De weg ligt open naar nog meer ontwikkelingsgerichte zorg voor premature pasgeborenen op neonatologie
De zorg voor pasgeborenen is de laatste jaren meer en meer gericht op de ontwikkeling en het welzijn van het kind. De verbinding tussen kind en ouder speelt hierbij een cruciale rol en moet – zeker in de eerste levensdagen – maximaal gefaciliteerd worden. Voor prematuur geboren kinderen vormt dit vaak een uitdaging. Hierdoor ontstonden internationaal verschillende nieuwe zorgmodellen die op de neonatologie-afdeling de hechting tussen ouders en pasgeborenen moeten bevorderen. Ook in België dringt de vraag zich op hoe ziekenhuizen hiermee willen en kunnen omgaan. Een studie van het KCE[1] brengt nu een reeks aanbevelingen om dit te realiseren.
Midden vorige eeuw introduceerde de Britse psychiater John Bowlby het begrip ‘hechting’, dat gedefinieerd wordt als: een diepe en duurzame emotionele band tussen twee mensen, in een (succesvolle) zoektocht naar een gevoel van comfort en veiligheid[2]. De afgelopen dertig jaar is hier veel onderzoek naar verricht, wat zich vertaalde in ‘ontwikkelingsgerichte zorg voor kinderen en hun gezin’ of ‘infant- and family-centered developmental care (IFCDC)’. Een pasgeborene heeft in de eerste levensjaren fysieke nabijheid nodig van een volwassene. Een vroegtijdige scheiding tussen ouder en kind heeft gevolgen voor de ontwikkeling van het kind en kan de lichamelijke en geestelijke gezondheid beïnvloeden. Een hekel punt voor premature pasgeborenen – met een zwangerschapsduur van minder dan 37 weken – die soms maandenlang in een ziekenhuis verblijven. Het rapport ‘Ontwikkelingsgerichte zorg voor prematuur geboren baby’s en hun familie in neonatologie’ van het KCE wil gezondheidsautoriteiten, ziekenhuizen en zorgverleners helpen om prioriteiten te stellen en strategische beslissingen te nemen over de implementatie van IFCDC in de neonatale zorg in België.
“In ons land bestaan al verschillende initiatieven en zoeken ziekenhuizen continu hoe ze binnen hun mogelijkheden de hechting tussen de prematuur geboren baby en de ouder(s) kunnen bevorderen”, zegt Mieke Caelen, intensive care neonatologie verpleegkundige in het Máxima Medisch Centrum. “Denk hierbij aan het ‘Baby Friendly Hospital Initiative’ (BFHI) waarmee al dertig Belgische ziekenhuizen gecertificeerd zijn. Of aan de toepassing van het NIDCAP®-concept[3] in het UMC Sint-Pieter, het AZ Sint-Jan Brugge-Oostende en het UZ Leuven, en aan de FINE 1-opleiding[4] in bijna alle ziekenhuizen. Toch zijn afdelingen steeds bezig om aanpassingen te doen en barrières weg te werken.” Dat bevestigt ook Katrin De Winter, opleidingsverantwoordelijke voor het postgraduaat neonatologie aan de Thomas More-hogeschool: “De lijst met aanbevelingen is bijzonder lang. Al zijn vele zaken herkenbaar en is de mindset en wil om hierop verder te werken duidelijk aanwezig in de Belgische neonatologie-afdelingen . Een van de grootste uitdagingen is dat niet elk advies eenvoudig te implementeren is. Denk bijvoorbeeld aan de bestaande architectuur in een ziekenhuis. Als die niet toelaat de afdeling neonatologie anders in te richten, ben je beperkt in je keuzes.” Ook de financiële impact van sommige voorstellen of de beschikbaarheid van voldoende personeel zijn aandachtspunten.
Continue aanwezigheid faciliteren
Verschillende Belgische ziekenhuizen, zoals het UZ Leuven en het UZ Antwerpen, passen het single room-concept toe, waarbij premature pasgeborenen niet meer met zes of acht op een zaal liggen, maar elk een individuele kamer krijgen. Mieke Caelen: “Studies tonen aan dat het kind baat heeft bij een afgezonderde ruimte, omdat je externe prikkels veel beter onder controle kan houden. Zo creëer je een rustigere omgeving voor de baby en de ouder(s), die bijdraagt tot de neuromotorische ontwikkeling van de baby. Al is het geen zwart-wit verhaal.” Door prematuur geboren baby’s niet meer samen op een zaal te verzorgen, is de zorgverlener niet continu bij elk kind. Dat is een aanpassing voor het zorgpersoneel. “Ideaal zou zijn dat ouders effectief bij hun kind kunnen overnachten, het rooming-in-principe, maar dat is voor vele ziekenhuizen door plaatsgebrek en door beperkte financiële middelen niet altijd haalbaar. Daarom denk ik dat het realistischer is om op korte termijn te streven naar 24/7 toegang voor ouders, mits gegarandeerde veiligheid van het kind.”
Heel wat ziekenhuizen reiken vandaag al verschillende opties aan om dichter bij het kind te verblijven. Ofwel in het ziekenhuis zelf, desnoods op een andere afdeling, ofwel door faciliteiten te voorzien voor het ruimere gezin in de buurt van de zorginstelling. Zo biedt bijvoorbeeld het Ronald McDonald Huis een verblijf aan op de campus van het UZ Brussel. Het gezin van het gehospitaliseerde kind krijgt zo een thuis op een boogscheut van het ziekenhuis. Ouders, maar ook broers of zussen, kunnen elke dag naar hun zieke kind gaan en het zo de liefde en aandacht geven die het nodig heeft. In het UZ Gent is er de speel- en leefruimte deLIEving[5] waar kinderen en jongeren tot veertien jaar terecht kunnen terwijl de ouders hun pasgeborene bezoeken.
Ontwikkelingsgerichte houding
Vanuit haar rol bij de Thomas More-hogeschool en als vertegenwoordigster bij het PNAE[6] komt Katrin De Winter vaak in contact met neonatologie-afdelingen over heel Europa. “Voor mij is het rapport vooral een belangrijke stap naar het wegwerken van eventuele barrières om infant- and family-centered developmental care mogelijk te maken. Als opleidingsverantwoordelijke vind ik het een must dat onze studenten verpleeg- en vroedkunde dit concept door en door kennen. Niet alleen in de postgraduaat-opleiding, maar ook in de basisopleiding”, legt ze uit. “Als zorgverlener kom je ook buiten de dienst neonatologie in contact met premature pasgeborenen. Weten wat de ideale omgeving is voor zo’n kind maakt een enorm verschil. Dat gaat van de optimale temperatuur tot het reduceren van prikkels en de neonatologie-verpleegkundige de tijd geven het kindje goed te installeren. Zeker omdat ouders er op die momenten meestal niet bij zijn, zoals bij een CT-scan of in een OK.”
