Waakkoffer 'Stille kracht': troost en steun voor wie waakt
Afscheid nemen van een geliefde is bijzonder. Het voelt voor veel mensen vaak ongemakkelijk en angstig aan, en er komen veel emoties bij kijken. Met de waakkoffers ‘Stille kracht’ biedt het AZ Oostende – Damiaan een waardevol instrument voor de naasten van een stervende om grip te krijgen op deze intense gebeurtenis. Het concept krijgt positieve reacties op de palliatieve unit en breidt binnenkort uit naar de acute diensten.
Afscheid nemen is iemand loslaten van wie je houdt. Een persoon voor wie je al weken, maanden of misschien zelfs jaren voor zorgde. Deze laatste momenten van je geliefde van dichtbij meemaken brengt een rollercoaster van emoties teweeg en de laatste loodjes wegen het zwaarst. Wat hebben mensen nodig om hun draagkracht te behouden tijdens de levenseindezorg van een geliefde? Die vraag hield Carmino Van Meerhaeghe bezig. Toen de zorgconsulent van het AZ Oostende – Damiaan in 2022 Parel van een Verpleegkundige werd, beloofde hij zijn prijzengeld te schenken aan een project dat levenseindezorg tastbaarder en draaglijker maakte, zowel voor patiënten als voor hun naasten. Nu stelt hij trots de waakkoffers ‘Stille kracht’ voor.
“Samen met een vijftal collega’s en met de steun van verschillende sponsors kwam dit project tot stand”, vat Carmino aan. “De koffers bevatten een resem hulpmiddelen die het waken bij een stervende kunnen verzachten. Ze zijn heel zintuiglijk samengesteld met onder andere een starterstasje toiletgerief, aromatherapie, massageolie, een map met informatiefolders, pakkende teksten, dekentje, kleur- en notitieboeken. Ze kunnen helpen om invulling te geven aan de tijd dat men waakt. De gebruikers kiezen zelf waar ze mee aan de slag willen. Het is heel vrijblijvend en we merken dat de stressfactor en angsten erdoor milderen.”
Een stille kracht, een groot verschil
De waakkoffer gaat over meer dan enkel praktische hulp. Het gaat over menselijkheid en warmte bieden in intense tijden. “Niet elk afscheid heeft een waakdoos nodig. Door het gesprek te voeren en samen met de koffer op weg te gaan vinden mensen comfort in een vaak ongemakkelijke situatie. Zelfs bij heel moeilijke relaties slagen we er soms in via de koffer verbinding te creëren en de aanwezige kwaadheid te verzachten.”
Uitbreiding naar acute diensten
De vijf waakkoffers op de palliatieve unit worden warm onthaald. Daarom wil het ziekenhuis binnenkort ook waakkoffers aanbieden op acute diensten. Carmino: “Het is niet alleen bij palliatieve patiënten in een langdurig traject relevant om de naasten te ondersteunen, zeker ook bij acute situaties is dat van groot belang. Ik hoor regelmatig dat collega’s zich machteloos voelen op zo’n moment. Ze willen meer doen, maar door de enorme werkdruk krijgen ze het gevoel dat ze tekortschieten. De koffers kunnen hierop deels een antwoord bieden. Ze zullen heel praktisch en een pak compacter zijn zodat iedereen er comfortabel mee aan de slag kan. Dat vergt nog heel wat denk- en planwerk, maar ik wil hier absoluut mee verder. Het is voor mij elke dag een meerwaarde om naar huis te gaan en te weten dat ik het beste van mezelf gaf. Dat gevoel gun ik mijn collega’s ook.”
Wat betekent de tijdelijke begroting van het RIZIV voor de zorg?
Op het moment van schrijven is een voorlopige gezondheidsbegroting goedgekeurd in het Algemeen Beheerscomité van het RIZIV, maar nog niet door de federale regering. Hiervoor vond de juridische dienst van het RIZIV een spitsvondig scenario, broodnodig om de continuïteit van de ziekteverzekering te waarborgen.
“Het gaat hier om een voorlopig doorstartscenario voor begin 2025”, zegt Hendrik Van Gansbeke, algemeen coördinator van het Wit-Gele Kruis van Vlaanderen en vertegenwoordiger van verpleegkundigen binnen het RIZIV. “Het voorlopige budget 2025 is gebaseerd op het eerder goedgekeurde globale voorstel van het Verzekeringscomité van het RIZIV, met een groeinorm van 2,5 procent en een indexering van de honoraria met 3,34 procent vanaf 1 januari 2025. Het houdt nog geen rekening met eventuele aanpassingen, budgetten en besparingen die een nieuwe regering op tafel legt.”
Daarnaast zijn er dossiers, projecten en andere aspecten die buiten de gewone begrotingsdoelen vallen. Als de Algemene Raad van het RIZIV beide dossiers niet kan goedkeuren, dan worden de twee delen van de gezondheidszorgbegroting 2025 als onbeslist beschouwd. Dit geldt ook als er geen unaniem akkoord komt van de federale regering.
Maandelijkse budgetten
Beide delen van de gezondheidszorgbegroting 2025 zijn dus op de federale tafel beland. Zolang daar geen definitief akkoord komt, wordt gewerkt met de voorlopige begrotingsdocumenten. “Er is een prefinanciering voorzien met maandelijkse budgetten om de kosten van de verzekeringsinstellingen te dekken”, zegt Hendrik. “Deze voorlopige documenten zijn ook inzetbaar voor de tak gezondheidszorg. Hierdoor kan het Algemeen Beheerscomité de definitieve begroting voor uitkeringen combineren met de voorlopige begroting voor gezondheidszorg. Deze combinatie en berekening met maandelijkse budgetten kunnen worden toegepast in de dienst geneeskundige verzorging tot de federale ministers een definitief akkoord geven. De indexering van de honoraria en de groeinorm zijn al vastgelegd en blijven gegarandeerd. Voor nieuwe maatregelen kunnen de budgetten pas worden gebruikt zodra de regering akkoord is.”
Voor de thuisverpleging zijn deze bedragen voorzien:
- Transversale gezondheidszorgdoelstellingen – Project Onco@Home (1,4 miljoen euro) en Thuishospitalisatie (5,4 miljoen euro)
- Honoraria thuisverpleging, inclusief indexering van 3,34 procent vanaf 1 januari 2025 en groeibudget (2.305.440.000 euro).
- Specifieke tegemoetkomingen diensten thuisverpleging (53,56 miljoen euro)
- Vroedkundigen (52,3 miljoen euro)
In dit voorstel is nog geen budget voorzien voor nieuwe initiatieven, zoals het structureel financieren van extra of ondersteunende jobs in ziekenhuizen, de thuisverpleging en wijkgezondheidscentra, of maatregelen rond cybersecurity voor gezondheidszorgorganisaties (o.a. ook grotere praktijken in de thuisverpleging). “Er is wel een nota die zaken buiten de reguliere begrotingsdoelstellingen behandelt, inclusiefeen lijst met de zogenaamde artikel 56-projecten. Dat zijn bijzondere modellen van verstrekking of betaling van geneeskundige verzorging. Ook project 120 over de nieuwe financiering voor de thuisverpleging valt daaronder en rekent op een continuïteit van financiële middelen”, licht Hendrik nog toe. “Voorlopig is het nog wachten op een structureel budget voor de initiatieven rond straatverpleging.”
