Persoonsalarmen maken alleen werken veiliger
Veel zorgverleners werken alleen. Denk aan thuisverpleegkundigen, verzorgenden en huisartsen. Dit brengt risico’s met zich mee: van agressieve situaties tot ongevallen tijdens huisbezoeken. Werkgevers in de zorgsector moeten wettelijk instaan voor een veilige werkomgeving, ook voor personeel dat alleen werkt. Persoonsalarmen spelen daarbij een interessante rol.
Bron: Berden, G., & Steenhout, I. (2025). Persoonsalarmen in de alleen werkende omgeving ? (pp. 1-2).
In de Belgische arbeidswetgeving[1] staat dat werkgevers verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en het welzijn van hun werknemers. Voor zorgverleners betekent dit dat de risico’s van alleen werken goed in kaart moeten worden gebracht. Het gaat daarbij onder andere over ergonomie en psychosociale risico’s, zoals stress en gevoelens van isolatie, maar evenwel over fysieke gevaren, waaronder verkeersongelukken en agressie. Om die risico’s te beheersen, voeren werkgevers een risicoanalyse uit. Op basis daarvan nemen ze maatregelen, zoals communicatiemiddelen verstrekken, noodprocedures opstellen en trainingen aanbieden om bijvoorbeeld agressie te voorkomen.
De kracht van persoonsalarmen
Persoonsalarmen bieden een praktische en directe oplossing voor veel van de risico’s die zorgverleners lopen. Dit zijn draagbare apparaten waarmee werknemers snel hulp inschakelen in noodsituaties. Eén druk op een noodknop kan levens redden bij een ongeval, plotselinge agressie of een andere noodsituatie. Daarnaast werken persoonsalarmen preventief. De wetenschap dat een zorgverlener directe hulp kan inroepen, helpt agressieve situaties te voorkomen.
Werkgevers moeten niet alleen fysieke, maar ook psychosociale gevaren beperken[2]. De druk om zelfstandig beslissingen te nemen, vaak onder stressvolle omstandigheden, veroorzaakt soms gevoelens van angst en isolement. Persoonsalarmen spelen hier proactief op in. Ze creëren een gevoel van ondersteuning, veiligheid en vertrouwen. Dat heeft een positief effect op het mentale welzijn en werkplezier van de alleenwerkende zorgverlener.
Investeren in veiligheid loont
Persoonsalarmen zijn een waardevolle investering, zowel voor werknemers als voor werkgevers. Ze vergroten niet alleen de veiligheid en het welzijn van zorgpersoneel, maar versterken ook het vertrouwen in de werkgever. Bovendien reduceren ze het aantal ongelukken en incidenten wat op zijn beurt kostenbesparend is. Veiligheid is dan ook meer dan een verplichting; het is de basis voor een gezonde en succesvolle werkomgeving.
[1] Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
[2] Koninklijk Besluit van 10 april 2014 betreffende de preventie van psychosociale risico’s op het werk.
Praktische tips voor werkgevers en alleenwerkende zorgverleners
- Maak een goede risicoanalyse en pas maatregelen frequent aan.
- Bied communicatiemiddelen en duidelijke noodprocedures aan.
- Geef trainingen in het omgaan met agressie en stress.
- Besteed aandacht aan het mentale welzijn van medewerkers.
- Overweeg de inzet van persoonsalarmen voor alleen werkende zorgverleners.
De verpleegkundig specialist krijgt vorm in het werkveld
De Juridische adviesgroep NETWERK VERPLEEGKUNDE maakte samen met de werkgroep directies NETWERK VERPLEEGKUNDE een ontwerp op van IPSO als voorbeeld voor het opstellen van een eigen overeenkomst. Het bijgaande ontwerp kan en moet dus aangevuld en aangepast worden aan de eigen sector, instelling en diensten. Het bevat wel alle wettelijk vereiste vermeldingen. En het is 3-delig opgesteld zodat zowel de verpleegkundig specialist, als de verpleegkundig directeur en (huis)arts – specialist kan ondertekenen. Raadpleeg het IPSO hier.
De verpleegkundig specialist mag sinds 1 januari 2025 klinische activiteiten en medische handelingen uitoefenen, alsook beslissingen over de medische diagnostiek en behandeling, en over de opvolging van de totaalzorg van de patiënt. De modaliteiten en voorwaarden moeten omschreven worden in een interprofessionele samenwerkingsovereenkomst (IPSO) met de arts. De Juridische Adviesgroep NETWERK VERPLEEGKUNDE ontwikkelde zo’n overeenkomst om de verpleegkundig specialist en de directeur van het verpleegkundig departement te ondersteunen. Er beweegt veel. Daarom zetten we de evoluties op een rij.
Het KB van 14 april 2024 beschrijft de klinische activiteiten en medische handelingen van de verpleegkundig specialist. Dit werd met het KB van 16 januari 2025 gedeeltelijk uitgesteld tot 1 januari 2026. Voor de medische handelingen telt geen uitstel, wel voor de bevoegdheid om geneesmiddelen en gezondheidsproducten voor te schrijven, en om medische attesten op te stellen. De reden? Hoofdzakelijk het ontbreken van een uitgewerkt raamwerk en financieringsmodel voor de geleverde prestaties.
Onder meer vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE trokken we eind 2024 mee aan de kar om maximaal in te zetten op de uitvoering van bevoegdheden in het werkveld en hiervoor geen uitstel te krijgen. Dit moet op de korte termijn mogelijk maken dat verpleegkundig specialisten hun duidelijke meerwaarde kunnen aantonen in het werkveld zodat vervolgens het raamwerk en de financiering uitgewerkt kunnen worden. Financiering is uiteraard van essentieel belang. Daar mee starten vanaf het moment van de implementatie van nieuwe functies werkt vaak verlammend en dus stagnerend. Dat wilde NETWERK VERPLEEGKUNDE te allen tijde voorkomen.
Financiering uitwerken
Als verpleegkundig specialist volg je patiënten op naar gelang je specialisatie. Dat gebeurt vandaag enkel in een ziekenhuissetting. In de toekomst moet ook in de thuisverpleging, de woonzorgcentra, de huisartsenpraktijken, de instellingen voor personen met een handicap, … de verpleegkundig specialist actief zijn om te helpen bij de opvolging en implementatie van de snelle klinische evoluties in de verpleegkunde. NETWERK VERPLEEGKUNDE stelde op vraag van haar werkgroep Verpleegkundige Directies een modelcontract op voor de implementatie van een interprofessionele samenwerkingsovereenkomst (IPSO). Dit moet de aanstelling van een verpleegkundig specialist in de eerste en tweede lijn faciliteren.