Volgens Katrin is het goed dat dit rapport de nodige structuur brengt in een reeks aanbevelingen. Het rapport werd naar de verschillende betrokken kabinetten gestuurd om aan de slag te gaan met de aanbevelingen voor de overheid. “Er komen heel veel factoren aan bod, van het aanpassen van de architectuur over het veranderen van het vaderschapsverlof tot het transparanter maken van bepaalde kosten. Elke neonatologie-afdeling is anders en dus niet alles is onmiddellijk haalbaar. Ontwikkelingsgerichte zorg vraagt een bepaalde kijk op een situatie. Dat moeten we onze studenten bijbrengen en hen daarin begeleiden zodat ze doordrongen worden van het concept. Meestal ervaren ze dit pas echt op de werkvloer, bijvoorbeeld tijdens hun stage. Een houding aanleren vergt tijd. In ons postgraduaat is de FINE 1-opleiding dan ook inbegrepen. De interactie tussen zorgverleners in de praktijk en de studenten zelf levert altijd bijzonder momenten op. Daar moeten we nog meer op inzetten in de toekomst, zodat ontwikkelingsgerichte zorg een automatisme wordt.”
[1] KCE REPORT VOLAs Ontwikkelingsgerichte zorg voor prematuur geboren baby’s en hun familie in neonatologie.
[2] Bowlby J. Attachment and Loss. New York: Basic Books; 1969.
[3] Newborn Individualized Developmental Care and Assessment Program.
[4] Family and Infant Neurodevelopmental Education 1 is een internationaal programma rond de NIDCAP®-basisprincipes in ontwikkelingsgerichte neonatale zorg.
[5] deLIEving is er voor broers en zussen van patiënten en kinderen van ernstig zieke ouders.
[6] Paediatric Nursing Associations of Europe
Copyright Marc Faes Pelt
Wie is Katrin De Winter
- master verpleeg- en vroedkunde (Universiteit Antwerpen)
- secretaris van de werkgroep Kinderverpleegkunde van het NVKVV
- Belgische vertegenwoordigster bij en lid van het PNAE (Paediatric Nursing Associations of Europe)
- opleidingsverantwoordelijke postgraduaat neonatologie aan de Thomas More-hogeschool
- docent neonatologie in opleiding verpleeg- en vroedkunde
Wie is Mieke Caelen
- banaba in de pediatrische gezondheidszorg (UCLL)
- lid van de Federale Raad voor Verpleegkunde: Pediatrie
- lid van de werkgroep Kinderverpleegkundigen van het NVKVV
- intensive care neonatologie verpleegkundige in het Máxima Medisch Centrum (Veldhoven)
Kortetermijnaanbevelingen voor neonatale zorgverleners
Onderstaande aanbevelingen richten zich onder andere tot de zorgverleners werkzaam op neonatale diensten en komen integraal uit het rapport ‘Ontwikkelingsgerichte zorg voor prematuur geboren baby’s en hun familie in neonatologie’ van het KCE:
- Beperk de scheiding tussen ouders en hun baby tijdens de gehele opnameduur (van de bevalling tot het ontslag van de baby uit het ziekenhuis) tot het absolute minimum rekening houdend met de huidige beschikbare middelen en omkadering.
- Geef ouders 24 uur per dag en 7 dagen per week toegang tot de baby door de barrières voor continue toegang tot het minimum te beperken en accommodatie voor de ouders te voorzien.
- Versterk de psychosociale ondersteuning voor het gezin. Psychosociale zorgverleners moeten specifiek worden toegewezen aan neonatale diensten en zijn idealiter 24 uur per dag en 7 dagen per week beschikbaar (via wachtdienst of telefonische permanentie). Daartoe dient (aan)gepaste wetgeving uitgevaardigd te worden, gecombineerd met meer ondersteunende (financiële) maatregelen.
- Verschaf gezinnen een adequate voorbereiding om de overgang naar thuis te vergemakkelijken. Dit kan door verder te blijven inzetten op onder meer ontwikkelingsgerichte opleiding van ouders en participatie in de zorg tijdens de volledige hospitalisatieduur.
Out-of-pocket payments: “Werk financiële barrières weg”
Het KCE voerde samen met verschillende partners een analyse uit van de prestaties van het Belgische gezondheidssysteem voor mensen met een chronische aandoening[1]. Hierin willen ze niet alleen de pijnpunten bloot leggen, maar ook kwaliteit, toegankelijkheid en gelijkheid van zorg benaderen en verbeteren. Een element daarvan zijn de out-of-pocket payments of de bijdragen ten laste van de patiënt. Else Tambuyzer, directeur van het Vlaams Patiëntenplatform, noemt de studie een zeer goede zaak. “Al ligt de focus nog te vaak op de ziektelast voor de maatschappij en niet op de levensdoelen van de patiënt.”
Door de vergrijzing hebben steeds meer mensen chronische zorg nodig. Dit heeft gevolgen voor hun levenskwaliteit en op hun budget voor de gezondheidsuitgaven. De overheid ondersteunt hen zo goed als mogelijk, maar de out-of-pocket payments blijven een heikel punt. Want een belangrijk deel van de uitgaven worden nog steeds gedragen door de patiënt zelf. Zowel de remgelden als de supplementen die niet gedekt worden door deverplichte ziekteverzekering. Dit kan barrières creëren waardoor zorg plots niet meer zo toegankelijk wordt. Zo toont de studie aan dat huishoudens met een chronische ziekte vaker financiële moeilijkheden hebben en stelt het vast dat er ruimte is om de financiële toegankelijkheid van zorg voor chronische patiënten te verbeteren.
Al begint de discussie bij (het gebrek aan) een duidelijke definitie van een chronische ziekte. “Zo’n definitie is moeilijk, want je sluit automatisch bepaalde zaken uit. Ook binnen ziektes en aandoeningen heb je nog een breed spectrum”, zegt Else Tambuyzer. “Vanuit het Vlaams Patiëntenplatform juichen we deze studie toe. Al pleiten we dat er meer naar de PROM’s en PREM’s gekeken wordt. Het is zoeken naar een evenwicht tussen de medische doelen van de zorgverlener en de levensdoelen van de patiënt. Een kinesitherapeut of arts kan bij een knieprobleem bijvoorbeeld willen dat de persoon zijn volledige mobiliteit terugwint, terwijl de patiënt misschien tevreden is als die de kinderen aan het schooltje om de hoek kan ophalen zonder pijn te lijden.”