Indexering honoraria toepassen
Zolang er geen regeringsbesluit is, wordt geadviseerd om vanaf 1 januari 2025 de indexering van de honoraria lineair toe te passen Elke alternatieve indexering zal namelijk als nieuw beleid aanschouwd worden. “Het opzeggen van een conventie op sectorniveau heeft nadelige gevolgen. Zo kan de indexering van honoraria vervallen, samen met het recht op extra premies of vergoedingen”, benadrukt Hendrik. “Daarnaast wordt een andere regeling voor remgeld van kracht, wat de kosten voor patiënten aanzienlijk verhoogt.”
Hendrik zegt verder: “De indexering van de honoraria is een eerste stap aan de start van het nieuwe jaar. Al blijft dit theoretisch nog onzeker. De federale regering kan nog steeds beslissen om de begroting af te keuren of bij te sturen. Daarnaast is in de voorlopige begroting geen ruimte voor nieuw beleid, al worden enkele zaken wel blijvend gefinancierd, zoals de New Deal voor de thuisverpleging.”
Afslankmedicijnen ook veilig op de lange termijn
Over Ozempic is de voorbije jaren al veel gezegd en geschreven. Dat het middel niet zomaar als afslankmiddel ingezet kan worden, maar onder begeleiding waardevol is voor mensen met diabetes type 2 of met obesitas is intussen duidelijk. Maar hoe zit het met de bijwerkingen van het medicijn? Kan je het langdurig veilig gebruiken? Professor en endocrinoloog aan de KU Leuven Roman Vangoitsenhoven praat ons bij.
Trulicity, Ozempic, Saxenda, Wegovy en recent nog Mounjaro: de voorbije jaren werden wereldwijd verschillende afslankmedicijnen beschikbaar voor mensen met diabetes type 2 en/of obesitas. “De cluster van GLP-1-receptoragonisten, waar deze geneesmiddelen toe behoren, kennen we in de diabeteswereld sinds 2015. De nieuwere moleculen kunnen, in voldoende hoge dosis, op een zeer veilige manier tien tot vijftien procent gewichtsverlies veroorzaken”, legt professor Roman Vangoitsenhoven uit.
“De bekendste van die geneesmiddelen is Ozempic, met semaglutide als werkzame stof. In België is Ozempic goedgekeurd voor de behandeling van mensen met diabetes type 2. In hoge dosis is semaglutide (onder merknaam Wegovy) goedgekeurd door de geneesmiddelenagentschappen EMA en FDA voor de behandeling van obesitas, maar in ons land is het zo nog niet gecommercialiseerd. In die situatie schrijven artsen soms “off-label” Ozempic als ondersteuning van gewichtsmanagement voor. Recent kwam in België ook Mounjaro op de markt, weliswaar voorlopig zonder terugbetaling.”
De langetermijngevolgen van afslankmedicijnen
De GLP1-receptoragonisten worden gebruikt om chronische ziektes als obesitas en diabetes type 2 te behandelen. De medicijnen moeten dan ook langdurig genomen worden. Professor Vangoitsenhoven: “Er zijn geen risico’s gekend op lange termijn. Het is wel belangrijk te weten dat als je de medicatie stopt, ook de werking zal stoppen en je waarschijnlijk weer zal bijkomen. Waar je zowel vet- als spierweefsel bent kwijtgeraakt, is de kans groot dat er enkel weer vetweefsel bij komt, wat zich kan opstapelen rond de organen. Wie gewicht verliest met afslankmedicijnen doet dit daarom het best onder begeleiding van een diëtist. Gezond eten, genoeg bewegen en voldoende eiwitten eten zijn essentieel. Die laatste helpen je om minder spiermassa te verliezen. Ook een eventueel vitaminetekort – dat samenhangt met het gewichtsverlies, niet met het medicijn – kan een professional met je opvolgen.”
Bovendien hangen verschillende risico’s samen met op korte tijd veel gewicht verliezen, of dat nu door medicatie, bariatrische chirurgie of bijvoorbeeld een ziekte als kanker veroorzaakt wordt. Denk aan huidoverschot, galkolieken, en zelfs haaruitval. Wanneer je veel kilo’s kwijtraakt, gaat je lichaam in spaarstand en kan je dus je haar verliezen. Dit is een tijdelijke bijwerking die wel kan afschrikken.
Als je het totaalplaatje bekijkt, zijn dit type afslankmedicijnen erg veilig om onder begeleiding te gebruiken en verminderen ze andere risico’s, zoals hartinfarcten, significant. Toch moet er verstandig mee omgesprongen worden. Na verloop van tijd moet het medicijn misschien aangevuld worden met andere geneesmiddelen wanneer de ziekte evolueert. “Dat heeft niet met een weerstand of resistentie voor het medicijn te maken”, licht prof. Vangoitsenhoven toe. “Door een natuurlijke evolutie moeten we soms kijken naar een dosisverhoging of een extra of vervangend medicijn.”
Soft skills zijn hard skills
Prof. dr. Dominique Benoit, diensthoofd intensieve zorg en sectorvoorzitter van de kritieke diensten in het UZ Gent, combineert zijn medisch-technische expertise met een sterke focus op ethische besluitvorming. Deze opmerkelijke combinatie komt ook tot uiting in zijn wetenschappelijke werk. In een recente publicatie (2024) presenteert hij de resultaten van een coachingtraject voor artsen om hen bij dat thema te ondersteunen.
DE UITDAGING
Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest?
“Als het over ethiek gaat,” vertelt Dominique, “focus ik op emotionele intelligentie. Persoonlijke ontwikkeling wordt vaak gezien als iets cognitiefs. Ook ethische keuzes worden meestal zo benaderd, terwijl ethische vraagstukken bijna altijd weerstand, spanningen en intuïtieve reacties met zich meebrengen. Hoe je daar op een emotioneel mature manier mee omgaat, krijgt nog te weinig aandacht.”
Dominique stoort zich aan de manier waarop technische vaardigheden vaak hoger worden ingeschat dan emotionele vaardigheden. “We zien medische expertise als hard skills en interpersoonlijke relaties als soft skills. Niets is minder waar. Soft skills zijn de hard skills. Het zijn vaardigheden die hoger op de agenda moeten staan en waarin we ons moeten trainen. Waarom? Omdat we allemaal zoekende zijn: naar wie we zijn, wat we belangrijk vinden en naar hoe dat zich verhoudt tot anderen. Dat gaat gepaard met angsten. Wat denken anderen van mij? Hoe moet ik mij profileren? Als je aan de slag gaat met die angsten en schaamte, kom je op een dieper niveau, waar je handelt vanuit je eigen waarden.”
