Veilig omgaan met vervallen en ongebruikte geneesmiddelen

Door apr. Simon Boonaert

Geneesmiddelen zijn geen gewone producten: de afvalverwerking vereist een specifieke aanpak om risico’s voor gezondheid, privacy en milieu te vermijden. Vervallen of ongebruikte geneesmiddelen breng je terug naar de apotheek. Vaak ben je als verpleegkundige het eerste aanspreekpunt en kan je de patiënt hierover informeren.

Waarom correcte vernietiging essentieel is

Vervallen of ongebruikte geneesmiddelen bevatten actieve stoffen die, bij slechte bewaring of verwerking schadelijk kunnen zijn voor mens en milieu. Ze horen niet thuis in de vuilnisbak of het toilet, en mogen ook niet worden aangeboden aan het recyclagepark. Antibiotica vormen hierbij een belangrijk voorbeeld: wanneer ze via het afvalwater in het oppervlaktewater terechtkomen, kunnen ze bijdragen aan de ontwikkeling van antibioticaresistentie. Bovendien kunnen geneesmiddelen bij gebruik anders dan voorgeschreven gevaarlijk zijn. Daarom is het belangrijk om deze niet langer dan nodig thuis te bewaren.

Inzameling van vervallen of ongebruikte geneesmiddelen

Volgens het KB van 21 januari 2009 heeft de apotheker de plicht om vervallen of ongebruikte geneesmiddelen (ook als ze niet in die apotheek werden aangekocht) te aanvaarden als ze op de juiste manier worden aangeboden. Het is hierbij belangrijk om de medicatie zonder verpakking en bijsluiter aan te bieden om het werk van de apotheker te vergemakkelijken. Om medische informatie geheim te houden wordt het etiket best verwijderd of onleesbaar gemaakt voor deze wordt weggegooid.

In samenwerking met de gewesten organiseert en financiert de gehele farmaceutische sector een selectieve inzameling van vervallen of ongebruikte geneesmiddelen. In 2023 werd op deze manier 431 ton geneesmiddelen ingezameld en vernietigd in Vlaanderen.

Wat zal de apotheker terugnemen?

  • Niet-gebruikte (zet)pillen en capsules (mogen nog in de strip zitten), inclusief homeopathische en dierengeneesmiddelen.
  • Restjes zalf in de tube.
  • Siropen en (restanten van) vloeibare geneesmiddelen (bv. neus- en oordruppels) in hun flessen.
  • Niet-gebruikte patches.
  • Restanten van sprays en aerosolflacons.
  • Voorgevulde spuiten in hun blisterverpakking.

Wat zal de apotheker niet terugnemen?

Lege verpakkingen van geneesmiddelen Recyclage
Lege en propere glazen flesjes ♻ glasbol of via huis-aan-huis ophaling
Injectienaalden ♻ In een naaldcontainer via recyclagepark of ophaling klein gevaarlijk afval (kga)
Lege en propere plastic flesjes ♻ blauwe pmd-zak
Lege doordruk- en kunststofverpakkingen ♻ huishoudelijk restafval
Niet-geneesmiddelen Recyclage
Restanten van cosmetica ♻ huishoudelijk restafval
Dieet- en babyvoeding, vitaminebereidingen en kruidenproducten ♻ huishoudelijk restafval of gft
Restanten van chemicaliën en cosmetica met gevaarlijke stoffen ♻ recyclagepark
Radiografieën ♻ ziekenhuis, recyclagepark of kga

Meer info over wat te doen met vervallen geneesmiddelen vind je terug op www.apotheek.be.


Van wereldvoorbeeld naar bestuurlijk fiasco?

Door Jef Adriaenssens

Er staat een ingrijpende reorganisatie op til van het netwerk rond evidence-based practice in België. Het RIZIV en de FOD Volksgezondheid beslisten om de federale financiering van Evikey en haar vzw’s eind 2025 stop te zetten. Zij zien vanaf 1 januari 2026 hun financiële middelen naar het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) gaan. Jef Adriaenssens, voorzitter van Ebpracticenet, bestuurder bij WOREL en staflid van Cebam, geeft tekst en uitleg.

Evikey is het Belgische netwerk voor evidence-based practice (EBP). Het brengt expertisecentra, EPB- en gezondheidsactoren samen en beheert belangrijke EBP-databanken en richtlijnen voor verschillende gezondheidszorgberoepen. Misschien zegt Evikey je niets, maar CDLH, Cebam, Ebpracticenet, WOREL, Minerva, … doen zeker en vast een belletje rinkelen. Al deze vzw’s verliezen vanaf 1 januari 2026 hun werkingsmiddelen. Het KCE zal voortaan sturing geven aan EBP-gerelateerde activiteiten in ons land.

“Hoe dat er in de praktijk zal uitzien, weten we nog niet”, licht Jef Adriaenssens toe. “Er is nog veel onduidelijkheid op het vlak van rolinvulling, personeelsinzet en expertiseverdeling. Hierover gaan we in overleg met het KCE. De worstcasescenario’s die op tafel liggen, zijn die van collectief ontslag van onze medewerkers – met een braindrain tot gevolg – tot de ontbinding van de vzw’s. Daarnaast moeten verschillende cruciale projecten en processen, binnen onder meer Ebpracticenet, dringend opgestart worden om de continuïteit van de organisatie te waarborgen. Elke vraag om financiën voor deze projecten wordt momenteel tegengehouden. Mijn grootste vrees is dat we jaren achteruit gekatapulteerd worden. Alsof decennia van opbouw nooit hebben bestaan.”

België als pionier

In de jaren 90 werd evidence-based medicine (later evidence-based practice) wereldwijd op de kaart gezet door David Sackett en Gordon Guyatt[1],[2]. Zij legden aan de McMaster University in Canada de basis voor een methodiek die beslissingen in de zorg onderbouwt met wetenschappelijk bewijs, professionele expertise en patiëntwaarden. België behoorde tot de vroege aanhangers. Al in de jaren 90 ontstonden aan de universiteiten — organisch en met bescheiden middelen — academische EBP-kenniscellen zoals CEBAM, Minerva, WOREL, SESA en Ebpracticenet. Zij pionierden met richtlijnontwikkeling, kritische besprekingen, opleidingen en campagnes.