Meer informatie verspreiden
Naast de remgelden die de patiënt betaalt, zijn er ook nog de out-of-pocket payments. Dit zijn extra supplementen, niet terugbetaalde medicatie, transport, voedingssupplementen, … Die eigen betalingen vormen een financiële barrière en kunnen leiden tot enerzijds het uitstellen van bepaalde zorgen of anderzijds het niet meer vervullen van bepaalde basisbehoeften. Nochtans is financiële toegankelijkheid een basisvoorwaarde voor een goed functionerend gezondheidssysteem, staat in de studie.
Iets waar het Vlaams Patiëntenplatform achter staat. “Chronische patiënten leven vaak van een vervangingsinkomen”, licht Else toe. “Ze zijn ook meer thuis, dus hun energiefactuur ligt hoger en er komen kosten van behandelingen aan huis bij kijken. Er zijn wel maatregelen, maar die info is moeilijk te vinden of te begrijpen. Het is ook niet altijd duidelijk welke maatregel voor die individuele patiënt van toepassing is. Ik zie hier een rol weggelegd voor sociaal verpleegkundigen. Zij zijn een laagdrempelig aanspreekpunt en staan dicht bij de patiënt. Ze kunnen die dan ook informeren, maar enkel als ze de informatie zelf beheersen. Twijfelen ze of een bepaalde maatregel van toepassing is voor een patiënt? Dan kunnen ze altijd doorverwijzen naar de mutualiteit.”
Supplementen gestegen
Het totale kostenaandeel voor patiënten is stabiel gebleven. Van 17,8 procent in 2008 tot 17,9 procent in 2016. Al is de verdeling wel veranderd. Zo is het aandeel van de remgelden gedaald van 15,3 naar 13,5 procent en steeg het aandeel van de supplementen van 2,5 naar 4,3 procent. Die supplementen zijn dan erelonen, materiaal- en kamersupplementen. In 2018 bedroeg het aandeel van de eigen betaling voor ziekenhuiszorg 19 procent, waarvan 6,2 procent remgelden en 12,8 procent supplementen.
“De prijslijst bij een ziekenhuisopname moet dan ook veel duidelijker”, zegt Else. “Welke kosten zijn voor welke patiënten van toepassing? Wat wordt terugbetaald en wat niet? Welke artsen zijn geconventioneerd en wat zijn de gevolgen voor de factuur? We doen graag nog enkele algemene voorstellen om de betaalbaarheid van zorg te verbeteren. De afschaffing van het verbod op de derdebetalersregeling is een stap in de goede richting. Maar deze regeling is niet verplicht. De patiënt moet er naar vragen, als de zorgverlener geen initiatief neemt. We pleiten voor een verplichte toepassing van de derdebetalersregeling naar alle zorgverleners zodat zorg niet langer uitgesteld wordt. Voor de maximumfactuur werd het plafond voor de laagste inkomens recent verlaagd tot 250 euro. Toch is hier nog ruimte voor verbetering. Bepaalde medicatie zoals pijnstillers of laxativa die voor chronisch zieken belangrijk is, is niet inbegrepen. Hetzelfde geldt voor vervoerskosten. Het duurt ook lang eer deze maximumfactuur in werking treedt. Een periode van drie à vier maanden financieel overbruggen kan voor velen een probleem zijn. We moeten erover waken dat zorg niet langer om financiële redenen uitgesteld wordt.”
[1] Maertens de Noordhout C, Devos C, Adriaenssens J, Bouckaert N, Ricour C, Gerkens S.. Evaluatie van de performantie van het gezondheidssysteem: zorg voor mensen met een chronische aandoening – Synthese. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2022. KCE Reports VOLAs.
Zie jongdementie niet over het hoofd
Elke vier seconden krijgt iemand ter wereld dementie en volgens de Wereldgezondheidsorganisatie is de aandoening prioriteit nummer één. Ook op jonge leeftijd kan je te maken krijgen met een vorm van dementie, al laat de diagnose nog vaak te lang op zich wachten.
Dementie is de verzamelnaam voor onomkeerbare hersenaandoeningen die zich uiten in een achteruitgang in cognitie. Er ontstaan problemen met leren, onthouden, concentreren, oriënteren, voor jezelf zorgen, … De bekende aandoeningen zijn de ziekte van Alzheimer, vasculaire dementie, frontotemporale dementie (FTD) en Lewy-Body-dementie. De oorzaken van de hersenaandoeningen zijn over het algemeen een foutieve opbouw en afbraak van eiwitten in de hersencellen. Daardoor sterven de hersencellen af en breidt de aandoening zich uit. De gevolgen op het vlak van zelfstandig functioneren zijn groot en kunnen het dagelijkse leven sterk verstoren.
Belgische cijfers
In Vlaanderen (Vlaams Gewest en Brussels Gewest) hadden in 2020, volgens een schatting op basis van het risicomodel van Alzheimer Europe (2019), 141.246 mensen dementie. Voor heel België bedraagt het aantal 202.402. Het aantal mensen met dementie op jonge leeftijd wordt in Vlaanderen geschat op 8.374, waarvan er maar zo’n 1.800 een formele diagnose kregen.
‘Ouderdomsziekte’
Dementie wordt algemeen beschouwd als een ouderdomsziekte. Het klopt dat leeftijd een belangrijkste risicofactor voor dementie is. De kans op dementie neemt sterk toe met de leeftijd: ruim 10 procent van de mensen boven de 65 jaar heeft dementie, tegenover 20 procent van de mensen boven de 80 jaar en zelfs 40 procent van de mensen boven de 90 jaar.
In de praktijk blijkt dat de diagnose bij jongere mensen vaak in een later stadium wordt gesteld dan bij ouderen. Concentratiestoornissen, vergeetachtigheid of subtiele gedragsveranderingen worden op jonge leeftijd vaak geweten aan drukte op het werk, stress, depressie of relatieproblematiek. Naar verloop van tijd leiden de symptomen tot steeds meer problemen en frustraties. De juiste diagnose is dan van uiterst belang om te leren omgaan met de veranderende situatie.
Wanneer spreken we van jongdementie?