“Emotionele ontwikkeling betekent dat je je durft afvragen waarom je doet wat je doet”, licht Dominique toe. “Door te peilen naar je eigen waarden, zoek je naar een diepere motivatie om goed te doen, in plaats van te handelen uit angst om iets verkeerd te doen. Zeker in de levenseindezorg is dat frappant. Vanuit die angst durven we bepaalde gesprekken niet aangaan of blijven we knopen ontwijken tot we honderd procent zekerheid hebben. Dat is een van de redenen waarom we patiënten boven de tachtig jaar blijven reanimeren, ook al weten we dat dit bijzonder slechte resultaten oplevert. Zulke keuzes ontstaan vanuit angst, niet vanuit reflectie over patiëntgerichte zorg.”
DE TOOL: coaching
Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?
“In ons ziekenhuis zetten we sterk in op bewustwording rond de eigen emoties die inherent zijn aan complexe medisch-ethische besluitvorming en die inzicht bieden in de waarden van die persoon”, vertelt Dominique. “We gingen ervan uit dat zelfreflectie, gecombineerd met open communicatie met collega’s, een positief effect zou hebben op ethisch bewustzijn. Hiervoor organiseerden we coachingsessies voor vijftig artsen, verspreid over tien afdelingen. Samen met professionele coaches lieten we hen stilstaan bij specifieke casussen en interacties met patiënten. Wat doet het met je als mens om moeilijke beslissingen te nemen? Waarom vermijd je ze soms? Wat, bijvoorbeeld, als je je machteloos voelt? Daagt dit gevoel je uit om je eigen verantwoordelijkheid te erkennen en af te wegen tegenover de verantwoordelijkheden van je team of organisatie?”
Gemiddeld doorliepen de artsen vijf sessies. “We maten de impact hiervan en zagen een verdubbeling in eindelevensbeslissing via een NDR-beleid. Met andere woorden: ineens werden dubbel zoveel gesprekken gevoerd waarbij de therapie werd stopgezet, wat een moedige besluitvorming vergt. Ook zagen we dat artsen zich nauwer verbonden voelden met het team. Ze werden nederiger en communiceerden gemakkelijker met collega’s. Zestig procent van de deelnemers zegt ook dat hun welzijn verbeterde. Tachtig procent vindt dat ze beter kunnen omgaan met conflicten en discussies. En dat alleen door stil te staan bij waarom je op een bepaalde manier reageert.”
Hoe ga je daarbij te werk?
Gebruik van professionele begeleiding is geen overbodige luxe, vindt Dominique, want je wil voldoende veiligheid waarborgen voor zoiets. “Tegelijk besef ik dat dit niet voor elk team haalbaar is. Een algemene tip: heb de moed om je collega’s open te vragen hoe zij jou zien, vanuit een oprecht verlangen om jezelf beter te leren kennen en te groeien. Hoe ervaren zij jouw rol als er een moeilijke situatie ontstaat? Waar kan je in verbeteren? Goede feedback is ontzettend leerrijk, maar ook altijd op zijn minst een beetje kwetsend. Als het niet kwetst, dringt het niet door en raakt het je waarden niet.”
WIE VOLGT?
Aan wie wil je de vraag naar ethische uitdagingen en bruikbare tools doorgeven?
“Geert Froyen heeft veel ervaring opgedaan rond het gebruik van tools bij ethische dilemma’s. Ik ben benieuwd naar zijn inzichten.”
De resultaten van de coaching studie vind je terug in: Benoit DD, De Pauw A, Jacobs C, et al. Coaching doctors to improve ethical decision-making in adult hospitalized patients potentially receiving excessive treatment. The CODE stepped-wedge cluster randomized controlled trial. Intensive Care Med 2024; 50: 1635-46
De ontwikkeling van de professionele rolidentiteit van startende verpleegkundigen in een algemeen ziekenhuis
De ontwikkeling van de professionele rolidentiteit van startende verpleegkundigen in een algemeen ziekenhuis
Het wereldwijde tekort aan verpleegkundigen groeit waardoor retentiestrategieën onmisbaar zijn (1). Belgisch onderzoek wijst uit dat één op de tien verpleegkundigen het beroep wil verlaten en dat er een uitstroom verwacht wordt door een golf van pensioenen (2). Startende verpleegkundigen blijken dan weer kwetsbaar om het beroep vroegtijdig te verlaten (3-5).
Literatuur toont aan dat een sterke professionele rolidentiteit (PRI) een indicator vormt voor retentiegerelateerde uitkomsten (6-10). De PRI van een verpleegkundige omvat persoonlijke waarden, houdingen en overtuigingen, gecombineerd met de kenmerken van het beroep (7). Dit onderzoek heeft als doel inzicht te verwerven in al dan niet beïnvloedende aspecten op de PRI van startende bachelorverpleegkundigen in een Vlaams algemeen ziekenhuis.
Methode
Dit kwalitatieve onderzoek maakte gebruik van face-to-face-interviews met acht bachelorverpleegkundigen die minder dan twee jaar werkervaring hebben, allen werken ze op gespecialiseerde ziekenhuisafdelingen in de regio Antwerpen. De dataverzameling vond plaats tussen november 2023 en april 2024. De verzamelde data werden geanalyseerd door middel van een inductieve thematische analyse.
Resultaten
De analyse identificeerde vijf thema’s: menselijke interactie en relaties, individuele mate van empowerment, professionele groei en samenwerking, maatschappelijke beeldvorming en tenslotte organisatorische structuur. De respondenten beleven aspecten zoals verbondenheid, vertrouwen in competentie, autonomie, waardering en erkenning binnen het zorgteam en een ondersteunende veilige werkomgeving waarin leren centraal staat, als essentieel voor de ontwikkeling van hun PRI. Waarden als respect, gelijkwaardigheid, collegialiteit en horizontaliteit in relaties staan voorop. Leidinggevenden spelen een rol in het faciliteren van dit klimaat. Door een vertrouwensband met een mentor worden verpleegkundigen zelfverzekerder in hun rol binnen het interprofessionele team. Onrealistische beroepspercepties worden als belemmerend ervaren. De verpleegkundigen uiten frustratie en boosheid over de omgeving die het beroep stereotypeert als de persoon die enkel uitvoert en doet wat de dokter zegt, terwijl ze het beleven als een volwaardig beroep waarvoor je heel wat competenties moet ontwikkelen en een volwaardige vierjarige opleiding moet volgen.
Conclusie
Dit onderzoek biedt waardevolle inzichten. In de literatuur wordt het belang van erkenning en waardering van hun expertise binnen een samenwerkend zorgteam benadrukt om een sterke PRI te ontwikkelen (11-17). Zelfvertrouwen groeit in een ondersteunend, psychologisch veilig werkklimaat (18, 19) dat autonomie, betrokkenheid en inspraak bevordert, wat professioneel leren en groeien ondersteunt (20, 21). PRI wordt verder ontwikkeld in interactie met collega’s, waarbij integratie en verbondenheid essentieel zijn (22, 23). Empowerend leiderschap (24-28) en het bijsturen van een onrealistische perceptie van het beroep versterken de PRI en het zelfbeeld (29, 30). Verder onderzoek naar het concept kan helpen bij het zoeken naar gerichte interventies ter bevordering van PRI en retentie van startende verpleegkundigen.