Toch bleef de impact op de praktijk aanvankelijk beperkt. Een scharniermoment volgde tussen 2016 en 2018, toen minister Maggie De Block aan het KCE de opdracht gaf om een plan uit te tekenen om de krachten te bundelen in een netwerkstructuur[3],[4], later gekend als Evikey. Op zes jaar tijd werd Evikey een performant platform met hoge output en zichtbare impact: duizenden richtlijnen (deels producten uit eigen ontwikkeling, deels buitenlandse gecontextualiseerde vertaalde content) via Ebpracticenet, degelijke patiëntinformatie via Gezondheid en Wetenschap en Info Santé, en een reeks opleidingen en sensibilisatiecampagnes via de kernpartners.

En dat met zeer beperkte middelen, amper 0,0066 procent van het gezondheidszorgbudget[5]. België werd over de jaren internationaal zelfs een voortrekker: het enige land met een groot, centraal, online, tweetalig, gratis en landbreed verspreid EBP-aanbod. De efficiëntie, academische kwaliteit en maatschappelijke meerwaarde stonden buiten kijf.

Jef: “Misschien was een zware netwerkkoepel niet meer nodig en was er nog wel ergens efficiëntiewinst te halen. Maar dat dit gebeurde zonder overleg of transitieplan heeft grote gevolgen. Deze beslissing is niet alleen strategisch onbegrijpelijk, ze is ook respectloos tegenover de wetenschappelijke inspanningen van de grote groep betrokkenen. In tijden waarin gezondheidszorg snakt naar betrouwbaarheid, transparantie en efficiëntie, kiest de overheid ervoor een performant netwerk abrupt droog te leggen. Als voorzitter van de grootste vzw binnen Evikey kijk ik met verslagenheid toe hoe alles dreigt verloren te gaan. Want EBP is geen modewoord of subsidiestroom. Het is een ethisch kompas voor goede zorg. En dat kompas verdient het om verdedigd te worden — wetenschappelijk, maatschappelijk en politiek. Dus, beleidsmakers, herzie het plan, kom op jullie stappen terug en ga in overleg met de stakeholders om te komen tot een constructieve oplossing.”

[1] Sackett DL, Rosenberg WM, Gray JA, Haynes RB, Richardson WS. Evidence based medicine: what it is and what it isn’t. BMJ. 1996;312(7023):71–72.

[2] Guyatt GH et al. Evidence-Based Medicine: A New Approach to Teaching the Practice of Medicine JAMA. 1992;268(17):2420–2425

[3] Adriaenssens J, Eyssen M, Mertens R, Benahmed N, Paulus D, Ameye F, Bossens M, Cauwenberg C, Cools A, Doms K, Everaert E, Gheysen M, Haelterman M, Laloup M, Malonne H, Meeus P, Penninckx W, Roisin T, Walraevens M. Het Belgische EBP Plan. Health Services Research (HSR). Brussels. Belgian Health Care Knowledge Centre (KCE). 2017. KCE Reports 291.

[4] Adriaenssens J, Jonckheer P, Vriesacker K, Sonnaert M, Van Bruystegem E, Eyssen M. The Belgian EBP Network: operationalisation of processes and governance structures for the Federal EBP Programme. Health Services Research (HSR) Brussels: Belgian Health Care Knowledge Centre (KCE). 2019. KCE Reports 317

[5] RIZIV. (2025). Gezondheidszorgbegroting 2025: Beslissing van de ministerraad. Geraadpleegd op 12 juli 2025, van https://www.riziv.fgov.be/SiteCollectionDocuments/gezondheidszorgbegroting_2025.pdf

Gevolgen voor jou als lid

De inkanteling van alle evidence-based informatie binnen het KCE heeft gevolgen voor de leden van NETWERK VERPLEEGKUNDE. Via hun lidmaatschap hebben zij namelijk toegang tot de CDLH-databank. Het KCE wordt door deze nieuwe regeling namelijk beheerder van CDLH. De beroepsorganisatie gaat in overleg om dit voordeel voor onze leden te blijven garanderen.


Een nieuw tijdperk in antistolling: van VKA naar DOAC

Door Marie Blondeel1,2 en Hein Heidbuchel3,4

Op 7 mei 2025 hield prof. dr. Hein Heidbuchel (Universiteit Antwerpen, UZA) een webinar voor Medicatie Meesterlijk — een initiatief van NuPhaC en het Centre for Research and Innovation in Care (Universiteit Antwerpen) om de farmacotherapeutische kennis van verpleegkundigen te verdiepen. Als vooraanstaand cardioloog en voormalig voorzitter van de European Heart Rhythm Association (EHRA) deelde prof. Heidbuchel zijn expertise over de plaats van directe orale anticoagulantia in de hedendaagse cardiovasculaire zorg.

Van klassieke bloedverdunners naar doelgerichte therapie

Waar vitamine K-antagonisten (VKA’s) zoals Marcoumar en Marevan jarenlang de hoeksteen waren van trombo-embolische preventie, luidden de directe orale anticoagulantia (DOACs) een nieuwe fase in. VKA’s werken aspecifiek en vereisen intensieve monitoring via INR-controles. DOACs (ook wel NOACs genoemd) remmen daarentegen selectief factor Xa of trombine en vereisen in de meeste gevallen geen routinecontroles. “We hoeven geen INR-bepalingen meer te doen. We geven een vaste dosis en in sommige gevallen een vaste, gereduceerde dosis”, aldus prof. Heidbuchel. Deze eenvoud draagt bij aan betere kwaliteit van leven en therapietrouw bij patiënten.

Grenzen en verfijning van de standaard

Hoewel DOACs wereldwijd de voorkeur genieten, blijven er klinische uitzonderingen waarin VKA’s beter geschikt zijn. Bij mechanische hartkleppen en ernstige mitralisstenose leverden DOACs bijvoorbeeld inferieure resultaten op. “Daar toonden de DOACs niet beter te zijn. Integendeel”, aldus prof. Heidbuchel.

Ook andere patiëntkenmerken zoals nierfunctie, leeftijd en lichaamsgewicht bepalen de keuze en dosering. Elke DOAC wordt in meer of mindere mate renaal geklaard. De nierfunctie is daarom essentieel voor veiligheid. Er bestaan per DOAC specifieke doseerregels, doorgaans met reductie zodat de Cockroft-Gault klaring ≤50 ml/min wordt. Voor apixaban geldt een specifieke doseerregel, het zogenaamde 2-uit-3-principe. Dit houdt in dat de standaarddosering van 5 mg tweemaal daags wordt verlaagd naar 2,5 mg tweemaal daags wanneer twee van de volgende drie criteria van toepassing zijn: ouder dan 80 jaar, <60 kg of creatinine >1,5 mg/dL.

