleegkundige. Leidinggeven is een competentie op zich. Maar het lijkt me niet slecht dat de verpleegkundige ook aanwezig blijft binnen de organisatie van leefgroepen en afdelingen. Ook software kan hier ondersteunend werken. Een leidinggevende verliest best wat tijd met het opmaken van uurroosters. En je moet geen verpleegkundige zijn om de uurroosterplanning op te maken van een zorgequipe.”

Ook binnen de ziekenhuizen horen we meer en meer stemmen opgaan om de functie van hoofdverpleegkundige te laten invullen door niet-verpleegkundigen, zoals in het rapport van de FRZV over erkenningen in cascade[3]. NETWERK VERPLEEGKUNDE stelt voor om enkele diensten, zoals medische beeldvorming, open te stellen voor andere profielen, maar zeker niet ruimer te gaan dan dat. Hoe kijkt u, minister Vandenbroucke, hiernaar?  Kan voor u een niet-verpleegkundige de taken van een hoofdverpleegkundige uitvoeren?

Minister Vandenbroucke: “Voor mij is het cruciaal dat elke zorgverlener optimaal wordt ingezet op basis van zijn of haar opleiding, ervaring en competenties. Dat is ook het uitgangspunt van de zorgladder, die uitgaat van taakdifferentiatie in functie van zorgnoden en op basis van opleiding en ervaring. Maar ik wil daar wel aan toevoegen: kwaliteit en veiligheid voor de patiënt moeten altijd voorop blijven staan.

Wanneer we het hebben over leidinggevende functies, zoals die van hoofdverpleegkundige, dan gaat het niet alleen over organisatie of coördinatie. Het gaat ook over klinische verantwoordelijkheid, over het opvolgen van de kwaliteit van zorg en over het nemen van inhoudelijke beslissingen op de werkvloer. Dat vraagt een diepgaande verpleegkundige expertise. Die functie zomaar openstellen voor mensen zonder verpleegkundige achtergrond zou dan ook niet verantwoord zijn.

Dat gezegd zijnde, in sommige afdelingen, bijvoorbeeld waar minder rechtstreeks verpleegtechnisch werk gebeurt, kan het waardevol zijn om ook andere profielen in te schakelen in ondersteunende leidinggevende rollen. Niet-verpleegkundigen kunnen een waardevolle rol opnemen binnen zorgteams, bijvoorbeeld op vlak van logistiek, administratie, of in leidinggevende functies zonder klinische verantwoordelijkheid. Maar dan wel binnen een duidelijk kader met duidelijke afbakening van verantwoordelijkheden.

Ik zie dus zeker ruimte voor samenwerking, voor het inzetten van diverse talenten in een gestructureerd zorgteam – administratief, logistiek of leidinggevend. De zorg van morgen vraagt flexibiliteit, maar nooit ten koste van zorgkwaliteit.”

De verschillende nieuwe wetgevingen maken delegatie naar andere zorgberoepen uit de Wet op de Uitoefening van de Gezondheidszorg (WUG) binnen een gestructureerd zorgteam mogelijk, net zoals naar personen in de omgeving van de zorgvrager door de bekwame helper, de mantelzorger en de activiteiten van het dagelijkse leven (ADL). Heel wat zorginstellingen gaan hiermee positief aan de slag. Zullen hiervoor pilootprojecten gefinancierd worden?

Minister Vandenbroucke: “We dienen op termijn te bekijken hoe de toepassing van de bekwame helper en ADL in de praktijk loopt.”

Minister Gennez: “In de ouderenzorg merk ik enthousiasme over het KB ADL en zijn er voorzieningen die hier voorzichtig mee aan de slag gaan. Logistieke medewerkers met de juiste menselijke competenties krijgen een korte opleiding op de werkvloer en kunnen eenvoudige taken zoals hulp bij maaltijden en hygiënische zorgen uitvoeren. Het is uiteraard niet de bedoeling dat we voor de zorgtaken zorgberoepen vervangen door logistieke medewerkers. Een goede coördinatie binnen een multidisciplinair team is een voorwaarde. Ik denk dat NETWERK VERPLEEGKUNDE en de sociale partners hier een rol kunnen hebben om de goede voorbeelden te delen. Zo kunnen we leren van elkaar.”

Zorg valt niet stil in het weekend of ‘s avond. De therapie voor zorgvragers stopt niet aan de muren van zorginstellingen, maar ook niet aan de grenzen van werkshiften. Waarom stoppen behandelingen of begeleidingen bijvoorbeeld om 17 uur en wordt de zorg hierna vanzelfsprekend overgedragen aan de VVAZ, de basisverpleegkundigen en de zorgkundigen? NETWERK VERPLEEGKUNDE pleit ervoor de 24-uurspermanentie door verpleegkundigen te verruimen naar andere beroepen. De permanente beschikbaarheid van psychologen, kinesitherapeuten, ergotherapeuten, maatschappelijke werkers, apotheekassistenten, … tijdens de weekends en avonden zullen het werk voor verpleegkundigen verlichten. Ook zullen we zo meer tegemoetkomen aan de noden van de zorgvrager en bijgevolg onze samenleving. Wat vinden jullie van dit voorstel?

