GLP-1-receptoragonisten in de behandeling van type 2 diabetes: inzichten uit het eerste Medicatie Meesterlijk webinar

Door Tinne Dilles1,2 en Christophe De Block3,4

1 Departement Verpleeg- en Vroedkunde, Centre for Research and Innovation in Care (CRIC), Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen
2 Nurse and Pharmaceutical Care (www.nuphac.eu)
³ Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen

4 Universitair Ziekenhuis Antwerpen

Op 26 maart 2025 verzorgde prof. dr. Christophe De Block (UAntwerpen, UZA) het eerste webinar in de reeks Medicatie Meesterlijk, een initiatief van NuPhaC en Centre for Research and Innovation in Care, UAntwerpen, om de kennis over farmacotherapie en farmaceutische zorg bij verpleegkundigen te verdiepen. Kon je er niet bij zijn? Hieronder een kleine snapshot over de plaats van GLP-1-receptoragonisten in de behandeling van type 2 diabetes mellitus.

De prevalentie van type 2 diabetes in België neemt toe (1). BMI, middelomtrek, fysieke activiteit en het eten van groenten en fruit zijn zeer belangrijke, beïnvloedbare risicofactoren (2). Door zorgvragers te ondersteunen bij leefstijlaanpassingen kunnen verpleegkundigen en andere zorgverleners het risico op diabetes type 2 verkleinen en de kwaliteit van leven en gezondheidsuitkomsten voor de zorgvrager verbeteren. Educatie over de invloed van niet-farmacologische interventies en begeleiding bij gedragsverandering maken een essentieel deel uit van de zorg. Gewichtsverlies geeft onmiddellijk voordelen en kan bij meer dan 15 procent zelfs resulteren in een remissie van type 2 diabetes (3-7).

Verschillende interagerende systemen zijn betrokken in het ziekteproces van diabetes type 2 en het ontstaan van hyperglycemie. De secretie van insuline door de pancreas neemt af terwijl die van glucagon toeneemt. De lever produceert meer glucose. In de hersenen is er een invloed op de werking van neurotransmitters. Spieren nemen minder glucose op. De nieren reabsorberen proportioneel teveel glucose. Lipolyse neemt toe. Ter hoogte van de darmen is er een verminderd effect van incretines. Incretines zijn darmhormonen (GLP-1 en GIP) die de secretie van insuline potentiëren na de voeding en vooral na het eten van suikers (8).

Ongecontroleerde glycemie bij diabetes type 2 kan leiden tot zware cardiorenovasculaire complicaties. De behandeling richt zich op een goede glycemiecontrole en lichaamsgewicht, en een beperking van de cardiorenovasculaire risicofactoren. Daarbij dient de complexiteit van de behandeling te worden beperkt en afgestemd op de zorgvrager (10).

Geneesmiddelen voor diabetes type 2 spelen in op de pathofysiologische processen. Er zijn dus verschillende types. Hier zoomen we in op de GLP-1-receptoragonisten (glucagon-like peptide-1) en GIP/GLP-1-receptoragonisten (glucose-afhankelijk insulinotroop peptide). GIP en GLP-1 zijn twee gastro-intestinale incretine hormonen. Ze stimuleren de insulinesecretie afhankelijk van het aanwezige glucose. GLP-1, onderdrukt bovendien de glucagonafgifte door de lever, vertraagt de maaglediging, en zowel GLP-1 als GIP zorgen voor een meer verzadigd gevoel. De glucose-afhankelijkheid vermindert het risico op hypoglycemie. Een aantal van deze geneesmiddelen verschenen de laatste maanden regelmatig in de pers, denk aan Semaglutide (Ozempic®) en Tirzepatide (Mounjaro®). De reden van deze aandacht is het sterke effect op de HbA1c controle en gewichtsverlies. Uit onderzoek bleek dat Semaglutide 1mg resulteerde in een HbA1c onder 7% bij 58 tot 79% van deelnemers en voor Tirzepatide 15mg wekelijks was dat bij 88 tot 97% van de deelnemers (10-11). Een gewichtsverlies van 10% of meer kon worden bekomen bij 13-27% bij het nemen van semaglutide 1mg en bij 47-69% bij tirzepatide 15mg. Bij tirzepatide 15mg kon een gewichtsverlies van 15% of meer worden vastgesteld bij 27 tot 30% van de deelnemers. Een dosis van 10 mg tirzepatide resulteerde bij 17-28% in een gewichtsreductie van 15% (10-19). De geneesmiddelen geven een belangrijke risicoreductie voor complicaties. De grootte van de effecten verschilt tussen de GLP-1-receptoragonisten die op de markt zijn. De combinatie van GLP-1- en GIP-receptoragonisten versterkt de therapeutische effecten zonder bijkomende ongewenste effecten.

Er bestaan GLP-1-receptoragonisten die dagelijks te injecteren zijn (Liraglutide (Victoza®)), of wekelijks (Semaglutide (Ozempic®); Dulaglutide (Trulicity®); Exenatide (Bydureon®)). Semaglutide (Rybelsus®) is een per os geneesmiddel. De wekelijkse subcutane injecties gebeuren bij voorkeur telkens op dezelfde dag, op een moment naar keuze, onafhankelijk van de maaltijd. De tijd tussen twee injecties bedraagt minimaal 72 uur. De orale toediening van semaglutide vraagt extra aandacht. Om voldoende biologische beschikbaarheid te hebben moet het geneesmiddel ingenomen worden op een volledig lege maag en moet het genomen worden met één of twee slokken water. Indien meer dan een half glas wordt gedronken, wordt het actief bestanddeel onvoldoende opgenomen. Na inname mag gedurende 30 minuten nog geen voeding, drank of andere geneesmiddelen worden ingenomen. Tirzepatide (Mounjaro®) wordt toegediend met een voorgevulde, wegwerpbare pen. GLP-1-receptoragonisten veroorzaken frequent gastro-intestinale klachten. Kleinere porties en het beperken van vette of pikante voeding kunnen helpen. Een voedingsdagboek kan helpen bepalen welke voeding voornamelijk aanleiding geeft tot klachten.

Let op: deze nieuwe klasse van medicijnen mag niet zomaar aan iedereen worden voorgeschreven: zwangerschap, borstvoeding, medullair schildkliercarcinoom zijn absolute contraindicaties. Ook is overmatig alcoholgebruik een relatieve contra-indicatie gezien het mogelijk risico op pancreatitis.