Praktijkcomplexiteit: interacties en adherentie

VKA therapie was zeer onderhevig aan interacties met andere geneesmiddellen of voeding. Ofschoon minder belangrijk voor DOACs, moeten toch een aantal interacties in overweging genomen worden. Geneesmiddelen die de P-glycoproteïne of CYP3A4 beïnvloeden, kunnen DOAC-spiegels verhogen en zo het bloedingsrisico doen toenemen. Prof. Heidbuchel wees op het belang van tabellen daarover (bv. in de EHRA Practical Guide on NOAC therapy*), softwareondersteuning en kritisch klinisch inzicht.

Een ander aandachtspunt is therapietrouw. Omdat er bij DOACs geen eenvoudige bloedtest beschikbaar is zoals bij VKA’s, is er geen objectieve bevestiging van inname. “Als men de medicatie niet neemt, is men niet beschermd”, klinkt het. Oplossingen zijn educatie, digitale herinneringen, (smart) pillendozen of opvolging via apotheekgegevens.

Chirurgie, combinatietherapie en toekomstperspectief

DOACs bieden het voordeel dat ze perioperatief voorspelbaar geklaard worden (afhankelijk van de nierfunctie). Hierdoor is bridging met heparines niet nodig. Ingrepen met een laag bloedingsrisico kunnen vaak gewoon doorgaan met het moment van de laagste plasmaspiegel als ideaal tijdstip. Voor andere ingrepen hangt het moment van de laatste dosis af van het type ingreep, DOAC en nierfunctie. Wederom: bekijk de overzichtelijke schemata die daarvoor bestaan.*

Er zijn klinische situaties met nood aan plaatjesremmers, zoals na stentimplantatie. Dat verhoogt evenwel het bloedingsrisico van ontstolling (DOAC of VKA). Prof. Heidbuchel benadrukte het belang van duidelijke communicatie in het dossier over hoelang welke combinaties moeten worden doorgenomen. “Een maand triple therapy (d.i. DOAC + 2 plaatjesremmers) na stenting voor acuut coronair syndroom is vaak het maximum nu”, lichtte hij toe. “Bij electieve stenting is dat zelfs verkort tot drie à zeven dagen. En bij stabiel coronair lijden (≥1 jaar na stenting) kan enkel de DOAC volstaan.”

Tot slot werd vooruitgeblikt naar factor XIa-inhibitoren — middelen in ontwikkeling die mogelijks even efficiënt antitrombotisch werken en met nog lager bloedingsrisico. De ontstollingswetenschap staat niet stil.

1 Departement Verpleeg- en Vroedkunde, Centre for Research and Innovation in Care (CRIC), Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen 
2
Nurse and Pharmaceutical Care (www.nuphac.eu)
3 Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen
4 Universitair Ziekenhuis Antwerpen
*: Steffel J, Collins R, Antz M, Cornu P, Desteghe L, Haeusler KG, Oldgren J, Reinecke H, Roldan-Schilling V, Rowell N, Sinnaeve P, Vanassche T, Potpara T, Camm AJ, Heidbuchel H. The 2021 European Heart Rhythm Association Practical Guide on the Use of Non-Vitamin K Antagonist Oral Anticoagulants in Patients with Atrial Fibrillation. Europace 2021;23(10):1612-1676.


Leren met patiënten in plaats van over

Bij VIVES krijgen studenten verpleeg- en vroedkunde een lespakket dat verder gaat dan theorie en techniek. Ze leren met ervaringswerkers en bouwen zo van bij de start aan echte patiëntparticipatie. Met de leergemeenschap die studenten, docenten en ervaringswerkers samenbrengt, groeit het besef: leren doe je niet enkel over de patiënt, maar des te meer van en met de patiënt.

De Hogeschool VIVES, met campussen in Kortrijk, Brugge en Roeselare, kiest resoluut voor patiëntenparticipatie als een fundament van de opleiding. Doorheen lessen, stages en opdrachten maakt VIVES plaats voor de stem van patiënten en cliënten. Het begon als een klein initiatief binnen de geestelijke gezondheidszorg, maar intussen is het een breed gedragen aanpak in de opleidingen verpleegkunde, vroedkunde en sociaal werk. Met de leergemeenschap als motor. “Studenten en patiënten vormen allebei kwetsbare groepen”, zegt Bart Debyser, lector en onderzoeker. “Toch hebben ze elk waardevolle inzichten die jammer genoeg niet altijd gehoord worden. Met onze leergemeenschap Participatie in zorg en welzijn inspireren we zorgvragers, mantelzorgers, studenten, docenten en zorgverleners om de voordelen te omarmen van patiëntenparticipatie in alle fasen van het onderwijs: van voorbereiding over uitvoering tot en met de evaluatie van onderwijsactiviteiten.”

Ervaringswerkers bouwen mee aan het lespakket

Op elke campus waar een bacheloropleiding verpleegkunde wordt georganiseerd, is er een ervaringswerker aan de slag. Op de campus in Roeselare bijvoorbeeld schuift Fien Neirynck mee aan tafel. Ze is mantelzorger en ervaringswerker. “Ik geef input bij lessen, lees cursussen na en vul ze aan, en bespreek met lectoren welke thema’s studenten het best leren kennen. Denk aan de impact van ziekte op relaties, het gezinsleven of seksualiteit.”

Ervaringswerkers vormen samen met de lector een tandem bij de voorbereiding. De werkvormen variëren, gaande van gesprekstechnieken oefenen tot diepgaande rollenspelen. Die aanpak maakt indruk. “Sommige studenten focussen in het begin enkel op hun techniek. Tijdens rollenspelen confronteer ik hen daarmee, op een heel waarheidsgetrouwe manier. Dan voelen ze hoe pijnlijk dat kan zijn. Dat moment vergeten ze nooit.”

Bart benadrukt dat patiëntenparticipatie veel verder gaat dan alleen tijdens de behandeling van een medische aandoening. “We werken met een diverse poule van ervaringswerkers. We behandelen casussen van diagnose tot thuiszorg en laten ervaringswerkers aan het woord met diverse achtergronden op het vlak van inkomen, religie, voorkeuren, … Zo moedigen we een open mindset aan.”

Van student tot ambassadeur

VIVES gelooft in participatie vanaf de eerste les tot op de werkvloer. “We willen studenten vormen tot ambassadeurs van patiëntenparticipatie”, vervolgt Fien Hauspie, lector verpleegkunde en betrokken bij de leergemeenschap. “Ze komen terecht in zorginstellingen waar participatie soms nog zoek is. Toch merken we dat studenten daar vaak het verschil maken. Ze stellen vragen, zoeken dialoog en proberen ruimte te creëren.”