Minister Vandenbroucke: “Ik begrijp de bezorgdheid dat de zorg buiten de kantooruren momenteel grotendeels gedragen wordt door verpleegkundigen en zorgkundigen. Ik wil daarom evolueren naar zorgmodellen waarin verantwoordelijkheid gedeeld wordt, niet doorgeschoven en tegelijk tegemoetkomen aan de reële noden van patiënten. Dit betekent concreet dat we onderzoeken hoe ook andere beroepsgroepen structureel en werkbaar kunnen bijdragen aan de continuïteit in de zorg.

Tegelijk wil ik vermijden dat we onbedoeld de werkdruk in andere disciplines verhogen of professionals naar een burn-out duwen. Daarom werk ik samen met het werkveld aan evenwichtige afspraken over wie wanneer inzetbaar is, onder welke voorwaarden, met welke terugkoppeling en met behoud van kwaliteit en rustmomenten. Vertrouwen en duidelijke rolafspraken zijn hierbij essentieel. Ik wil daarom sterk inzetten op interprofessionele samenwerking en gedeelde zorgverantwoordelijkheid.”

Als u, minister Vandenbroucke, naar de cijfers van de federale Planningscommissie kijkt, kunnen we misschien niet anders stellen dat net die beroepen die een 24 uur op 24 en 7 dagen op 7 permanentie verwachten het minst goed toenemen in aantallen. De nieuwe generatie heeft andere verwachtingen naar work-lifebalance, waar nacht- en weekendshiften niet meteen standaard zijn. Moet hier niet meer op worden ingespeeld?   

Minister Vandenbroucke: “Zorg zal nooit een 9-to-5-job zijn. Wachtdiensten en permanentie zijn een deel van de job van zorgverleners. De veranderende verwachtingen maakt dat we aandacht moeten besteden aan het feit dat deze belasting voor de zorgverleners combineerbaar is met het privéleven, zonder dat dit raakt aan de kwaliteit van de zorg. Dat wil zeggen dat we moeten reflecteren over organisatie- en financieringsmodellen waarin samenwerking centraal staat. Hierbij kan ook gekeken worden naar wachtdiensten en permanenties om de zorgverleners goed te omkaderen. Belangrijk hierbij is de wachtdiensten en permanenties op de juiste schaal te organiseren zodat het haalbaar blijft voor de zorgverlener en anderzijds bereikbaar blijft voor de patiënt.”

Impact van de verkorte opnameduur op de thuiszorg

Zorg verschuift meer en meer over de verschillende sectoren heen. Door de afbouw van de opnameduur vindt veel ziekenhuiszorg vandaag al plaats in onder meer de thuisomgeving en in de woonzorgcentra. Afstemming van beschikbare capaciteit, competenties en specialisaties zal in het kader van deze verschuiving belangrijk zijn.

Volgens NETWERK VERPLEEGUNDE zal de afstemming van de beschikbare capaciteit, competenties en specialisaties bij thuisverpleegkundigen enkel mogelijk zijn wanneer er daadwerkelijk bruggen worden gebouwd. Toch horen we sommige ziekenhuizen hun wensen uitdrukken de specialistische thuisverpleging voortaan zelf te kunnen organiseren. Is dit een mogelijkheid?

Minister Vandenbroucke: “In enerzijds een context van toenemende zorgcomplexiteit en vergrijzing, maar anderzijds ook meer mogelijkheden om zorg thuis te verlenen, is het belangrijk om bruggen te bouwen tussen specialistische zorg en thuiszorg, tussen ziekenhuiszorg en eerstelijnszorg. Samenwerking tussen zorgactoren in de eerste, tweede en derde lijn moet worden versterkt, onder meer via gedeelde zorgtrajecten, digitale gegevensdeling en gezamenlijke zorgplannen.

Tijdens de voorbije legislatuur heb ik geïnvesteerd in outreachende zorg, waarbij bijvoorbeeld huisartsen, psychiaters, geriaters en neurologen beter vergoed worden om bewoners in woonzorgcentra ter plekke op te volgen. Belangrijk hierbij is dat de interventie van die arts niet beperkt is tot louter een bezoek aan een patiënt: de doelstelling is ook om bij te dragen aan de kwaliteit van de algehele zorg voor deze bewoner in het woonzorgcentrum.

Ook heb ik ingezet op thuishospitalisatie voor oncologie en langdurige antibioticatherapie, en dit in een samenwerkingsmodel tussen het ziekenhuis, de thuisverpleging, de huisarts, …

Dit is de weg die we moeten gaan. De WHO (rapport 2021 “Strengthening Home-based care”[4]) en studies (Van den Block et al.,2022[5]) tonen aan dat geïntegreerde zorgmodellen met sterk verankerde samenwerking tussen ziekenhuisverpleegkundigen en thuisverpleegkundigen leiden tot betere gezondheidsuitkomsten, minder heropnames en hogere tevredenheid bij patiënten.