IPSO-ontwerp als basis
Het IPSO-ontwerp dient als voorbeeld of als basis voor het opstellen van een eigen overeenkomst binnen de zorginstelling en dienst. Het IPSO-ontwerp kan en moet dus aangevuld en aangepast worden aan de eigen sector, instelling en diensten. Het bevat alle wettelijk vereiste vermeldingen. De Juridische Adviesgroep voegde wel deze zin toe: “Hoe dan ook neemt de verpleegkundig specialist contact wanneer de door de arts voorgestelde wijzigingen méér bedragen dan twintig procent van de lopende behandeling.” Dat staat niet in het KB van 14 april 2024 vermeld, maar is voor NETWERK VERPLEEGKUNDE een belangrijke nuance om toe te voegen. Zo proberen we enigszins te voorkomen dat de verpleegkundig specialist vooral poliklinisch ingezet zal worden met als hoofdtaak het stellen van medische handelingen, waardoor de verpleegkundig specialist dreigt onvoldoende beschikbaar te zijn aan het bed van de patiënt of als klinische ondersteuning van andere verpleegkundigen.
Verder werd ook deze zin toegevoegd: “De inning van de honoraria en vergoedingen voor de uitgevoerde handelingen en technieken van de verpleegkundig specialist gebeuren door de instelling/organisatie. In geen geval ontvangt de verpleegkundig specialist een vergoeding direct van de patiënt.” Dit beperkt meteen ook de nood aan een aparte nomenclatuur voor de verpleegkundig specialist. NETWERK VERPLEEGKUNDE is namelijk geen voorstander van prestatieverpleegkunde voor de verpleegkundig specialist. De prestaties zouden geïntegreerd moeten worden in het Budget Financiële Middelen (BFM) willen we voorkomen dat verpleegkundige zorg en dus ook de financiering voortaan afgemeten worden aan een nomenclatuur. Dat zou niet ten goede komen aan de zorg voor de patiënten en bewoners, en staat haaks op de expliciete vraag van verpleegkundigen om meer tijd te hebben voor de uitvoering van de zorg.
Verloning verpleegkundig specialist
Hoe de verpleegkundig specialist zal ingeschaald worden is nog niet voor alle zorginstellingen gekend. IFIC beschrijft namelijk functies op het terrein, weegt ze en kent zo een verloningsklasse toe. Dat betekent dat zolang de functie niet in de wetgeving staat en dus in het werkveld actief is, er geen definitieve uitspraken kunnen worden gedaan op basis van het functieclassificatiesysteem. Pas wanneer deze functie actief wordt in het werkveld, kan IFIC dit beschrijven en een loonklasse toekennen.
Erkenning als verpleegkundig specialist
De verpleegkundig specialist is minstens een verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ), heeft een masterdiploma in de verplegingswetenschap en een bewijs van tewerkstelling in de laatste vijf jaren voorafgaand aan de erkenningsaanvraag van minstens 3.000 effectieve uren binnen een bepaalde zorgcontext of specialisatiedomein als VVAZ. Daarnaast zijn er overgangsmaatregelen voorzien voor wie een diploma VVAZ heeft, een master in de gezondheidswetenschappen, een bewijs van competenties eigen aan de verpleegkundig specialist en een bewijs van tewerkstelling voorafgaand aan 1 januari 2025 van minstens 3.000 effectieve uren binnen een bepaalde zorgcontext of specialisatiedomein waarin dezelfde bekwaamheden als de verpleegkundig specialist werden uitgevoerd. De erkenning kan nog aangevraagd worden tot en met 1 januari 2029 via het e-loket van het Departement Zorg.
Beroeps- en competentieprofiel verpleegkundig specialist
Op 12 november 2024 werd het nieuwe beroeps- en competentieprofiel voor de verpleegkundig specialist voorgesteld, uitgewerkt door de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV). Dit vervangt het goedgekeurde profiel van 2017 en 2018. Raadpleeg het beroeps- en competentieprofiel.
Goed verzekerd als verpleegkundig specialist
NETWERK VERPLEEGKUNDE heeft voor haar leden een uitgebreide beroepsaansprakelijkheidsverzekering, die ook van belang is voor de verpleegkundig specialist. Deze verzekering dekt schade die je tijdens je werk als verpleegkundig specialist aan derden toebrengt. In de polis zit een waarborg voor rechtsbijstand. Dit is de meest uitgebreide dekking, zonder vrijstelling en aan een lage premie. Klik voor meer informatie.
Antipsychotica bij dementie: hoe verpleegkundigen een bijdrage kunnen leveren aan verantwoord gebruik
Bij personen met dementie treedt een progressieve cognitieve achteruitgang op, waarbij gedragsmatige en psychologische symptomen zoals apathie, depressieve symptomen, agressie en angstgevoelens kunnen optreden. Deze symptomen kunnen een impact hebben op de kwaliteit van leven van zowel de patiënt als op die van hun mantelzorgers en zorgverleners. Om deze symptomen te behandelen, worden soms antipsychotica voorgeschreven.
De plaats van antipsychotica bij de behandeling van gedrags- en gemoedsveranderingen is echter niet overtuigend. Er is een beperkte werkzaamheid, maar daarnaast vooral een negatieve risico-baten balans aangetoond. Een recent gepubliceerde studie in BMJ onderstreept de mogelijke risico’s die gepaard gaan met het gebruik van antipsychotica bij personen met dementie (Mok et al., 2024). Deze studie bevestigde dat het gebruik van zowel klassieke als atypische antipsychotica geassocieerd werd met een verhoogd risico van diverse uitkomsten (o.a. pneumonie, fracturen, myocard infarct, hartfalen etc.) (Mok et al., 2024).
