Internationalisering: de basis voor futureproof verpleegkundigen

Internationalisering: de basis voor futureproof verpleegkundigen

Tijdens de opleiding verpleegkunde krijgen studenten de kans om een buitenlandse ervaring op te doen. Van Alaska tot Zambia: de mogelijkheden om verpleegkunde in een ander land mee te maken zijn talrijk. En die leveren heel wat nuttige kennis en inzichten op. Tony Claeys, onderzoeker expertisecentrum zorginnovatie en coördinator VIVES LiveLab, zet zich in voor internationalisering en interprofessionalisering. Hij legt uit waarom dit zo belangrijk is.

Of je nu als student, zorgprofessional of docent naar het buitenland trekt: de ervaring die je opdoet en de inzichten die je meeneemt naar huis zijn bijzonder waardevol. “Je leert je eigen leefwereld beter kaderen op basis van competenties en inzichten die in een basisopleiding minder aan bod komen”, legt Tony uit. “De wereld is kleiner geworden. We ontmoeten elkaar digitaal en fysiek eenvoudiger en ook de migratie kunnen we niet ontkennen. Dat brengt een mix van culturen met zich mee. Door te kiezen voor een internationale ervaring leer je door verschillende brillen te kijken en groei je dichter naar elkaar toe, als mens en als zorgverlener. Als verpleegkundige is dat een zeer belangrijke vaardigheid. Je moet leren begrijpen waarom men in andere culturen soms op een andere manier naar de wereld kijkt.”

De kern van verpleegkunde

Belangrijker dan de inzichten aanleren, is ze ervaren in een authentieke context. Dat zet je aan om andere competenties te ontwikkelen. “Je wordt in het buitenland geconfronteerd met jezelf en met je eigen gewoontes. Maar de competenties die we hier aanleren lopen in andere landen niet gelijk. Hier mogen we als verpleegkundige niet hechten, maar in Afrika is het zeer normaal dat verpleegkundigen dit doen. We hebben de neiging om alles in hokjes te duwen. In het buitenland haalt de realiteit je snel in en ondervind je dat klinisch redeneren en coördineren onontbeerlijk zijn”, licht Tony toe. “Je wordt uitgedaagd om op zoek te gaan naar kennis, maar botst al snel tegen allerlei grenzen. Dat brengt je terug naar de kern.”

Een internationale ervaring draagt ook bij tot interdisciplinary learning. Daarbij leer je andere zorgberoepen kennen en ontdek je hoe je elkaar kan aanvullen of versterken. Dat kan je perfect meebrengen naar de Belgische werkvloer. “Als student toon je zo ook wat je waard bent. Dat voedt je zelfvertrouwen. Je leert er van elkaar en dat vind ik belangrijk, want de uitdagingen in de zorg lopen overal gelijk. Door die kruisbestuiving op verschillende niveaus pakken we de problemen samen aan.”

Weg van vooroordelen

Tony noemt een internationale ervaring een aanrader voor elke student en iedere zorgprofessional of docent. “Het stimuleert creativiteit en out of the box denken. Je steriliteitsprincipes blijven overeind, maar hoe ga je daar in een buitenlandse context mee om? Je zoekt die grenzen op en verlegt ze.” Of dat nu in Nederland of Oeganda is. De manier van organiseren is er anders dan in België, maar ook de wetgeving loopt niet gelijk. “Je leert die verschillen begrijpen, ook cultureel. Zo neem je afstand van vooroordelen, creëer je social awareness en voed je je sociale en communicatie skills. Dat draagt bij tot je persoonlijke en je professionele groei.”

Tot slot wil Tony nog kwijt dat buitenlandse stages niet altijd om competenties en technische handelingen draaien. “Je leert er dagelijkse vaardigheden die je als verpleegkundige wapenen tegen de uitdagingen op de werkvloer: stressbestendigheid, veerkracht, communiceren, omgaan met tegenslagen, … Dat kunnen we je op de schoolbanken niet bijbrengen, maar het zijn wel skills die je professioneel futureproof maken.”


Omgaan met psychose vanuit radicale hoop en sympathie

Ongeveer drie procent van de bevolking heeft ooit ondersteuning nodig voor psychotische symptomen. Dat wil zeggen dat iedereen wel iemand kent met een psychotische problematiek. In 33 vragen loodst het boek ‘Psychose begrijpen in 33 vragen’ je door alles wat je wil weten als plots iemand in je familie of vriendenkring een psychose meemaakt, je er zelf mee te maken krijgt of je professioneel voor een psychosegevoelige zorgvrager zorgt.

Stijn Vanheule, hoogleraar klinische psychologie en psychoanalyse (Universiteit Gent) en Jim Van Os, hoogleraar psychiatrische epidemiologie (UMC Utrecht) brachten hun expertise samen in het boek ‘Psychose begrijpen in 33 vragen’. Beiden zijn ze bestuurder van PsychoseNet. Vanwaar de nood om een boek te maken? “Als mensen googelen over psychose, krijgen ze vaak fragmentarische en tegenstrijdige informatie”, vertelt Stijn. “Dit boek is een referentiewerk dat alles samenbrengt wat voor patiënten, naasten of zorgverleners belangrijk kan zijn. We vertrekken vanuit de wetenschappelijke literatuur en maken de info bevattelijk. Denk aan theorieën over het brein, het herstelproces na een psychose, hoe antipsychotica werken, … Er doen nog heel wat misverstanden de ronde.”

Psychosespectrum

Dat een psychose een vonnis voor het leven is, leeft sterk bij veel mensen. Stijn beschikt in ieder geval over hoopgevender cijfermateriaal. “Een kwart van de mensen die ooit een klinische psychose doormaakt, zal volledig herstellen. Daarnaast is er een grote middengroep die afwisselend periodes doormaakt met en zonder psychoses. Bij dertig procent blijft het chronisch, ondanks therapeutische inspanningen. In het verleden heeft de psychiatrie zich wat verkeken op die kleinere, extreme groep. Dat geeft een vertekend beeld en leidt tot een vorm van hopeloosheid. Om het herstel te bevorderen, is het net belangrijk om te weten dat er een reële kans bestaat op een toekomst zonder symptomen. De meerderheid van de mensen herstelt goed. Soms niet volledig, maar een goede kwaliteit van leven is zeker mogelijk.”

Wat veroorzaakt een psychose?

Het boek doorbreekt het idee dat aparte ziektebeelden bestaan voor psychose. “In de wetenschappelijke literatuur zien we meer evidentie om te spreken van een psychosespectrum”, zegt Stijn. “Biologisch onderzoek toont aan dat subvormen van psychose geen verschillende biologische oorzaken hebben. We gaan sowieso te veel uit van biologisch determinisme. Maar 7 tot 8 procent van wat in onze genen zit, verklaart het ontstaan en verloop van psychoses. Contextuele en psychosociale determinanten zijn veel belangrijker. Veel mensen met een psychotische problematiek maakten op jonge leeftijd een trauma mee, behoren tot een minderheidsgroep of groeiden op in een grootstedelijke context in veel anonimiteit. Ook cannabis of andere drugs kunnen de ontwikkeling van een psychotische ervaring triggeren. Dat begrijpen we vandaag al een stuk beter dan in het verleden. Los daarvan is het grotendeels puur toeval of je ooit een psychotische ervaring meemaakt.”

Essentiële tip uit het boek

Het boek biedt een breed perspectief op de verschillende aspecten van psychoses en reikt heel wat praktische handvaten aan. “Hoe babbel je met iemand in een psychose, wat doe je beter wel en niet? Als ik één tip mag geven: neem een houding aan van radicale hoop en sympathie. Je volledig inleven in iemand met een psychose is onmogelijk, maar je kan vanuit compassie wel een sympathiserende houding aannemen. En hou hoop. Het zicht op een goed herstel is essentieel voor patiënten, naasten en zorgverleners.”