Er is sprake van dementie op jonge leeftijd of jongdementie als die begint voor de leeftijd van 65 jaar. In de huidige maatschappij is dit namelijk een omslagpunt in de levensfasen. Personen op deze leeftijd hebben vaak nog een job en een actieve rol in de maatschappij. Het begin betreft niet het moment van de diagnosestelling, maar het optreden van de eerste verschijnselen. Wordt de diagnose maar gesteld op een leeftijd van 68 jaar, maar deden de eerste symptomen zich voor op 63-jarige leeftijd, spreekt men nog steeds over ‘jongdementie’.
Een goede informatiebron is Dementie Op Jonge Leeftijd van Annemie Janssens.
Herkennen van de eerste verschijnselen
- Geheugendefecten
Afspraken vergeten of meerdere keren hetzelfde vragen - Gedrag- en karakterveranderingen
Verlies van empathisch vermogen, verlies van sociaal inzicht, decorumverlies, ontremd gedrag, starheid in denken en handelen, verminderde zelfzorg, apathie en desinteresse - Andere cognitieve symptomen
- Versimpeling van het taalgebruik en woordvindproblemen, moeite met het gebruik van apparatuur en gereedschap, verandering in het handschrift of verdwalen in een bekende omgeving
In Vlaanderen kan je steeds terecht bij de negen regionale Expertisecentra Dementie en één overkoepelend centrum, het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen. Surf naar www.dementie.be voor meer info.
Duidelijkheid over bewaring van dossiers en voorschriften nodig
Er heerst heel wat onduidelijkheid in het werkveld over het bewaren van dossiers voor collega’s en zorgverstrekkers die met pensioen gaan of die door omstandigheden stoppen met hun professionele activiteiten. Ook het centraal bewaren van voorschriften voor alle zorgverstrekkers roept de nodige vraagtekens op. In een brief aan het Beheerscomité van eHealth vraagt dokter Marc Moens, voorzitter van Recip-e vzw, om duidelijkheid.
De verwarring die vandaag heerst komt er door een passage in de kwaliteitswet, die in voege trad op 1 januari 2022. Daarin staat dat voorschriften van alle zorgverstrekkers dertig tot vijftig jaar bewaard moeten worden. Ook de overdracht van patiëntendossiers door zorgverstrekkers die hun activiteiten stoppen, is nog niet helemaal duidelijk. Tijd om dit grondig uit te klaren dus. De kwaliteitswet voorziet wel een kader, maar niet de concrete invulling van de bewaring of de specifieke bewaartijd.
Overdracht patiëntendossiers
Artikel 35 van de kwaliteitswet zegt dat de zorgverlener de patiëntendossiers minimum dertig jaar en maximum vijftig jaar moet bewaren, na het laatste patiëntencontact. Dat is een lange duurtijd die vanuit een praktisch standpunt goed benaderd moet worden. Enerzijds is het belangrijk dat deze patiëntendossiers volledig overgedragen kunnen worden aan een collega-zorgverstrekker. Anderzijds moeten ze ook bewaard en ingekeken kunnen worden.
De oudere delen van deze patiëntendossiers bevatten vandaag vaak nog papieren documenten. Een eerste stap zou zijn om dit te digitaliseren. Al komt dan de vraag vanuit de praktijk waar dat op een centrale, onafhankelijke en vooral veilige plaats kan gebeuren. Ook de toestemming van de patiënt om het dossier over te dragen aan een collega die het dan verder opvolgt en/of bewaart mag niet over het hoofd gezien worden.
Centraal bewaren van voorschriften
Datzelfde artikel van de kwaliteitswet bepaalt ook hoelang voorschriften bewaard moeten worden. Geneesmiddelen moeten sinds 2020 verplicht elektronisch voorgeschreven worden. Ook andere voorschriften, zoals verwijsvoorschriften, worden meer en meer elektronisch aangemaakt. Iedere individuele zorgverlener moet deze voorschriften bewaren. Er wordt de nodige zorg, tijd en energie gestopt in het ontwikkelen van een eigen bewaarsysteem. Al dan niet digitaal.
In plaats van iedere zorgverlener een eigen methode te laten ontwikkelen, zou het handiger zijn een onafhankelijke speler aan te spreken die de informatie op een veilige manier centraal kan aanbieden. Daar kan iedere zorgverlener de informatie ook raadplegen en kunnen voorschriften ook blijvend toegankelijk gemaakt worden. Zeker met het oog op het langer bewaren van deze voorschriften biedt de digitalisering hier kansen. Ook wanneer nieuwere technieken hun intrede doen. Een onafhankelijke partner kan de documenten dan steeds overzetten naar meer recente technologie, want in dertig tot vijftig jaar kan die technologische evolutie heel wat vormen aannemen. Tot slot biedt zo’n centraal systeem het voordeel dat de zorgverlener op iedere plek en op ieder tijdstip toegang heeft tot de voorschriften.
Het eHealth Beheerscomité laat weten dat het de vraag naar verduidelijking aandachtig bekijkt en agendeert tijdens volgende bijeenkomsten.
Mama’s van niet-Belgische origine geven vaker borstvoeding
Vrouwen die bevallen zijn geven weer meer borstvoeding. Die evolutie is al een tijdje aan de gang. Het Federaal Borstvoedingscomité, waar ook het NVKVV lid van is, beschikt over nieuwe cijfers die dit aantonen. Deze zijn afkomstig uit de presentatie van Opgroeien/Kind en Gezin, gebaseerd op de geboortes in de periode 2019-2020. Hieruit blijkt dat de cijfers van borstvoeding verschillen naar zwangerschapsduur, origine en kansarmoede.
Uit cijfers blijkt dat het aantal kinderen dat borstvoeding krijgt op dag 6 is toegenomen. Enerzijds neemt het aantal boorlingen met moeders van niet-Belgische origine toe, anderzijds is er ook een toename van borstvoeding bij moeders van Belgische origine. Zo’n 89,9 procent van alle kinderen met allochtone mama’s krijgen borstvoeding. Er is nauwelijks een verschil te constateren of ze al dan niet in kansarmoede leven, terwijl dat bij autochtone moeders wel duidelijk verschilt: 72,5 procent bij moeders die niet in kansarmoede leven ten opzichte van 47,7 procent bij moeders die in kansarmoede leven.
Uit de cijfers van Opgroeien/Kind en Gezin blijkt ook dat het aantal prematuren met uitsluitend borstvoeding op dag 6 aanzienlijk lager ligt dan bij niet-prematuren. Het aantal prematuren dat uitsluitend borstvoeding krijgt ligt veel lager dan bij niet-prematuren.