Niet ongewoon is er een uitlokkende factor aanwezig die de gedragsstoornissen kan verklaren bij de persoon met dementie. Alvorens een medicamenteuze therapie te overwegen, wordt ten eerste aangeraden om de situatie waarin de gedrags- en gemoedsveranderingen zich voordoen, te analyseren vanuit een interdisciplinaire bril. Hierbij is het van belang het (levens)verhaal van de persoon goed te kennen, zicht te hebben op de uitlokkende factoren (fysieke oorzaken, onvervulde behoeften, onvoldoende afstemming op de persoon z’n identiteit of omgevingshinder) en te kijken wat de impact van de gedragsveranderingen zijn op de persoon zelf, z’n omgeving en op zorgverleners (Gillis et al., 2023). ‘Wie lijdt er onder?’ is een belangrijke vraag. Wanneer het antwoord niet de persoon met dementie zelf is, is een kritische houding naar antipsychotica aangewezen. Wanneer er bij de persoon met dementie echter duidelijk ernstig lijden aanwezig is, is het aangewezen de situatie zo snel mogelijk met een arts te bespreken. Want naast een niet-gepast gebruik van antipsychotica, zijn er ook tal van situaties in de praktijk waar ondergebruik van antipsychotica of andere psychotrope middelen aanwezig is.
In een volgende stap kunnen niet-medicamenteuze interventies overwogen worden. De evidentie van bestaande therapieën, zoals aroma- of muziektherapie, maar ook cognitieve stimulatie, varieert echter nog sterk (Cho et al., 2023). De boodschap blijft om de interventie af te stemmen op maat van de patiënt, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke voorkeuren, interesses of geschiedenis van de patiënt. Deze niet-medicamenteuze interventies verminderen negatieve emoties zoals stress, angst en frustratie en versterken positieve emoties. De regelmaat van het toedienen van niet-farmacologische interventies is belangrijker dan de frequentie. Wanneer positieve emoties met regelmaat van bijvoorbeeld twee keer per week gestimuleerd worden, zal dit positieve gevoel uiteindelijk blijven hangen. Mensen met dementie hebben weliswaar vaak te kampen met geheugenverlies, maar hun geheugen voor gevoel blijft gelukkig bewaard (Karacsony et al., 2022).
Verpleegkundigen kunnen bijdragen aan het succes van deze interventies door opleidingen te volgen in persoonsgerichte zorg [a] (Lim, 2015) en door zorgkundigen en/of mantelzorgers laagdrempelig op te leiden en hen te stimuleren in het toepassen van niet-medicamenteuze interventies.
Wanneer antipsychotica toch overwogen worden, moet de behandelingsduur zo kort mogelijk zijn en de dosis zo laag mogelijk. Zodra verbetering optreedt in de gedrags- en gemoedsveranderingen, moet bovendien de (geleidelijke) afbouw al in overweging genomen worden. Verpleegkundigen kunnen hierin bijstaan door eerst mee de bijwerkingen van antipsychotica te herkennen, mee het effect van de therapie te beoordelen, en bij de afbouw de gedragsproblemen op te volgen en mogelijke afbouwproblemen te melden[b] (Jordan et al., 2015). Daarnaast is het belangrijk om patiënten en mantelzorgers voortdurend te informeren. Zelfs indien antipsychotica gedurende lange tijd werden voorgeschreven, kan een zorgvuldige afbouw alsnog veilig overwogen worden (Van Leeuwen et al., 2018).
Referenties
Cho, E., Shin, J., Seok, J. W., Lee, H., Lee, K. H., Jang, J., Heo, S.-J., & Kang, B. (2023). The effectiveness of non-pharmacological interventions using information and communication technologies for behavioral and psychological symptoms of dementia: A systematic review and meta-analysis. International Journal of Nursing Studies, 138, 104392.
Gillis K, van Diermen L, Lahaye H, De Witte M, De Wit Y, Roelant E, Lips D, Zhiri A, Hockley J, Van Bogaert P. Effect of need-based care on behavioural and psychological symptoms in residents with dementia and formal caregivers’ distress in nursing homes: a three-arm cluster randomized controlled trial. Eur Geriatr Med. 2023 Oct;14(5):1083-1096.
Jordan, S., Gabe-Walters, M. E., Watkins, A., Humphreys, I., Newson, L., Snelgrove, S., & Dennis, M. S. (2015). Nurse-Led Medicines’ Monitoring for Patients with Dementia in Care Homes: A Pragmatic Cohort Stepped Wedge Cluster Randomised Trial. PLOS ONE, 10(10), e0140203.
Karacsony, S. and Abela, M.R.L. (2022), Stimulating sense memories for people living with dementia using the Namaste Care programme: What works, how and why?. J Clin Nurs, 31: 1921-1932.
Lim, L. S. (2015). Review: In patients with dementia who live in care homes, some nondrug interventions reduce agitation. Annals of Internal Medicine, 162(12), JC3.
Mok, P. L. H., Carr, M. J., Guthrie, B., Morales, D. R., Sheikh, A., Elliott, R. A., Camacho, E. M., van Staa, T., Avery, A. J., & Ashcroft, D. M. (2024). Multiple adverse outcomes associated with antipsychotic use in people with dementia: population based matched cohort study. BMJ, e076268.
Van Leeuwen, E., Petrovic, M., van Driel, M. L., De Sutter, A. I., Stichele, R. Vander, Declercq, T., & Christiaens, T. (2018). Discontinuation of Long-Term Antipsychotic Drug Use for Behavioral and Psychological Symptoms in Older Adults Aged 65 Years and Older With Dementia. Journal of the American Medical Directors Association, 19(11), 1009–1014.
[a] https://www.dementie.vlaanderen/
[b] Bij de afbouw van antipsychotica kunnen wanen, hallucinaties of agressie/agitatie optreden. Meer info over de afbouw via https://farmaka.bcfi.be/nl/formularium/665
Waakkoffer 'Stille kracht': troost en steun voor wie waakt
Afscheid nemen van een geliefde is bijzonder. Het voelt voor veel mensen vaak ongemakkelijk en angstig aan, en er komen veel emoties bij kijken. Met de waakkoffers ‘Stille kracht’ biedt het AZ Oostende – Damiaan een waardevol instrument voor de naasten van een stervende om grip te krijgen op deze intense gebeurtenis. Het concept krijgt positieve reacties op de palliatieve unit en breidt binnenkort uit naar de acute diensten.
Afscheid nemen is iemand loslaten van wie je houdt. Een persoon voor wie je al weken, maanden of misschien zelfs jaren voor zorgde. Deze laatste momenten van je geliefde van dichtbij meemaken brengt een rollercoaster van emoties teweeg en de laatste loodjes wegen het zwaarst. Wat hebben mensen nodig om hun draagkracht te behouden tijdens de levenseindezorg van een geliefde? Die vraag hield Carmino Van Meerhaeghe bezig. Toen de zorgconsulent van het AZ Oostende – Damiaan in 2022 Parel van een Verpleegkundige werd, beloofde hij zijn prijzengeld te schenken aan een project dat levenseindezorg tastbaarder en draaglijker maakte, zowel voor patiënten als voor hun naasten. Nu stelt hij trots de waakkoffers ‘Stille kracht’ voor.