We willen niet dat ziekenhuizen deze zorg volledig gaan internaliseren zonder structurele samenwerking met bestaande thuisverpleegkundige netwerken. Dit zou leiden tot fragmentatie, overlapping en mogelijks tot ondermijning van het sterk uitgebouwde thuiszorglandschap in ons land. Ik wil daarom toezien op de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden in plaats van concurrentiemodellen. Inzetten op netwerken waarin ziekenhuisverpleegkundigen en thuisverpleegkundigen elkaar net versterken.”

Ook in de thuiszorg merken we een discrepantie van financiële middelen op. Zo is de gezinszorg aan huis en het verblijf in een woonzorgcentrum betalend, maar krijgt de zorgvrager voor zorgen van een thuisverpleegkundige geen factuur in de bus. Dit wekt de indruk dat deze professionele zorg gratis is. Bovendien wordt hierdoor het idee gecreëerd dat er onvoldoende thuisverpleegkundigen zijn, terwijl zij – door onder meer de financiële discrepantie – heel wat zorgtaken opnemen die gezinszorg zou kunnen uitvoeren. Heeft de huidige opsplitsing tussen gezinszorg en thuisverpleging nog een toekomst? Kan dit anders georganiseerd worden?

Minister Gennez: “Zorgzame Buurten zijn de hoeksteen voor preventie, vroegdetectie en sociale verbondenheid – en belichamen het principe van ‘gezond ouder worden in de eigen omgeving’. De zorg zal hierrond moeten georganiseerd worden. Om het zorgaanbod af te stemmen op werkelijke noden en overaanbod/tekorten te vermijden dient een lokaal zorgbeleidsmanagementmodel ontwikkeld te worden. Dat gebeurt het best lokaal, op basis van de behoeften en ondersteund met data.

Gezinszorg is de spil in de ambitie om mensen langer thuis te laten wonen. Door automatisering en vereenvoudiging verhoog je kwaliteit, betaalbaarheid en efficiëntie in één beweging. We zetten in op een efficiëntere inzet van medewerkers via hybride, collectieve gezinszorg en avondzorg. Ook willen we de samenwerking op wijk- of buurtniveau over diensten heen stimuleren en faciliteren. Multi-inzetbaarheid van personeel zal meer de norm worden dan de uitzondering. We voorzien een inkanteling van de financiering van de gezinszorg binnen de Vlaamse Sociale Bescherming. Dit laat ons toe de financiering te herdenken en klaar te stomen voor de uitdagingen van vandaag, maar ook van morgen.

Tegelijkertijd verwijs ik ook naar het federaal regeerakkoord waar we stellen dat de organisatie en financiering van de thuisverpleging wordt hervormd om rationeler en doelmatiger om te gaan met de arbeidskrapte en daardoor het beroep aantrekkelijker te maken, alsook om de zorg voor de patiënt te verbeteren. Met de deelstaten wordt overlegd over hoe zo’n hervorming afgestemd kan worden op hervormingen in de thuiszorg.”

In de verdere hervorming van de eerstelijnszones vragen verpleegkundigen sterker betrokken te worden zodat zorg- en financieringsbeleid aansluiten bij de beschikbare capaciteit en specialisatiedomeinen van huisartsen en thuisverpleegkundigen. Hoe ziet u de toekomst van de eerstelijnszones, minister Gennez? En wat met de toekomstige financiering van het NPTV?

Minister Gennez: “De zorgraden van de eerstelijnszones krijgen een belangrijke rol in de bredere ondersteuningsstructuur voor geïntegreerde zorg en ondersteuning. Zij moeten mee de motor worden van de transitie richting geïntegreerde zorg en ondersteuning, en er mee voor zorgen dat deze transitie ingang vindt op het terrein. De betrokkenheid van de zorgberoepen, waaronder huisartsen en thuisverpleegkundigen, is hierbij essentieel. Via een subsidie aan de beroepsgroepen wordt aan de verenigingen van zorgberoepen, waaronder het NPTV, extra steun gegeven om lokale kringen binnen de eerstelijnszone te versterken. Daarnaast is dit jaar een deel van de subsidie verbonden aan de opdracht om de generieke opleiding met basiskennis over doelgericht samenwerken door te vertalen naar de dagelijkse praktijk van de gezondheidszorgbeoefenaars.”

De olifant in de kamer: IFIC

We vernemen dat de gesprekken opstarten over een vereenvoudiging van de huidige verpleegkundige functies in het IFIC-loonmodel binnen de vzw IFIC[6]. In dit kader willen we benadrukken dat er in 2019 al door NETWERK VERPLEEGKUNDE uitgebreid voorbereidend werk is geleverd om de IFIC-classificatie voor de verpleegkundige functies te vereenvoudigen, meer bepaald voor de specialistische functies. Ook de voorwaarden om te worden toegewezen aan een specialistische functie maakten we eenvoudiger. Het rapport van 2019[7], onderschreven door onze Franstalige collega’s van acn en onze Duitstalige collega’s van KPVDB, werd toen verdedigd tijdens de hoorzittingen van de sociale partners en is vandaag bijzonder relevant. NETWERK VERPLEEGKUNDE vraagt om het aantal verpleegkundige functies in IFIC te reduceren tot zeven functies, de hiërarchische functies als verpleegkundige ziekenhuishygiënisten en hoofdverpleegkundigen, zorgmanagers buiten beschouwing gelaten.