Vlaamse opleidingen verpleegkundige onder de loep

Goede punten voor de bacheloropleidingen, minder positief nieuws voor HBO5

Sinds 2020 telt de bacheloropleiding verpleegkunde vier jaar in plaats van drie. Dat is geen nieuws. Wat wel belangrijk is, is een evaluatie door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO Vlaanderen)[1] van deze vernieuwde opleiding met aandacht voor de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van Europese richtlijn 2005/36/EG. Daarnaast gaan we ook dieper in op het macrorapport[2] van de Vlaamse Overheid over de beoordeling van de Vlaamse HBO5-opleidingen. Toch worden er niet overal goede punten uitgedeeld. Vooral de HBO5-opleidingen hebben werk aan de winkel.

In 2015 kregen alle veertien bacheloropleidingen verpleegkunde in Vlaanderen een negatief accreditatiebesluit voor de Europese beroepstitel verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger. De bacheloropleiding tot verpleegkundige voldeed namelijk niet aan de door de EU vooropgestelde 4.600 uren, waarvan de helft klinische praktijk en minstens een derde theoretische vorming. En dus ging het hoger onderwijs aan de slag met als uitkomst een programma van vier academiejaren, 240 studiepunten en een contractstage in het vierde jaar. Tijdens het academiejaar 2021-2022 vond een externe beoordeling plaats door het door NVAO erkende evaluatieorgaan VLUHR-KZ. Daarbij werd enerzijds gekeken naar de opvolging van de Europese richtlijn voor de verpleegkunde-opleidingen. Anderzijds kwam ook de kwaliteit van het onderwijs aan bod. Op beide domeinen scoren de Vlaamse bacheloropleidingen volgens NVAO goed. Zo spreekt het rapport over grondig onderbouwde opleidingsprofielen en programma’s die rekening houden met de actuele eisen van het internationale vakgebied en werkveld.

Sterktes van de bacheloropleiding

Het rapport maakt melding van de positieve elementen en van de werkpunten voor de bacheloropleidingen. De NVAO spreekt dan ook over een veerkracht van de bacheloropleidingen die uitstraalt in een kwaliteitsvol en vernieuwend curriculum waarin de EU-richtlijn succesvol vorm krijgt. Zo prijst het de Vlaamse opleidingen voor het introduceren van de leerwerkplaats als stageconcept en als “een broedplaats voor innovaties”. De opleidingen verpleegkunde maken namelijk zeer goed gebruik van skillslabs, immersive rooms, high fidelity patiënt simulatoren, VR, …. Dit stimuleert het klinisch redeneren in alle zorgdomeinen. De Vlaamse onderwijsinstellingen gaan hierin zelfs verder dan Europese richtlijn voorschrijft. Al waarschuwt de NVAO wel dat blijvend praktijkonderzoek naar de effecten van simulatieonderwijs nodig blijft.

Daarnaast vermeldt de NVAO ook de andere sterktes van de opleiding zoals het hybride leren, het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden, de sterke feedbackcultuur aan de hand van portfolio’s, de ruimte voor de individuele ontwikkeling van de verpleegkundige door keuzevakken, de contractstage en de bachelorproef. Ook de hoge kwaliteit van toetsing, de deskundige opleidingsteams, de grote samenwerking en betrokkenheid van het werkveld en de grote tevredenheid van dat werkveld over het behaalde niveau van de pas afgestudeerden krijgt een positieve evaluatie. En de werkpunten? Die situeren zich op het integreren van het interprofessioneel samenwerken in de opleiding en op nog meer inzetten op de positieve beeldvorming van het verpleegkundig beroep. Complexe verpleegkundige zorg speelt zich niet enkel af in een ziekenhuis, maar ook in de ouderenzorg, de GGZ en de eerste lijn. Daarnaast moet er blijvend aandacht zijn voor de werkdruk en haalbaarheid van de opleiding. In het bijzonder tijdens het vierde jaar, wanneer de studenten 800 uur stage doen.

Probleem brugtraject

Voor wie van HBO5 naar het bachelorniveau wil doorgroeien, bestaat er een brugtraject. Dit verkort traject van 150 studiepunten werd ook door NVAO onder de loep genomen in een aanvullend onderzoek. Het brugtraject maakt, volgens de Codes Hoger Onderwijs, integraal deel uit van de bacheloropleiding. Zowel de bachelor, als het brugtraject krijgen een positieve beoordeling. Maar het rapport waarschuwt wel voor een “discrepantie tussen wat de titel verpleegkunde HBO5 impliceert en de daadwerkelijke toepassing van de EU-richtlijn in de HBO5-opleiding verpleegkunde. Zolang er geen duidelijk beroepsprofiel HBO5 verpleegkunde bestaat met een duidelijke positionering op de zorgladder, en zolang er geen overeenkomstig gevalideerd domeinspecifiek leerresultatenkader is, dienen de bacheloropleidingen verpleegkunde voorzichtigheid aan de dag te leggen met betrekking tot de aangenomen competenties en kennis verworven door de instroom vanuit de HBO5-opleidingen verpleegkunde. Zij dienen in staat te zijn deze tekorten in het klinisch instroomniveau op te sporen en te remediëren.”

Evaluatie van HBO5

Naast het rapport van de NVAO is er ook een specifiek rapport waar de NVAO en de Vlaamse onderwijsinspectie de twintig HBO5-opleidingen verpleegkunde in Vlaanderen van dichtbij onderzoeken op kwaliteit en kwaliteitsontwikkeling volgens zeven kwaliteitsverwachtingen. Zestien van de twintig scholen kregen een gunstig advies. De vier overige een ongunstig advies door vastgestelde tekorten in bepaalde trajecten of vestigingen. Drie van die vier scholen vertegenwoordigen samen zo’n veertig procent van het totale aantal HBO5-verpleegkundigen. “De onderwijsinspectie maakt zich voor die scholen ernstige zorgen over de kwaliteit van de aangeboden opleiding.”

Zo blijkt dat één op twee HBO5-opleidingen verpleegkunde de doelstellingen van niveau 5 niet haalt. De scholen stemmen het curriculum wel af op de noodzakelijke competenties in het werkveld, bouwen de brede basiszorg goed uit. Vanuit de stageplaatsen zijn ze dan weer tevreden over de sterk praktijkgerichte benadering, de bedsidebegeleiding en het vaardigheidsniveau van de studenten. Al uiten ze wel hun bezorgdheid over de theoretische kennis. Daarnaast stelden de beoordelingsteams heel wat inbreuken vast, al dan niet op de erkenningsvoorwaarden. En daar start een zeer complex verhaal, dat niet aangemoedigd wordt door de verminderde instroom in de scholen.

Resultaten en aanbevelingen

De onderwijsinspectie formuleert enkele concrete aanbevelingen om de HBO5-opleidingen kwalitatief te versterken. Eerst en vooral is er de nood aan een duidelijk profiel en een bijhorend gevalideerd doelenkader voor HBO5. De bezorgdheid over de toekomst van de HBO5-verpleegkundige en het opvolgen van de Europese richtlijnen brengen de haalbaarheid van de opleiding in het gedrang en maakt dat scholen zich geremd voelen om hun curricula bij te sturen. “Duidelijkheid over zowel het beroeps- als opleidingsprofiel conform het beheersingsniveau 5 van het Europees Kwalificatiekader en de toekomst van de HBO5-opleiding Verpleegkunde is nodig. Eens het beroepsprofiel op federaal niveau is vastgelegd, is het doorhakken van knopen over het profiel van de opleiding en het al dan niet voldoen aan de Europese richtlijn noodzakelijk op korte termijn”, staat in het rapport.