“Samen met een vijftal collega’s en met de steun van verschillende sponsors kwam dit project tot stand”, vat Carmino aan. “De koffers bevatten een resem hulpmiddelen die het waken bij een stervende kunnen verzachten. Ze zijn heel zintuiglijk samengesteld met onder andere een starterstasje toiletgerief, aromatherapie, massageolie, een map met informatiefolders, pakkende teksten, dekentje, kleur- en notitieboeken. Ze kunnen helpen om invulling te geven aan de tijd dat men waakt. De gebruikers kiezen zelf waar ze mee aan de slag willen. Het is heel vrijblijvend en we merken dat de stressfactor en angsten erdoor milderen.”
Een stille kracht, een groot verschil
De waakkoffer gaat over meer dan enkel praktische hulp. Het gaat over menselijkheid en warmte bieden in intense tijden. “Niet elk afscheid heeft een waakdoos nodig. Door het gesprek te voeren en samen met de koffer op weg te gaan vinden mensen comfort in een vaak ongemakkelijke situatie. Zelfs bij heel moeilijke relaties slagen we er soms in via de koffer verbinding te creëren en de aanwezige kwaadheid te verzachten.”
Uitbreiding naar acute diensten
De vijf waakkoffers op de palliatieve unit worden warm onthaald. Daarom wil het ziekenhuis binnenkort ook waakkoffers aanbieden op acute diensten. Carmino: “Het is niet alleen bij palliatieve patiënten in een langdurig traject relevant om de naasten te ondersteunen, zeker ook bij acute situaties is dat van groot belang. Ik hoor regelmatig dat collega’s zich machteloos voelen op zo’n moment. Ze willen meer doen, maar door de enorme werkdruk krijgen ze het gevoel dat ze tekortschieten. De koffers kunnen hierop deels een antwoord bieden. Ze zullen heel praktisch en een pak compacter zijn zodat iedereen er comfortabel mee aan de slag kan. Dat vergt nog heel wat denk- en planwerk, maar ik wil hier absoluut mee verder. Het is voor mij elke dag een meerwaarde om naar huis te gaan en te weten dat ik het beste van mezelf gaf. Dat gevoel gun ik mijn collega’s ook.”
Het gebruik van morfine bij oncologische patiënten: feiten en fabels
Door Marie Blondeel1 en Dr. Caroline Lamot2
1 Verpleegkundig specialist palliatieve zorg – Vitaz / Doctoraatsstudent – Centre for Research and Innovation in Care (CRIC) – Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen – Universiteit Antwerpen / Nurse and Pharmaceutical Care
2 Oncoloog en palliatief arts – Vitaz
De incidentie van pijn wordt gerapporteerd bij meer dan 50% van de kankerpatiënten. Bij patiënten met gevorderde kanker loopt dit op tot meer dan 90% [1, 2]. Daarnaast blijkt dat bij 43% van de kankerpatiënten pijn onvoldoende wordt behandeld [3]. Farmacologisch management is de hoeksteen van pijnbestrijding bij kanker en omvat zowel opioïde als niet-opioïde medicatie volgens de richtlijnen van de WHO, bekend als de analgesieladder [4]. Veel barrières belemmeren het effectieve gebruik van opioïden bij pijnmanagement [5, 6]. In dit artikel bespreken we enkele fabels en feiten over het gebruik van morfine.
Fabel: Morfine mag enkel gebruikt worden bij palliatieve patiënten
Uit onderzoek blijkt dat kankerpatiënten die morfine aangeboden kregen voor pijnverlichting dit vaak interpreteerden als een “laatste redmiddel”. Omdat patiënten zelf niet klaar waren om te sterven, weigerden ze morfine en andere opioïden als pijnstillers, ondanks de pijn die ze hierdoor moesten doorstaan. Patiënten hechten veel waarde aan het vertrouwen van zorgverleners in het gebruik van opioïden [7].
- Leg uit dat morfine een effectieve en veilige pijnstiller is wanneer het correct wordt gebruikt, ongeacht de fase van de ziekte [8].
- Benadruk dat het gebruik van morfine niet betekent dat de patiënt stervende is, maar gericht is op het verbeteren van de kwaliteit van leven door pijn te verlichten.
- Goede pijnstilling zorgt voor betere kwaliteit van leven en kan op die manier ook bijdragen om de oncologische behandelingen goed te doorstaan.
- De fabel dat het te vroeg starten met opioïden in het ziekteproces zou leiden tot een verminderde werking op latere momenten, klopt niet.
Fabel: Morfine zal het overlijden versnellen
Studies tonen aan dat pijnbestrijding met opioïden niet geassocieerd is met een verkorting van de levensduur [9-11]. Ondanks dit bewijs blijft de overtuiging dat opioïden het leven verkorten persistent aanwezig. Deze overtuiging heeft een aanzienlijke invloed op pijnmanagement, aangezien patiënten het aanbod van opioïden vaak weigeren omwille van deze perceptie.
- Benadruk dat morfine bij correct gebruik niet bedoeld is om het leven te verkorten, maar om pijn te verlichten (=comfortzorg).
- Werk nauw samen met artsen, apothekers en andere disciplines om consistentie in informatie en zorg te waarborgen.
Feit: Morfine gaat gepaard met bijwerkingen
Bijwerkingen van opioïden, waaronder morfine, omvatten onder andere; duizeligheid, misselijkheid, braken, obstipatie, fysieke afhankelijkheid, tolerantie en ademhalingsdepressie. Fysieke afhankelijkheid en de angst voor verslaving kunnen zorgen voor terughoudendheid bij voorschrijven, wat leidt tot onvoldoende pijnbestrijding [12].
De meest voorkomende bijwerkingen zijn obstipatie en misselijkheid, waarbij vooral obstipatie moeilijk te behandelen is en vaak geen tolerantie ontstaat. Deze bijwerkingen kunnen zo ernstig zijn dat ze het gebruik van opioïden beperken, wat leidt tot onderdosering en onvoldoende pijnstilling[13].
Het wisselen van opioïden of toedieningsroutes kan voordelen bieden. Zorgvuldige screening, educatie en preventieve behandeling van mogelijke bijwerkingen zijn essentieel om de effectiviteit van opioïden te maximaliseren en bijwerkingen te minimaliseren [14].