Wetende dat IFIC vzw een zaak is van de sociale partners, kan u deze vraag van NETWERK VERPLEEGKUNDE ondersteunen, minister Vandenbroucke? Waarom wel/niet?

Minister Vandenbroucke: “De herwaardering van verpleegkundige competenties vereist heldere en werkbare functiedifferentiatie. Ik heb echter respect voor de autonomie van het sociaal overleg en geef deze alle kansen.”

Binnen IFIC moeten nieuwe functies zoals de basisverpleegkundige en de verpleegkundig specialist een plaats krijgen. De huidige procedures voor herweging binnen IFIC zijn ontoereikend om tegemoet te komen aan de tijdgebonden verwachtingen van de werknemers in de betrokken zorgsectoren. Het niet kennen van de verloningschaal voor de basisverpleegkundigen die in 2026 zullen afstuderen, heeft een invloed op de dalende inschrijvingen[8]. Kan naar deze studenten, samen met de sociale partners, toch een perspectief geboden worden?

Minister Vandenbroucke: “Daar werken we op dit moment nauw voor samen met de deelstaten, sociale partners en IFIC om de implementatie in goede banen te leiden zodat er duidelijk communicatie over loonperspectieven komt vóór de afstudeerfase 2026.”

IFIC heeft een herweging gedaan voor de zorgkundigen. Zij moeten met één loonschaal verhoogd worden. Toch ontbreekt vandaag het financiële engagement van de Vlaamse overheid en de federale overheid. In Wallonië vond men wel een (beperkte) oplossing. Wanneer volgt het Vlaamse en federale niveau?

Minister Vandenbroucke: “We benadrukken nogmaals het belang van zorgberoepen met hoge maatschappelijke waarde, maar hiervoor is interfederale samenwerking vereist. We bekijken dus met de deelstaten.”

Begeleidingsverpleegkundigen

Zo’n 25 jaar geleden riep minister Vandenbroucke de functie van de begeleidingsverpleegkundige in het leven. Tot nu toe is de functie van begeleidingsverpleegkundige beperkt tot de ziekenhuissector. Nochtans tonen studies aan dat een goede begeleiding loopt van de eerste werkdag tot twaalf à achttien maanden later, en dat medewerkers zo langer aan boord blijven. We zijn van mening dat een uitbreiding naar onder meer de ouderenzorg, thuiszorg, centra voor geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg aan de orde is.

Het structureel en georganiseerd introduceren en begeleiden van starters kan dus ook in andere sectoren een boost geven. Is er een mogelijkheid om hiervoor een wettelijk kader en financiële middelen te voorzien?
Minister Gennez: “De context van de welzijnssector is anders dan deze van de ziekenhuizen. Vaak is de schaal van de organisaties kleiner. Daarom moeten we de begeleiding van medewerkers, maar ook nieuwe medewerkers en de stagiairs ruimer bekijken dan binnen een organisatie. De vraag stelt zich ook of de coaching- en mentorrol altijd door een verpleegkundige dient te gebeuren. Wetende dat deze schaars zijn.”

Met maatregelen om de uitstroom aan verpleegkundigen te minderen en hen aan de slag te houden komen we er niet. Er is ook een verhoogde instroom nodig. Dit begint met een beter imago voor de zorg, net zoals een helder beeld over de effectieve carrièremogelijkheden in zeer diverse zorgcontexten. De bevolking moet een beter beeld krijgen over de meerwaarde van verpleegkundige zorg en de specialisatie en doorgroeimogelijkheden van het beroep. De rol van de Vlaamse Zorg- en Welzijnsambassadeur is doorslaggevend. Toch is dit een enorm takenpakket voor één persoon. Wordt deze functie administratief versterkt?

Minister Gennez: “De Vlaamse Zorg- en Welzijnsambassadeur is waardevol voor de sector. De ambassadeur staat er dan ook helemaal niet alleen voor. Ze krijgt alle steun, niet alleen binnen de teams van het Departement Zorg, maar ook van het kabinet.”

Normen voor verpleegkundige functies

Duidelijke criteria en normen naar gelang de zorginstelling en zijn zorgcontext zullen bepalen hoe de samenstelling van een gestructureerd zorgteam eruit zal zien om zo kwaliteitsvolle zorg te waarborgen voor elke zorgvrager. De aanwezigheid van ‘voldoende’ verpleegkundigen met een VVAZ-diploma in elke zorginstelling, samen met een stimulerende werkomgeving die doorgroeikansen creëert, zal leiden tot gespecialiseerde verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten, ingebed in elke zorgsector.

Hoe zal dit mogelijk gemaakt worden binnen de huidige normen? Zal dit vrij voor invulling door het werkveld gelaten worden, of zullen criteria en aantallen effectief nodig zijn?