Daarin wordt in een tweede aanbeveling ook benadrukt dat het goed uitgebouwde klinisch onderwijs behouden moet blijven. HBO5 is een praktijkgerichte opleiding, ook al geeft de Europese richtlijn aan dat minstens de helft van de opleidingstijd moet bestaan uit klinisch onderwijs. De onderwijsinspectie dringt aan op een evenwichtig programma.

Over de taalgrens

In de Franstalige Gemeenschap is sinds 2016 de bacheloropleiding met een jaar en sinds 2017 de HBO5-opleiding met zes maanden verlengd. Dat leidde tot een daling van de inschrijvingen voor beide opleidingen (zie grafiek). Tussen 2016 en 2022 daalden de inschrijvingen voor HBO5 met zo’n 36 procent, voor de bachelor daalde tussen 2016 en 2020 met 10 procent. Dit scenario is in Vlaanderen absoluut de vermijden.

 

Bronnen cijfers: Chiffres baccalauréat de l’ARES et chiffres HBO5 de la FWB – 2021 en ikgaervoor 2020.

[1] Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie, Overzichtsrapportage bachelor in de verpleegkunde: kwaliteit door veerkracht en vernieuwing (15 februari 2023), https://www.nvao.net/nl/publicaties/overzichtsrapportage-vlaanderen-bachelor-in-de-verpleegkunde

[2] Macrorapport beoordelingen hbo5-opleidingen verpleegkunde (januari 2023), http://www.onderwijsinspectie.be/nl/andere-opdrachten/controles/beoordelingen-hbo5-opleiding-verpleegkunde


Als verpleegkundige op missie met B-FAST

Gunter Thijs, spoedverpleegkundige in Eindhoven, en Bart Rens, hoofdverantwoordelijke van de spoeddienst in AZ Sint-Maarten en voorzitter van de werkgroep Kritieke Diensten van NETWERK VERPLEEGKUNDE, werden met een militair vliegtuig samen met zo’n 80 andere hulpverleners en 20 logistieke medewerkers, overgebracht naar het Turkse Kirikhan om er de slachtoffers van de aardbevingen te helpen. We spraken met Gunter en Bart over deze missie.

Turkije en Syrië werden op 6 februari getroffen door hevige aardbevingen, met zware vernielingen, meer dan 50.000 doden en zeer veel slachtoffers als gevolg. De internationale hulp kwam al snel op gang. Ook vanuit ons land wordt ondersteuning geboden. Enkele dagen later trok een delegatie van het B-FAST-team naar Turkije om er een veldhospitaal op te richten met een spoeddienst, een OK, een moeder-kindafdeling, … Er is plaats om dagelijks meer dan honderd patiënten te behandelen en een twintigtal patiënten kan er de nacht doorbrengen in observatie. Na het logistieke team trok ook een medische delegatie van B-FAST naar het rampgebied. Bart Rens is een van hen en was meteen aan zijn proefstuk toe. “Ik ben al van kinds af zeer sociaal geëngageerd”, zegt hij een dag voor het vertrek naar Turkije. “Ik droomde van een internationale ervaring die mijn passie om mensen te helpen en me humanitair in te zetten combineert. Turkije is mijn eerste missie met B-FAST, want ik heb de opleiding nog maar pas afgerond.”

Gunter Thijs maakt al langer deel uit van B-FAST. Zijn eerste missie was in 2013. Kort na zijn opleiding ging hij naar de Filipijnen om hulp te bieden na de tyfoon Haiyan. Hij volgde nog extra opleidingen bij B-FAST en ging vervolgens nog mee naar Chili, Myanmar en Pakistan. Als team medic was hij ditmaal eerst betrokken bij het logistieke team dat naar Turkije vertrok. “Bij de opbouw van het veldhospitaal zorgde ik voor de gezondheid van het team en hielp ik mee om de spoedeisende hulp, het OK en recovery van het veldhospitaal zo snel en goed mogelijk op te bouwen. Nu ben ik hier actief als verpleegkundige”, vertelt Gunter.

Buiten de comfortzone

Wie zich voor B-FAST engageert volgt een opleiding waar je wegwijs wordt gemaakt in culturele verschillen die kunnen optreden, vaccinaties die nodig zijn, hygiënemaatregelen die je in een rampgebied kan nemen, … Maar ook andere praktische aspecten komen aan bod. “Zo moet je bijvoorbeeld al een opvangplan voor je huisdieren voorzien en vertellen ze je wat je het best in een vertrekkensklare rugzak stopt”, zegt Bart. “Soms moet je namelijk van het ene op het andere moment kunnen vertrekken.”

Al verschillen die benodigdheden van missie tot missie. Zo kreeg Bart voor Turkije de raad om extra warme materialen in zijn koffer te steken. “Het is er in deze periode niet zo warm. Er gaan ook steeds andere profielen mee naar het rampgebied. Nu is er vooral nood aan spoedverpleegkundigen en urgentieartsen.” Dat beaamt ook Gunter. “Wij slapen in warme tenten en degelijke slaapzakken. Voor de lokale bevolking is het moeilijker. We zitten in een berggebied. Overdag is het hier lekker warm, maar ’s nachts zakken de temperaturen vaak tot onder het vriespunt. De lokale mensen moeten zich warm proberen houden met kleine vuurtjes, waardoor ze in het ziekenhuis naast ons in de eerste dagen na de aardbeving heel wat patiënten met CO-intoxicatie behandelden. Op een bepaald moment hadden ze er ook te weinig zuurstof en moesten we bijspringen. Door de wisselende temperaturen behandelen wij heel wat kinderen en volwassenen met luchtwegproblemen.”

Drive om mensen te helpen

Na de B-FAST-opleiding beland je in een poule van zorgverleners die kunnen opgeroepen worden. Voor Turkije werd de vraag gesteld om veertien dagen ter plaatse te gaan. Daarna wordt de equipe afgelost door nieuwe mensen. “De termijn wordt zo begrensd omdat het werk fysiek en mentaal zwaar is. Je slaapt in tenten, werkt lange shiften en de omstandigheden zijn vaak confronterend. Je treedt er echt buiten je comfortzone”, vertelt Bart. “Wie meegaat met B-FAST moet kunnen omgaan met onduidelijkheden en wisselende situaties. Als spoedverpleegkundige ben je getraind in actie-reactie, een goede eigenschap voor zulke missies. B-FAST is een sterk concept met deskundige omkadering. Ik laat het vooral allemaal op me afkomen. Ook wat de taal betreft. Zorg is een universele taal en met het Engels trekken we ons wel uit de slag. Bovendien zijn er ook tolken voorzien door B-FAST die ervoor zorgen dat de patiënten op elk moment goed geïnformeerd zijn.”

Als B-FAST medewerker ga je vrijwillig mee op missie. Je kan hiervoor humanitair verlof nemen. Met de hr-dienst en de collega’s op de spoeddienst van AZ Sint-Maarten kon Bart meteen goede afspraken maken. “Op het werk kreeg ik zeer mooie reacties. Ik vind ook dat we mensen die dit soort internationale ervaring willen opdoen, de kans moeten geven”, zegt Bart. “Bij mijn terugkeer wil ik de samenhorigheid en mijn drive om mensen in nood te helpen doorgeven. Als ik ook maar één verpleegkundige kan overtuigen om de opleiding bij B-FAST te volgen en mee op missie te gaan, dan zal ik zeer tevreden zijn.” En de kritiek dat de hulp van België te laat komt? “Dat vind ik absoluut niet. Vroeger had B-FAST eerder de search-and-rescue-insteek, nu focussen we ons op een grondige voorbereiding en op hulp en ondersteuning op lange termijn.”