- Bespreek de mogelijke bijwerkingen en stel patiënten gerust dat er effectieve manieren zijn om hiermee om te gaan.
- Overleg met de arts over het wisselen van opioïden of het aanpassen van de toedieningsroute (bijvoorbeeld van oraal naar transdermaal) als bijwerkingen te hinderlijk worden.
- In de palliatieve setting is gewenning heel beperkt en heeft de uitbreiding van de ziekte een grotere invloed: morfine kan zonder gevaar in hogere dosis en langdurig gebruikt worden.
- Sufheid en slaperigheid zijn slechts tijdelijke bijwerkingen. Artsen zullen daarom voorzichtig beginnen met een lage dosis en deze geleidelijk verhogen.
Referenties
- Saifan, A., et al., Patient- and family caregiver-related barriers to effective cancer pain control. Pain Manag Nurs, 2015. 16(3): p. 400-10.
- van den Beuken-van Everdingen, M.H., et al., Update on Prevalence of Pain in Patients With Cancer: Systematic Review and Meta-Analysis. J Pain Symptom Manage, 2016. 51(6): p. 1070-1090.e9.
- Roberto, A., et al., Living systematic review to assess the analgesic undertreatment in cancer patients. Pain Pract, 2022. 22(4): p. 487-496.
- Organization, W.H., Cancer pain relief: with a guide to opioid availability. 1996.
- Kwon, J.H., Overcoming barriers in cancer pain management. J Clin Oncol, 2014. 32(16): p. 1727-33.
- Wiffen, P.J., et al., Opioids for cancer pain – an overview of Cochrane reviews. Cochrane Database Syst Rev, 2017. 7(7): p. Cd012592.
- Reid, C.M., R. Gooberman-Hill, and G.W. Hanks, Opioid analgesics for cancer pain: symptom control for the living or comfort for the dying? A qualitative study to investigate the factors influencing the decision to accept morphine for pain caused by cancer. Ann Oncol, 2008. 19(1): p. 44-8.
- Paice, J.A., et al., Use of Opioids for Adults With Pain From Cancer or Cancer Treatment: ASCO Guideline. J Clin Oncol, 2023. 41(4): p. 914-930.
- Thorns, A. and N. Sykes, Opioid use in last week of life and implications for end-of-life decision-making. Lancet, 2000. 356(9227): p. 398-9.
- Good, P.D., P.J. Ravenscroft, and J. Cavenagh, Effects of opioids and sedatives on survival in an Australian inpatient palliative care population. Intern Med J, 2005. 35(9): p. 512-7.
- Morita, T., et al., Effects of high dose opioids and sedatives on survival in terminally ill cancer patients. J Pain Symptom Manage, 2001. 21(4): p. 282-9.
- Maltoni, M., Opioids, pain, and fear. Ann Oncol, 2008. 19(1): p. 5-7.
- Glare, P., D. Walsh, and D. Sheehan, The adverse effects of morphine: a prospective survey of common symptoms during repeated dosing for chronic cancer pain. Am J Hosp Palliat Care, 2006. 23(3): p. 229-35.
- Benyamin, R., et al., Opioid complications and side effects. Pain Physician, 2008. 11(2 Suppl): p. S105-20.
Nood aan meer draagkracht voor patiëntenverenigingen
Het gaat niet zo goed met de patiëntenverenigingen in ons land. Toch hebben ze een zeer grote relevantie voor patiënten en voor de kwaliteit en efficiëntie van zorg. De noodkreet van een tachtigtal patiëntenorganisaties leidde tot een onderzoek uitgevoerd door het zorgonderzoekscentrum LUCAS, KU Leuven en het onderzoeksbureau Indiville, met de steun van het Vlaams Patiëntenplatform, la Ligue des Usagers des Services de Santé, Rare Diseases Organisation Belgium, Trefpunt Zelfhulp, Patient Expert Center en de Koning Boudewijnstichting.
Het onderzoek naar de meerwaarde van patiëntenverenigingen en patiëntenparticipatie in de Belgische gezondheidszorg stoelt op drie evoluties die we in het huidige zorglandschap zien: de shift naar zelfzorg, preventie en kwaliteitsvol thuis wonen, de ervaringsdeskundigheid van de patiënt en de patiënt als sturende kracht met de patiëntenvereniging als motor. Net die patiëntenorganisaties hebben het moeilijk. “Ze zitten in een kwetsbare positie”, zegt Else Tambuyzer, directeur van het Vlaams Patiëntenplatform. “Enerzijds omdat hun werking vaak gebaseerd is op vrijwilligers die ze duurzaam aan boord moeten zien te houden, anderzijds omdat ze geen subsidies ontvangen en dus afhangen van fondsenwerving. Toch zijn deze organisaties ontzettend belangrijk. In 2008 werd al een onderzoek uitgevoerd naar de relevantie van patiëntenparticipatie en patiëntenverenigingen. Met het luik participatie is toen aan de slag gegaan. Dit onderzoek gaat dieper in op de problematieken van patiëntenverenigingen, met een stand van zaken waarop verder gewerkt kan worden.”
Het onderzoek gebeurde in verschillende fases van desk research, interviews met patiëntenorganisaties en focusgroepen tot een benchmarkstudie naar hoe onze buurlanden en Canada het aanpakken. Daarnaast ontvingen alle Belgische patiëntenverenigingen ook online vragenlijsten die naar objectieve en subjectieve kenmerken peilden.
Erkenning en hoop
Uit eerder onderzoek blijkt dat het lang duurt voor zorgvragers de stap naar een patiëntenvereniging zetten. Als verpleegkundige kan je bijdragen door je patiënten te informeren, mits een correcte beeldvorming. “We merken nog te vaak dat er gesproken wordt over een koffietje drinken en eens goed klagen”, zegt Else. “Patiëntenorganisaties doen veel meer dan dat. Lotgenotenwerking en het delen van ervaringen leidt tot erkenning en herkenning. Contact met iemand die hetzelfde meemaakte geeft hoop en je kan praktische tips delen over het leven met of na de ziekte.”
Daarnaast vervullen deze organisaties ook een belangrijke rol naar zorgverleners toe: wat hebben mensen echt nodig van de zorg, wat kan anders, hoe maak je dat patiënten hun aangeraden therapie volhouden, … “Patiëntenverenigingen kunnen opleidingen geven, folders verspreiden of als ervaringsdeskundige langsgaan in het ziekenhuis, voor zover hun werking dat toelaat”, vult Else aan. “Deze organisaties nemen een complementaire rol op door samen te werken met zorgverleners. Zij zetten hun collectieve ervaringskennis in om zorgprocessen, behandelingen en geneesmiddelen te verbeteren.”