Referenties

  1. Diabetes Atlas, 3rd edition. International Diabetes Federation, 2006.
  2. https://findrisc.com/
  3. Garvey WT et al. Endocr Pract 2016;22(Suppl. 3):1–203
  4. Look AHEAD Research Group. Lancet Diabetes Endocrinol 2016;4:913–21
  5. Lean ME et al. Lancet 2018;391:541–51
  6. Benraoune F and Litwin SE. Curr Opin Cardiol 2011;26:555–61
  7. Sundström J et al. Circulation 2017;135:1577–85.
  8. DeFronzo RA. Diabetes. 2009;58:773-95.
  9. Davies MJ et al. Diabetes Care. 2022 ; 45(11):2753-2786
  10. Sorli C, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2017;5(4):251–260
  11. Pratley RE, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2018;6(4):275–286
  12. Ahrén B, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2017;5(5):341–354
  13. Ahmann AJ, et al. Diabetes Care. 2018;41(2):258–266;
  14. Lingvay I, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2019;7(11):834–844
  15. Zinman B, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2017;7(5):356–367
  16. Capehorn MS, et al. Diabetes Metab. 2020;46(2):100–109
  17. Aroda VR, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2017;5(5):355–366
  18. Rodbard HW, et al. J Clin Endocrinol Metab. 2018;103(6):2291–2301
  19. Frias et al. Lancet Diab Endocrinol 2021 Sep;9(9):563-574

Meer info?

Consulteer de bijsluiter, www.bcfi.be, www.farmacotherapeutischkompas.nl of de Diabetesliga voor meer informatie over bijvoorbeeld dosissen, titratieschema’s, contra-indicaties, bewaarvoorschriften en voorlichtingsmateriaal.

Heb jij ook zin gekregen om je kennis in farmacotherapie te verdiepen? Check dan de aankomende webinars van Medicatie Meesterlijk.


De teach-backmethode bij medicatiecounselling: werd mijn uitleg wel echt begrepen?

Het begrijpen van het medicatieschema en de bijhorende instructies is een essentiële eerste stap voor goed medicatiebeheer door de patiënt of diens mantelzorger. Patiënten hebben regelmatig moeite met het begrijpen of onthouden van informatie die ze van hun zorgverleners krijgen. Dit kan leiden tot fouten in het medicatiegebruik en verminderde therapietrouw.

De teach-backmethode of terugvraagmethode

Een effectieve manier om te controleren of patiënten en/of hun mantelzorgers medicatie-gerelateerde informatie goed begrijpen, is de teach-backmethode – ook bekend als de terugvraagmethode. Hierbij vraag je als zorgverlener aan de patiënt om in eigen woorden uit te leggen wat er zojuist werd verteld. Deze methode geeft inzicht in welke info de patiënt effectief begrepen heeft, zodat de uitleg indien nodig kan worden bijgestuurd of aangevuld. Een bijkomend voordeel is dat door de informatie in eigen woorden te herhalen, deze beter wordt onthouden door de patiënt.

Hoe kan ik de teach-backmethode toepassen?

De teach-backmethode is eenvoudig toe te passen in de praktijk met de volgende stappen:

  • Geef duidelijke en eenvoudige uitleg over medicatie, bij voorkeur aan de hand van het medicatieschema. Vermijd hierbij vakjargon en geef beknopte instructies.
  • Vraag de patiënt vervolgens om de informatie in eigen woorden te herhalen. Belangrijk hierbij is om de vraag bij jezelf als zorgverlener te houden. Dit kan door de vraag op een open en niet-confronterende manier te formuleren: “Ik wil graag weten of ik het goed heb uitgelegd. Kan u mij vertellen hoe u deze medicatie gaat gebruiken?’. Zo vermijd je dat de patiënt het gevoel heeft gecontroleerd te worden.
  • Corrigeer misverstanden. Merk je dat de informatie niet volledig of correct werd begrepen, herhaal je uitleg, stuur bij of herformuleer.
  • Herhaal zoveel als nodig. Blijf informatie verduidelijken en vragen om in eigen woorden te herhalen tot de patiënt de info correct heeft begrepen.
  • Moedig een open communicatie aan. Creëer een veilige sfeer waarin patiënten zich op hun gemak voelen om vragen te stellen. Vraag expliciet of de patiënt zelf nog vragen heeft, er iets herhaald of opnieuw uitgelegd moet worden.

De teach-backmethode kan breed worden toegepast en is niet beperkt tot het verstrekken van medicatie-gerelateerde informatie alleen. Ook bij het geven van leefstijladviezen of praktische informatie over vervolgstappen in het behandeltraject is deze methode inzetbaar.  Daarnaast kan teach-back gebruikt worden om te toetsen of je een bepaalde handeling goed hebt uitgelegd, zoals het gebruik van een inhalator of het toedienen van een subcutane injectie. In dit geval kan je de patiënt vragen om de handeling even voor te doen nadat je de instructies gaf.

Bij wie gebruik ik de teach-backmethode?

In principe kan de methode bij iedereen en in elke zorgsetting gebruikt worden. Al is deze methode bijzonder nuttig bij mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden of bij diegenen die de Nederlandse taal niet goed beheersen. Bij hen is het extra belangrijk om eenvoudig te communiceren en te toetsen of informatie begrepen werd.

Conclusie

De teach-backmethode is een waardevolle techniek voor verpleegkundigen en andere zorgverleners om erop toe te kijken dat patiënten hun medicatie correct begrijpen en bijgevolg correct kunnen nemen. Door deze methode toe te passen, kunnen medicatiefouten worden verminderd en therapietrouw verbeterd.

 

Referenties

Brega AG, Barnard J, Mabachi NM, et al. AHRQ Health Literacy Universal Precautions Toolkit, Second Edition. : Agency for Healthcare Research and Quality; 2015.

Epstein H-AB. The Teach-Back Method to Build Patient’s Health Literacy. Journal of Consumer Health on the Internet. 2023;27(3):328-334. DOI: 10.1080/15398285.2023.2243786.

Ha Dinh TT, Bonner A, Clark R, Ramsbotham J, Hines S. The effectiveness of the teach-back method on adherence and self-management in health education for people with chronic disease: a systematic review. JBI database of systematic reviews and implementation reports. 2016;14(1):210-247. DOI: 10.11124/jbisrir-2016-2296.