Zoeken naar oorzaken en oplossingen
De Waalse partij CDH diende in 2021 een wetsvoorstel in om mensen die borstvoeding in de openbare ruimte verhinderen of verbieden een boete zouden ontvangen van 26 tot 500 euro. De laatste jaren wordt dan ook vaak vastgesteld dat moeders die hun baby in het openbaar proberen te voeden beledigd, vernederd of agressief benaderd werden. Nochtans wordt in de materniteiten in ons land ingezet op het geven van borstvoeding. Zo zijn er dertig materniteiten in ons land met het BFHI-label, het Baby Friendly Hospital Initiative dat in 1991 door de Wereldgezondheidsorganisatie en Unicef in het leven geroepen werd. Deze materniteiten zijn referentieplekken voor een goede start en ondersteuning van borstvoeding.
Naar de concrete oorzaak van die grote verschillen is het zoeken. Al zijn er wel enkele indicatoren. Mama’s in kansarmoede staan voor zeer uitdagende omstandigheden. Een factor die kan meespelen is dat we bij deze moeders van Belgische origine vaker een middelenverslaving vaststellen, meer dan bij allochtone moeders. Maar er moet ook de vraag gesteld worden of we in België misschien in een borstvoedingsonvriendelijk land leven? Een positieve mindset creëren rond borstvoeding start al zeer vroeg, in de kleuterschool. Daarnaast moeten we ook aan de slag met andere vraagstukken. Bereiken we onze kansarme moeders wel voldoende? Kunnen we sensibiliseringsacties opzetten, eventueel in samenwerking met Kind en Gezin? Hoe kan het Federaal Borstvoedingscomité hier een rol in spelen? Werk op de plank, dus.
De impact van borstvoeding op het klimaat
Unicef biedt enkele studies aan die de impact van borstvoeding en babyvoeding op het klimaat bestuderen[1]. Zo zou een hoger borstvoedingspercentage in een land in direct verband staan met een betere gezondheid van baby’s en volwassenen, bijdragen tot het terugdringen van broeikasgassen en de milieu-impact van voedselalternatieven verminderen. De alternatieven voor moedermelk verbruiken namelijk veel water en hebben daardoor een grotere ecologische voetafdruk. Borstvoeding zou op die manier dus niet enkel goed zijn voor mama en kind, ook voor het klimaat.
Je raadpleegt de studies via de website van Unicef.
[1] Binns. C. et al. 2021. Climate Change, Food Supply and Dietary Guidelines. Vol. 42:233-255. https:doi.org/101146/annurev-publhealth-012420-105044
Zorg met Zorg: voor meer flexibiliteit
Flexibiliteit is een belangrijke vaardigheid in onze huidige maatschappij en werklandschap. Helaas is het niet altijd zo eenvoudig om pieken op te vangen, vervanging te zoeken, van dienst te wisselen, … zonder daarbij de persoonlijke situaties en ambities niet uit het oog te verliezen. Flexibel zijn voelt dan al gauw aan als niet flexibel genoeg. Net daar wil Zorg met Zorg, een nieuw coöperatief businessmodel, verandering in brengen.
Een van de bezielers van het project Zorg met Zorg is Jan Vande Moortel, juridisch adviseur van het NVKVV en 35 jaar lang advocaat in familie- en gezondheidsrecht. Daarnaast doceert hij ook nationale en internationale beleidsontwikkelingen in de gezondheidszorg aan verpleegkundigen en vroedkundigen. En die functie levert hem veel input op van studenten: mensen die dagelijks in het werkveld staan en heel goed weten waar de problemen zich situeren. “Uit die gesprekken blijkt vaak hoe moeilijk het is om de werk- en thuissituatie op elkaar af te stemmen”, zegt Jan. “Denk maar aan gescheiden gezinnen met co-ouderschap. De week dat je je kinderen niet ziet, voel je je niet top. Als je dan wat meer kan werken, biedt dat de nodige afleiding. Kan je het in de week dat de kinderen bij jou zijn het op werkvlak wat rustiger aan doen, dan geeft dat voldoening en ademruimte. Alleen laat ons huidige systeem het niet toe dit praktisch te organiseren.”
Weg van de 38-urenweek
Tijd dus voor iets nieuws, voor een systeem dat beter aangepast is aan hoe de maatschappij er vandaag uitziet en functioneert. Zorg met Zorg is dan ook niet zomaar een concept, wel een beweging waar een coöperatieve vennootschap aan verbonden is. “Dat wil zoveel zeggen als dat we geen winst willen maken, wel een nieuwe sociale insteek bieden om aan de vragen van onze coöperanten te beantwoorden. Dat gaat dan over meer flexibele samenwerkingsverbanden tussen zorginstellingen zoals ziekenhuizen en woonzorgcentra, maar ook over zorgverleners vrijgesteld van btw zoals verpleegkundigen”, licht Jan toe. “Halen we toch ergens winst uit, dan wordt dat geïnvesteerd in nieuwe initatieven.”
Voor verpleegkundigen wil Zorg met Zorg vooral een volledige sociale bescherming bieden, zoals met de BA uitbating, maar ook door het overhoop gooien van de 38-urenweek. “Daarnaast willen we ook de arbeidsomstandigheden optimaliseren en blijven overleggen met vakbonden”, zegt Jan. “We werken met een applicatie die vraag en aanbod automatisch aan elkaar linkt. Die app kan je op alle toestellen installeren. Verpleegkundigen loggen in, geven hun beschikbaarheden aan, welke dienst ze kunnen doen, in welke regio en in welke instelling. Op voorhand ondertekenden ze al een intern reglement en gaven ze hun kwalificaties op.”
Ook zorginstellingen loggen in op de app en geven aan dat ze iemand nodig hebben. Die opdracht vertrekt op zijn beurt in rondes dan naar de beschikbare verpleegkundigen. Als je iemand nodig hebt van 10 tot 18 uur, maar niemand beschikbaar is voor de volledige periode, dan kan je dit opsplitsen in twee personen die elk een deel van tijd voor hun rekening nemen. “Ook de administratie verloopt automatisch”, zegt Jan nog. “Aanvaardt een verpleegkundige een opdracht, dan wordt een contract aangemaakt. De instelling moet enkel een feedback geven, met een cijfer van een tot vier. Verpleegkundigen mogen ook voorstellen doen om de samenwerking te verbeteren. Deze twee gecombineerd leveren een hogere kwaliteit op.”