- WHO. Global Strategy on human Resources for Health 2020 [cited 2023 27/10]. Available from: https://www.who.int/health-topics/health-workforce#tab=tab_1.
- Geuens N, Van Bogaert P, Franck E. Vulnerability to burnout within the nursing workforce—The role of personality and interpersonal behaviour. Journal of clinical nursing. 2017;26(23-24):4622-33.
- Blomberg H, Welander J. A narrative study of newly graduated registered Swedish nurses’ establishment in the profession and the portrayal of a healthcare organisation. Journal of health organization and management. 2019;33(4):413-25.
- Powers K, Herron EK, Pagel J. Nurse preceptor role in new graduate nurses’ transition to practice. Dimensions of Critical Care Nursing. 2019;38(3):131-6.
- Gardiner I, Sheen J. Graduate nurse experiences of support: A review. Nurse education today. 2016;40:7-12.
- Kristoffersen M. Does professional identity play a critical role in the choice to remain in the nursing profession? Nursing open. 2021;8(4):1928-36.
- Philippa R, Ann H, Jacqueline M, Nicola A. Professional identity in nursing: A mixed method research study. Nurse education in practice. 2021;52:103039.
- ten Hoeve Y, Castelein S, Jansen G, Roodbol P. Dreams and disappointments regarding nursing: Student nurses’ reasons for attrition and retention. A qualitative study design. Nurse education today. 2017;54:28-36.
- Keyko K, Cummings GG, Yonge O, Wong CA. Work engagement in professional nursing practice: A systematic review. International journal of nursing studies. 2016;61:142-64.
- Ruijters MC. Queeste naar goed werk. Over krachtige professionals in een lerende organisatie Deventer: Vakmedianet. 2018.
- Reinders JJ, Krijnen W. Interprofessional identity and motivation towards interprofessional collaboration. Medical Education. 2023;57(11):1068-78.
- Tsakitzidis G, Van Royen P. Leren interprofessioneel samenwerken in de gezondheids-en welzijnszorg2022.
- Tsakitzidis G, Kool E. Van multidisciplinaire naar interprofessionele samenwerking: vijf bouwstenen voor zorgteams. Huisarts nu: maandblad van de Wetenschappelijke Vereniging van Vlaamse Huisartsen-Brussel. 2022;51(1):18-22.
- De Vos AM. Over Leven Lang Leren 2023 [cited 2024 16/04]. Available from: https://hbo-kennisbank.nl/details/sharekit_av:oai:surfsharekit.nl:32b58cdd-d638-45c5-8e83-c67f091994ff?q=%22Vos%2C+Annemarie+de%22.
- Pelone F, Harrison R, Goldman J, Zwarenstein M. Interprofessional collaboration to improve professional practice and healthcare outcomes. Cochrane database of systematic reviews. 2017(6).
- House S, Havens D. Nurses’ and physicians’ perceptions of nurse-physician collaboration: a systematic review. JONA: The Journal of Nursing Administration. 2017;47(3):165-71.
- Forbes TH, Evans S. From anticipation to confidence: A descriptive qualitative study of new graduate nurse communication with physicians. Journal of nursing management. 2022;30(6):2039-45.
- Edmondson AC. De onbevreesde organisatie: creëer psychologische veiligheid op de werkvloer om innovatie en groei te stimuleren: Business Contact; 2019.
- O’Donovan R, De Brún A, McAuliffe E. Healthcare professionals experience of psychological safety, voice, and silence. Frontiers in Psychology. 2021;12:626689.
- Ryan R, Deci E. Basic psychological needs in motivation, development, and wellness. Sevent Avenue. 2017.
- Vos M. Lang Leve Leren. Deventer: Windesheim Hogeschool. 2020.
- Zarshenas L, Sharif F, Molazem Z, Khayyer M, Zare N, Ebadi A. Professional socialization in nursing: A qualitative content analysis. Iranian Journal of Nursing and Midwifery Research. 2014;19(4):432-8.
- Frögéli E, Rudman A, Gustavsson P. The relationship between task mastery, role clarity, social acceptance, and stress: An intensive longitudinal study with a sample of newly registered nurses. International journal of nursing studies. 2019;91:60-9.
- Vermeulen H, van Oostveen C. Persoonsgericht leiderschap: een participatief actieonderzoek over verpleegkundig leiderschap. Nederlands Tijdschrift voor Evidence Based Practice. 2017;15(3):23-4.
- INTERREG V. BLIJF AAN Z. 2022.
- Cardiff S, McCormack B, McCance T. Person-centred leadership: A relational approach to leadership derived through action research. Journal of clinical nursing. 2018;27(15-16):3056-69.
- Sahraei Beiranvand M, Beiranvand S, Beiranvand S, Mohammadipour F. Explaining the effect of authentic and ethical leadership on psychological empowerment of nurses. Journal of nursing management. 2021;29(5):1081-90.
- Laschinger HKS, Wong CA, Grau AL. The influence of authentic leadership on newly graduated nurses’ experiences of workplace bullying, burnout and retention outcomes: A cross-sectional study. International journal of nursing studies. 2012;49(10):1266-76.
- van der Cingel M, Brouwer J. What makes a nurse today? A debate on the nursing professional identity and its need for change. Nursing philosophy : an international journal for healthcare professionals. 2021;22(2):e12343.
- Rodríguez-Pérez M, Mena-Navarro F, Domínguez-Pichardo A, Teresa-Morales C. Current Social Perception of and Value Attached to Nursing Professionals’ Competences: An Integrative Review. International journal of environmental research and public health. 2022;19(3):1817.
Door enthousiasme en betrokkenheid wil Linda Boeken verpleegkundigen professioneel motiveren via een goede samenwerking en communicatie. Met 35 jaar werkervaring als psychiatrisch verpleegkundige behaalde ze in juni 2024 mijn masterdiploma aan de Universiteit Antwerpen. Haar masterproef kreeg de prijs “Impact op het werkveld binnen het domein verpleegkunde 2024”, uitgereikt door NETWERK VERPLEEGKUNDE en de FNBV.
Meer kans op burn-out op intensieve zorg?
Meer kans op burn-out op intensieve zorg?
Arnaud Bruyneel1, Simon Dello2, Jérôme E. Dauvergne3, Dorothea Kohnen2, Walter Sermeus2
1 Health Economics, Hospital Management and Nursing Research Dept, School of Public Health, Université Libre de Bruxelles, Belgium
2 Leuven Institute for Healthcare Policy, KU Leuven, Kapucijnenvoer 35 blok D bus 7001, Leuven 3000, Belgium
3 Nantes Université, CHU Nantes, Department of Anaesthesiology and Critical Care at Laënnec Hospital, University Hospital of Nantes, F-44000 Nantes, France
Burn-out bij verpleegkundigen heeft een impact op de veiligheid en kwaliteit van zorg die ze verlenen, op de patiënttevredenheid en op hun productiviteit. Slecht nieuws dus wanneer hun werkomstandigheden leiden tot fysieke en emotionele uitputting. Enkele eerdere studies wezen uit dat burn-out vaker voorkwam bij verpleegkundigen op een intensieve zorgafdeling dan op een algemene afdeling, en dit door de zware workload, ethische conflicten en een hogere blootstelling aan overlijdens. Is dat ook in België zo en hoe kunnen we die impact verkleinen? Deze studie onderzoekt de oorzaken van burn-outs bij verpleegkundigen en met welke maatregelen die voorkomen kunnen worden.