Talevski J, Wong Shee A, Rasmussen B, Kemp G, Beauchamp A. Teach-back: A systematic review of implementation and impacts. PloS one. 2020;15(4):e0231350. DOI: 10.1371/journal.pone.0231350.

Door Laura Mortelmans

Departement Verpleeg- en Vroedkunde, Centre for Research and Innovation in Care (CRIC), Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen
Nurse and Pharmaceutical Care


Thuisverpleging met of zonder remgeld?

Hoewel dit is toegestaan rekenen vandaag nog maar weinig thuisverpleegkundigen remgeld aan bij hun patiënten. Dat creëert mogelijks foutief de perceptie dat die zorgen gratis zijn. Dat remgeld bestaat wel degelijk, en verschillende diensten voor thuisverpleging overwegen om het in de toekomt ook effectief te innen. “Transparantie over eventuele extra kosten en de vangnetten zoals de maximumfactuur zijn belangrijk voor de toegankelijkheid van de zorg”, benadrukt Luc Van Gorp, voorzitter van CM Gezondheidsfonds.

De optie voor geconventioneerde thuisverpleegkundigen om remgelden te vragen is niet nieuw. In Wallonië wordt het systeem frequenter toegepast. In Vlaanderen niet. “Het is in Vlaanderen een traditie bij thuisverpleegkundigen om geen remgeld te vragen”, zegt CM-voorzitter Luc Van Gorp. “Hierdoor wordt de patiënt beschermd tegen hoge uitgaven. Als gezondheidsfonds is het voor ons belangrijk dat patiënten kunnen blijven genieten van kwalitatieve zorg wanneer deze nodig is.”

Onderscheid thuiszorg en gezinszorg

Het honorarium van thuisverpleegkundigen wordt deels betaald door de ziekteverzekering, deels door de patiënt. Bij thuisverpleegkundigen spelen verschillende redenen om geen remgeld te vragen. Enerzijds zijn ze bang om patiënten te verliezen. Anderzijds komen er extra administratieve en financiële gevolgen voor hun patiënten bij kijken.

Door het amper vragen van remgeld krijgen patiënten verkeerdelijk het gevoel dat thuisverpleging gratis is. Zij betalen namelijk niets uit eigen zak omdat de vergoeding via de derdebetalersregeling gebeurt. Het resultaat: soms doen hulpbehoevenden een beroep op een thuisverpleegkundige voor taken die door gezinshulp – waarvoor ze wel een factuur krijgen – uit te voeren zijn. “Er is een tekort aan verpleegkundigen in de ziekenhuizen. De thuiszorg zal door thuishospitalisaties nog extra belast worden. ”

Correcte info essentieel

Het kernwoord in de gesprekken rond remgeld in de thuisverpleging? Correcte info, zowel voor de thuisverpleegkundige als voor de patiënt. “Voor ons staat het toegankelijk houden van de zorg centraal”, zegt CM-voorzitter Luc Van Gorp. “We zitten op de limieten van het zorgsysteem en moeten dus als sector nadenken over nieuwe systemen die haalbaar, houdbaar en betaalbaar zijn. We moeten onder andere bekijken welke taken echt voor een thuisverpleegkundige zijn en welke door gezinszorg kunnen gebeuren. Ook kunnen we de patiënt en mantelzorger versterken in wat ze zelf kunnen doen. Tegelijk moeten we voorkomen dat patiënten die professionele verpleegkundige zorg nodig hebben, die niet meer kunnen inschakelen door de financiële drempel. Daar zijn we als gezondheidsfonds bezorgd over, vooral voor de patiënten die regelmatig gezondheidszorg nodig hebben en waarvoor de remgelden oplopen.”

Het Intermutualistisch Agentschap IMA becijferde in 2023 de impact van een volledige doorrekening van remgelden in de thuisverpleging. Uit die studie bleek dat 9,6 procent van de patiënten jaarlijks 100 tot 249 euro aan remgeld zou betalen, 15,8 procent meer dan 250 euro en 6,5 procent meer dan 1.000 euro aan remgeld. “Die simulatie houdt geen rekening met de maximumfactuur (MAF), die in dat geval gelukkig zijn werk doet en patiënten met hoog oplopende remgelden beschermt. Op vandaag treedt de MAF in werking voor zo’n 30 procent van wie een beroep doet op thuisverpleging. Na het invoeren van remgeld – kleine bedragen, maar door de frequentie van thuisverpleegkundige zorgen wel vaak frequent te betalen – zouden heel wat meer mensen de maximumfactuur kunnen inroepen. We moeten samen nadenken over hoe we met nieuwe zorgmodellen toegankelijke en kwalitatieve zorg kunnen blijven bieden”, besluit Van Gorp.


NETWERK VERPLEEGKUNDE vraagt structurele aanpak van agressie in de zorg

Hulpverleners worden vaak geconfronteerd met agressie. De impact hiervan op welzijn en werkplezier is niet te onderschatten. Daarom vraagt NETWERK VERPLEEGKUNDE, samen met andere stakeholders, om deze problematiek op de politieke agenda te zetten en te werken aan een gecoördineerde aanpak tegen agressie in de zorg.

Verschillende zorgorganisaties, waaronder NETWERK VERPLEEGKUNDE, de Werkgroep Agressie in de Zorg en de Algemene Unie van Verpleegkundigen van België (AUVB), werken aan een memorandum met concrete voorstellen en beleidsmaatregelen tegen agressie in de zorg. Dit is evenwel nog niet breed verspreid en er is nood aan verdere afstemming met diverse stakeholders. Daarom pleit NETWERK VERPLEEGKUNDE ervoor dat elke beroepsgroep binnen de zorgsector de problematiek afzonderlijk opneemt en om in een volgende fase toe te werken naar een overkoepelend advies.

Steunpunt als centraal meldpunt en kenniscentrum

Een voorstel is de oprichting van een steunpunt voor agressiebejegening. Dit kan fungeren als meldpunt voor incidenten en als kenniscentrum rond agressiebejegening. Zorgverleners kunnen er incidenten melden en advies krijgen over hoe ze met agressieve situaties omgaan. Daarnaast zal het steunpunt gegevens verzamelen en analyseren, wat bijdraagt aan een beter begrip van de problematiek en de ontwikkeling van preventiestrategieën.