Op die manier wil Zorg met Zorg meerwaarde bieden aan zorginstellingen. Ze zullen gespecialiseerde verpleegkundigen makkelijker in zusterziekenhuizen kunnen inzetten, bijvoorbeeld. Maar ook tekorten kunnen snel en efficiënt ingevuld worden. Ook voor thuisverplegingsorganisaties biedt het concept heel wat mogelijkheden.
De oorzaak en impact van long covid is nog lang niet duidelijk
Het staat vast dat een post-COVID-19-aandoening, ook wel ‘long covid’ genoemd, effectief bestaat. Al blijven nog veel vragen onbeantwoord en is meer onderzoek nodig. Zo is het onduidelijk wie kans maakt om long covid te ontwikkelen en hoe lang het duurt eer de getroffen persoon er volledig van herstelt.
Nu de coronapandemie de wereld al meer dan twee jaar in zijn greep heeft, is duidelijk dat sommige personen gevoelig zijn om long covid te ontwikkelen na een coronavirusinfectie. Dit is lang niet alleen voor mensen die een ernstige covidbesmetting hadden en op intensieve zorg opgenomen werden”, zegt Kathleen Bell, professor en voorzitter van de dienst Fysische Geneeskunde en Revalidatie aan de University of Texas Southwestern Medical Center in Dallas. “Integendeel, we zien long covid optreden bij goed opgeleide mensen, die niet gehospitaliseerd werden en enkel een milde tot matige infectie doormaakten.” Het diagnosticeren en behandelen is niet eenvoudig, want sommige symptomen overlappen met die van andere aandoeningen of komen overeen met herstel ten gevolge van een langdurige opname op intensieve zorg.
Typische long covid symptomen
Momenteel bestaat nog geen eenduidige standaarddefinitie van wat long covid is. Hoofdpijn, gewrichts- en spierpijn, vermoeidheid, aanhoudende geur- en smaakverlies en zogenaamde hersenmist, namelijk moeite hebben om snel te denken, worden als meest voorkomende symptomen genoemd. Voor sommigen blijft ademhalen moeilijk, ook al zijn hun zuurstofniveaus normaal.
Toch blijft het moeilijk deze symptomen te onderscheiden van andere aandoeningen. “Vermoeidheid staat met stip op één, maar zijn we allemaal niet moe na twee jaar pandemie?”, zegt Nahid Bhadelia, MD, oprichter en directeur van het Boston University Center for Emerging Infectious Diseases Policy and Research en associate professor Geneeskunde is aan de Boston University. “Er zijn ook mentale klachten, zoals depressie, angst en slapeloosheid”, vult Kathleen Bell aan. Net omdat er geen duidelijke definitie bestaat, is het diagnosticeren ervan niet eenvoudig. Bovendien kan long covid samen voorkomen met een andere ziekte.
Oorzaak van long COVID
Wat long covid veroorzaakt, is niet met zekerheid te zeggen. Er is een vermoeden dat een auto-immuunreactie aan de basis ligt. Verder worden type-2 diabetes, tekenen van het Epstein-Barr-virus in het bloed en abnormale bloedspiegels van SARS-CoV-2 RNA gelinkt aan een grotere kans op een post-COVID-19-aandoening. Tal van vragen doemen op: blijft het coronavirus in sluimerstand in het lichaam – in reservoirs – en flakkert het later weer op? Bieden vaccins en behandelingen bescherming tegen long covid? Een ander interessant gegeven is dat long covid opduikt bij zorgvragers waar dit niet verwacht werd. Zoals personen met een milde infectie. Het komt ook voor in alle leeftijdsgroepen.
“Het goede nieuws is dat de meeste mensen met de juiste ondersteuning en een goede verlichting van hun symptomen na verloop van tijd zullen herstellen van long covid”, zegt Bell nog. “Al kan dat herstel lang duren. Als je op intensieve zorg behandeld werd, dan herstel je niet alleen van het virus zelf, maar ook van de intubatie, secundaire infecties, secundaire longaandoeningen, misschien ander orgaanfalen en langdurige bedrust.” In ieder geval biedt long covid veel opportuniteiten voor gedetailleerder onderzoek. Door het groot aantal besmettingen is een massa aan data beschikbaar, wat een basis kan zijn voor een model dat in de toekomst op infectieziekten in het algemeen kan toegepast worden.
Jouw concrete vragen over de kwaliteitswet, beantwoord door professor Tom Goffin
Kwaliteitsvolle zorg heeft als drie belangrijke pijlers dienstverlening, controles en praktijkvoering. Rond dat laatste thema werd de voorbije jaren hard gewerkt aan een nieuwe wet. De wet op de kwaliteitsvolle praktijkvoering – ook wel de kwaliteitswet genoemd – ging op 1 januari 2022 al deels in voege. Op 1 juli 2022 volgt het tweede deel, met onder meer de toezichtscommissie.
Tijdens een informatief webinar georganiseerd door het NVKVV gaf Tom Goffin, professor gezondheidsrecht aan de Universiteit Gent, antwoord op enkele praktische vragen die verband houden met de kwaliteitswet en de dagelijkse werking van verpleegkundigen in de verschillende zorgdomeinen.
Je moet als zorgverlener voortaan je vakbekwaamheid aantonen aan de hand van een portfolio. Volstaat je werkervaring binnen een bepaalde zorgcontext dan?
“Als verpleegkundige zal het niet voldoende zijn om enkel met je ervaring je bekwaamheid aan te tonen. Je zal opleidingen moeten volgen en daarvan een digitaal dossier bijhouden. Dat noemen we het portfolio en zal hoe langer hoe meer een prominente rol spelen. De zorgvragers zullen dit portfolio niet kunnen raadplegen, je collega’s misschien wel. Dit in het kader van de zorgcontinuïteit, een belangrijke pijler binnen de kwaliteitswet. Al zal het hier nog zoeken zijn naar een modus operandi. Zo geeft de wet niet aan wat voldoende is voor een portfolio en hoe dat er precies moet uitzien. De verantwoordelijkheid ligt hier bij de zorgprofessional. Let wel op, want dit kan opgevraagd worden door de inspectie.”
De kwaliteitswet lijkt meer specialisaties te vragen. Hoe match je dit aan het groeiende tekort van verpleegkundigen en aan de toenemende vraag naar generalisten en multi-inzetbaar personeel?
“Dit valt zeker met elkaar te rijmen. Het portfolio zal enerzijds bijdragen aan de beroepsfierheid van verpleegkundigen. Anderzijds is het net een manier om de multi-inzetbaarheid te vergroten omdat je als zorgverlener kan aantonen van welke markten je thuis bent.”
Tot welke leeftijd en tot hoeveel dienstjaren moet je zo’n portfolio aanmaken en bijhouden?