Van wondzorg tot fracturen

Het veldhospitaal van B-FAST bevindt zich in Kirikhan, een Turkse stad in de bergen. Het braakliggende en hellende stuk grond moest geëgaliseerd worden. Aan de ene kant van het terrein zijn ze bezig met de opbouw van een volledig containerdorp. Aan de andere kant staat een ziekenhuis van amper vijf jaar oud. Voor de aardbevingen werden er zo’n 1.800 patiënten per dag behandeld. Door de ramp zitten er barsten in het gebouw en is het dus niet langer operationeel. “Ze kampen ook met personeelsproblemen”, vertelt Gunter. “De lokale zorgverleners zijn enerzijds angstig om terug te keren naar het ziekenhuis, want de aarde beeft hier nog af en toe. Anderzijds zijn ze zelf of is hun familie slachtoffer van de ramp. Verpleegkundigen en artsen vliegen daarom in vanuit Ankara om te ondersteunen. Zij helpen ons bij de triage, het tolken en vertalen. Die samenwerking verloopt goed. Op vlak van eerste hulpverlening zijn er geen verschillen, ze zijn goed geschoold. Maar het type patiënten is anders. Turken gaan niet vaak naar de huisarts, wel naar spoed. De hele familie komt dan mee. Je ziet dat de zorgverleners dat meer gewend zijn om met die groep familieleden om te gaan.”

Gunter, Bart en de andere zorgverleners werken er in drie shiften. “De combinatie van goed rusten en voor elkaar en jezelf zorgen wapent je tegen deze missie”, zegt Gunter. “Er is ook een psycholoog mee, die altijd voor ons klaarstaat. Nu is er een goede aanloop van patiënten. In de eerste dagen dat het veldhospitaal open was, zagen we veel patiënten met een trauma van de eerste en tweede zware schok. Die wonde werd toen summier verzorgd. Soms is dat herstel goed verlopen, maar vaak is de wonde zwaar ontstoken, moeten de hechtingen eruit en de wonde gedebrideerd worden. Ook fracturen zijn niet altijd goed verzorgd geweest: een gips wanneer het om een kneuzing ging of een verband wanneer het om een breuk ging. Met RX- en echotoestellen controleren we dat en passen we de juiste behandelingen toe.” Hoelang de Belgen nog in Turkije zullen blijven? “Een andere ploeg lost ons af”, besluit Gunter. “De totale duur van de missie zal afhangen van welke nood er hier ter plaatse nog is.”

De opleidingen bij B-FAST

De aanmeldprocedure bij B-FAST verloopt via de website b-fast.be. De opleiding bestaat uit verschillende onderdelen, met een basisluik van een theoretische introductie (BIC – B-FAST Induction Course) en een praktijkopleiding (BAT – B-FAST Advanced Training), waarna verdere specifieke opleidingen op maat van de expertise van de vrijwilliger voorzien kunnen worden. De omkadering wordt voorzien door het Ministerie van Defensie met cursussen gegeven door de federale partnerdepartementen, de FOD Volksgezondheid, de FOD Buitenlandse Zaken en de FOD Binnenlandse Zaken. Vrijwilligers leren de werking van het B-FAST mechanisme kennen, krijgen aangeleerd hoe ze zo goed als mogelijk hun eigen veiligheid kunnen garanderen en doen praktijkervaring op in de werking van het basiskamp.


Warrior of worrior? Toetsing over huidige werkdruk van verpleegkundig ziekenhuishygiënisten en hun betrokkenheid in de HOST -proefprojecten

In 2021 gaf de federale overheid groen licht voor de HOST-proefprojecten (Hospital Outbreak Support Team) met als doel de IPC[1]– en AMS[2]-teams tijdens en na de pandemie te versterken. In het najaar van 2022 deed de WIN een korte rondvraag om zo een eerste zicht te krijgen op de werkdruk postcoronapandemie en om vervolgens de hand te reiken aan het begeleidingscomité van de HOST-proefprojecten waarin ook de WIN vertegenwoordigd is.

Respons

De enquête richtte zich enkel op verpleegkundig ziekenhuishygiënisten (ZHH). Het aantal respondenten bedroeg 56, waarvan 92 procent in een algemeen ziekenhuis werkt en de rest in een universitair ziekenhuis. Hoeveel en hoe groot de clusters zijn van respondenten uit één locatie is niet gekend.

Samenstelling van de ziekenhuishygiëneteams

De enquête peilde naar de samenstelling en de uitbouw van de teams van ziekenhuishygiënisten sinds de pandemie. 71 procent van de bevraagden geeft aan dat het ZHH-team niet uitgebreid werd. Een derde van de resterende 29 procent meldt een extra van 0,2 FTE[3]. Bij 8 respondenten is er een toename van 0,5 of 1 FTE. Waar de teams werden opgeschaald, is het gekozen profiel in de meeste gevallen een verpleegkundig ziekenhuishygiënist of een master verpleegkundige, en in mindere mate een administratieve versterking.

Belasting en werkdruk

80 procent van de respondenten geeft aan dat het huidige aantal FTE’s binnen hun zorginstelling onvoldoende zijn om tegemoet te komen aan de noden van de voorziening. Verpleegkundig ziekenhuishygiënisten geven aan hoeveel overuren ze gemiddeld per week presteerden de afgelopen zes maanden: 21 procent deed meer dan 8 uur aan overuren per week, 25 procent minder dan 8 uur, 19 procent minder dan 5 uur en 35 procent minder dan 3 uur.

Samenstelling van de HOST-teams

De HOST-proefprojecten zijn ontwikkeld via twee complementaire assen: enerzijds een lokaal-regionale aanpak gebaseerd op samenwerking tussen ziekenhuizen en anderzijds een transversale aanpak waarbij de expertise van ziekenhuizen ter beschikking gesteld wordt van zowel residentiële voorzieningen als andere zorgverleners[4]. Ziekenhuizen gaan absoluut de uitdaging rond infectiepreventiebeleid niet uit de weg.

Het is dan ook ten zeerste uitzonderlijk dat een ziekenhuis niet participeert in de HOST-projecten. Extra middelen voor het uitbouwen van HOST-teams werden door de federale overheid voorzien. De respondenten geven aan dat in 33 procent van de gevallen de HOST-teams effectief volledig samengesteld zijn volgens de richtlijnen van de federale overheid. In 25 procent van de gevallen is niet geweten of het team al dan niet volledig is. In 40 procent van de gevallen worden nog steeds voldoende werkkrachten gezocht.

Het is dus niet verwonderlijk dat de bevraging aantoont dat 50 procent van de verpleegkundig ziekenhuishygiënisten, die niet tewerkgesteld zijn binnen een HOST-team, alsnog gevraagd worden om uren te presteren voor een HOST-proefproject. Meestal gaat het om minder dan 3 uur per week (76 %). Een kleine groep (12 %) geeft minder dan 5 uur per week of minder dan 8 uur per week aan. Hun inbreng gaat in het bijzonder over overleg, vergaderingen, audits en uitvoering voorbereidingen (50 % van de gevallen), over informatie opvragen en delen (30 %), over uitvoering (27 %) en over ervaring uitwisseling (15 %).

[1] Infection Prevention & Control.

[2] Antimicrobial Stewardship.

[3] Fulltime-equivalent: voltijds equivalent.