Het steunpunt zou worden aangestuurd door een referentengroep met verpleegkundige agressiebejegenaars, psychologen en administratieve medewerkers. “Door expertise te bundelen en gegevens beter te registreren, willen we structurele oplossingen en gerichte interventies uitwerken”, vertelt Geert Berden, hoofdverpleegkundige op de spoedgevallendienst en agressiebejegenaar in het St-Trudo Ziekenhuis in Sint-Truiden en coördinator van de Werkgroep Agressie in de Zorg. “We willen ook preventief werken. Agressie in de zorg is bovendien een breed probleem dat niet alleen verpleegkundigen treft, maar ook artsen, paramedici en andere zorgverleners. Daarom zoeken we ook samenwerkingen met initiatieven zoals Arts in Nood.”

Meer aandacht voor agressiebejegening in de opleidingen

Een andere maatregel is de oproep aan zorgopleidingen om agressiebejegening structureel te integreren in hun curricula. Momenteel varieert het aanbod per onderwijsinstelling en komt het thema soms nauwelijks aan bod. Nochtans is agressie een reëel probleem waarmee zorgverleners al vroeg te maken kunnen krijgen. Door studenten al in de opleiding bewust te maken van agressie en hen tools aan te reiken om ermee om te gaan, zijn ze beter voorbereid.

“We moeten af van het idee dat agressie ‘er nu eenmaal bijhoort’. Dat is een gevaarlijke mentaliteit die het probleem in stand houdt”, benadrukt Geert. “Zorgverleners hebben recht op een veilige werkplek en moeten leren hoe ze zichzelf en hun collega’s beschermen zonder dat dit ten koste gaat van de patiëntenzorg.”

Samenwerking met overheid en beleidsmakers cruciaal

NETWERK VERPLEEGKUNDE roept de overheden op om samen met de sector een actieplan uit te werken en te investeren in een structureel beleid. Dit omvat onder meer:

  • Een wetenschappelijk onderzoeksbeleid om de oorzaken en gevolgen van agressie in de zorg beter te begrijpen en effectieve preventiemaatregelen te ontwikkelen.
  • De bundeling en analyse van registratiegegevens, zowel overkoepelend als per sector, om trends en risicofactoren in kaart te brengen.
  • Permanente informatiecampagnes rond agressiepreventie, die zowel zorgverleners als het brede publiek sensibiliseren over dit probleem.

NETWERK VERPLEEGKUNDE blijft druk uitoefenen om deze problematiek hoger op de agenda te krijgen en om verschillende beroepsorganisaties te betrekken in een gecoördineerde aanpak. De oproep is duidelijk: agressie in de zorg verdient een structurele aanpak waarbij preventie, ondersteuning en beleid hand in hand gaan.


Kerncijfers geven inzicht in zorgactiviteiten GGZ

De FOD Volksgezondheid publiceerde drie rapporten over psychiatrische ziekenhuizen (PZ) en psychiatrische afdelingen in algemene ziekenhuizen (PAAZ) in 2022. Deze kerncijfers geven een beter inzicht in de zorgactiviteiten, de psychische aandoeningen en de gedwongen opnames in PZ en PAAZ doorheen dat jaar.

Zorgactiviteiten

In 2022 tellen we 114.489 opnames in psychiatrische ziekenhuizen en psychiatrische afdelingen in algemene ziekenhuizen. In zestien procent van de gevallen gaat het om partiële verblijven, waarbij een patiënt enkel overdag of ’s nachts in een instelling aanwezig is. Voor deze partiële hospitalisaties gaat het om een stijging van vijftig procent tussen 2012 en 2022, namelijk van 11.337 verblijven naar 16.915. Bij voltijdse verblijven stijgt het aantal met twee procent sinds 2012, al is er wel een daling van vijf procent van het aantal ligdagen.

Opvallend: in PZ worden meer mannen opgenomen dan vrouwen (28.026 mannen ten opzichte van 26.493 vrouwen), in PAAZ gaat het om meer vrouwen dan mannen (33.246 vrouwen ten opzichte van 26.724 mannen). Bij kinderen van 0 tot 9 jaar vinden we vooral jongens terug, terwijl het in de leeftijdsgroep van 15 tot 19 jaar vooral over meisjes gaat. Bij mannen is de meest vertegenwoordigde leeftijdsgroep die tussen 35 en 44 jaar, bij vrouwen tussen 15 en 19 jaar.

Psychische aandoeningen

In dertien à veertien procent van de opnames in PZ en PAAZ in 2022 gaat het om alcoholmisbruik. In PZ staan op nummer twee en drie een psychotische stoornis en schizofrenie van het paranoïde type. In PAAZ staat een depressieve stoornis zowel op de tweede als op de derde plaats. Een kwart van de vier- tot twaalfjarigen in PAAZ kreeg autismespectrumstoornis als hoofddiagnose. In PZ ligt dat percentage nog hoger. Bij dertien- tot zeventienjarigen gaat het om aanpassingsstoornissen en depressie. Volwassen kampen dan weer meer met depressie en alcoholmisbruik. Dat laatste wordt vaker gediagnosticeerd bij mannen (23,06 procent in PAAZ, 19,53 procent in PZ) dan bij vrouwen (11,50 procent in PAAZ, 11,9 procent in PZ). Vrouwen (30,77 procent in PAAZ, 19,90 procent in PZ) krijgen wel vaker de diagnose depressie dan mannen (20,33 procent in PAAZ, 9,91 procent in PZ).

Gedwongen opnames

In 2022 wordt één op tien personen opgenomen in een PZ of PAAZ door een wettelijke verplichting. Dat zijn 9.652 gedwongen opnames en betekent een stijging van 43,1 procent ten opzichte van 2013. De gemiddelde ligduur daalde de voorbije tien jaar wel, net zoals een lichte daling van de opnames met instemming van de patiënt: van 88,2 procent in 2013 naar 86,2 procent in 2022. Van de gedwongen opnames gaat het in 58,6 procent van de gevallen om mannen. De top vijf van diagnoses gaat van psychotische stoornissen, schizofrenie en bipolaire stoornissen tot aanpassingsstoornis en alcoholmisbruik.