Patiëntenorganisaties als cruciale schakel
Er zijn vandaag ongeveer driehonderd patiëntenverenigingen. De overheid kan niet elke organisatie steunen. Toch is het onderzoek een warme oproep om na te denken over erkenningscriteria voor patiëntenorganisaties en daar dan middelen aan te koppelen. “Al vertrekken we wel van een ongelijk speelveld. Grote verenigingen kunnen mensen vrijmaken om die criteria voor subsidies in orde te brengen en zijn veerkrachtiger om de verantwoording en administratie die bij financiering komt kijken te dragen”, zegt Else nog. “In het buitenland merken we op dat er naar een model van centralisatie en samenwerking gegaan wordt. Al schuilt daar het risico dat we de diversiteit van al die verenigingen verliezen. Nederland werkt met een subsidieregeling onder strikte voorwaarden, Duitsland koppelt het aan de ziekenfondsen en in Frankrijk werkt men met een ‘democratie sanitaire’, een type participatiecultuur waar burgers of patiënten uitwerken wat nodig is om kwaliteitsvolle zorg te bieden en te ervaren. Onze oproep na dit onderzoek is dus eerder: zet projecten op en laat het werk niet liggen. Het doel is patiënten te helpen en patiëntenorganisaties spelen daarin een belangrijke rol.”
Trefpunt Zelfhulp stelt met www.zelfhulp.be een handig overzicht van Vlaamse patiëntenverenigingen ter beschikking waar je per aandoening en per regio kan filteren.
Bacheloropleiding verpleegkunde in de lift
Volgens de voorlopige inschrijvingscijfers gaat het goed met de bacheloropleiding verpleegkunde. De opleiding op HBO5-niveau scoort wat minder. Dat heeft volgens Vlaamse Zorg- en Welzijnsambassadeur Candice De Windt te maken met de nodige hervorming van de opleiding naar een graduaatsopleiding basisverpleegkunde. En de masteropleiding? “De definitieve cijfers zijn nog niet beschikbaar, maar wanneer we naar de voorbije drie academiejaren kijken, dan is dit steeds stabiel rond de 400 inschrijvingen.”
Verpleegkunde, vroedkunde, logopedie en audiologie en voedings- en dieetkunde zitten als opleidingen in de lift. Zowel wat het aantal instromers als generatiestudent vanuit het secundair betreft, als de zij-instromers. In totaal gaat het om een stijging van 2,30 procent, goed voor in totaal 7.872 studenten verpleegkunde. De hogescholen merken vooral een stijging bij de generatiestudenten en studiestarters in de opleiding verpleegkunde, respectievelijk met 5,37 en 6,09 procent. Daarnaast noteren we dat de studenten vaker uit een ASO-richting komen. Dat is opmerkelijk want in de periode tussen 2010 en 2023 kwamen 31,36 procent van de bachelor verpleegkundestudenten uit het ASO, 37,04 procent uit het TSO en 8,26 procent uit het BSO.
Wat de masteropleiding verpleegkunde en vroedkunde betreft, zijn er nog geen definitieve cijfers maar weten we dat dit altijd stabiel is. Ter vergelijking: de voorbije dertien jaar volgde 54,97 procent van de leerlingen vooraf ASO, 21,73 procent TSO en 1,03 procent BSO.
En-enverhaal
“Het zijn positieve cijfers”, zegt Candice De Windt. “Er is duidelijk meer aandacht voor de opleidingen in zorg en welzijn. We merken duidelijk dat er in het secundaire onderwijs meer ingezet wordt op promotie voor de opleidingen in zorg en welzijn. Dat kan en moet nog versterkt worden om de instroom te blijven garanderen. Het is hoe dan ook een en-enverhaal. Enerzijds heb je de positieve beeldvorming waar we heel hard op inzetten. Anderzijds investeert Vlaanderen veel in een correcte verloning, een goede work-lifebalance, … Met Careēr als branding promoten we ook de vele kansen die je hebt in zorg en welzijn. Er is een plaats voor elk talent in zorg en welzijn. Daar is de leerladder het beste bewijs van.”
Het inzetten op dat goede imago doet de Vlaamse Zorg- en Welzijnsambassadeur plezier. “Toch moeten we opletten dat we een authentiek beeld scheppen. Het is een fijne job, met veel uitdagingen, met veel afwisseling, met veel kansen op groei en professionalisering en met – wat vaak vergeten wordt – een goede verloning. Maar we moeten ook durven aangeven dat het ook een zware job is, met vaak vele shiften en met vele uitdagingen mentaal en fysiek. Maar we mogen niet vergeten dat elke job, elke functie, elke uitdaging gepaard gaat met ook heel wat verrijkende zaken.”
Instroom vs uitstroom
Instroom is belangrijk. Toch is volgens Candice De Windt retentie het nieuwe goud. “We moeten mensen warm blijven maken om te kiezen, maar ook om te blijven kiezen voor de sector”, zegt ze. “Dat doen we door in te zetten op een gericht personeelsbeleid. De klassieke hiërarchie werkt niet meer. We hebben andere vormen van leiderschap nodig, zet als organisatie in op voldoende autonomie en betrokkenheid. Het loon is belangrijk, maar elke dag tevreden naar je werk gaan is dat ook.”
Kunnen we met deze positieve trend de uitdagingen in de zorg aan? “We moeten niet flauw doen. De uitdagingen die er zijn en nog moeten komen op onze arbeidsmarkt en maatschappelijk omwille van de vergrijzing, zorgen ervoor dat we elke talent nodig hebben. Vandaag staan gemiddeld 2.500 vacatures open voor verpleegkundigen bij de VDAB, toekomstprojecties met betrekking tot de aanwervingsbehoefte van verpleegkundigen tonen alleen maar grotere vraag aan. Het succes van de opleiding zal nog moeten blijven duren om de vergrijzing en stijgende zorgvraag aan te kunnen samen met de vele andere stappen die we met Vlaanderen zetten.”
Bron cijfers: AHOVOKS en Oktobertelling 2024 van de Vlaamse Hogescholenraad
Anticholinergica in Palliatieve Sedatie: Noodzakelijk of Overbodig?