“Dat zal nodig zijn zolang je in de zorg wil werken. Er is dus geen einddatum voorzien.”
Zal het aantonen van die vakbekwaamheid vertaald worden naar extra loon?
“Het gaat hier om een wettelijke verplichting die niet vertaald zal worden naar extra loon.”
Hoe krijgt het portfolio vorm voor een verpleegkundige in een woonzorgcentrum met een basisopleiding in ziekenhuisverpleegkunde? Stel dat deze verpleegkundige na jaren in een woonzorgcentrum opnieuw in een ziekenhuis wil werken, zal haar visum dan enkel gelden op geriatrie of kan teruggegrepen worden naar de basisopleiding?
“Dit is een vraag die we in de praktijk nog zullen moeten oplossen op basis van de voorziene leertrajecten. Momenteel durf ik te stellen dat hier ook een bepaalde verantwoordelijkheid bij de werkgever rust.”
Als je licence to practice/visum inkrimpt omdat je te lang op een bepaalde afdeling werkt, mag je dan nog inspringen op andere afdelingen? Zal dit de algemene inzetbaarheid van verpleegkundigen niet in het gevaar brengen?
“Verpleegkundigen inzetten volgens portfolio en niet volgens specialisatie of titel is net een positief verhaal die zal toelaten om zorg op een meer dynamische manier te organiseren. Inspringen op andere afdelingen zal dus zeker nog kunnen, net door het invoeren en bijhouden van dat portfolio.”
Hoe zullen mobiele equipes, interims, … georganiseerd worden? Zal dit voortaan ook op basis van specialisatie moeten en zullen we dan ook moeten evolueren naar een equipe intensieve zorg/spoed, equipe chirurgie, …?
“Ook vandaag moeten deze mobiele equipes en interims hun bekwaamheid al aantonen. Het enige verschil is dat het volgens de kwaliteitswet in een portfolio zal moeten.”
Een verpleegkundige die uit de zorg stapt om een geheel ander beroep uit te oefenen en na twintig jaar opnieuw in de zorg aan de slag wil, zal die nog een visum krijgen, eventueel aan de hand van het portfolio?
“Als je twintig jaar niet meer in de zorg gewerkt hebt, zal je je visum kwijt zijn. In deze situatie zullen leertrajecten een belangrijke rol spelen, na vijf jaar maar ook na twintig jaar. Zo kan je geleidelijk aan je portfolio weer opbouwen en je vakbekwaamheid aantonen.”
Valt de taalvereiste, het kennen van een van onze landstalen, voor zorgverleners volledig weg?
“Ja en neen. De taalvereiste zal niet langer een wettelijke verplichting zijn, maar zal wel de facto opgelegd worden voor het verkrijgen van een visum/licence to practice. Als je voldoen aan de criteria voor kwalitatieve zorg, zal je een van onze landstalen machtig moeten zijn.”
Continuïteit van zorg is een belangrijk aspect van de kwaliteitswet. Toch sluiten ziekenhuizen momenteel afdelingen door het gebrek aan medewerkers. Is dit dan niet in strijd met de garantie tot het verlenen van zorg?
“De pandemie is een zeer uitzonderlijke situatie waardoor inderdaad bepaalde ziekenhuisafdelingen moesten sluiten. De kwaliteitswet draait rond goede praktijkvoering en zal in principe niet zoveel veranderen voor zorginstellingen. In een ideale wereld matchen de bepalingen uit de wet al voor 95 procent aan de realiteit.”
Je patiënt geeft je een voorschrift voor het verlenen van de nodige zorgen. Is dit een automatische toestemming van de patiënt voor toegang tot de patiëntengegevens of moeten er nog specifiek geïnformeerde toestemmingen ondertekend worden door iedere zorgverlener?
“Het verpleegkundig voorschrift staat niet gelijk aan geïnformeerde toestemming. De GDPR-regels gelden hier nog steeds. Je hebt dus altijd nog een afzonderlijke toestemming van je patiënt nodig. Het gaat hier dan enkel om de noodzakelijke gegevens om zorgcontinuïteit te garanderen.”
Als ik 65 jaar ben en stop met mijn thuisverplegingspraktijk, hoe kan ik dan nog vijftig jaar lang de dossiers van mijn patiënten bijhouden?
“Een patiëntendossier bevat voortaan minimale inhoud en heeft een bewaartermijn tot na het laatste patiëntencontact. Het gaat hier om minstens dertig jaar en maximaal vijftig jaar. Stop je met je praktijk, dan kan je ze ook steeds overdragen aan een collega of vervanger.”
Gelden de regels rond praktijkinformatie en reclame maken enkel voor individuen of ook voor diensten? Hoe wordt de grens tussen ronselen van patiënten en rekruteren van personeel bepaald?
“De kwaliteitswet geldt voor iedereen. Zowel voor kleine praktijken als voor grote zorginstellingen en organisaties. Zeker wanneer het om de praktijkinformatie gaat. Je werkgever moet er steeds op toezien dat je de bepalingen uit de kwaliteitswet kan naleven. Het gaat dan om waarheidsgetrouwe, objectieve en wetenschappelijke informatie verspreiden of het meedelen van een bijzondere beroepstitel van de zorgverlener. Praktijkinformatie mag nooit aanzetten tot overbodige onderzoeken en behandelingen of het ronselen van patiënten en personeel.”
Hoe ga je om met darmfalen bij ouderen?
Marleen Corremans1, 2, 3, Trudy Bekkering1,2
De vraag “hoe ga je om met darmfalen bij ouderen” roept meteen bijkomende vragen op voordat we een antwoord kunnen zoeken. Zo willen we meer weten over de specifieke populatie, het besproken fenomeen en de context van darmfalen.
De populatie: Over welke oudere spreken we hier? Iemand met een normale veroudering of iemand met chronische aandoeningen?
Het besproken fenomeen: Wat wordt bedoeld met darmfalen? Is dit een vraag over interventies bij constipatie of diarree? Of gaat het hier eerder om verterings- of resorptiestoornissen? Wat wordt bedoeld met omgaan? Zoeken we medicatie of eerder niet farmacologische interventies?
Context: Thuissituatie? Woonzorgcentrum? Ziekenhuis? Palliatieve setting? Wie stelde deze vraag, waren dat verpleegkundigen? Patiënten zelf?
Methode
We gebruiken niet het welgekende Populatie-Interventie-Controle-Outcome (PICO) format voor deze vraag. Darmfalen is namelijk geen interventie die we zelf veroorzaken. We zien het darmfalen als een fenomeen dat we willen bekijken.