Bron: https://www.health.belgium.be/nl/gezondheid/organisatie-van-de-gezondheidszorg/ziekenhuizen/registratiesystemen/mpg/publicaties-mpg

 

 


Medicatiezelfmanagement bij gehospitaliseerde patiënten met ernstige psychiatrische aandoeningen

Therapietrouw bij patiënten met een ernstige psychische kwetsbaarheid, zoals schizofreniespectrum- en bipolaire stoornissen, blijft een grote uitdaging in de klinische praktijk. De niet-naleving van medicatieregimes leidt vaak tot terugval, terugkerende ziekenhuisopnames en een verminderde levenskwaliteit. Studies tonen aan dat therapieontrouw bij deze doelgroep tussen 50 en 70 procent ligt.. De kloof tussen de gestructureerde ziekenhuiszorg en het zelfstandig omgaan met medicatie thuis is een belangrijke factor binnen dit probleem.

 

Verpleegkundigen spelen een centrale rol in het ondersteunen van patiënten om hun geneesmiddelen goed te kunnen nemen. Onderzoek wijst uit dat interventies die therapietrouw verbeteren vaak een combinatie van educatieve en gedragsmatige benaderingen omvatten. Educatieve interventies bieden patiënten inzicht in hun aandoening, medicatie en de gevolgen van therapieontrouw. Gedragsmatige strategieën, zoals het gebruik van herinneringssystemen of motiverende gespreksvoering, versterken dit door te focussen op concrete acties en dagelijkse routines. Een voorbeeld van een interventie waarin educatieve en gedragsmatige benaderingen worden gecombineerd, is het trainen van patiënten in zelfmanagement van hun geneesmiddelen tijdens een opname.

 

De toepassing van medicatiezelfmanagement tijdens de opname vraagt om een aanpak op maat van de patiënt en om een nauwe afstemming binnen het interprofessionele team. Het is belangrijk om als verpleegkundige de complexiteit van therapietrouw te erkennen. Factoren zoals cognitieve beperkingen, wantrouwen tegenover medicatie of bijwerkingen maken dat iedere patiënt een unieke benadering nodig heeft. Het creëren van bewustzijn bij de patiënt en diens mantelzorgers rond de uitdagingen van therapietrouw is daarbij een eerste stap. Dit bewustzijn is niet vanzelfsprekend. Het vraagt tijd en empathie om met patiënten in gesprek te gaan over hun zorgen, eventuele barrières en motivaties.

 

Het oefenen van medicatiezelfmanagement in een gecontroleerde ziekenhuisomgeving biedt een kans om patiënten te helpen bij het ontwikkelen van zelfvertrouwen en vaardigheden. Na een evaluatie van het niveau van zelfmanagement van de patiënt en de problemen die worden ervaren, kan bepaald worden welke verantwoordelijkheden de patiënt tijdens de opname zelf kan opnemen. Lukt het goed? Dan kan geleidelijk meer zelfbeheer worden toegestaan. Het begeleiden van patiënten tijdens hun hospitalisatie in het oefenen van hun medicatiebeheer maakt essentieel onderdeel uit van het proces. Dit betekent dat patiënten aangemoedigd worden om zelf hun medicatieschema te leren begrijpen, problemen te signaleren en routines te ontwikkelen. Het vraagt om coaching, training en monitoring.

 

Het is belangrijk om als verpleegkundige een actieve rol te spelen in het bevorderen van multidisciplinaire samenwerking. Door samen met andere zorgverleners een gestructureerde aanpak te ontwikkelen, kunnen zij bijdragen aan een betere overgang van ziekenhuis naar thuiszorg. Door medicatiezelfmanagement tijdens hospitalisatie actief te ondersteunen, kunnen verpleegkundigen een essentiële bijdrage leveren aan betere therapietrouw en een verhoogde kwaliteit van leven na ontslag. Therapietrouw kan heropnames voorkomen.

Referentie

Loots E., Medication self-management during hospitalisation in severe mental illness. University of Antwerp, 2024. Beschikbaar via nuphac.eu/msm-psy.


Geur en troebele urine staan niet synoniem voor een urineweginfectie

‘Is het echt dringend?’ Onder die noemer rolde het Departement Zorg in 2023 een sensibiliseringscampagne rond urineweginfecties in woonzorgcentra uit. Eind vorig jaar lanceerde het een nieuw luik, met de focus op mensen met een urinaire katheter en de specifieke infectierisico’s die hiermee gepaard gaan. “De HOST-teams gaven aan dat hier kansen lagen, dus gingen we ermee aan de slag”, zegt Wouter Dhaeze, arts infectieziektebestrijding bij het Departement Zorg.

In woonzorgcentra schrijft men vaak onnodig antibiotica tegen urineweginfecties voor. Om te voorkomen dat bacteriën resistent worden tegen bepaalde antibiotica lanceerde het Departement Zorg zijn campagne ‘Is het echt dringend?’ Het opzet: minder overbodige urinestalen laten afnemen in woonzorgcentra en artsen minder vaak antibiotica laten voorschrijven. “Bij de initiële lancering van de campagne ging het vooral over bewoners zonder urinaire katheter”, licht Wouter Dhaeze toe. “Daar worden infecties vaak pas laat ontdekt, dus focusten we op het diagnostische. Toen we de tweede campagne, gericht op bewoners met een katheter, opstelden, verschoven we de aandacht van de diagnostiek naar de indicaties voor en plaatsing van een urinaire katheter, en de zorg. Bij deze bewoners wordt veel sneller – soms te snel – een urinestaal genomen, dus legden we de focus op preventie.”

Best practices delen

Net zoals bij de initiële campagne worden ook bij dit vervolg heel wat best practices gedeeld. Die gaan over preventie, indicaties voor een urinaire katheter, materiaalkeuze, de plaatsing, dagelijkse zorg en diagnostiek. “Zo bekijken we de uitdaging met een brede blik”, benadrukt Wouter. “Ook de verspreiding van onze info, tips en aandachtspunten wilden we zo ruim mogelijk verspreiden, zorgbreed en over verschillende sectoren. De prevalentie van katheters is in woonzorgcentra en in thuiszorgsituaties aanzienlijk lager, maar de campagne speelt daar evenzeer een belangrijke rol.”

In plaats van een klinische of wetenschappelijk complexe uitleg, koos het Departement Zorg bewust voor duidelijke boodschappen, op maat van het werkveld. Een katheter vraagt nu eenmaal bijzondere aandacht en het risico op urineweginfecties is slechts één van de aandachtspunten. Wouter: “In de dagelijkse realiteit moeten (thuis)verpleegkundige en zorgkundigen aan heel wat aspecten denken. Met de informatie uit deze campagne kunnen ze alvast meteen aan de slag. Zo hopen we samen een positieve impact te maken, onmiddellijk op de zorgkwaliteit voor de bewoner/patiënt en op lange termijn voor het zorglandschap.”