Vier keer per jaar komen docenten, studenten, ervaringswerkers en mensen uit het werkveld samen. De leergemeenschap wil namelijk behalve studenten ook het werkveld en andere onderwijsinstellingen inspireren. “We beantwoorden concrete vragen zoals: Hoe vind je ervaringswerkers? Hoe werk je samen? Hoe voorzie je correcte vergoedingen of ondersteuning? Hoe betrek je patiënten tijdens stages? Zo maken we dat participatie niet eindigt bij mooie woorden, maar zichtbaar wordt in de opleiding en in de zorginstellingen.”


Inhalatiemedicatie: tien regels voor veilige zorg

Door Nienke Dijkstra1 en Bianka Zandee2

1 Hoofddocent Farmakunde, onderzoeker Hogeschool Utrecht, Nederland. Internationaal lid NuPhaC netwerk

2 Apotheker en docent Farmakunde, Hogeschool Utrecht, Nederland

Het juiste gebruik van inhalatiemedicatie bij COPD en astma is belangrijk voor een effectieve behandeling, maar het merendeel van de patiënten lukt dit niet 1,2. Problemen zoals krachtig inademen, het niet (goed) schoonmaken van de voorzetkamer, en bijwerkingen zoals schimmelinfecties van het mondslijmvlies (orofaryngeale candidiase) komen vaak voor1-3. Hierdoor worden de uitkomsten van de therapie niet altijd bereikt. Goede begeleiding is daarom belangrijk.

Verpleegkundigen en veilige zorg bij inhalatiemedicatie

Verpleegkundigen spelen een essentiële rol bij het juiste gebruik. De ‘regel van tien voor medicatieveiligheid’ biedt een gestructureerde aanpak voor veilige zorg voor, tijdens en na medicatietoediening4. Elke regel bevat standaardvragen en acties. Regels één tot en met vijf zijn voor veel verpleegkundigen bekend en daarom samengevat, de vijf extra regels worden uitgebreider beschreven.

Regels 1-5

Controleer of de juiste persoon het medicijn volgens voorschrift inneemt en let op de juiste inhalator/inhalatietechniek, dosering, tijdstip en toedienroute. Voor inhalatiemedicijnen bij astma en COPD bestaan verschillende toedieningsvormen. Voor elke vorm en bijbehorende techniek zijn instructies beschikbaar bij de Belgian Respiratory Society (Inhalation video’s).

Regel 6

Weigert de patiënt het medicijn, dan kan je met behulp van motivational interviewing de reden van weigering verkennen en het belang van inname bespreken om de patiënt te stimuleren de medicatie te nemen5.

Regel 7

Ga na of de patiënt kennis heeft over het juist innemen van de medicatie. Vraag de patiënt het medicijn te gebruiken en controleer de uitvoering.

Regel 8

Controleer of de patiënt uitdagingen ervaart bij het gebruik en of hij oplossingen kent of weet bij wie hij terecht kan. Bij onvoldoende kennis en uitvoering, ga over op regel negen.

Regel 9

Geef advies dat past bij de situatie van de patiënt en diens inhalatietechniek6. Extra adviezen kunnen zijn: het gebruik van slimme digitale inhalatoren/voorzetkamers die de ademtechniek controleren en gepersonaliseerde tips geven. Deze verbeteren het gebruik en ze worden vergoed door verzekeraars 7,8. Wijs op inhalatie instructievideo’s (Inhalation video’s).

Regel 10

Als laatste stap controleer je of de patiënt weet waar hij op moet letten en wat het effect is bij juist gebruik. Vraag de patiënt het advies aan je uit te leggen (teach-backmethode). Stem met de patiënt af wanneer het gebruik opnieuw gecontroleerd wordt en ook het mondslijmvlies en de mate van benauwdheidsklachten (Je kan dan vragen naar frequentie van klachten en of dat veranderd is).

Bronnen

1 Verstappen W. 2016. Gebruikersfouten bij inhalatiemedicatie. Huisarts & Wetenschap.  https://www.henw.org/artikelen/gebruikersfouten-bij-inhalatiemedicatie

2 Sanchis, J., Gich, I., Pedersen, S., & Team, A. D. M. I. (2016). Systematic review of errors in inhaler use: has patient technique improved over time?. Chest150(2), 394-406.

3 Farmacotherapeutisch kompas. Corticosteroiden inhalatie. Geraadpeegd op 20 maart 2025 van https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/corticosteroiden__inhalatie

4 Dijkstra, N. 2023. Van vijf naar tien regels medicatieveiligheid. Nurse academy.

5 Richtlijn medicatietrouw. 2023. Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland.

6 Dierick (2024). Toolkit en slimme voorzetkamer bieden inzicht in therapieontrouw. Individuele aanpak therapieontrouw voor astma- en COPD-patiënten. Pharmaceutisch Weekblad. Geraadpleegd op 14 april 2025 van https://www.pw.nl/achtergrond/2024/toolkit-en-slimme-voorzetkamer-bieden-inzicht-in-therapieontrouw

7 Dierick, B. J., Achterbosch, M., Eikholt, A. A., Been-Buck, S., Klemmeier, T., van de Hei, S. J., … & van Boven, J. F. (2023). Electronic monitoring with a digital smart spacer to support personalized inhaler use education in patients with asthma: the randomized controlled OUTERSPACE trial. Respiratory Medicine, 218, 107376.

8 Novartis. Met Enerzair® Breezhaler® wordt astmacontrole een bereikbaar doel voor patiënten en artsen. Geraadpleegd op 26 maart 2025 van https://novartis-be-lux-newsroom-medical-press.prezly.com/met-enerzairr-breezhalerr-wordt-astmacontrole-een-bereikbaar-doel-voor-patienten-en-artsen?utm_source=chatgpt.com

Instructie voor juiste inhalatietechniek

Voor inhalatie

  • Klaarmaken van de medicatie/voorzetkamer
  • Bij dosisaerosol: medicijn schudden
  • Beschermdop van inhalator halen
  • Mond leegmaken

Tijdens inhaleren

Voor start van de inhalatietechniek

  • Rechte houding zittend/staand
  • Kin iets omhoog
  • Volledige uitademing naast mondstuk
  • Plaats het mondstuk tussen de tanden, lippen er omheen

Tijdens de inhalatietechniek

Techniek van inademen hangt af van type inhalator, raadpleeg de instructievideo per apparaat.

  • Bij een voorzetkamer:
  • Adem wel/niet inhouden is afhankelijk van type
  • Bij een fluitsignaal bij inademen dan volgende keer rustiger inademen
  • Uitademing naast het mondstuk

Bij gebruik van verschillende type inhalatoren: 5 min. tussen inhaleren.