Door Gianni Wijnants[1] en Professor dr. Johan Wens[2]
Bij palliatieve sedatie kan een ‘doodsreutel’ ontstaan als gevolg van opstapeling van secreties in de keel en de luchtpijp door een verminderde hoestreflex en het terugvloeien van slijmen in de keel. Naast niet-medicamenteuze maatregelen, kan een anticholinerg geneesmiddel nuttig zijn (1).
Anticholinergica blokkeren muscarine receptoren, wat leidt tot een reductie van speeksel- en slijmproductie (2). Hoewel anticholinergica zoals scopolamine en buthylhyoscine bromide (Buscopan) vaak worden gebruikt bij palliatieve sedatie, bestaat de vraag of het gebruik ervan altijd noodzakelijk is of eerder overbodig.
Effectiviteit en evidentie
Onderzoek toont aan dat het profylactisch toedienen van scopolamine effectief is in het voorkomen van de doodsreutel bij patiënten in de laatste levensfase. Er werd geen significant verschil gevonden in het aantal bijwerkingen tussen patiënten die wel of geen scopolamine ontvingen tijdens palliatieve sedatie. Het starten van de behandeling met scopolamine wanneer de doodsreutel al aanwezig is, wordt echter minder ondersteund door wetenschappelijk bewijs. Evidentie toont wel aan dat het gebruik van scopolamine tijdens palliatieve sedatie het overlijden van de patiënt kan vertragen in vergelijking met het niet toedienen van het middel (3).
Het gebruik van anticholinergica houdt echter altijd een risico op bijwerkingen in, waaronder slaperigheid, delirium, hallucinaties, xerostomie en urineretentie. Dit laatste maakt het plaatsen van een verblijfskatheter noodzakelijk. In tegenstelling tot scopolamine zou Buscopan minder kans geven op delirium, gezien het niet doorheen de bloed-hersenbarrière geraakt (1,4).
Hoewel studies hebben aangetoond dat anticholinergica de emotionele last voor naasten en zorgverleners kan verminderen, is er beperkt bewijs dat het daadwerkelijk het comfort van de patiënt zelf verbetert. Het geluid kan voor de omgeving verontrustend zijn, maar wijst niet noodzakelijk op lijden van de patiënt (5-6).
Het verpleegkundige aspect
Verpleegkundigen moeten deze aspecten bespreken met de naasten van de patiënt. Het geluid van de doodsreutel kan namelijk een psychologische belasting vormen voor zowel de naasten als de zorgverleners. Dit leidt vaak tot een medische interventie, zoals het toedienen van anticholinergica, zelfs wanneer het directe effect op de patiënt ongekend is. Verpleegkundigen kunnen niet-medicamenteuze maatregelen toepassen zoals het plaatsen van de patiënt in half-zittende houding, voorzichtige aspiratie van secreties achteraan in de keel, en het beperken van de vochttoediening (4).
Als naasten begrijpen dat de bronchiale secreties een normaal onderdeel vormen van het stervensproces, kan dat hun bezorgdheid verminderen (5,7). Kiezen de naasten voor een anticholinergicum, dan kan de verpleegkundige de verwachte voordelen en mogelijke bijwerkingen toelichten en de arts informeren.
Bronvermelding
- Nackaerts, K. (2001). BEHANDELING VAN DOODSREUTEL. InFolia Pharmacotherapeutica (Vol. 28, Nummer oktober, pp. 92–93). https://www.bcfi.be/folia_pdfs/NL/P28N10F.pdf
- Zorginstituut Nederland. scopolamine. Beschikbaar op:https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/s/scopolamine
- Van Esch HJ, Van Zuylen L, Geijteman ECT, Hoop EOD, Huisman BAA, Noordzij-Nooteboom HS, e.a. Effect of Prophylactic Subcutaneous Scopolamine Butylbromide on Death Rattle in Patients at the End of Life. 5 oktober 2021;326(13):1268. Beschikbaar op:https://doi.org/10.1001/jama.2021.14785
- (z.d.). BCFI.https://www.bcfi.be/nl/chapters/1?frag=9990177
- Lokker ME, Van Zuylen L, Van Der Rijt CCD, Van Der Heide A. Prevalence, Impact, and Treatment of Death Rattle: A Systematic Review. Journal Of Pain And Symptom Management. 18 juni 2013;47(1):105–22. Beschikbaar op: https://doi.org/10.1016/j.jpainsymman.2013.03.011
- Potter J, Korownyk CS. Reducing death rattle at the end of life. Canadian Family Physician. 1 juli 2023;69(7):477. Beschikbaar op: https://doi.org/10.46747/cfp.6907477
- Van Esch HJ, Lokker ME, Rietjens J, Van Zuylen L, Van Der Rijt CCD, Van Der Heide A. Understanding relatives’ experience of death rattle. BMC Psychology. 12 juni 2020;8(1). Beschikbaar op:https://doi.org/10.1186/s40359-020-00431-3
[1] Verpleegkundige MSc Wit-Gele Kruis Limburg / NuPhaC
[2] Hoogleraar huisartsgeneeskunde Universiteit Antwerpen, dept. Huisartsgeneeskunde en Sociale Gezondheid (FAMPOP), Eerstelijns- en interdisciplinaire Zorg Antwerpen (ELIZA).
Lid zijn en blijven van NETWERK VERPLEEGKUNDE? Deze leden zeggen volmondig ‘ja’
Ilke Claeys
“Ik ben al lid sinds 1994 en heb alle magazines tot nu toe bewaard. Er staat zo veel waardevolle informatie in dat ik telkens wel iets bijleer. Ook de talrijke studiedagen vind ik een grote plus, maar vooral de juridische bijstandsverzekering is een echte meerwaarde. Neen, ik heb nog nooit getwijfeld aan mijn lidmaatschap.”
Inne Minjauw en Olga Tchudinova
“Waarom we lid zijn van NETWERK VERPLEEGKUNDE? Om interessante nieuwe onderwerpen en mensen te leren kennen”, aldus Olga. “We stonden deze morgen elk afzonderlijk aan een tafeltje en zetten de studiedag nu samen verder. We kennen elkaar eigenlijk niet, maar we hebben al boeiende gesprekken gehad.”
Inne: “Klopt, dat is eigenlijk de essentie van NETWERK VERPLEEGKUNDE. Tijdens studiedagen of via de magazines ontdek je inspirerende verhalen die je meeneemt naar de werkvloer. Als verpleegkundige is het essentieel om op de hoogte te blijven van alle veranderingen, dat lukt via het NETWERK. Dat dat op een leuke, interactieve manier kan, is natuurlijk nog een voordeel.”