We gebruiken een alternatieve PICO. Die gaat als volgt: Population, phenomenon of Interest en COntext. Als we die goed aflijnen, vinden we de termen om de literatuur te bekijken.
Stel dat we op zoek gaan naar (niet-farmacologische) interventies om constipatie tegen te gaan in de thuiszorg. Dit leidt ons tot de volgende zoektermen
- Populatie: elderly
- Phenomenon of Interest: constipation
- Context: community
Resultaten
Bij ‘advanced search’ van de JBI database voeren we elderly AND constipation AND community in bij de keywords. Dat geeft 41 resultaten. We zouden nu al de titels kunnen doornemen of nog verder verfijnen.
We voegen het keyword ‘management’ toe en komen op 21 resultaten. De filter ‘aged care’ geeft nog 16 resultaten. We screenen de titels. Een zeer recente evidence summary, geschreven door Koh4, biedt meteen een mooi antwoord op onze vraag.
Klikken we vervolgens rechts, dan kunnen we het document in pdf openen en de aanbevelingen bekijken. We zien ook vermeld op welke literatuur deze aanbevelingen zijn gebaseerd. We zien acht aanbevelingen van Grade B. De aanbevelingen betreffen onder meer beweging, voeding en het gebruik van screeningsinstrumenten.
1 Bicep, an JBI affiliated center
2 Cebam, Leuven
3 Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen
4Koh, Grace. CONSTIPATION (OLDER PEOPLE): NON-PHARMACOLOGICAL INTERVENTIONS. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI16779. Geraadpleegd op 28/01/2022
Ethisch zorgondernemen: meer dan een vanzelfsprekendheid
Er beweegt heel wat in de thuisverpleging. Deze veranderingen roepen een nood aan afspraken op die de behoeften van patiënten binnen een kwaliteitsvolle zorg centraal stellen. Daarom scharen de loontrekkende en zelfstandige organisaties en kartels binnen de thuisverpleging zich achter een ethisch Charter Thuisverpleging. Het doel? Een positief signaal de zorgwereld insturen.
Het Charter is een breed gedragen verhaal van samenwerking en ethisch zorgondernemerschap. “De inhoud is voor de ondertekenaars een vanzelfsprekendheid”, zegt Jan Vande Moortel, al jarenlang juridisch adviseur bij het NVKVV. Hij trad op als neutrale en verbindende figuur tijdens de besprekingen van het Charter. “Zorgkundigen en verpleegkundigen zorgen voor patiënten vanuit hun hart, niet vanuit winstbejag met het ronselen van patiënten en afwerven van collega’s uit andere praktijken of diensten. Het Charter geeft duidelijkheid over hoe thuisverpleegkundigen onder elkaar samenwerken en zich houden aan afspraken die uiteindelijk vooral correct en transparant zijn voor de patiënten, mantelzorgers, hun doorverwijzers en de betrokken thuisverpleegkundigen – om finaal een toegankelijke, correct betaalde en kwalitatief degelijke thuisverpleegkundige zorg te kunnen garanderen aan de patiënten die deze zorg ontvangen. Het is een engagement om op een ethische en transparante manier aan zorgondernemerschap te doen.”
Dit is thuisverpleging
Meer nog is het Charter Thuisverpleging een signaal aan het beleid, aan andere zorgpartners en aan patiënten en hun omgeving: dit is thuisverpleging. “En thuisverpleging is zorgen voor mensen, niet aan commerce doen. Natuurlijk moet je je boterham verdienen, maar dat kan op een ethische manier”, licht Jan toe. “Je handelt met respect, voor de patiënt en voor andere verpleegkundigen. Hen onder druk zetten en mensen ronselen horen daar niet bij. Je moet de vrijheid van iedere verpleegkundige in acht nemen. Ook zijn of haar vrijheid om eventueel elders te gaan werken. Faciliteer je als nieuwe werkgever de financiële of juridische gevolgen van een plots vertrek bij de collega, dan kadert dit binnen onethisch handelen.”
De prestaties van een thuisverpleegkundige worden grotendeels vanuit de ziekteverzekering vergoed. Soms worden ze ingeschakeld om tijdelijke ondersteuning te bieden aan huisartsen, laboratoria, woonzorgcentra, … “Bij deze opdrachten worden vaak abnormaal lage vergoedingen gehanteerd om daarna patiënten exclusief doorverwezen te krijgen. Een verpleegkundige of zorgkundige in de thuisverpleging moet altijd correct vergoed worden”, legt Jan uit. “Daarom spreken de leden van het Charter voor zulke prestaties een vergoeding van 47,25 euro per uur of 10,50 euro per prestatie af. Dit wordt door het Riziv beschouwd als kostendekkend. ”
Zorgkwaliteit en samenwerking
Kwaliteit van zorg staat voorop in het Charter Thuisverpleging. Een goede, transparante samenwerking tussen verschillende zorgactoren is dan ook noodzakelijk. Wordt een patiënt bijvoorbeeld doorverwezen door een arts, dan moet de kwaliteit van de zorgverlening primeren en niet de voordelen die aan deze doorverwijzer worden toegekend bij een al dan niet exclusieve doorverwijzing. “Betalen voor de doorverwijzing is in strijd met het verbod op dichotomie in de zorg, ongeacht of deze zorgverlener voordelen in cash en/of natura ontvangt”, zegt Jan. “Hier telt een nultolerantie onder de leden van het Charter.”
Het Charter spreekt dan ook eerder over richtlijnen dan over verplichtingen. Wat kan en wat kan niet? De zorgvrager en zorgverlener staan steeds centraal. “Omdat een grote groep die richtlijnen onderschrijft en al jarenlang deze als vanzelfsprekend toepast, is het ook duidelijk hoe ethisch zorgondernemen er uit ziet”, zegt Jan nog. “Bij misbruiken is het aan de overheid of het Riziv om te sanctioneren. Is er tussen de leden van het Charter een onenigheid over wat ethisch kan of niet kan dan wordt een onderling overleg georganiseerd om tot een oplossing te komen. Via www.charterthuisverpleging.be kunnen eventuele inbreuken van de partners aangekaart worden, maar kunnen ook andere organisaties aansluiten bij het Charter.”
Het Charter Thuisverpleging is een initiatief van het Wit-Gele Kruis, i-mens, Mederi, ZorgConnect en VBZV (Vlaamse Beroepsvereniging voor Zelfstandig Verpleegkundigen). Je leest het volledige charter op yeswecare.be.