Doelstelling
Met dit onderzoek werd de prevalentie van burn-out, afwezige verpleegkundige zorg en de intentie om de zorgsector te verlaten onderzocht bij verpleegkundigen op algemene en intensieve zorgeenheden in ziekenhuizen in België, Engeland, Duitsland, Ierland, Noorwegen en Zweden. De risicofactoren voor deze uitkomsten werden in beide groepen geanalyseerd. Ook de impact van de covidpandemie met extra risicofactoren, zoals meer stress en traumatische situaties, werd onderzocht.
Samenvatting van de resultaten van de studie
De prevalentie van burn-out was met 27,1 procent significant lager onder verpleegkundigen op intensieve zorg dan op algemene zorgeenheden, waar het 30,3 procent bedroeg. Ook verzuim van zorg kwam significant minder vaak voor bij die eerste groep, met 65,5 procent tegenover 75,4 procent. De intentie om te stoppen met werken was dan weer vergelijkbaar op beide types afdelingen. Verpleegkundigen die in een betere werkomgeving en met een lagere werkdruk werkten, hadden statistisch significant lagere percentages burn-out en intentie om hun baan te verlaten dan verpleegkundigen die in een slechtere werkomgeving en met een hogere werkdruk werkten.
Landenspecifieke analyse toonde een hoger burn-outpercentage en meer intentie om de sector te verlaten bij verpleegkundigen die in Duitsland, Ierland, Scandinavië en Engeland werken in vergelijking met België.
Conclusie
Omgekeerd aan wat verwacht werd, lopen verpleegkundigen op intensieve zorg geen grotere kans op burn-out, en hebben ze significant minder kans op verzuim van zorg en een verandering van job dan hun collega’s op algemene afdelingen.
Gevolgen voor de praktijk
Het beleid moet prioriteit geven aan het creëren van gezonde werkomgevingen en het verlagen van de werkdruk. Dit is de meest efficiënte manier om burn-outcijfers te verlagen, gemiste zorg te minimaliseren en de intentie om de sector te verlaten onder verpleegkundigen te verminderen.
Bron: https://www.sciencedirect.com/science/article/abs/pii/S0964339724002702?via%3Dihub
Het gebruik van morfine bij oncologische patiënten: feiten en fabels
Door Marie Blondeel1 en Dr. Caroline Lamot2
1 Verpleegkundig specialist palliatieve zorg – Vitaz / Doctoraatsstudent – Centre for Research and Innovation in Care (CRIC) – Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen – Universiteit Antwerpen / Nurse and Pharmaceutical Care
2 Oncoloog en palliatief arts – Vitaz
De incidentie van pijn wordt gerapporteerd bij meer dan 50% van de kankerpatiënten. Bij patiënten met gevorderde kanker loopt dit op tot meer dan 90% [1, 2]. Daarnaast blijkt dat bij 43% van de kankerpatiënten pijn onvoldoende wordt behandeld [3]. Farmacologisch management is de hoeksteen van pijnbestrijding bij kanker en omvat zowel opioïde als niet-opioïde medicatie volgens de richtlijnen van de WHO, bekend als de analgesieladder [4]. Veel barrières belemmeren het effectieve gebruik van opioïden bij pijnmanagement [5, 6]. In dit artikel bespreken we enkele fabels en feiten over het gebruik van morfine.
Fabel: Morfine mag enkel gebruikt worden bij palliatieve patiënten
Uit onderzoek blijkt dat kankerpatiënten die morfine aangeboden kregen voor pijnverlichting dit vaak interpreteerden als een “laatste redmiddel”. Omdat patiënten zelf niet klaar waren om te sterven, weigerden ze morfine en andere opioïden als pijnstillers, ondanks de pijn die ze hierdoor moesten doorstaan. Patiënten hechten veel waarde aan het vertrouwen van zorgverleners in het gebruik van opioïden [7].
- Leg uit dat morfine een effectieve en veilige pijnstiller is wanneer het correct wordt gebruikt, ongeacht de fase van de ziekte [8].
- Benadruk dat het gebruik van morfine niet betekent dat de patiënt stervende is, maar gericht is op het verbeteren van de kwaliteit van leven door pijn te verlichten.
- Goede pijnstilling zorgt voor betere kwaliteit van leven en kan op die manier ook bijdragen om de oncologische behandelingen goed te doorstaan.
- De fabel dat het te vroeg starten met opioïden in het ziekteproces zou leiden tot een verminderde werking op latere momenten, klopt niet.
Fabel: Morfine zal het overlijden versnellen
Studies tonen aan dat pijnbestrijding met opioïden niet geassocieerd is met een verkorting van de levensduur [9-11]. Ondanks dit bewijs blijft de overtuiging dat opioïden het leven verkorten persistent aanwezig. Deze overtuiging heeft een aanzienlijke invloed op pijnmanagement, aangezien patiënten het aanbod van opioïden vaak weigeren omwille van deze perceptie.
- Benadruk dat morfine bij correct gebruik niet bedoeld is om het leven te verkorten, maar om pijn te verlichten (=comfortzorg).
- Werk nauw samen met artsen, apothekers en andere disciplines om consistentie in informatie en zorg te waarborgen.
Feit: Morfine gaat gepaard met bijwerkingen
Bijwerkingen van opioïden, waaronder morfine, omvatten onder andere; duizeligheid, misselijkheid, braken, obstipatie, fysieke afhankelijkheid, tolerantie en ademhalingsdepressie. Fysieke afhankelijkheid en de angst voor verslaving kunnen zorgen voor terughoudendheid bij voorschrijven, wat leidt tot onvoldoende pijnbestrijding [12].
De meest voorkomende bijwerkingen zijn obstipatie en misselijkheid, waarbij vooral obstipatie moeilijk te behandelen is en vaak geen tolerantie ontstaat. Deze bijwerkingen kunnen zo ernstig zijn dat ze het gebruik van opioïden beperken, wat leidt tot onderdosering en onvoldoende pijnstilling[13].
Het wisselen van opioïden of toedieningsroutes kan voordelen bieden. Zorgvuldige screening, educatie en preventieve behandeling van mogelijke bijwerkingen zijn essentieel om de effectiviteit van opioïden te maximaliseren en bijwerkingen te minimaliseren [14].
- Bespreek de mogelijke bijwerkingen en stel patiënten gerust dat er effectieve manieren zijn om hiermee om te gaan.
- Overleg met de arts over het wisselen van opioïden of het aanpassen van de toedieningsroute (bijvoorbeeld van oraal naar transdermaal) als bijwerkingen te hinderlijk worden.