Enkele vuistregels

  • Gebruik enkel een katheter bij de juiste indicatie en evalueer die dagelijks opnieuw. Elke extra dag waarbij de katheter niet meer nodig is, brengt onnodige infectierisico’s met zich mee.
  • Werk met een gesloten systeem. Wissel de katheter en het opvangsysteem steeds tegelijk.
  • Doe enkel een blaasspoeling bij een aantal specifieke indicaties. Ze worden te vaak uitgevoerd.
  • Een sterke geur en troebele urine wijzen niet per se op een urineweginfectie. Bekijk de indicatoren zorgvuldig en vermijd overbodige staalnames.


Persoonsalarmen maken alleen werken veiliger

Veel zorgverleners werken alleen. Denk aan thuisverpleegkundigen, verzorgenden en huisartsen. Dit brengt risico’s met zich mee: van agressieve situaties tot ongevallen tijdens huisbezoeken. Werkgevers in de zorgsector moeten wettelijk instaan voor een veilige werkomgeving, ook voor personeel dat alleen werkt. Persoonsalarmen spelen daarbij een interessante rol.

Bron: Berden, G., & Steenhout, I. (2025). Persoonsalarmen in de alleen werkende omgeving ? (pp. 1-2).

In de Belgische arbeidswetgeving[1] staat dat werkgevers verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en het welzijn van hun werknemers. Voor zorgverleners betekent dit dat de risico’s van alleen werken goed in kaart moeten worden gebracht. Het gaat daarbij onder andere over ergonomie en psychosociale risico’s, zoals stress en gevoelens van isolatie, maar evenwel over fysieke gevaren, waaronder verkeersongelukken en agressie. Om die risico’s te beheersen, voeren werkgevers een risicoanalyse uit. Op basis daarvan nemen ze maatregelen, zoals communicatiemiddelen verstrekken, noodprocedures opstellen en trainingen aanbieden om bijvoorbeeld agressie te voorkomen.

De kracht van persoonsalarmen

Persoonsalarmen bieden een praktische en directe oplossing voor veel van de risico’s die zorgverleners lopen. Dit zijn draagbare apparaten waarmee werknemers snel hulp inschakelen in noodsituaties. Eén druk op een noodknop kan levens redden bij een ongeval, plotselinge agressie of een andere noodsituatie. Daarnaast werken persoonsalarmen preventief. De wetenschap dat een zorgverlener directe hulp kan inroepen, helpt agressieve situaties te voorkomen.

Werkgevers moeten niet alleen fysieke, maar ook psychosociale gevaren beperken[2]. De druk om zelfstandig beslissingen te nemen, vaak onder stressvolle omstandigheden, veroorzaakt soms gevoelens van angst en isolement. Persoonsalarmen spelen hier proactief op in. Ze creëren een gevoel van ondersteuning, veiligheid en vertrouwen. Dat heeft een positief effect op het mentale welzijn en werkplezier van de alleenwerkende zorgverlener.

Investeren in veiligheid loont

Persoonsalarmen zijn een waardevolle investering, zowel voor werknemers als voor werkgevers. Ze vergroten niet alleen de veiligheid en het welzijn van zorgpersoneel, maar versterken ook het vertrouwen in de werkgever. Bovendien reduceren ze het aantal ongelukken en incidenten wat op zijn beurt kostenbesparend is. Veiligheid is dan ook meer dan een verplichting; het is de basis voor een gezonde en succesvolle werkomgeving.

 

[1] Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

[2] Koninklijk Besluit van 10 april 2014 betreffende de preventie van psychosociale risico’s op het werk.

Praktische tips voor werkgevers en alleenwerkende zorgverleners

  • Maak een goede risicoanalyse en pas maatregelen frequent aan.
  • Bied communicatiemiddelen en duidelijke noodprocedures aan.
  • Geef trainingen in het omgaan met agressie en stress.
  • Besteed aandacht aan het mentale welzijn van medewerkers.
  • Overweeg de inzet van persoonsalarmen voor alleen werkende zorgverleners.


De verpleegkundig specialist krijgt vorm in het werkveld

De Juridische adviesgroep NETWERK VERPLEEGKUNDE maakte samen met de werkgroep directies NETWERK VERPLEEGKUNDE een ontwerp op van IPSO als voorbeeld voor het opstellen van een eigen overeenkomst. Het bijgaande ontwerp kan en moet dus aangevuld en aangepast worden aan de eigen sector, instelling en diensten. Het bevat wel alle wettelijk vereiste vermeldingen. En het is 3-delig opgesteld zodat zowel de verpleegkundig specialist, als de verpleegkundig directeur en (huis)arts – specialist kan ondertekenen. Raadpleeg het IPSO hier.

De verpleegkundig specialist mag sinds 1 januari 2025 klinische activiteiten en medische handelingen uitoefenen, alsook beslissingen over de medische diagnostiek en behandeling, en over de opvolging van de totaalzorg van de patiënt. De modaliteiten en voorwaarden moeten omschreven worden in een interprofessionele samenwerkingsovereenkomst (IPSO) met de arts. De Juridische Adviesgroep NETWERK VERPLEEGKUNDE ontwikkelde zo’n overeenkomst om de verpleegkundig specialist en de directeur van het verpleegkundig departement te ondersteunen. Er beweegt veel. Daarom zetten we de evoluties op een rij.

Het KB van 14 april 2024 beschrijft de klinische activiteiten en medische handelingen van de verpleegkundig specialist. Dit werd met het KB van 16 januari 2025 gedeeltelijk uitgesteld tot 1 januari 2026. Voor de medische handelingen telt geen uitstel, wel voor de bevoegdheid om geneesmiddelen en gezondheidsproducten voor te schrijven, en om medische attesten op te stellen. De reden? Hoofdzakelijk het ontbreken van een uitgewerkt raamwerk en financieringsmodel voor de geleverde prestaties.