Bij een schimmelinfectie: Neem contact op met de behandelaar en vraag om advies over doorgebruik.

Na het inhaleren

  • Beschermdop terugplaatsen op inhalator
  • Mond spoelen met water (gebitsprothese kan dan uit) en het eerste slokje water gorgelen en uitspugen en het tweede slokje mag men doorslikken. Indien niet mogelijk dan iets eten na het inhaleren
  • Schoonmaken voorzetkamer: 1 keer per week schoonmaken met lauw water en afwasmiddel en laat aan de lucht drogen
  • Tweemaal daags tandenpoetsen is wenselijk
  • Inhalator op droge plaats/kamertemperatuur bewaren

Informatie gebaseerd op inhalatieprotocollen, beschikbaar op www.inhalatorgebruik.nl


GLP-1-receptoragonisten in de behandeling van type 2 diabetes: inzichten uit het eerste Medicatie Meesterlijk webinar

Door Tinne Dilles1,2 en Christophe De Block3,4

1 Departement Verpleeg- en Vroedkunde, Centre for Research and Innovation in Care (CRIC), Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen
2 Nurse and Pharmaceutical Care (www.nuphac.eu)
³ Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen

4 Universitair Ziekenhuis Antwerpen

Op 26 maart 2025 verzorgde prof. dr. Christophe De Block (UAntwerpen, UZA) het eerste webinar in de reeks Medicatie Meesterlijk, een initiatief van NuPhaC en Centre for Research and Innovation in Care, UAntwerpen, om de kennis over farmacotherapie en farmaceutische zorg bij verpleegkundigen te verdiepen. Kon je er niet bij zijn? Hieronder een kleine snapshot over de plaats van GLP-1-receptoragonisten in de behandeling van type 2 diabetes mellitus.

De prevalentie van type 2 diabetes in België neemt toe (1). BMI, middelomtrek, fysieke activiteit en het eten van groenten en fruit zijn zeer belangrijke, beïnvloedbare risicofactoren (2). Door zorgvragers te ondersteunen bij leefstijlaanpassingen kunnen verpleegkundigen en andere zorgverleners het risico op diabetes type 2 verkleinen en de kwaliteit van leven en gezondheidsuitkomsten voor de zorgvrager verbeteren. Educatie over de invloed van niet-farmacologische interventies en begeleiding bij gedragsverandering maken een essentieel deel uit van de zorg. Gewichtsverlies geeft onmiddellijk voordelen en kan bij meer dan 15 procent zelfs resulteren in een remissie van type 2 diabetes (3-7).

Verschillende interagerende systemen zijn betrokken in het ziekteproces van diabetes type 2 en het ontstaan van hyperglycemie. De secretie van insuline door de pancreas neemt af terwijl die van glucagon toeneemt. De lever produceert meer glucose. In de hersenen is er een invloed op de werking van neurotransmitters. Spieren nemen minder glucose op. De nieren reabsorberen proportioneel teveel glucose. Lipolyse neemt toe. Ter hoogte van de darmen is er een verminderd effect van incretines. Incretines zijn darmhormonen (GLP-1 en GIP) die de secretie van insuline potentiëren na de voeding en vooral na het eten van suikers (8).

Ongecontroleerde glycemie bij diabetes type 2 kan leiden tot zware cardiorenovasculaire complicaties. De behandeling richt zich op een goede glycemiecontrole en lichaamsgewicht, en een beperking van de cardiorenovasculaire risicofactoren. Daarbij dient de complexiteit van de behandeling te worden beperkt en afgestemd op de zorgvrager (10).

Geneesmiddelen voor diabetes type 2 spelen in op de pathofysiologische processen. Er zijn dus verschillende types. Hier zoomen we in op de GLP-1-receptoragonisten (glucagon-like peptide-1) en GIP/GLP-1-receptoragonisten (glucose-afhankelijk insulinotroop peptide). GIP en GLP-1 zijn twee gastro-intestinale incretine hormonen. Ze stimuleren de insulinesecretie afhankelijk van het aanwezige glucose. GLP-1, onderdrukt bovendien de glucagonafgifte door de lever, vertraagt de maaglediging, en zowel GLP-1 als GIP zorgen voor een meer verzadigd gevoel. De glucose-afhankelijkheid vermindert het risico op hypoglycemie. Een aantal van deze geneesmiddelen verschenen de laatste maanden regelmatig in de pers, denk aan Semaglutide (Ozempic®) en Tirzepatide (Mounjaro®). De reden van deze aandacht is het sterke effect op de HbA1c controle en gewichtsverlies. Uit onderzoek bleek dat Semaglutide 1mg resulteerde in een HbA1c onder 7% bij 58 tot 79% van deelnemers en voor Tirzepatide 15mg wekelijks was dat bij 88 tot 97% van de deelnemers (10-11). Een gewichtsverlies van 10% of meer kon worden bekomen bij 13-27% bij het nemen van semaglutide 1mg en bij 47-69% bij tirzepatide 15mg. Bij tirzepatide 15mg kon een gewichtsverlies van 15% of meer worden vastgesteld bij 27 tot 30% van de deelnemers. Een dosis van 10 mg tirzepatide resulteerde bij 17-28% in een gewichtsreductie van 15% (10-19). De geneesmiddelen geven een belangrijke risicoreductie voor complicaties. De grootte van de effecten verschilt tussen de GLP-1-receptoragonisten die op de markt zijn. De combinatie van GLP-1- en GIP-receptoragonisten versterkt de therapeutische effecten zonder bijkomende ongewenste effecten.

Er bestaan GLP-1-receptoragonisten die dagelijks te injecteren zijn (Liraglutide (Victoza®)), of wekelijks (Semaglutide (Ozempic®); Dulaglutide (Trulicity®); Exenatide (Bydureon®)). Semaglutide (Rybelsus®) is een per os geneesmiddel. De wekelijkse subcutane injecties gebeuren bij voorkeur telkens op dezelfde dag, op een moment naar keuze, onafhankelijk van de maaltijd. De tijd tussen twee injecties bedraagt minimaal 72 uur. De orale toediening van semaglutide vraagt extra aandacht. Om voldoende biologische beschikbaarheid te hebben moet het geneesmiddel ingenomen worden op een volledig lege maag en moet het genomen worden met één of twee slokken water. Indien meer dan een half glas wordt gedronken, wordt het actief bestanddeel onvoldoende opgenomen. Na inname mag gedurende 30 minuten nog geen voeding, drank of andere geneesmiddelen worden ingenomen. Tirzepatide (Mounjaro®) wordt toegediend met een voorgevulde, wegwerpbare pen. GLP-1-receptoragonisten veroorzaken frequent gastro-intestinale klachten. Kleinere porties en het beperken van vette of pikante voeding kunnen helpen. Een voedingsdagboek kan helpen bepalen welke voeding voornamelijk aanleiding geeft tot klachten.