[4] Bron: https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/pilootproject-hospital-outbreak-support-teams-host


Casus: bezoekregels tijdens COVID-19

Door Anneloes Bork, Gerda Okerman en Stuurgroep Ethiek Palliatieve Zorg Vlaanderen

De coronapandemie zette de gezondheidzorg erg onder druk. Strikte regels beperkten de zorg tot een minimum en in elke zorgsetting was bezoek volledig verboden. Deze maatregelen hadden een enorme sociale impact op de samenleving. In deze ethische casus gaan we vanuit het perspectief van de naasten en met het ethisch kompas[1] dieper in op de hospitalisatie van een 68-jarige man – we noemen hem Tom – die eind 2021 opgenomen wordt als gevolg van klachten door een COPD – GOLD4 diagnose.

In april 2020 – tijdens de eerste lockdown – publiceerde de Vlaamse Overheid in opdracht van de Taskforce COVID-19 zorg het document: Ethisch kompas voor keuzes omtrent bezoekregeling in tijden van Corona[2]. Het ethisch kompas helpt zorginstellingen en zorgverleners bij het vinden van een evenwicht tussen maatschappelijk belang en menselijkheid. In deze casus kijken we naar Tom, zijn echtgenote en hun twee zonen en naar de zorg die door het ziekenhuis verleend werd. In de casus gaat het om een balansoefening waarbij warmmenselijke zorg centraal staat. We menen dat de gehanteerde bezoekregels niet proportioneel waren. In onze casus is palliatieve zorg nooit besproken, Tom is nooit als palliatieve patiënt (h)erkend. Door middel van deze casus willen we laten zien hoeveel impact palliatieve zorg kan hebben op de patiënt en zijn naasten.

Wat is COPD?

COPD is een ongeneeslijke en potentieel levensbedreigende ziekte. Volgens de ‘Richtlijn Palliatieve zorg bij COPD’ wordt – ondanks de hoge ziektelast en de lage levenskwaliteit van patiënten met gevorderde COPD  –  palliatieve zorg nog steeds niet tijdig ingezet (Integraal Kankercentrum Nederland 2021). Een belangrijke moeilijkheid is dat er bij COPD geen duidelijke markering is naar de palliatieve fase en/of terminale fase. COPD-patiënten zelf hebben, in het algemeen, ook een beperkt ziekte-inzicht.

De casus

Tom heeft een echtgenote en twee zonen. Hij is 68 jaar en gediagnostiseerd met COPD – GOLD4. Als gevolg van ernstig chronisch arterieel vaatlijden heeft hij ulcussen aan beide benen en voeten. Eind december 2021 wordt hij opgenomen op de dienst pneumologie. De ulcussen op beide voeten en benen worden onderzocht en er wordt besloten over te gaan tot een heelkundige ingreep. De eerste operatie wordt half januari 2022 uitgevoerd, de tweede geplande ingreep vindt nooit plaats. Na de operatie gaat Tom achteruit. Hij heeft mogelijks een longontsteking en krijgt antibiotica. Een transfer naar intensieve zorg is noodzakelijk. Hier krijgt hij extra zuurstof via een masker met positieve druk. Na een korte verbetering gaat Tom achteruit en is hij ernstig verward. Na ruim een week op intensieve zorg wordt er algemeen orgaanfalen vastgesteld en overlijdt Tom.

Als gevolg van de covidpandemie is er in het ziekenhuis een bezoekverbod. Tijdens de vijf weken durende opname ziet hij zijn echtgenote één keer op kerstdag, één keer op nieuwjaarsdag en één keer op intensieve zorg, als het al heel slecht gaat met hem. Zijn kinderen mogen niet op bezoek komen. De echtgenote en hun twee zonen zijn wel aanwezig op het moment van sterven.

De communicatie met Tom en het zorgpersoneel verloopt steeds moeizamer. Vanaf de start van opname ervaart Tom ernstige ademhalingsproblemen. Door de kortademigheid is communiceren lastig. In de eerste paar weken van zijn opname neemt Tom wel twee keer per dag het initiatief om te telefoneren met zijn vrouw. Na de heelkundige ingreep wordt praten lastig en verloopt telefonisch contact moeizaam. Ook is de dienst vaatheelkunde op dat moment niet of slecht bereikbaar. De naasten worden via een bekende in het ziekenhuis op de hoogte gebracht van de verslechterde situatie van Tom.

Tijdens de opname op intensieve zorg is telefonisch contact met Tom bijna niet mogelijk. Eerst door het zuurstofmasker. Later door zijn sterk verwarde en slechte toestand. In de dagen voor het overlijden is er wel regelmatig kort telefonisch contact met de intensivist. Deze intensivist neemt ook contact op met de naasten op het moment dat het sterven nakende is omdat een algemeen orgaanfalen wordt vastgesteld.

Door het bericht van de bekende in het ziekenhuis maakt de echtgenote zich ernstig zorgen en stuurt een klachtenbrief naar de ombudsdienst, directie, verantwoordelijk infectiologe en de voorzitter van het ethisch comité van het ziekenhuis. Ze vraagt om de bezoekregeling aan te passen. Drie dagen later komt een antwoord van de ombudsdienst. De reactie werd verstuurd in overleg met de directie en de hoofdarts. Zes dagen later overlijdt Tom.

Analyse en discussie

We analyseren deze casus aan de hand van het ethisch kompas voor bezoekregeling , deze is opgesteld tijdens de eerste coronalockdown. Het ethische spanningsveld tussen veiligheid en warmmenselijke zorg werd al zichtbaar in deze eerste periode van sociale afzondering. Het werd duidelijk hoe belangrijk het sociale contact is voor patiënten en hun naasten. De ethische vraag in deze casus is er een van proportionaliteit. We kijken daarbij naar de moreel juiste handelswijze die de minste schade teweegbrengt, maar wel het welzijn optimaliseert[3].

Respect voor autonomie, informed consent, niet-schaden en goed doen zijn belangrijke pijlers in onze gezondheidzorg. In tijden van crisis of bijzondere situaties moeten er afwegingen gemaakt worden en moeten de verschillende waarden worden gewogen. In deze casus heeft het ziekenhuis een afweging gemaakt waarbij de sociale rechtvaardigheid en het maatschappelijk belang de boventoon hebben gevoerd. De keuze om geen bezoek toe te laten is een uitzonderlijk hard besluit. Niet elk ziekenhuis heeft deze zelfde afweging gemaakt.

Respect voor autonomie en informed consent is in deze casus niet correct in acht genomen. Het is onduidelijk of de patiënt genoeg begrip had over zijn situatie en of hij nog kon meebeslissen. Communicatie met Tom was moeilijk als gevolg van zijn symptomen. De beslissing om te opereren, was geen urgente beslissing. Toch is ervoor gekozen om niet, al was het maar telefonisch, te overleggen met de echtgenote welke manier van zorg gepast was. Bij eventuele beslissingsonbekwaamheid is er geen beroep gedaan op vertegenwoordiging. Een patiënt staat niet geïsoleerd in het leven. Contact met naasten en familieleden kan dus belangrijk zijn om tot een goed besluit te komen[4]. Door hiervoor geen mogelijkheid te creëren kan de warmenselijke zorg verloren gaan. Er bestaat ook de kans dat er keuzes gemaakt zijn boven het hoofd van de patiënt zonder dat hij een klankbord had om te overleggen en te bespreken met zijn naasten.