Matthias Claerhout
“Ik werd als student al lid van NETWERK VERPLEEGKUNDE en ben van plan om lid te blijven. Vooral de bredere kijk die je krijgt op het verpleegkundige beroep is waardevol. Via de nieuwsbrieven, magazines en de diverse studiedagen van de beroepsorganisatie blijf ik op de hoogte van wat er leeft. De extra korting op die vormingsmomenten is uiteraard ook mooi meegenomen.”
Tine Prinsie
“De Week staat altijd met stip in mijn agenda. Ik ben al 25 jaar lid van NETWERK VERPLEEGKUNDE en dit is een van de vormingsmomenten die ik niet wil missen. Je krijgt er in een dag zo veel en zo’n gevarieerde informatie mee en leert er boeiende mensen kennen. Dus ook voor mijn eigen netwerk brengt mijn lidmaatschap mooie kansen met zich mee. Het belangrijkste vind ik de inzet van de beroepsorganisatie om de verpleegkunde op te waarderen, en dat op verschillende niveaus. De erkenning en fierheid over ons beroep, die steun ik graag.”
Ann Neirinck
“Als lid van NETWERK VERPLEEGKUNDE krijg je toegang tot een heel uitgebreid pakket aan voordelen: het tijdschrift, de verzekering, het vormingsaanbod, persoonlijk advies of juridische bijstand. Via de beroepsorganisatie kom je ook in contact met verschillende meningen en blijf je op de hoogte van wat er leeft in de sector. Het houdt je alert en dynamisch, zelfs als je al jarenlang in het veld staat. Die inspirerende inzichten neem ik heel graag mee naar de werkvloer.”
Aäziza El Massaoudi
“Ik ben nog maar heel recent lid, maar vond het vanuit mijn functie als kwaliteitscoördinator heel relevant om het lidmaatschap aan te gaan. Dat brengt mij bijvoorbeeld voor het eerst op De Week waar ik in een dag mee ben met nieuwe inzichten en al heel boeiende getuigenissen hoorde die ik wil meenemen naar mijn eigen praktijk. Wat me opvalt is de to-the-pointaanpak. Het is geen droge materie, maar een dynamische manier om relevante kennis te delen. Dat vind ik een warme gedachte: in NETWERK VERPLEEGKUNDE zijn we geen concurrenten, maar streven we samen naar de beste zorg.”
Myriam De Meester
Mijn collega’s zeiden vaak: “Maar Myriam, jij weet zo veel.” Dat heb ik aan NETWERK VERPLEEGKUNDE te danken. Voor mij is lid zijn van deze beroepsorganisatie een evidentie. Door actief betrokken te zijn in de werkgroepen of provinciale netwerken word je geprikkeld om het beter of anders te doen op de werkvloer. Het geeft goesting om innovaties uit te proberen. Die gedrevenheid verbindt alle leden. Dat maakt van NETWERK VERPLEEGKUNDE een heel waardevolle organisatie die al onze steun verdient.”
Een charter voor patient empowerment
De vzw Patient Empowerment zet zich in voor een proces dat leidt tot een gelijkwaardige relatie tussen de zorgverlener en de zorgvrager. Met een charter droomt de organisatie van principes die niet alleen op papier bestaan, maar ook elke dag begrepen en toegepast worden voor betere zorg. De vzw moedigt zorgvragers, zorgprofessionals en zorgorganisaties aan dit charter te omarmen, maar richt zich ook tot de overheid om patient empowerment mee te nemen in beleidsplannen en -beslissingen.
In 2019 werd de vzw Patient Empowerment mee opgericht door Edgard Eeckman. Hij wilde de principes van patient empowerment breder bekend maken. Via de vzw wordt kennis gedeeld, onder meer door cursussen, publicaties, lezingen, nieuwsbrieven en samenwerkingen. Deze zijn toegankelijk voor iedereen in de zorg. Daarnaast geeft de organisatie ook advies aan onder meer zorgorganisaties en patiëntenverenigingen. Dit charter is een volgende stap in de sensibilisering van de principes van patient empowerment. De basis is een gedeeld en vrij bespreekbaar zorgproces waar zorgvragers, zorgverleners en zorgorganisaties aan samenwerken. De zorgvrager mee aan het stuur van de eigen gezondheid en eigen zorg. De (vernieuwde) Wet Patiëntenrechten is het vertrekpunt. Maar om regels toe te passen, heb je mensen nodig die daartoe bereid zijn. Met de campagne ‘Samen aan het stuur’ en het charter wil de vzw een attitude van samenwerking stimuleren.
Drie centrale pijlers
Het charter rond patient empowerment gaat uit van drie belangrijke pijlers om naar die samenwerking in het zorgproces toe te gaan. De eerste is ‘Samen verantwoordelijk’. Willen zorgvragers mee beslissen en actief deelnemen aan hun zorg en gezondheid, dan moeten zorgverleners hen daartoe stimuleren. Zo komen ze samen tot gepaste beslissingen en een optimaal verloop van het zorgtraject. Daarvoor is een basis van respect en vertrouwen nodig.
Een tweede pijler is ‘Hulp met respect voor eigenheid en levensdoelen’. Elke zorgvrager is uniek en vraagt een eigen benadering, op maat van zijn of haar situatie. Zorgverleners en -organisaties moeten de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de zorgvrager ondersteunen waar en wanneer ze kunnen door hen optimaal te helpen bij de keuzes die gemaakt moeten worden. Daar hoort ook bij dat zorgvragers zich moeten kunnen laten begeleiden door naasten, mantelzorgers, een vertrouwenspersoon of een vertegenwoordiger. Voor langdurige zorg is het essentieel dat deze personen mee betrokken worden.
De derde en laatste pijler is ‘Informatie op maat’. Zorg is vaak complex, een uitleg op maat van de zorgvrager is dus essentieel. De zorgvrager heeft namelijk het recht om te begrijpen water gebeurt en om antwoorden op hun vragen te krijgen. Daarbij moeten zorgvragers ook hun opinie over de verleende zorg kunnen aangeven zodat ze samen met de zorgverleners tot een oplossing komen waarbij elke partij zich comfortabel voelt.
De vzw roept zorgverleners en zorgorganisaties op om dit patient empowerment-charter mee te ondertekenen. Dat kan via patientempowerment.be.
BEELD: copyright Lies Willaert