Let op: deze nieuwe klasse van medicijnen mag niet zomaar aan iedereen worden voorgeschreven: zwangerschap, borstvoeding, medullair schildkliercarcinoom zijn absolute contraindicaties. Ook is overmatig alcoholgebruik een relatieve contra-indicatie gezien het mogelijk risico op pancreatitis.

Referenties

  1. Diabetes Atlas, 3rd edition. International Diabetes Federation, 2006.
  2. https://findrisc.com/
  3. Garvey WT et al. Endocr Pract 2016;22(Suppl. 3):1–203
  4. Look AHEAD Research Group. Lancet Diabetes Endocrinol 2016;4:913–21
  5. Lean ME et al. Lancet 2018;391:541–51
  6. Benraoune F and Litwin SE. Curr Opin Cardiol 2011;26:555–61
  7. Sundström J et al. Circulation 2017;135:1577–85.
  8. DeFronzo RA. Diabetes. 2009;58:773-95.
  9. Davies MJ et al. Diabetes Care. 2022 ; 45(11):2753-2786
  10. Sorli C, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2017;5(4):251–260
  11. Pratley RE, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2018;6(4):275–286
  12. Ahrén B, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2017;5(5):341–354
  13. Ahmann AJ, et al. Diabetes Care. 2018;41(2):258–266;
  14. Lingvay I, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2019;7(11):834–844
  15. Zinman B, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2017;7(5):356–367
  16. Capehorn MS, et al. Diabetes Metab. 2020;46(2):100–109
  17. Aroda VR, et al. Lancet Diabetes Endocrinol. 2017;5(5):355–366
  18. Rodbard HW, et al. J Clin Endocrinol Metab. 2018;103(6):2291–2301
  19. Frias et al. Lancet Diab Endocrinol 2021 Sep;9(9):563-574

Meer info?

Consulteer de bijsluiter, www.bcfi.be, www.farmacotherapeutischkompas.nl of de Diabetesliga voor meer informatie over bijvoorbeeld dosissen, titratieschema’s, contra-indicaties, bewaarvoorschriften en voorlichtingsmateriaal.

Heb jij ook zin gekregen om je kennis in farmacotherapie te verdiepen? Check dan de aankomende webinars van Medicatie Meesterlijk.


De teach-backmethode bij medicatiecounselling: werd mijn uitleg wel echt begrepen?

Het begrijpen van het medicatieschema en de bijhorende instructies is een essentiële eerste stap voor goed medicatiebeheer door de patiënt of diens mantelzorger. Patiënten hebben regelmatig moeite met het begrijpen of onthouden van informatie die ze van hun zorgverleners krijgen. Dit kan leiden tot fouten in het medicatiegebruik en verminderde therapietrouw.

De teach-backmethode of terugvraagmethode

Een effectieve manier om te controleren of patiënten en/of hun mantelzorgers medicatie-gerelateerde informatie goed begrijpen, is de teach-backmethode – ook bekend als de terugvraagmethode. Hierbij vraag je als zorgverlener aan de patiënt om in eigen woorden uit te leggen wat er zojuist werd verteld. Deze methode geeft inzicht in welke info de patiënt effectief begrepen heeft, zodat de uitleg indien nodig kan worden bijgestuurd of aangevuld. Een bijkomend voordeel is dat door de informatie in eigen woorden te herhalen, deze beter wordt onthouden door de patiënt.

Hoe kan ik de teach-backmethode toepassen?

De teach-backmethode is eenvoudig toe te passen in de praktijk met de volgende stappen:

  • Geef duidelijke en eenvoudige uitleg over medicatie, bij voorkeur aan de hand van het medicatieschema. Vermijd hierbij vakjargon en geef beknopte instructies.
  • Vraag de patiënt vervolgens om de informatie in eigen woorden te herhalen. Belangrijk hierbij is om de vraag bij jezelf als zorgverlener te houden. Dit kan door de vraag op een open en niet-confronterende manier te formuleren: “Ik wil graag weten of ik het goed heb uitgelegd. Kan u mij vertellen hoe u deze medicatie gaat gebruiken?’. Zo vermijd je dat de patiënt het gevoel heeft gecontroleerd te worden.
  • Corrigeer misverstanden. Merk je dat de informatie niet volledig of correct werd begrepen, herhaal je uitleg, stuur bij of herformuleer.
  • Herhaal zoveel als nodig. Blijf informatie verduidelijken en vragen om in eigen woorden te herhalen tot de patiënt de info correct heeft begrepen.
  • Moedig een open communicatie aan. Creëer een veilige sfeer waarin patiënten zich op hun gemak voelen om vragen te stellen. Vraag expliciet of de patiënt zelf nog vragen heeft, er iets herhaald of opnieuw uitgelegd moet worden.

De teach-backmethode kan breed worden toegepast en is niet beperkt tot het verstrekken van medicatie-gerelateerde informatie alleen. Ook bij het geven van leefstijladviezen of praktische informatie over vervolgstappen in het behandeltraject is deze methode inzetbaar.  Daarnaast kan teach-back gebruikt worden om te toetsen of je een bepaalde handeling goed hebt uitgelegd, zoals het gebruik van een inhalator of het toedienen van een subcutane injectie. In dit geval kan je de patiënt vragen om de handeling even voor te doen nadat je de instructies gaf.

Bij wie gebruik ik de teach-backmethode?

In principe kan de methode bij iedereen en in elke zorgsetting gebruikt worden. Al is deze methode bijzonder nuttig bij mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden of bij diegenen die de Nederlandse taal niet goed beheersen. Bij hen is het extra belangrijk om eenvoudig te communiceren en te toetsen of informatie begrepen werd.

Conclusie

De teach-backmethode is een waardevolle techniek voor verpleegkundigen en andere zorgverleners om erop toe te kijken dat patiënten hun medicatie correct begrijpen en bijgevolg correct kunnen nemen. Door deze methode toe te passen, kunnen medicatiefouten worden verminderd en therapietrouw verbeterd.

 

Referenties

Brega AG, Barnard J, Mabachi NM, et al. AHRQ Health Literacy Universal Precautions Toolkit, Second Edition. : Agency for Healthcare Research and Quality; 2015.