Minister Vandenbroucke: “Momenteel bestaat er nog geen gedragen methodologie om deze criteria objectief vast te leggen per zorgcontext. We hebben hierover al verkennend advies gevraagd en bekijken intussen andere manieren om dit via evidencebased criteria en in overleg met het werkveld verder te onderbouwen.”

Heroriëntering niet-actieven

Het is een goede stap dat wie een opleiding verpleegkunde volgt zijn/haar uitkering niet verliest. Momenteel zijn er in België heel wat werkzoekenden en zo’n 1,6 miljoen niet-actieven[9]. Als een deel van hen geactiveerd of geheroriënteerd kan worden naar een job in de verpleegkunde of de zorg in het algemeen, dan zijn er al belangrijke stappen gezet.

Met een duidelijk actieplan en hieraan verbonden regelgeving voor gegevensregistratie en -deling per sector, kunnen we mogelijks het aantal zij-instromers verhogen. Hoe wordt hierrond in de regering samengewerkt om een beleid op te stellen?

Minister Vandenbroucke: “Ik zag onlangs een heel mooi voorbeeld van een ziekenhuis dat zelf sterk inzet op het inbouwen van ‘het werken aan een terugkeer naar werk’ in het herstelproces. Het heeft mij geïnspireerd om na te denken over een nationaal actieplan voor de zorgsector. Ik zie daarbij twee belangrijke assen. In de eerste plaats kan een ziekenhuis patiënten die bij hen in behandeling zijn en niet terug kunnen keren naar hun vorige job, snel in contact brengen met mensen die hen wel kunnen helpen bij een heroriëntering. Een ziekenhuis kan dan uiteraard de troeven van de zorgsector in de verf zetten. Je zou zelfs mooie ‘proef’-projecten kunnen installeren. Waarbij ik ‘proef’ hier in de meer letterlijke betekenis zie: korte periodes waarbij mensen kunnen proeven van de jobs die beschikbaar zijn in een ziekenhuis. Dat is wel een Vlaamse bevoegdheid, dus daar zal samengewerkt moeten worden met diensten als Werkschakel bijvoorbeeld.

De tweede as gaat over het eigen personeel dat langdurig ziek thuis is. Ook voor deze doelgroep kan men sterker werken aan een terugkeer naar werk en daarvoor samenwerken met een partner als Werkschakel. Het is belangrijk dat dit stap voor stap kan gebeuren, en in een veilige context. De voorbeelden die ik heb gezien waren echt wel indrukwekkend. Zo ontmoette ik iemand die na een hersenbloeding heel geleidelijk aan terug aan de slag kan gaan in een zorgjob. Zulke verhalen zijn zo mooi, omdat het een echte win-win is. Mensen die kiezen voor een job in de zorg, kiezen voor een passie. Die passie blijft, ook als er een gezondheidsprobleem is, of net daarom. Dan is het toch fantastisch dat je als werkgever die mensen nieuwe kansen geeft? Het vraagt een inspanning van de werkgever, helemaal akkoord. Maar een inspanning die zichzelf dubbel en dik terugbetaalt.”

Minister Gennez: “Ik kan dit enkel beamen. We hebben iedereen nodig. Of dat nu om federaal of Vlaams zorgpersoneel gaat. Voor de mensen maakt dat niet uit welke handen hen uiteindelijk verzorgen.”

Verpleegkundig specialist

Ook voor de verpleegkundig specialist op masterniveau is een belangrijke toekomstige rol weggelegd binnen de woonzorgcentra. Op vzw-niveau zouden enkele van deze verpleegkundig specialisten worden tewerkgesteld, wat een belangrijke bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van zorg, maar vooral ook een klinische ondersteuning betekent voor de verpleegkundigen en zorgkundigen.

Hoe kijkt u hiernaar, minister Gennez?
Minister Gennez: “Welzijnsorganisaties zijn anders dan ziekenhuizen. Toch moeten we meer werken voorbij de muren van de voorziening. Zo kunnen we perfect de expertise van verpleegkundig specialisten uit de ziekenhuizen inzetten in de ouderenzorg. Of kunnen woonzorgcentra de thuiszorg ondersteunen bij palliatieve situaties binnen de respijtzorg. Een sterke en performante eerstelijnszorg, ondersteund door tweede of derde lijn zal de kwaliteit van zorg voor de patiënt alleen maar ten goede komen.”

We weten dat de financiering van de CRA’s recent in de woonzorgcentra is aangepast met een beperkte vergoeding voor de CRA. Zo komt een budget vrij voor de woonzorgcentra om aan andere profielen te besteden, zoals de financiering van een verpleegkundig specialist. Of kan dit niet?
Minister Gennez: “Woonzorgcentra zijn vrij het budget te besteden binnen de bestaande regelgeving.”

De tweede olifant in de kamer: verzelfstandiging verpleegkundigen en interimwerk

We zijn er ons als NETWERK VERPLEEGKUNDE zeer goed van bewust wat de financiële en organisatorische impact is van de statuten van zelfstandig verpleegkundigen en interimverpleegkundigen die aan het toenemen zijn binnen heel wat zorginstellingen. Toch formuleren we hierbij de kritische noot dat we deze tendens misschien eerder in het licht van een deconventionering kunnen houden. Een trend die zich ook bij andere zorgberoepen meer en meer manifesteert. Artsen, kinesitherapeuten, psychologen, ICT-personeel, kookpersoneel, … binnen de zorginstellingen bieden hun diensten aan op zelfstandige basis of binnen interim- of outsourcingwerk. Doet een verpleegkundige iets gelijkaardigs, dan is er plots een probleem.