(Sociale) rechtvaardigheid eist dat iedereen recht heeft op gelijke kansen en op goede en kwaliteitsvolle zorg. Dit betekent echter niet dat iedereen exact dezelfde zorg moet krijgen, of aan dezelfde regels onderworpen moet zijn. Rechtvaardigheid laat verschillen toe, aangepast per patiënt en zijn of haar unieke situatie[5]. De reactie van het ziekenhuis, en het beleid van de infectioloog, geeft de indruk dat rechtvaardigheid is geïnterpreteerd als: dezelfde regels voor iedereen.

Tom heeft door de keuzes van het ziekenhuis geen optimale zorg ontvangen. Zijn laatste levensdagen en de manier van sterven waren niet kwaliteitsvol. In deze casus is niet alleen de patiënt geschaad, maar ook de naasten. Zij hebben zich buitengesloten, machteloos en boos gevoeld tijdens de ziekenhuisopname. De rouwverwerking is ernstig verstoord door de vele vragen die nooit beantwoord kunnen worden. De uitkomst was mogelijks niet anders geweest als er andere keuzes gemaakt waren door de behandelende artsen of door het ziekenhuis, maar voor de rouwverwerking had dit wel veel uitgemaakt.

Conclusie

Tijdens elke COVID-19-golf is er grote druk op de ziekenhuizen. Dit heeft impact op het zorgpersoneel, op het bestuur en het beïnvloedt ook het beleid. In deze omstandigheden is het niet altijd mogelijk om aan ieders wensen te voldoen. In het ethisch kompas wordt sterke nadruk gelegd op het belang van goede communicatie. Daarmee rekening houdend, is in deze casus niet genoeg gecommuniceerd met de naasten van de patiënt, ook de kwaliteit van de communicatie liet te wensen over. Het wederzijds vertrouwen en respect ontbrak. De ratio achter de strenge bezoekregels was niet duidelijk, ook daarover is niet helder gecommuniceerd. Dit is een gemiste kans, met langdurige gevolgen voor de nabestaanden.

Toch gaat het hier om een balansoefening. Zoals in het ethisch kompas krachtig beschreven staat: “Wanneer we te restrictief zijn om de veiligheid te garanderen, riskeren we het menselijke uit het oog te verliezen. Wanneer we alleen kijken naar het warmmenselijke, wordt het onveilig”. Deze casus beschouwend, menen wij dat het evenwicht tussen beide waarden te weinig in overweging werd genomen: de warmmenselijke zorg legt veel minder gewicht in de schaal dan de veiligheid.

De keuze om een totaal bezoekverbod in te stellen is naar ons inzien niet proportioneel. Dat het ook anders kan, blijkt uit het feit dat er in de provincie waar het ziekenhuis zich bevindt, slechts drie van de dertien ziekenhuizen een totaal bezoekverbod hadden tijdens de periode waarin deze casus liep.

Kwetsbare chronische of geriatrische patiënten, zeker bij langdurige opname in een ziekenhuis, ervaren zowel sociale als psychologische ondersteuning door bezoek en nabijheid van hun naasten. Een ondersteuning die naar ons inzien niet door professionele hulpverleners kan worden overgenomen. Door een totaal bezoekverbod in te stellen werd een sfeer van wantrouwen en eenzaamheid gecreëerd.

De bezoekregelingen voor palliatieve en terminale patiënten zijn in de meeste zorgsectoren – zeker in covidtijden – flexibeler dan voor de ‘reguliere’ patiënten. Deze casus toont nogmaals aan dat tijdig palliatieve zorgnoden herkennen en palliatieve zorg starten kwaliteit kan bieden aan de patiënt en zijn naasten. Goede kwaliteitsvolle zorg vraagt dus om een structurele verankering van palliatieve zorg, zeker ook in een crisis situatie. Familie toelaten bij palliatieve en terminale patiënten moet onder alle omstandigheden mogelijk blijven.

[1],2,3,5 Denier, Y., Vlaeminck, M., & Devisch, I. (2020). Ethisch kompas voor keuzes omtrent bezoekregeling in tijden van Corona. Brussel. Accessed 23 August 2022

[4] Autonomie of relationele autonomie? | Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. (n.d.). https://www.ntvg.nl/artikelen/autonomie-relationele-autonomie. Accessed 19 September 2022


Een pleidooi voor meer menswaardige stervensbegeleiding

Lien De Metsenaere werkte tien jaar als verpleegkundige op de afdeling intensieve zorg en zeven jaar in een palliatief supportteam. Vandaag specialiseert ze in coaching rond stress, burn-out, rouw en verlies. Uit eigen ervaring leerde ze dat dagelijks heel wat patiënten in oncomfortabele omstandigheden overlijden. Met het boek ‘Omdat we allemaal doodgaan’ wil ze daar verandering in brengen.

Wanneer je Lien De Metsenaere hoort spreken, valt haar passie onmiddellijk op. Ze is een verpleegkundige in hart en nieren. Toch besloot ze het roer om te gooien na zeventien jaar dienst op de afdelingen intensieve zorg en palliatieve zorg. Wat haar sterk bijblijft? Het gebrek aan kennis over levenseindezorg. “Ik zag nog te veel patiënten in oncomfortabel omstandigheden overlijden. Ik keek in mijn boekenkast vol naslagwerken over palliatieve zorg en besefte: ik mis een all-in-one. Eén boek dat alle aspecten van een menswaardige stervensbegeleiding samenbrengt. Daarom ben ik zelf aan de slag gegaan”, vertelt ze.

In het boek ‘Omdat we allemaal doodgaan’ brengt Lien theoretische inzichten samen met waargebeurde verhalen uit de zorg. Het onderscheid tussen palliatieve en terminale zorg, hardnekkig behandelen, symptoomherkenning en belangrijke medicatie, palliatieve sedatie en euthanasie, voorafgaande zorgplanning, … Het is een boek geworden voor alle hulpverleners, maar ook voor ondersteunend personeel, voor patiënten zelf en hun naasten. “Denk aan een diëtiste, kinesiste, logistieke hulp of het poetspersoneel op de dienst intensieve zorg. Zij zien heel veel wat ze niet altijd begrijpen. Ook patiënten en hun omgeving hebben informatie nodig over waar ze recht op hebben en waar ze terecht kunnen met vragen. Ten slotte hoop ik dat dit boek wordt opgepikt door hogescholen en kan dienen als handboek. Palliatieve zorg is nog steeds een zwaar onderbelicht thema in het onderwijs.”

Kennis over symptomen en medicatie

Lien wijdt twee hoofdstukken aan snelle symptoomherkenning en medicatiekennis, omdat het belang ervan niet onderschat mag worden. “Er doen heel wat mythes en onwaarheden de ronde over adequate symptoombehandeling en medicatie”, vertelt ze. “Zo denken artsen-in-opleiding nog vaak dat palliatieve patiënten doodgaan van 5 mg morfine, of dat morfine gebruikt wordt bij euthanasie. Artsen leren mensenlevens redden, maar hun kennis schiet tekort als het op een menswaardig levenseinde aankomt.” In de praktijk merkte Lien hoe artsen soms op automatische piloot meegaan in therapeutische hardnekkigheid in plaats van comforttherapie. Tegelijk ondervond ze hoe je als verpleegkundige het verschil kan maken voor je patiënt. “Het loont het zeker de moeite om vanuit jouw ervaring je inzichten en inschatting van de situatie te delen met de arts. Wat is de uitkomst voor de patiënt? Langer leven zonder levenskwaliteit, of een rustig heengaan met zo min mogelijk pijn? Ik roep ook leidinggevenden op om meer intervisiebijeenkomsten op te zetten. Door in team in een open gesprek over een casus te reflecteren, leer je heel wat bij en kan je beter omgaan met deze emotionele situaties.”