Epstein H-AB. The Teach-Back Method to Build Patient’s Health Literacy. Journal of Consumer Health on the Internet. 2023;27(3):328-334. DOI: 10.1080/15398285.2023.2243786.

Ha Dinh TT, Bonner A, Clark R, Ramsbotham J, Hines S. The effectiveness of the teach-back method on adherence and self-management in health education for people with chronic disease: a systematic review. JBI database of systematic reviews and implementation reports. 2016;14(1):210-247. DOI: 10.11124/jbisrir-2016-2296.

Talevski J, Wong Shee A, Rasmussen B, Kemp G, Beauchamp A. Teach-back: A systematic review of implementation and impacts. PloS one. 2020;15(4):e0231350. DOI: 10.1371/journal.pone.0231350.

Door Laura Mortelmans

Departement Verpleeg- en Vroedkunde, Centre for Research and Innovation in Care (CRIC), Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen
Nurse and Pharmaceutical Care


Thuisverpleging met of zonder remgeld?

Hoewel dit is toegestaan rekenen vandaag nog maar weinig thuisverpleegkundigen remgeld aan bij hun patiënten. Dat creëert mogelijks foutief de perceptie dat die zorgen gratis zijn. Dat remgeld bestaat wel degelijk, en verschillende diensten voor thuisverpleging overwegen om het in de toekomt ook effectief te innen. “Transparantie over eventuele extra kosten en de vangnetten zoals de maximumfactuur zijn belangrijk voor de toegankelijkheid van de zorg”, benadrukt Luc Van Gorp, voorzitter van CM Gezondheidsfonds.

De optie voor geconventioneerde thuisverpleegkundigen om remgelden te vragen is niet nieuw. In Wallonië wordt het systeem frequenter toegepast. In Vlaanderen niet. “Het is in Vlaanderen een traditie bij thuisverpleegkundigen om geen remgeld te vragen”, zegt CM-voorzitter Luc Van Gorp. “Hierdoor wordt de patiënt beschermd tegen hoge uitgaven. Als gezondheidsfonds is het voor ons belangrijk dat patiënten kunnen blijven genieten van kwalitatieve zorg wanneer deze nodig is.”

Onderscheid thuiszorg en gezinszorg

Het honorarium van thuisverpleegkundigen wordt deels betaald door de ziekteverzekering, deels door de patiënt. Bij thuisverpleegkundigen spelen verschillende redenen om geen remgeld te vragen. Enerzijds zijn ze bang om patiënten te verliezen. Anderzijds komen er extra administratieve en financiële gevolgen voor hun patiënten bij kijken.

Door het amper vragen van remgeld krijgen patiënten verkeerdelijk het gevoel dat thuisverpleging gratis is. Zij betalen namelijk niets uit eigen zak omdat de vergoeding via de derdebetalersregeling gebeurt. Het resultaat: soms doen hulpbehoevenden een beroep op een thuisverpleegkundige voor taken die door gezinshulp – waarvoor ze wel een factuur krijgen – uit te voeren zijn. “Er is een tekort aan verpleegkundigen in de ziekenhuizen. De thuiszorg zal door thuishospitalisaties nog extra belast worden. ”

Correcte info essentieel

Het kernwoord in de gesprekken rond remgeld in de thuisverpleging? Correcte info, zowel voor de thuisverpleegkundige als voor de patiënt. “Voor ons staat het toegankelijk houden van de zorg centraal”, zegt CM-voorzitter Luc Van Gorp. “We zitten op de limieten van het zorgsysteem en moeten dus als sector nadenken over nieuwe systemen die haalbaar, houdbaar en betaalbaar zijn. We moeten onder andere bekijken welke taken echt voor een thuisverpleegkundige zijn en welke door gezinszorg kunnen gebeuren. Ook kunnen we de patiënt en mantelzorger versterken in wat ze zelf kunnen doen. Tegelijk moeten we voorkomen dat patiënten die professionele verpleegkundige zorg nodig hebben, die niet meer kunnen inschakelen door de financiële drempel. Daar zijn we als gezondheidsfonds bezorgd over, vooral voor de patiënten die regelmatig gezondheidszorg nodig hebben en waarvoor de remgelden oplopen.”

Het Intermutualistisch Agentschap IMA becijferde in 2023 de impact van een volledige doorrekening van remgelden in de thuisverpleging. Uit die studie bleek dat 9,6 procent van de patiënten jaarlijks 100 tot 249 euro aan remgeld zou betalen, 15,8 procent meer dan 250 euro en 6,5 procent meer dan 1.000 euro aan remgeld. “Die simulatie houdt geen rekening met de maximumfactuur (MAF), die in dat geval gelukkig zijn werk doet en patiënten met hoog oplopende remgelden beschermt. Op vandaag treedt de MAF in werking voor zo’n 30 procent van wie een beroep doet op thuisverpleging. Na het invoeren van remgeld – kleine bedragen, maar door de frequentie van thuisverpleegkundige zorgen wel vaak frequent te betalen – zouden heel wat meer mensen de maximumfactuur kunnen inroepen. We moeten samen nadenken over hoe we met nieuwe zorgmodellen toegankelijke en kwalitatieve zorg kunnen blijven bieden”, besluit Van Gorp.


NETWERK VERPLEEGKUNDE vraagt structurele aanpak van agressie in de zorg

Hulpverleners worden vaak geconfronteerd met agressie. De impact hiervan op welzijn en werkplezier is niet te onderschatten. Daarom vraagt NETWERK VERPLEEGKUNDE, samen met andere stakeholders, om deze problematiek op de politieke agenda te zetten en te werken aan een gecoördineerde aanpak tegen agressie in de zorg.

Verschillende zorgorganisaties, waaronder NETWERK VERPLEEGKUNDE, de Werkgroep Agressie in de Zorg en de Algemene Unie van Verpleegkundigen van België (AUVB), werken aan een memorandum met concrete voorstellen en beleidsmaatregelen tegen agressie in de zorg. Dit is evenwel nog niet breed verspreid en er is nood aan verdere afstemming met diverse stakeholders. Daarom pleit NETWERK VERPLEEGKUNDE ervoor dat elke beroepsgroep binnen de zorgsector de problematiek afzonderlijk opneemt en om in een volgende fase toe te werken naar een overkoepelend advies.

Steunpunt als centraal meldpunt en kenniscentrum

Een voorstel is de oprichting van een steunpunt voor agressiebejegening. Dit kan fungeren als meldpunt voor incidenten en als kenniscentrum rond agressiebejegening. Zorgverleners kunnen er incidenten melden en advies krijgen over hoe ze met agressieve situaties omgaan. Daarnaast zal het steunpunt gegevens verzamelen en analyseren, wat bijdraagt aan een beter begrip van de problematiek en de ontwikkeling van preventiestrategieën.