NETWERK VERPLEEGKUNDE durft te stellen: iedereen die wenst een zelfstandig statuut of niemand een zelfstandig statuut. Dit laat de betaalbaarheid van dit scenario uiteraard buiten beschouwing. Hoe kijkt u als minister naar de discrepantie in statuten bij het zorgpersoneel?

Minister Vandenbroucke: “Verpleegkundigen moeten we vergelijken met andere zorgverstrekkers, niet met ICT of logistieke functies dat door ziekenhuizen kan uitbesteed worden naar andere organisaties. Zelfstandige zorgverleners verlenen individuele prestaties die gefactureerd worden à l’acte aan het RIZIV via de nomenclatuur. Dat geldt ook voor thuisverpleegkundigen, maar niet voor verpleegkundigen in het ziekenhuis. Met andere woorden: hen als zelfstandige een vast bedrag toekennen, is schijnzelfstandigheid. Je werkt in het ziekenhuis binnen een organisatie, met collega’s. Taken worden verdeeld afhankelijk van wat er nodig is die dag. Dat zijn geen individuele prestaties.”

Communicatie over de zorglijnen heen

Autonomie van verpleegkundigen kan extra versterkt worden door zorgvragersdossiers intra- en extramuraal toegankelijk te maken, over de zorglijnen heen. Daarvoor dienen de digitale platformen zoals Vaccinnet, Vitalink, BeLRAI, … beter door de verschillende overheden te worden afgestemd en moeten verpleegkundigen onversnipperd toegang krijgen.

Vandaag communiceert het elektronische bewonersdossier bijvoorbeeld niet met het elektronische patiëntendossier binnen de ziekenhuizen en tussen de woonzorgcentra. Hierdoor moeten vaak papieren worden afgedrukt: anamneses, verslagen, vroegtijdige zorgplanning, wilsverklaringen, … Hoe zal dit op korte termijn worden aangepakt?

Minister Vandenbroucke: “Met het samenwerkingsakkoord eHealth-BelRAI, het actieplan eHealth en de realisatie van het Belgian Integrated Health Record (BIHR) willen we zowel door wetgeving als door concrete projecten verzekeren dat er geïntegreerd en multidisciplinair over de zorglijnen en zorgberoepen heen kan worden samengewerkt, dus zeker ook met de verpleegkundigen. BIHR staat voor een geïntegreerde omgeving waarbij iedereen die zorg levert voor een persoon, dus ook de eigen omgeving van die persoon, toegang krijgt tot die gedeelde gezondheidsgegevens die nuttig en nodig zijn om goede zorg te leveren. We sluiten hierbij ook aan met de principes die Europa vooropstelt voor de gezondheidsgegevensruimte.”

Minister Gennez: “We maken hierbij ook hergebruik maken van componenten die door de verschillende deelstaten zijn ontwikkeld, zoals de gezondheidskluizen, de vaccinatieregisters. Ook Alivia, dat juist die samenwerking aan zorgplan en zorgdoelen tussen zorgverleners en met de zorggebruiker wil versterken, willen we ter beschikking stellen van het federale niveau en de andere deelstaten om zodoende die geïntegreerde zorg te verzekeren.”

 

[1] DeJonghe Y, Ricour C, de Meester Ch, Malter A, Primus-de Jong C, Van den Heede K, Van de Voorde C, Van Durme M-T, Wynendaele H, Trybou J. Een exploratieve survey als ondersteuning van het beleid omtrent bestaffing in woonzorgcentra: een studie uitgevoerd tijdens de COVID-19 pandemie. Health Services Research (HSR) Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2022 KCE Reports vol. D/2022/10.273

[2] Van den Heede Koen, Bruyneel Luk, Beeckmans Dorien, Boon Niels, Bouckaert Nicolas, Cornelis Justien, Dossche Dorien, Van de Voorde Carine, Sermeus Walter. Verpleegkundige bestaffing voor een veilige(re) zorg in acute ziekenhuizen. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2019. KCE Reports 325A. DOI: 10.57598/R325AS.

[3] https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/frzvd607-2-advies-van-de-frzv-erkenning-cascade-deel-3-verpleegkundige-departement

[4] https://www.who.int/activities/strengthening-home-based-records-implementation en https://www.who.int/publications/i/item/9789241550352

[5] Van den Block I, de Nooijer, K., Van Den Noortgate, N., Pype, P,Pivodic L. Palliative care symptoms, concerns and well-being of older people with frailty and complex care needs upon hospital discharge: a cross-sectional study. BMC Palliat Care. 2022;21:173. https://doi.org/10.1186/s12904-022-01065-5.