De rol van verpleegkundigen

De dood wordt als onderwerp nog vaak uit de weg gegaan. “Verpleegkundigen zijn uit zichzelf enorm empathisch en willen graag het gesprek aanvatten, maar ze weten niet altijd hoe. Omdat ze de juiste informatie niet hebben, of omdat ze een gevoel hebben dat er te weinig tijd is. Ik geloof dat werkdruk nooit in de weg zou mogen staan van menswaardige zorg. De centrale boodschap die ik alle zorgverleners wil meegeven is: zie mensen op hun kwetsbaarste moment niet enkel als patiënt, maar als mens. Ik heb zelf ervaren dat de zachte sector ook hard en kil kan zijn. We mogen als zorgverleners meer zachtheid toelaten en doorgeven. Aan patiënten en hun naasten, aan de volgende generatie verpleegkundigen en aan onszelf. Om voor zwaar zieke mensen te zorgen, moet je ook zorg dragen voor jezelf. Vergeet dat niet.”


Vertaling JBI-databank is rond, contextualisatie is volgende stap

De JBI-databank omvat zo’n 5.000 Evidence-Based Practice documenten voor negen van de elf beroepsgroepen die sinds augustus 2021 mee stapten in Belgische EBP-verhaal. Het gaat om de diëtisten, vroedkundigen, verpleegkundigen, ergotherapeuten, kinesitherapeuten, psychologen, logopedisten, huisartsen en podologen. Al de evidence summaries en recommended practices uit de databank moesten vertaald worden naar het Frans en naar het Nederlands. Een werk dat nu in een stroomversnelling zit.

De Australische databank van JBI werd door de overheid aangekocht om haar multidisciplinaire insteek. Ze omvat immers naast samenvattingen van wetenschappelijke artikels ook zeer veel wetenschappelijk onderbouwd advies voor de praktijk. Alle teksten moeten vertaald worden naar het Nederlands en naar het Frans, en getoetst worden aan de Belgische context. EBPracticenet neemt die taak op zich en volgt hierbij een prioriteitenlijst, aangegeven door de betrokken beroepsgroepen. Dit vertaalproces staat inmiddels op punt. “Wij sturen een lijst door naar JBI in Australië. Zij bezorgen ons de documenten, die wij op onze beurt bekijken. Gedateerde teksten of teksten die aan een update toe zijn hebben we niet in de vertaalronde opgenomen. Na het werk van het vertaalbureau, volgt een proofreading door EBPracticenet. We geven feedback en werken zo toe naar een finale versie in het Frans en in het Nederlands die kan geüpload worden in de Belgische EBPNET-databank”, legt Pascal Claeys, freelance hoofdredacteur van EBPracticenet, uit. “Het voorbije jaar hebben we zo’n duizend bestanden vertaald, waarvan er intussen 599 gepubliceerd zijn.”

Voortdurende updates

Met de vertaling van de teksten stopt het werk niet. Alle documenten in de JBI-databank worden om de twee jaar aan een update onderworpen. Dat is relatief snel. Na de vertaling volgt de contextualisatie: hoe pas je de evidence toe in de Belgische zorgsetting. Denk maar aan dosering, andere productnamen, … “De tekst blijft de tekst, daar raken we niet aan”, zegt Pascal. “We voegen wel een noot toe over de Belgische context. Momenteel zijn we bezig mensen op te leiden om die contextualisatie op zich te nemen. Voor verpleegkunde zijn dat mensen van de AUVB. Zij toetsen de teksten aan de Belgische zorgcontext op basis van inhoud en geven ook advies over de metadata, zoektermen en filters om het document makkelijk op te sporen. Na de contextualisatie volgt de praktische implementatie.”

Kortom: 2021 was het jaar van voorbereiding en prioriteiten stellen. In 2022 volgde de eerste golf van vertalingen en het online zetten. 2023 wordt het jaar van de contextualisatie. De budgetten die vrijgemaakt worden, komen van het RIZIV. Voor 2023 is die werking geraamd op 300.000 euro. “De vertaalkosten blijven door de voortdurende updates en we betalen de komende jaren ook meer licentiekosten”, vertelt Jef Adriaenssens, verpleegkundige en HSR-expert bij het KCE. “Let op, we vertalen ook niet alles. JBI is een wereldwijd netwerk. De taken en verantwoordelijkheden van verpleegkundigen zijn niet overal dezelfde. We vertalen dus enkel wat relevant is voor de Belgische context.

Volgens Jef is de databank de centen en het vele werk meer dan waard. “De bronnen die we tot nu aanboden via EBPNET waren vooral toegespitst op artsen. JBI bevat heel wat waardevolle wetenschappelijke informatie voor verpleegkundigen. Deze teksten bedside beschikbaar maken is de ultieme doelstelling. Evidence based practice is een combinatie van wetenschap, ervaringen uit de praktijk en de wensen van de zorgvrager. Een bepaald verband kan bijvoorbeeld volgens de wetenschap en de ervaring van de zorgverlener het meest doeltreffend zijn, maar misschien past dit niet binnen het budget of de voorkeuren van de zorgvrager in Vlaanderen, Wallonië en Brussel.”


Erkenning niet-Europese diploma’s: “Maak evaluatie van zorgkwaliteit mogelijk”

Niet-Europese beroepsbeoefenaars en houders van een niet-Europees diploma verpleegkunde moeten volgens artikel 145 in de wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (WUG) hun buitenlandse diploma gelijkwaardig laten verklaren door een van de gemeenschappen in België. De toekenning van het verpleegkundig visum gebeurt federaal, door de Minister van Volksgezondheid op advies van de Federale Raad van Verpleegkunde (FRV). Maar de wetgever voorzag geen criteria om de fit to practice van een kandidaat te evalueren.

Wie zijn diploma wil laten erkennen dient bij een van de gemeenschappen in ons land een dossier in. Bij ons is dat NARIC-Vlaanderen, die bekijkt met welk Belgisch diploma de buitenlandse opleiding overeenkomt. In Wallonië gebeurt dit door de dienst Equivalences van de Franse Gemeenschap. “We merken dat zij anders te werk gaan. Neen is neen in Wallonië, in Vlaanderen werken we met een watervalsysteem. Komt je diploma niet overeen met een bachelor, dan misschien wel met een HBO5 of zorgkundige”, zegt Erik De Corte, lid van de FNBV en van de FRV. “We ontvangen bijvoorbeeld veel aanvragen van mensen met de Libanese nationaliteit. Wie daar een driejarige bachelor volgde, krijgt hier een erkenning als HBO5 of zorgkundige. Wie een bachelor en master voltooide in dat land, komt wel in aanmerking voor een bachelor bij ons.”

Na de gelijkstelling komt het dossier bij de werkgroep artikel 145 van de FRV, die drie weken heeft om te beslissen of het verpleegkundig visum dat toegang geeft tot de arbeidsmarkt, kan worden toegekend. Maar de FRV vandaag kan legaal gezien geen dossiers beoordelen op basis van taalkennis of praktijkervaring. Dat moet in de wet worden verankerd. Ook mensen die al jaren geen verpleegkunde meer uitoefenen, dienen een visumaanvraag in. De actuele competentie van een aanvrager wordt vandaag niet getest. Met dit advies tot wijziging van artikel 145 wil de FRV, naast de academische erkenning van het diploma, ook de praktijkkennis, de zorgkwaliteit en de zorgveiligheid evalueren.