Onder meer vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE trokken we eind 2024 mee aan de kar om maximaal in te zetten op de uitvoering van bevoegdheden in het werkveld en hiervoor geen uitstel te krijgen. Dit moet op de korte termijn mogelijk maken dat verpleegkundig specialisten hun duidelijke meerwaarde kunnen aantonen in het werkveld zodat vervolgens het raamwerk en de financiering uitgewerkt kunnen worden. Financiering is uiteraard van essentieel belang. Daar mee starten vanaf het moment van de implementatie van nieuwe functies werkt vaak verlammend en dus stagnerend. Dat wilde NETWERK VERPLEEGKUNDE te allen tijde voorkomen.

Financiering uitwerken

Als verpleegkundig specialist volg je patiënten op naar gelang je specialisatie. Dat gebeurt vandaag enkel in een ziekenhuissetting. In de toekomst moet ook in de thuisverpleging, de woonzorgcentra, de huisartsenpraktijken, de instellingen voor personen met een handicap, … de verpleegkundig specialist actief zijn om te helpen bij de opvolging en implementatie van de snelle klinische evoluties in de verpleegkunde. NETWERK VERPLEEGKUNDE stelde op vraag van haar werkgroep Verpleegkundige Directies een modelcontract op voor de implementatie van een interprofessionele samenwerkingsovereenkomst (IPSO). Dit moet de aanstelling van een verpleegkundig specialist in de eerste en tweede lijn faciliteren.

IPSO-ontwerp als basis

Het IPSO-ontwerp dient als voorbeeld of als basis voor het opstellen van een eigen overeenkomst binnen de zorginstelling en dienst. Het IPSO-ontwerp kan en moet dus aangevuld en aangepast worden aan de eigen sector, instelling en diensten. Het bevat alle wettelijk vereiste vermeldingen. De Juridische Adviesgroep voegde wel deze zin toe: “Hoe dan ook neemt de verpleegkundig specialist contact wanneer de door de arts voorgestelde wijzigingen méér bedragen dan twintig procent van de lopende behandeling.” Dat staat niet in het KB van 14 april 2024 vermeld, maar is voor NETWERK VERPLEEGKUNDE een belangrijke nuance om toe te voegen. Zo proberen we enigszins te voorkomen dat de verpleegkundig specialist vooral poliklinisch ingezet zal worden met als hoofdtaak het stellen van medische handelingen, waardoor de verpleegkundig specialist dreigt onvoldoende beschikbaar te zijn aan het bed van de patiënt of als klinische ondersteuning van andere verpleegkundigen.

Verder werd ook deze zin toegevoegd: “De inning van de honoraria en vergoedingen voor de uitgevoerde handelingen en technieken van de verpleegkundig specialist gebeuren door de instelling/organisatie. In geen geval ontvangt de verpleegkundig specialist een vergoeding direct van de patiënt.” Dit beperkt meteen ook de nood aan een aparte nomenclatuur voor de verpleegkundig specialist. NETWERK VERPLEEGKUNDE is namelijk geen voorstander van prestatieverpleegkunde voor de verpleegkundig specialist. De prestaties zouden geïntegreerd moeten worden in het Budget Financiële Middelen (BFM) willen we voorkomen dat verpleegkundige zorg en dus ook de financiering voortaan afgemeten worden aan een nomenclatuur. Dat zou niet ten goede komen aan de zorg voor de patiënten en bewoners, en staat haaks op de expliciete vraag van verpleegkundigen om meer tijd te hebben voor de uitvoering van de zorg.

Verloning verpleegkundig specialist

Hoe de verpleegkundig specialist zal ingeschaald worden is nog niet voor alle zorginstellingen gekend. IFIC beschrijft namelijk functies op het terrein, weegt ze en kent zo een verloningsklasse toe. Dat betekent dat zolang de functie niet in de wetgeving staat en dus in het werkveld actief is, er geen definitieve uitspraken kunnen worden gedaan op basis van het functieclassificatiesysteem. Pas wanneer deze functie actief wordt in het werkveld, kan IFIC dit beschrijven en een loonklasse toekennen.

Erkenning als verpleegkundig specialist

De verpleegkundig specialist is minstens een verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ), heeft een masterdiploma in de verplegingswetenschap en een bewijs van tewerkstelling in de laatste vijf jaren voorafgaand aan de erkenningsaanvraag van minstens 3.000 effectieve uren binnen een bepaalde zorgcontext of specialisatiedomein als VVAZ. Daarnaast zijn er overgangsmaatregelen voorzien voor wie een diploma VVAZ heeft, een master in de gezondheidswetenschappen, een bewijs van competenties eigen aan de verpleegkundig specialist en een bewijs van tewerkstelling voorafgaand aan 1 januari 2025 van minstens 3.000 effectieve uren binnen een bepaalde zorgcontext of specialisatiedomein waarin dezelfde bekwaamheden als de verpleegkundig specialist werden uitgevoerd. De erkenning kan nog aangevraagd worden tot en met 1 januari 2029 via het e-loket van het Departement Zorg.

Beroeps- en competentieprofiel verpleegkundig specialist

Op 12 november 2024 werd het nieuwe beroeps- en competentieprofiel voor de verpleegkundig specialist voorgesteld, uitgewerkt door de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV). Dit vervangt het goedgekeurde profiel van 2017 en 2018. Raadpleeg het beroeps- en competentieprofiel.

Goed verzekerd als verpleegkundig specialist

NETWERK VERPLEEGKUNDE heeft voor haar leden een uitgebreide beroepsaansprakelijkheidsverzekering, die ook van belang is voor de verpleegkundig specialist. Deze verzekering dekt schade die je tijdens je werk als verpleegkundig specialist aan derden toebrengt. In de polis zit een waarborg voor rechtsbijstand. Dit is de meest uitgebreide dekking, zonder vrijstelling en aan een lage premie. Klik voor meer informatie.


Antipsychotica bij dementie: hoe verpleegkundigen een bijdrage kunnen leveren aan verantwoord gebruik

Bij personen met dementie treedt een progressieve cognitieve achteruitgang op, waarbij gedragsmatige en psychologische symptomen zoals apathie, depressieve symptomen, agressie en  angstgevoelens kunnen optreden. Deze symptomen kunnen een impact hebben op de kwaliteit van leven van zowel de patiënt als op die van hun mantelzorgers en zorgverleners. Om deze symptomen te behandelen, worden soms antipsychotica voorgeschreven.