[6] https://www.netwerkverpleegkundemagazine.be/de-verpleegkundige-functies-in-ific/

[7] https://www.netwerkverpleegkunde.be/file?fle=1161697&ssn=999b883c24dffa7f94495117db63d30184ef06ce

[8] https://www.netwerkverpleegkundemagazine.be/inschrijvingscijfers-verpleegkunde-in-franstalige-gemeenschap-blijven-dalen/

[9] https://www.netwerkverpleegkundemagazine.be/hoe-ziet-de-arbeidsmarkt-van-de-toekomst-eruit/


Behoeftegebaseerde zorg in woonzorgcentra: een antwoord op het stille lijden

Wat als we ouderenzorg niet langer laten sturen door diagnoses, maar vertrekken vanuit de unieke behoeften van elke bewoner? Dit vormde de kern van de studie ‘Need-based care in nursing homes: from evidence to integration in caregivers’ clinical decision-making’ van Katrin Gillis, verpleegkundige van opleiding en onderzoekster aan de Universiteit Antwerpen en Odisee-hogeschool. Haar research toonde aan dat behoeftegebaseerde zorg niet alleen het mentale welzijn van mensen met dementie verbetert, maar ook de stress bij zorgverleners verlicht.

Onderzoekster Katrin Gillis evalueerde het welbevinden van mensen met dementie in 24 verschillende woonzorgcentra. Ze stelde vast dat 90 procent van hen gedrags- of gemoedsveranderingen vertoonde. Deze veranderingen zijn vaak een signaal dat de persoon zich niet goed voelt. “Door de hoge werkdruk prijkt emotionele steun vaak onderaan de prioriteitenlijst. Bovendien verloopt het klinische besluitvormingsproces, wat in woonzorgcentra als een gedeeld teamproces kan beschouwd worden, niet optimaal”, stelt Katrin. “Angst, onrust en depressieve klachten worden te snel afgedaan als ‘normale’ symptomen van dementie, terwijl dat niet altijd het geval is. Hoewel we ons vaak bewust zijn van de signalen van mensen met dementie en hun onderliggende noden en verlangens, reageren we er te weinig op. Dit gebrek aan respons vormt een grote uitdaging.”

Persoonlijke behoeftes van de bewoner

Volgens Katrin haar onderzoek moeten we voorbij de diagnose durven kijken. “Elk gedrag heeft een oorzaak, en die verschilt van persoon tot persoon. Door in te zoomen op iemands specifieke behoeften kunnen we gerichte zorg bieden.”

Een van de manieren om de effecten van behoeftegebaseerde zorg te onderzoeken was via een praktijkstudie met drie onderzoeksgroepen: de eerste groep bood twee keer per week consequent behoeftegebaseerde zorg aan, de tweede groep mocht zelf bepalen hoe ze die momenten invulden, en de derde groep leverde geen extra inspanningen.

Positief effect voor bewoner en medewerker

De resultaten waren treffend. “Wat ons als eerste opviel was een significante daling van pijnklachten in de eerste groep, en dat terwijl pijnreductie niet eens een focus was”, licht Katrin toe. “We vonden geen fysieke aanleiding, dus ging het wel degelijk om emotionele pijn. Bij diezelfde groep namen ook agitatie, agressie, symptomen van nachtelijke onrust en depressieve klachten af – symptomen waarvoor anders medicatie wordt voorgeschreven.”

Behoeftegebaseerde zorg werkt, zoveel is duidelijk met deze resultaten. De juiste aandacht en warmte kan al veel oplossen, als je de patiënt door en door kent. Wat heeft deze bewoner nodig en wat juist niet? Dit vergt tijd en overleg, maar de effecten liegen er niet om: bewoners bloeien open en zijn gelukkiger.

Ook de resultaten bij de medewerkers waren hoopgevend. “Je verwacht dat behoeftegebaseerde zorg meer tijd en inspanning vraagt van het personeel, maar we zagen geen stijging in de burn-outcijfers. Meer zelfs, de emotionele belasting daalde in de eerste twee testgroepen. De zorgverleners kregen meer gedaan in dezelfde tijd, maar ervaarden toch minder stress.”

Nood aan sterk leiderschap

Katrin beklemtoont dat behoeftegebaseerde zorg staat of valt met sterk leiderschap. “Het is aan de leidinggevende om de visie voor deze nieuwe aanpak te delen met het team, maar dit ook te faciliteren en zichtbaar te maken. Daarnaast is er ook klinisch leiderschap nodig van zorgverleners in het team zelf: alleen door samen te werken creëren ze de ruimte om te doen waarvoor ze in de eerste plaats voor dit vak kozen: bijdragen aan het welzijn van bewoners”, zegt Katrin.

Ook opleiding speelt hierin een sleutelrol. Een verpleegkundige is vaak niet of te weinig opgeleid om behoeftegebaseerde zorg toe te dienen. Katrin en haar team stelden vast dat alleen zorgverleners uit de eerste groep, die intensieve training kregen, zich competenter voelden. Maar dat was pas na vier maanden praktijkervaring. Conclusie: met opleiden alleen kom je er niet.

Raadpleeg het volledige onderzoek.