- In de palliatieve setting is gewenning heel beperkt en heeft de uitbreiding van de ziekte een grotere invloed: morfine kan zonder gevaar in hogere dosis en langdurig gebruikt worden.
- Sufheid en slaperigheid zijn slechts tijdelijke bijwerkingen. Artsen zullen daarom voorzichtig beginnen met een lage dosis en deze geleidelijk verhogen.
Referenties
- Saifan, A., et al., Patient- and family caregiver-related barriers to effective cancer pain control. Pain Manag Nurs, 2015. 16(3): p. 400-10.
- van den Beuken-van Everdingen, M.H., et al., Update on Prevalence of Pain in Patients With Cancer: Systematic Review and Meta-Analysis. J Pain Symptom Manage, 2016. 51(6): p. 1070-1090.e9.
- Roberto, A., et al., Living systematic review to assess the analgesic undertreatment in cancer patients. Pain Pract, 2022. 22(4): p. 487-496.
- Organization, W.H., Cancer pain relief: with a guide to opioid availability. 1996.
- Kwon, J.H., Overcoming barriers in cancer pain management. J Clin Oncol, 2014. 32(16): p. 1727-33.
- Wiffen, P.J., et al., Opioids for cancer pain – an overview of Cochrane reviews. Cochrane Database Syst Rev, 2017. 7(7): p. Cd012592.
- Reid, C.M., R. Gooberman-Hill, and G.W. Hanks, Opioid analgesics for cancer pain: symptom control for the living or comfort for the dying? A qualitative study to investigate the factors influencing the decision to accept morphine for pain caused by cancer. Ann Oncol, 2008. 19(1): p. 44-8.
- Paice, J.A., et al., Use of Opioids for Adults With Pain From Cancer or Cancer Treatment: ASCO Guideline. J Clin Oncol, 2023. 41(4): p. 914-930.
- Thorns, A. and N. Sykes, Opioid use in last week of life and implications for end-of-life decision-making. Lancet, 2000. 356(9227): p. 398-9.
- Good, P.D., P.J. Ravenscroft, and J. Cavenagh, Effects of opioids and sedatives on survival in an Australian inpatient palliative care population. Intern Med J, 2005. 35(9): p. 512-7.
- Morita, T., et al., Effects of high dose opioids and sedatives on survival in terminally ill cancer patients. J Pain Symptom Manage, 2001. 21(4): p. 282-9.
- Maltoni, M., Opioids, pain, and fear. Ann Oncol, 2008. 19(1): p. 5-7.
- Glare, P., D. Walsh, and D. Sheehan, The adverse effects of morphine: a prospective survey of common symptoms during repeated dosing for chronic cancer pain. Am J Hosp Palliat Care, 2006. 23(3): p. 229-35.
- Benyamin, R., et al., Opioid complications and side effects. Pain Physician, 2008. 11(2 Suppl): p. S105-20.
Gezondheid van vrouwen: specifieke noden, structurele uitdagingen
Van een menopauzeconsulent voor AZ Rivierenland, over een vergrote zichtbaarheid van endometriose via pers, sociale media en podcasts, tot zelfs een heus televisieprogramma gewijd aan de menopauze. Exclusief vrouwelijke aandoeningen krijgen meer aandacht en dat is maar goed ook. Want uit het Women’s Health Report 2024 van Sciensano blijkt dat meisjes en vrouwen nog steeds vaker dan mannen ondergediagnosticeerd en onderbehandeld worden waardoor ze niet hun volledige gezondheidspotentieel kunnen bereiken. Pijnpunten die vragen om dringende actie: in het beleid, het werkveld, de opleidingen en in ons dagelijkse leven.
Waar een aantal andere landen al rapporten over de verschillen in gezondheid tussen mannen en vrouwen hadden, bestond dat in België nog niet. Nochtans bevat zo’n studie belangrijke informatie om de gezondheidszorg goed te organiseren. Daarom nam Sciensano het heft in handen. In april 2024 publiceerde het federale onderzoeksinstituut voor de volksgezondheid het Women’s Health Report 2024[1]. “Een van onze kerntaken bij Sciensano is data en indicatoren verzamelen en onderzoeken om te meten wat de gezondheidsstatus van de Belgische bevolking is met als doel die te verbeteren”, vertelt Laura Van den Borre, socioloog bij de dienst gezondheidsinformatie van Sciensano. “Op basis van die onderzoeken formuleren we beleidsaanbevelingen voor verschillende aandoeningen, doelgroepen en in diverse regio’s. We merkten op dat in België nog nooit een rapport verscheen over de verschillen in gezondheid tussen mannen en vrouwen. Een groot tekort voor de organisatie van onze gezondheidszorg, dus namen wij het initiatief. We brengen in het rapport een overzicht van belangrijke verschillen, de problemen die deze ongelijkheden met zich meebrengen, waar de ergste pijnpunten zitten en hoe erop te anticiperen.”
Belangrijkste bevindingen
Over het algemeen zijn vrouwen gezonder dan mannen. Toch merkt Sciensano een aantal belangrijke gezondheidsproblemen op: meer dan mannen hebben vrouwen te maken met mentale gezondheidsproblemen, spier- en gewrichtsaandoeningen, en dementie. “Gezondheid is meer dan afwezigheid van ziekte. Het gaat om levenskwaliteit en daar blijkt nog veel ruimte voor verbetering bij vrouwen”, aldus Laura. “Vrouwen leven langer dan mannen, maar ze brengen die extra jaren vaker door in slechte gezondheid. Oudere vrouwen hebben vooral te maken met dementie, spier- en gewrichtsaandoeningen, en botontkalking. Daarnaast merken we ook dat ze vaker dan mannen verschillende ziektes of aandoeningen tegelijkertijd ervaren, wat een impact heeft op de levenskwaliteit.”
Een belangrijke oorzaak ligt in de ongelijkheid in diagnose en behandeling. Veel medische richtlijnen zijn nog steeds gebaseerd op historisch onderzoek bij blanke mannen, wat kan leiden tot onderdiagnose bij vrouwen. Dit is vooral duidelijk bij hart- en vaatziekten, waar symptomen bij vrouwen moeilijker herkend worden. Ook mentale gezondheid is een pijnpunt: vrouwen kampen vaker met angst, depressie en psychosomatische klachten. “Bij adolescenten zien we een alarmerend verschil: meisjes rapporteren veel meer stress, somberheid en slaapproblemen dan jongens. Daarbovenop komen sociale ongelijkheden: alleenstaande moeders, vrouwen met een migratieachtergrond of lagere opleiding hebben minder toegang tot zorg en lopen meer risico op gezondheidsproblemen.”
Dialoog bevorderen
Het rapport richt zich in de eerste plaats op thema’s met een grote impact op de gezondheid van vrouwen zoals mentale gezondheid en musculoskeletale aandoeningen. Toch zijn er nog andere onderwerpen en indicatoren, zoals geweld tegen vrouwen, die buiten de scope van dit onderzoek vielen. “Het was nooit onze bedoeling om exhaustief te zijn. Het is dus geen volledig overzicht van de problematiek. We focusten op biologische en administratieve definities van mannen en vrouwen, los van genderidentiteit of seksualiteit. Dit omwille van beschikbare data. Uiteraard kunnen hier in de toekomst andere onderzoeken uit voortvloeien.”