Duidelijke voorwaarden

Om hun advies vorm te geven werkte de FRV nauw samen met NARIC-Vlaanderen. “In de voorgestelde herziene procedure stellen we voor dat de aanvrager vijf jaar voorafgaand aan de sollicitatie als verpleegkundige actief moest zijn”, zegt Diégo Backaert, voor NETWERK VERPLEEGKUNDE lid van de FRV. “Hij/zij moet over aantoonbare verpleegkundige kennis en vaardigheden beschikken en minstens één van de landstalen spreken. Daarnaast mag slechts twee jaar zitten tussen de aanvraag om diploma-erkenning en de visumaanvraag. Vandaag zit daar soms tot tien jaar tussen.”

Hoe gaan we dan van een academische herkenning naar een meer concrete evaluatie van de praktijk? De FRV stelt voor om een gestandaardiseerde competentietest te gebruiken bij de erkenning van het diploma door de gemeenschappen, de introductie van een voorlopig visum en de actieve betrokkenheid van de potentiële werkgever van de aanvrager. “Koppel aan die test bijvoorbeeld een interview of de mogelijkheid tot een opleiding”, licht Diégo toe. “Maar maak de procedures duidelijk, met goede randvoorwaarden.” Erik vult aan: “Zo kunnen we misschien ook werk maken van een versnelde procedure tot tijdelijke erkenning voor Oekraïense vluchtelingen. Voor hen zijn de landstalen dan misschien niet zo belangrijk, als ze goed het Engels beheersen en recente praktijkervaring bezitten.”

Over de grenzen heen

Naast duidelijke voorwaarden moet vooral ook over de taal- en landsgrenzen gekeken worden. “In ons land kan beter samengewerkt worden tussen de Vlaamse en Waalse erkenningscommissie om dubbele aanvragen te vermijden. Verder moet er ook Europabreed gewerkt worden. In andere Europese landen wordt wel actief gepolst naar je communicatievaardigheden in de landstalen en naar je recente ervaring als zorgverlener Ontvang je in België een erkenning voor je diploma, dan kan je daar ook elders in Europa mee aan de slag”, zegt Erik.

Diégo besluit: “Om de kwaliteit en veiligheid van zorg te waarborgen heeft ook de werkgever een verantwoordelijkheid. De FRV zal bij omzetting van het advies criteria ontwikkelen om, na de evaluatie van het proefcontract door de werkgever, het tijdelijke visum al dan niet om te zetten in een definitieve toelating tot de arbeidsmarkt.”

 

Meer weten of de werking van NARIC-Vlaanderen? Blader even terug naar pagina 9.


Verder onderzoek nodig om het bestaffingsbeleid in woonzorgcentra te ondersteunen

Naar analogie van studies in ziekenhuizen rond de link tussen verpleegkundige bestaffing en kwaliteit van de werkomgeving enerzijds en het welzijn van het personeel en de kwaliteit van zorg anderzijds, voerde het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) een gelijkaardige analyse uit in woonzorgcentra. Hoewel de uitkomst ervan niet representatief is, komen een aantal interessante aspecten aan het licht. Verder onderzoek is nodig.

Uit studies op kritieke diensten bleek dat een betere bestaffing tot een hoger welzijn van het zorgpersoneel leidt. “De vraag hoe bestaffing het welzijn en het werk van het personeel in woonzorgcentra beïnvloedt, is zeer relevant”, vertelt Koen Van den Heede, senior onderzoeksexpert bij het KCE. Tijdens de COVID-19-pandemie lanceerde het KCE daarom een survey. Van de 1.550 woonzorgcentra in België werden 367 gecontacteerd, geselecteerd op basis van een gestratificeerde steekproef. De survey bestond uit twee vragenlijsten: een op instellingsniveau en een voor het personeel. Deze vragenlijsten werden volledig aangepast naar de context van woonzorgcentra en het doelpubliek werd uitgebreid, zodat naast verpleegkundigen ook zorgkundigen en paramedici betrokken waren.

Onvoldoende respons

De respons lag een stuk lager dan verwacht. Koen: “Uiteindelijk werden slechts 46 surveys op instellingsniveau voltooid[1]. Bijgevolg kunnen we geen algemene conclusies trekken. De timing midden in de coronacrisis speelde in ons nadeel. Er bestond een zekere enquêtemoeheid. Daarnaast hadden we niet overal een lokaal contactpersoon, zoals bij de ziekenhuizen. De vragenlijst bleek te uitgebreid en allicht te complex voor het doelpubliek, zeker rekening houdend met het aantal anderstalige medewerkers in woonzorgcentra.” Dat beaamt ook Rudi Logist, campusdirecteur van het WZC Dijlehof in Leuven. “Ik ben een grote voorstander van dit onderzoek. Toch merkten we dat het veel toewijding vraagt om zo’n survey correct in te vullen. Woonzorgcentra hebben een vlakke organisatiestructuur, waardoor leidinggevenden hier onvoldoende aandacht aan kunnen besteden.”

Mindset-shift nodig

Ondanks die struikelblokken komen toch interessante bevindingen naar boven. “Als we kijken naar de kwaliteit van de werkomgeving, dan hebben we het over het leiderschap, de participatie van de medewerkers in het beleid, adequate bestaffing en middelen, de visie op de kwaliteit van zorg en de samenwerkingscomponent”, zegt Koen. “Net zoals in de ziekenhuizen zien we dat in de woonzorgcentra de bestaffing en participatie slecht scoren.”

Daarnaast viel ook op dat verpleegkundigen een aantal activiteiten niet uitvoeren door tijdgebrek en tegelijk bepaalde taken opnemen die administratief of logistiek personeel even goed kunnen doen. “Hierin zit een zekere paradox”, gaat Rudi verder. “Iedereen worstelt met tijd en toch is het moeilijk bepaalde taken uit handen te geven. In onze woonzorgcentra zetten we sinds kort woonassistenten in, die de zorgteams ondersteunen in activiteiten die een zinvolle dagbesteding inhouden. De zorgteams spitsen zich hierdoor toe op zorg en de woonassistenten op het wonen en leven. De rol van verpleegkundigen in woonzorgcentra is essentieel en hun kennis rond infectiepreventie en -controle is cruciaal gebleken in de pandemie. Al is er een shift in mindset nodig, want de uitdagingen in sector, zoals personeelstekort, zijn niet min.” Taakdifferentiatie is absoluut nodig, vindt ook Koen. “Het is duidelijk dat dit verder onderzocht moet worden. We zijn dan ook blij te horen dat prof. dr. Mieke Deschodt van de onderzoeksgroep Gerontologie & Geriatrie, KU Leuven recent het Flanders Nursing Home Project (FLANH) lanceerde.”

FLANH is het eerste multicenter onderzoeksproject in Vlaanderen dat belangrijke organisatorische variabelen, zoals personeelsbezetting, skill-mix, werkomgeving en rantsoenering van zorg, en hun relatie met de uitkomsten bij zowel bewoners als zorgmedewerkers in woonzorgcentra onderzoekt. Het doel is beleid- en verbeteringstrajecten beter te ondersteunen met wetenschappelijk gefundeerde data. Het project wordt uitgevoerd met een brede groep van stakeholderorganisaties, waaronder de drie koepels van woonzorgcentra (VLOZO, VVSG, Zorgnet-Icuro), IDEWE, de Vlaamse Ouderenraad en het Agentschap Zorg & Gezondheid. De eerste resultaten worden eind 2023 verwacht.

Het volledige KCE-rapport is te vinden op: kce.fgov.be/nl/publicaties/focus-op-covid-19/een-explorative-survey-als-ondersteuning-van-het-beleid-omtrent-bestaffing-in-woonzorgcentra-en.

Meer info over FLANH vind je op: flanh.be.

[1] Op personeelsniveau werden 1.062 vragenlijsten ingevuld: 283 verpleegkundigen, 554 zorgkundigen en 225 andere zorgprofessionals.