De plaats van antipsychotica bij de behandeling van gedrags- en gemoedsveranderingen is echter niet overtuigend. Er is een beperkte werkzaamheid, maar daarnaast vooral een negatieve risico-baten balans aangetoond. Een recent gepubliceerde studie in BMJ onderstreept de mogelijke risico’s die gepaard gaan met het gebruik van antipsychotica bij personen met dementie (Mok et al., 2024). Deze studie bevestigde dat het gebruik van zowel klassieke als atypische antipsychotica geassocieerd werd met een verhoogd risico van diverse uitkomsten (o.a. pneumonie, fracturen, myocard infarct, hartfalen etc.) (Mok et al., 2024).

Niet ongewoon is er een uitlokkende factor aanwezig die de gedragsstoornissen kan verklaren bij de persoon met dementie. Alvorens een medicamenteuze therapie te overwegen, wordt ten eerste aangeraden om de situatie waarin de gedrags- en gemoedsveranderingen zich voordoen, te analyseren vanuit een interdisciplinaire bril. Hierbij is het van belang het (levens)verhaal van de persoon goed te kennen, zicht te hebben op de uitlokkende factoren (fysieke oorzaken, onvervulde behoeften, onvoldoende afstemming op de persoon z’n identiteit of omgevingshinder) en te kijken wat de impact van de gedragsveranderingen zijn op de persoon zelf, z’n omgeving en op zorgverleners (Gillis et al., 2023). ‘Wie lijdt er onder?’ is een belangrijke vraag. Wanneer het antwoord niet de persoon met dementie zelf is, is een kritische houding naar antipsychotica aangewezen. Wanneer er bij de persoon met dementie echter duidelijk ernstig lijden aanwezig is, is het aangewezen de situatie zo snel mogelijk met een arts te bespreken. Want naast een niet-gepast gebruik van antipsychotica, zijn er ook tal van situaties in de praktijk waar ondergebruik van antipsychotica of andere psychotrope middelen aanwezig is.

In een volgende stap kunnen niet-medicamenteuze interventies overwogen worden. De evidentie van bestaande therapieën, zoals aroma- of muziektherapie, maar ook cognitieve stimulatie,  varieert echter nog sterk (Cho et al., 2023). De boodschap blijft om de interventie af te stemmen op maat van de patiënt, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke voorkeuren, interesses of geschiedenis van de patiënt. Deze niet-medicamenteuze interventies verminderen negatieve emoties zoals stress, angst en frustratie en versterken positieve emoties. De regelmaat van het toedienen van niet-farmacologische interventies is belangrijker dan de frequentie. Wanneer positieve emoties met regelmaat van bijvoorbeeld twee keer per week gestimuleerd worden, zal dit positieve gevoel uiteindelijk blijven hangen. Mensen met dementie hebben weliswaar vaak te kampen met geheugenverlies, maar hun geheugen voor gevoel blijft gelukkig bewaard (Karacsony et al., 2022).

Verpleegkundigen kunnen bijdragen aan het succes van deze interventies door opleidingen te volgen in persoonsgerichte zorg [a] (Lim, 2015) en door zorgkundigen en/of mantelzorgers laagdrempelig op te leiden en hen te stimuleren in het toepassen van niet-medicamenteuze interventies.

Wanneer antipsychotica toch overwogen worden, moet de behandelingsduur zo kort mogelijk zijn en de dosis zo laag mogelijk. Zodra verbetering optreedt in de gedrags- en gemoedsveranderingen, moet bovendien de (geleidelijke) afbouw al in overweging genomen worden. Verpleegkundigen kunnen hierin bijstaan door eerst mee de bijwerkingen van antipsychotica te herkennen, mee het effect van de therapie te beoordelen, en bij de afbouw de gedragsproblemen op te volgen en mogelijke afbouwproblemen te melden[b] (Jordan et al., 2015). Daarnaast is het belangrijk om patiënten en mantelzorgers voortdurend te informeren.  Zelfs indien antipsychotica gedurende lange tijd werden voorgeschreven, kan een zorgvuldige afbouw alsnog veilig overwogen worden (Van Leeuwen et al., 2018).

Referenties

Cho, E., Shin, J., Seok, J. W., Lee, H., Lee, K. H., Jang, J., Heo, S.-J., & Kang, B. (2023). The effectiveness of non-pharmacological interventions using information and communication technologies for behavioral and psychological symptoms of dementia: A systematic review and meta-analysis. International Journal of Nursing Studies, 138, 104392.

Gillis K, van Diermen L, Lahaye H, De Witte M, De Wit Y, Roelant E, Lips D, Zhiri A, Hockley J, Van Bogaert P. Effect of need-based care on behavioural and psychological symptoms in residents with dementia and formal caregivers’ distress in nursing homes: a three-arm cluster randomized controlled trial. Eur Geriatr Med. 2023 Oct;14(5):1083-1096.

Jordan, S., Gabe-Walters, M. E., Watkins, A., Humphreys, I., Newson, L., Snelgrove, S., & Dennis, M. S. (2015). Nurse-Led Medicines’ Monitoring for Patients with Dementia in Care Homes: A Pragmatic Cohort Stepped Wedge Cluster Randomised Trial. PLOS ONE, 10(10), e0140203.

Karacsony, S. and Abela, M.R.L. (2022), Stimulating sense memories for people living with dementia using the Namaste Care programme: What works, how and why?. J Clin Nurs, 31: 1921-1932.

Lim, L. S. (2015). Review: In patients with dementia who live in care homes, some nondrug interventions reduce agitation. Annals of Internal Medicine, 162(12), JC3.

Mok, P. L. H., Carr, M. J., Guthrie, B., Morales, D. R., Sheikh, A., Elliott, R. A., Camacho, E. M., van Staa, T., Avery, A. J., & Ashcroft, D. M. (2024). Multiple adverse outcomes associated with antipsychotic use in people with dementia: population based matched cohort study. BMJ, e076268.

Van Leeuwen, E., Petrovic, M., van Driel, M. L., De Sutter, A. I., Stichele, R. Vander, Declercq, T., & Christiaens, T. (2018). Discontinuation of Long-Term Antipsychotic Drug Use for Behavioral and Psychological Symptoms in Older Adults Aged 65 Years and Older With Dementia. Journal of the American Medical Directors Association, 19(11), 1009–1014.

[a] https://www.dementie.vlaanderen/

[b] Bij de afbouw van antipsychotica kunnen wanen, hallucinaties of agressie/agitatie optreden. Meer info over de afbouw via https://farmaka.bcfi.be/nl/formularium/665