Sciensano wil met het Women’s Health Report 2024 een belangrijke kenniskloof dichten. “Er is nog steeds te weinig aandacht voor de specifieke gezondheidsnoden van vrouwen, zowel in onderzoek als in de praktijk”, aldus Laura. “In het rapport richten we ons daarom ook op enkele unieke gezondheidsproblemen van vrouwen, zoals endometriose en menopauze. Hier botsten we op een enorm gebrek aan relevante en beschikbare data en kennis. Dit is het gevolg van ongelijkheden die diepgeworteld zijn in de samenleving. Ons doel is een startpunt te bieden voor verdere discussie en onderzoek, en vooral de noodzaak van een gendergerichte benadering in de gezondheidszorg aan te tonen.”
Nood aan gestructureerde data
Beschikbare data, het blijkt een heikel punt in onze gezondheidszorg. Zeker over specifiek vrouwelijke gezondheidstoestanden na een zwangerschap, of over menopauze en endometriose bijvoorbeeld, zijn heel weinig gestructureerde gegevens beschikbaar. Laura: “Nochtans zijn dit net zaken die een heel grote impact hebben op de verdere levenskwaliteit van vrouwen. We hebben veel data, maar voor een aantal aandoeningen helemaal niet of weinig. Of door administratieve procedures zijn de gegevens niet bruikbaar. Zo bestaat er bijvoorbeeld een databank over in-vitrofertilisatie, maar die is volledig gericht op het medische aspect van de behandeling. We hebben dus informatie over het aantal IVF-behandelingen, maar niet over pakweg de sociale profielen van deze vrouwen, de complicaties op de lange termijn, de mentale impact ervan, barrières die er zijn om toegang te hebben tot deze zorg, zoals kostprijs, …”
We hebben al veel gezondheidsgegevens om te onderzoeken. Er bestaan databanken bij talloze instanties, maar de informatie is niet goed op elkaar afgestemd. Zo bestaan er verschillende definities van eenzelfde aandoening (bijvoorbeeld burn-out), worden in de ene instelling bepaalde gegevens wel geregistreerd en in een andere niet of is er door de GDPR-wetgeving geen of moeilijk toegang tot specifieke data. “Anno 2024 moeten we toch in staat zijn relevante data te verzamelen en te vergelijken. Op dat vlak beweegt er gelukkig het een en ander. Zowel op Europees niveau als in België is er vraag naar meer open data. We zijn er nog niet, maar het moet in de nabije toekomst een pak efficiënter zijn om de historische data te verrijken met nieuwe materie.”
Vrouwen in de zorg: dubbele bodem
In België waren in 2022 zo’n 502.371[2] personen arbeidsongeschikt, met een spectaculaire toename van langdurig zieke vrouwen tegenover mannen. Als je weet dat in België ruim tachtig procent van de verpleegkundigen een vrouw is, dan is de rekensom snel gemaakt. Laura: “Het zorgberoep is fysiek en emotioneel zwaar, en veel verpleegkundigen voelen zich ondergewaardeerd en overbelast. De chronische pijn, musculoskeletale aandoeningen en mentale klachten waar oudere vrouwen vaker mee te maken hebben, gecombineerd met sociale druk zoals de combinatie van werk en gezinsleven, leiden tot een verhoogd risico op uitval. Dit heeft ernstige gevolgen voor de zorgsector die nu al met grote tekorten kampt. Het is een vicieuze cirkel want hoe meer vrouwen uitvallen, hoe groter de druk wordt op de collega’s die aan het werk blijven, wat het risico op uitval verder verhoogt.”
Het rapport pleit dan ook voor gerichte preventie, zoals ergonomische ondersteuning, mentale gezondheidszorg en gendersensitieve beleidsmaatregelen om het welzijn van vrouwelijke zorgverleners te verbeteren. Het aanpakken van deze problemen is essentieel voor de gezondheid van verpleegkundigen zelf en om continuïteit van zorg te garanderen.
Actie ondernemen
Het Women’s Health Report 2024 werd in april gepubliceerd. Meteen daarna volgde een eerste uitwisseling over de nood om te werken aan gezondheidsverschillen tussen mannen en vrouwen met onder andere de minister van Volksgezondheid. “We slaan al langer met verschillende instanties op dezelfde nagel en het rapport bracht verder schot in de zaak”, zegt Laura nog. “We merken meer en meer aandacht voor de gezondheid van vrouwen en genderspecifieke aandoeningen. Het is belangrijk dat deze onderwerpen bespreekbaar worden in de hele maatschappij, zo creëren we een breder bewustzijn. Mediacampagnes, subsidies voor gezondheidsbevorderende initiatieven en gestandaardiseerde zorgprotocollen zijn allemaal stappen in de goede richting.”
[1] Sciensano. Gezondheid van vrouwen, Health Status Report, 29 Apr 2024, Brussel, België
[2] Bron: RIZIV
Ziekenhuisopnames aanpakken door preventief medicijn tegen RSV
RSV of het Respiratoir Syncytieel Virus duikt het meest op van oktober tot en met maart en tast de bovenste luchtwegen aan. Vooral baby’s zijn erg kwetsbaar voor deze luchtweginfectie, vaak met ernstige symptomen en een ziekenhuisopname tot gevolg. Sinds 1 oktober 2024 wordt een preventief medicijn tegen RSV terugbetaald voor kindjes geboren na 1 april 2024.
Kinderen en volwassenen kunnen besmet worden met RSV. Waar de symptomen bij volwassenen eerder neigen naar een lastige verkoudheid, kan zich dit bij baby’s erger manifesteren en zelfs evolueren tot bronchiolitis of een longontsteking. Zo krijgen jaarlijks gemiddeld 14.500 kinderen jonger dan vijf jaar RSV. Tussen de 3.200 à 3.600 belanden in het ziekenhuis. De helft van die infecties en drie kwart van de ziekenhuisopnames doen zich voor bij kinderen jonger dan twee jaar[1].
Een directe behandeling tegen RSV bestaat niet. Wie in het ziekenhuis terechtkomt, krijgt aerosol- en kinesitherapie, in sommige gevallen aangevuld met ademhalingsondersteuning. Ook het neusje van het kind wordt regelmatig gespoeld met fysiologisch serum. Sinds 1 oktober 2024 is er een nieuw medicijn op de Belgische markt: Nirsevimab (Beyfortus™). Dit is een monoklonaal antilichaam dat tijdens het eerste levensjaar bij zeer jonge kinderen wordt geïnjecteerd.
Vaccin vs. medicijn
Het gaat om een preventief medicijn, niet om een vaccin. Al bestaat er wel een vaccin, Abrysvo®, voor zwangere vrouwen. De mama wordt ingeënt met dit immunoglobuline tussen de 28ste en 36ste week van de zwangerschap, wanneer de uitgerekende bevaldatum in het komende RSV-seizoen valt. Zo geeft de moeder de antistoffen door aan haar kind, tot zes maanden na de geboorte. Dit vaccin wordt momenteel nog niet terugbetaald.