Het steunpunt zou worden aangestuurd door een referentengroep met verpleegkundige agressiebejegenaars, psychologen en administratieve medewerkers. “Door expertise te bundelen en gegevens beter te registreren, willen we structurele oplossingen en gerichte interventies uitwerken”, vertelt Geert Berden, hoofdverpleegkundige op de spoedgevallendienst en agressiebejegenaar in het St-Trudo Ziekenhuis in Sint-Truiden en coördinator van de Werkgroep Agressie in de Zorg. “We willen ook preventief werken. Agressie in de zorg is bovendien een breed probleem dat niet alleen verpleegkundigen treft, maar ook artsen, paramedici en andere zorgverleners. Daarom zoeken we ook samenwerkingen met initiatieven zoals Arts in Nood.”

Meer aandacht voor agressiebejegening in de opleidingen

Een andere maatregel is de oproep aan zorgopleidingen om agressiebejegening structureel te integreren in hun curricula. Momenteel varieert het aanbod per onderwijsinstelling en komt het thema soms nauwelijks aan bod. Nochtans is agressie een reëel probleem waarmee zorgverleners al vroeg te maken kunnen krijgen. Door studenten al in de opleiding bewust te maken van agressie en hen tools aan te reiken om ermee om te gaan, zijn ze beter voorbereid.

“We moeten af van het idee dat agressie ‘er nu eenmaal bijhoort’. Dat is een gevaarlijke mentaliteit die het probleem in stand houdt”, benadrukt Geert. “Zorgverleners hebben recht op een veilige werkplek en moeten leren hoe ze zichzelf en hun collega’s beschermen zonder dat dit ten koste gaat van de patiëntenzorg.”

Samenwerking met overheid en beleidsmakers cruciaal

NETWERK VERPLEEGKUNDE roept de overheden op om samen met de sector een actieplan uit te werken en te investeren in een structureel beleid. Dit omvat onder meer:

  • Een wetenschappelijk onderzoeksbeleid om de oorzaken en gevolgen van agressie in de zorg beter te begrijpen en effectieve preventiemaatregelen te ontwikkelen.
  • De bundeling en analyse van registratiegegevens, zowel overkoepelend als per sector, om trends en risicofactoren in kaart te brengen.
  • Permanente informatiecampagnes rond agressiepreventie, die zowel zorgverleners als het brede publiek sensibiliseren over dit probleem.

NETWERK VERPLEEGKUNDE blijft druk uitoefenen om deze problematiek hoger op de agenda te krijgen en om verschillende beroepsorganisaties te betrekken in een gecoördineerde aanpak. De oproep is duidelijk: agressie in de zorg verdient een structurele aanpak waarbij preventie, ondersteuning en beleid hand in hand gaan.


Kerncijfers geven inzicht in zorgactiviteiten GGZ

De FOD Volksgezondheid publiceerde drie rapporten over psychiatrische ziekenhuizen (PZ) en psychiatrische afdelingen in algemene ziekenhuizen (PAAZ) in 2022. Deze kerncijfers geven een beter inzicht in de zorgactiviteiten, de psychische aandoeningen en de gedwongen opnames in PZ en PAAZ doorheen dat jaar.

Zorgactiviteiten

In 2022 tellen we 114.489 opnames in psychiatrische ziekenhuizen en psychiatrische afdelingen in algemene ziekenhuizen. In zestien procent van de gevallen gaat het om partiële verblijven, waarbij een patiënt enkel overdag of ’s nachts in een instelling aanwezig is. Voor deze partiële hospitalisaties gaat het om een stijging van vijftig procent tussen 2012 en 2022, namelijk van 11.337 verblijven naar 16.915. Bij voltijdse verblijven stijgt het aantal met twee procent sinds 2012, al is er wel een daling van vijf procent van het aantal ligdagen.

Opvallend: in PZ worden meer mannen opgenomen dan vrouwen (28.026 mannen ten opzichte van 26.493 vrouwen), in PAAZ gaat het om meer vrouwen dan mannen (33.246 vrouwen ten opzichte van 26.724 mannen). Bij kinderen van 0 tot 9 jaar vinden we vooral jongens terug, terwijl het in de leeftijdsgroep van 15 tot 19 jaar vooral over meisjes gaat. Bij mannen is de meest vertegenwoordigde leeftijdsgroep die tussen 35 en 44 jaar, bij vrouwen tussen 15 en 19 jaar.

Psychische aandoeningen

In dertien à veertien procent van de opnames in PZ en PAAZ in 2022 gaat het om alcoholmisbruik. In PZ staan op nummer twee en drie een psychotische stoornis en schizofrenie van het paranoïde type. In PAAZ staat een depressieve stoornis zowel op de tweede als op de derde plaats. Een kwart van de vier- tot twaalfjarigen in PAAZ kreeg autismespectrumstoornis als hoofddiagnose. In PZ ligt dat percentage nog hoger. Bij dertien- tot zeventienjarigen gaat het om aanpassingsstoornissen en depressie. Volwassen kampen dan weer meer met depressie en alcoholmisbruik. Dat laatste wordt vaker gediagnosticeerd bij mannen (23,06 procent in PAAZ, 19,53 procent in PZ) dan bij vrouwen (11,50 procent in PAAZ, 11,9 procent in PZ). Vrouwen (30,77 procent in PAAZ, 19,90 procent in PZ) krijgen wel vaker de diagnose depressie dan mannen (20,33 procent in PAAZ, 9,91 procent in PZ).

Gedwongen opnames

In 2022 wordt één op tien personen opgenomen in een PZ of PAAZ door een wettelijke verplichting. Dat zijn 9.652 gedwongen opnames en betekent een stijging van 43,1 procent ten opzichte van 2013. De gemiddelde ligduur daalde de voorbije tien jaar wel, net zoals een lichte daling van de opnames met instemming van de patiënt: van 88,2 procent in 2013 naar 86,2 procent in 2022. Van de gedwongen opnames gaat het in 58,6 procent van de gevallen om mannen. De top vijf van diagnoses gaat van psychotische stoornissen, schizofrenie en bipolaire stoornissen tot aanpassingsstoornis en alcoholmisbruik.

Bron: https://www.health.belgium.be/nl/gezondheid/organisatie-van-de-gezondheidszorg/ziekenhuizen/registratiesystemen/mpg/publicaties-mpg