Bron

Gillis, K. (2024) Need-based care in nursing homes: from evidence to integration in caregivers’ clinical decision-making. [Doctoraatsproefschrift, Universiteit Antwerpen].


De teach-backmethode bij medicatiecounselling: werd mijn uitleg wel echt begrepen?

Het begrijpen van het medicatieschema en de bijhorende instructies is een essentiële eerste stap voor goed medicatiebeheer door de patiënt of diens mantelzorger. Patiënten hebben regelmatig moeite met het begrijpen of onthouden van informatie die ze van hun zorgverleners krijgen. Dit kan leiden tot fouten in het medicatiegebruik en verminderde therapietrouw.

De teach-backmethode of terugvraagmethode

Een effectieve manier om te controleren of patiënten en/of hun mantelzorgers medicatie-gerelateerde informatie goed begrijpen, is de teach-backmethode – ook bekend als de terugvraagmethode. Hierbij vraag je als zorgverlener aan de patiënt om in eigen woorden uit te leggen wat er zojuist werd verteld. Deze methode geeft inzicht in welke info de patiënt effectief begrepen heeft, zodat de uitleg indien nodig kan worden bijgestuurd of aangevuld. Een bijkomend voordeel is dat door de informatie in eigen woorden te herhalen, deze beter wordt onthouden door de patiënt.

Hoe kan ik de teach-backmethode toepassen?

De teach-backmethode is eenvoudig toe te passen in de praktijk met de volgende stappen:

  • Geef duidelijke en eenvoudige uitleg over medicatie, bij voorkeur aan de hand van het medicatieschema. Vermijd hierbij vakjargon en geef beknopte instructies.
  • Vraag de patiënt vervolgens om de informatie in eigen woorden te herhalen. Belangrijk hierbij is om de vraag bij jezelf als zorgverlener te houden. Dit kan door de vraag op een open en niet-confronterende manier te formuleren: “Ik wil graag weten of ik het goed heb uitgelegd. Kan u mij vertellen hoe u deze medicatie gaat gebruiken?’. Zo vermijd je dat de patiënt het gevoel heeft gecontroleerd te worden.
  • Corrigeer misverstanden. Merk je dat de informatie niet volledig of correct werd begrepen, herhaal je uitleg, stuur bij of herformuleer.
  • Herhaal zoveel als nodig. Blijf informatie verduidelijken en vragen om in eigen woorden te herhalen tot de patiënt de info correct heeft begrepen.
  • Moedig een open communicatie aan. Creëer een veilige sfeer waarin patiënten zich op hun gemak voelen om vragen te stellen. Vraag expliciet of de patiënt zelf nog vragen heeft, er iets herhaald of opnieuw uitgelegd moet worden.

De teach-backmethode kan breed worden toegepast en is niet beperkt tot het verstrekken van medicatie-gerelateerde informatie alleen. Ook bij het geven van leefstijladviezen of praktische informatie over vervolgstappen in het behandeltraject is deze methode inzetbaar.  Daarnaast kan teach-back gebruikt worden om te toetsen of je een bepaalde handeling goed hebt uitgelegd, zoals het gebruik van een inhalator of het toedienen van een subcutane injectie. In dit geval kan je de patiënt vragen om de handeling even voor te doen nadat je de instructies gaf.

Bij wie gebruik ik de teach-backmethode?

In principe kan de methode bij iedereen en in elke zorgsetting gebruikt worden. Al is deze methode bijzonder nuttig bij mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden of bij diegenen die de Nederlandse taal niet goed beheersen. Bij hen is het extra belangrijk om eenvoudig te communiceren en te toetsen of informatie begrepen werd.

Conclusie

De teach-backmethode is een waardevolle techniek voor verpleegkundigen en andere zorgverleners om erop toe te kijken dat patiënten hun medicatie correct begrijpen en bijgevolg correct kunnen nemen. Door deze methode toe te passen, kunnen medicatiefouten worden verminderd en therapietrouw verbeterd.

 

Referenties

Brega AG, Barnard J, Mabachi NM, et al. AHRQ Health Literacy Universal Precautions Toolkit, Second Edition. : Agency for Healthcare Research and Quality; 2015.

Epstein H-AB. The Teach-Back Method to Build Patient’s Health Literacy. Journal of Consumer Health on the Internet. 2023;27(3):328-334. DOI: 10.1080/15398285.2023.2243786.

Ha Dinh TT, Bonner A, Clark R, Ramsbotham J, Hines S. The effectiveness of the teach-back method on adherence and self-management in health education for people with chronic disease: a systematic review. JBI database of systematic reviews and implementation reports. 2016;14(1):210-247. DOI: 10.11124/jbisrir-2016-2296.

Talevski J, Wong Shee A, Rasmussen B, Kemp G, Beauchamp A. Teach-back: A systematic review of implementation and impacts. PloS one. 2020;15(4):e0231350. DOI: 10.1371/journal.pone.0231350.

Door Laura Mortelmans

Departement Verpleeg- en Vroedkunde, Centre for Research and Innovation in Care (CRIC), Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen
Nurse and Pharmaceutical Care