Nirsevimab (Beyfortus™) kost normaal 777,44 euro[2], maar wordt sinds 1 oktober 2024 terugbetaald voor kinderen geboren vanaf 1 april 2024 op voorwaarde dat de moeder tijdens de zwangerschap niet is ingeënt met Abrysvo®. Zo kost het de ouders nog 12 euro, of 8 euro in het geval van een verhoogde tegemoetkoming.
Het preventieve medicijn werkt vijf tot zes maanden lang, waardoor kindjes het hele RSV-seizoen lang beschermd zijn tegen een ernstige infectie. De inspuiting is niet verplicht, maar wordt wel sterk aangeraden door de Hoge Gezondheidsraad in het kader van een immunisatiecampagne. Zij schatten in dat het risico op een ziekenhuisopname door RSV dan met tachtig procent vermindert. Uit een rondvraag door VRT NWS[3] midden november 2024 blijkt dat in het UZ Leuven en in het ZAS bijna alle pasgeborenen na 1 oktober 2024 de inspuiting ontvingen, in het UZ Gent sprak men van tachtig procent. Deze ziekenhuizen merkten voorzichtig minder opnames op, maar besluiten de wintermaanden verder af te wachten vooraleer ze definitieve conclusies trekken. Zo meldt Sciensano dat het aantal ziekenhuisopnames voor een ernstige acute respiratoire infectie veroorzaakt door RSV is toegenomen in week 44 van 2024[4]. De wintermaanden zullen meer duidelijkheid brengen.
[1] hgr-css.be/nieuwe-perspectieven-voor-rsv-preventie-bij-babys
[2] baop.be/rsv/rsv-information-for-healthcare-workers
[3] vrt.be/vrtnws/nl/2024/11/14/inenting-bij-baby-s-tegen-rsv-werpt-vruchten-af/
[4] Wekelijks bulletin acute luchtweginfecties: sciensano.be/nl/biblio/bulletin-acute-luchtweginfecties-week-46-2024-gepubliceerd-op-20112024
Nood aan meer draagkracht voor patiëntenverenigingen
Het gaat niet zo goed met de patiëntenverenigingen in ons land. Toch hebben ze een zeer grote relevantie voor patiënten en voor de kwaliteit en efficiëntie van zorg. De noodkreet van een tachtigtal patiëntenorganisaties leidde tot een onderzoek uitgevoerd door het zorgonderzoekscentrum LUCAS, KU Leuven en het onderzoeksbureau Indiville, met de steun van het Vlaams Patiëntenplatform, la Ligue des Usagers des Services de Santé, Rare Diseases Organisation Belgium, Trefpunt Zelfhulp, Patient Expert Center en de Koning Boudewijnstichting.
Het onderzoek naar de meerwaarde van patiëntenverenigingen en patiëntenparticipatie in de Belgische gezondheidszorg stoelt op drie evoluties die we in het huidige zorglandschap zien: de shift naar zelfzorg, preventie en kwaliteitsvol thuis wonen, de ervaringsdeskundigheid van de patiënt en de patiënt als sturende kracht met de patiëntenvereniging als motor. Net die patiëntenorganisaties hebben het moeilijk. “Ze zitten in een kwetsbare positie”, zegt Else Tambuyzer, directeur van het Vlaams Patiëntenplatform. “Enerzijds omdat hun werking vaak gebaseerd is op vrijwilligers die ze duurzaam aan boord moeten zien te houden, anderzijds omdat ze geen subsidies ontvangen en dus afhangen van fondsenwerving. Toch zijn deze organisaties ontzettend belangrijk. In 2008 werd al een onderzoek uitgevoerd naar de relevantie van patiëntenparticipatie en patiëntenverenigingen. Met het luik participatie is toen aan de slag gegaan. Dit onderzoek gaat dieper in op de problematieken van patiëntenverenigingen, met een stand van zaken waarop verder gewerkt kan worden.”
Het onderzoek gebeurde in verschillende fases van desk research, interviews met patiëntenorganisaties en focusgroepen tot een benchmarkstudie naar hoe onze buurlanden en Canada het aanpakken. Daarnaast ontvingen alle Belgische patiëntenverenigingen ook online vragenlijsten die naar objectieve en subjectieve kenmerken peilden.
Erkenning en hoop
Uit eerder onderzoek blijkt dat het lang duurt voor zorgvragers de stap naar een patiëntenvereniging zetten. Als verpleegkundige kan je bijdragen door je patiënten te informeren, mits een correcte beeldvorming. “We merken nog te vaak dat er gesproken wordt over een koffietje drinken en eens goed klagen”, zegt Else. “Patiëntenorganisaties doen veel meer dan dat. Lotgenotenwerking en het delen van ervaringen leidt tot erkenning en herkenning. Contact met iemand die hetzelfde meemaakte geeft hoop en je kan praktische tips delen over het leven met of na de ziekte.”
Daarnaast vervullen deze organisaties ook een belangrijke rol naar zorgverleners toe: wat hebben mensen echt nodig van de zorg, wat kan anders, hoe maak je dat patiënten hun aangeraden therapie volhouden, … “Patiëntenverenigingen kunnen opleidingen geven, folders verspreiden of als ervaringsdeskundige langsgaan in het ziekenhuis, voor zover hun werking dat toelaat”, vult Else aan. “Deze organisaties nemen een complementaire rol op door samen te werken met zorgverleners. Zij zetten hun collectieve ervaringskennis in om zorgprocessen, behandelingen en geneesmiddelen te verbeteren.”
Patiëntenorganisaties als cruciale schakel
Er zijn vandaag ongeveer driehonderd patiëntenverenigingen. De overheid kan niet elke organisatie steunen. Toch is het onderzoek een warme oproep om na te denken over erkenningscriteria voor patiëntenorganisaties en daar dan middelen aan te koppelen. “Al vertrekken we wel van een ongelijk speelveld. Grote verenigingen kunnen mensen vrijmaken om die criteria voor subsidies in orde te brengen en zijn veerkrachtiger om de verantwoording en administratie die bij financiering komt kijken te dragen”, zegt Else nog. “In het buitenland merken we op dat er naar een model van centralisatie en samenwerking gegaan wordt. Al schuilt daar het risico dat we de diversiteit van al die verenigingen verliezen. Nederland werkt met een subsidieregeling onder strikte voorwaarden, Duitsland koppelt het aan de ziekenfondsen en in Frankrijk werkt men met een ‘democratie sanitaire’, een type participatiecultuur waar burgers of patiënten uitwerken wat nodig is om kwaliteitsvolle zorg te bieden en te ervaren. Onze oproep na dit onderzoek is dus eerder: zet projecten op en laat het werk niet liggen. Het doel is patiënten te helpen en patiëntenorganisaties spelen daarin een belangrijke rol.”
Trefpunt Zelfhulp stelt met www.zelfhulp.be een handig overzicht van Vlaamse patiëntenverenigingen ter beschikking waar je per aandoening en per regio kan filteren.