Uitbuiting? Ook in de zorg

Het tekort aan mensen in de zorg leidt tot creativiteit in de rekrutering van personeel. Tot in landen als India of de Filipijnen toe. Maar is arbeidsmigratie wel voor iedereen een goed idee? Er zijn signalen over economische uitbuiting. Ook Patsy Sörensen, oprichter van Payoke vzw die al haar hele leven strijd tegen mensenhandel, ving die al op. Ze werpt een blik op arbeidsmigratie, de risico’s ervan en de alarmbellen waarvoor we allemaal alert moeten zijn.

Er is een groot tekort aan handen aan het bed in onze zorginstellingen. Een tekort dat – ondanks positieve signalen uit de hogescholen – niet meteen zal afnemen. Net als in andere sectoren leidt dat ook in de zorg tot het aantrekken van geschoold personeel uit het buitenland. Na een opleiding in België of hun land van herkomst, gaan verpleegkundigen voor bepaalde tijd aan de slag in ziekenhuizen of woonzorgcentra. Met de juiste documenten, contracten en vergunningen kan dit. Arbeidsmigranten zijn afhankelijk van hun werkgever en willen het geld dat ze verdienen naar hun gezin in hun thuisland sturen. Dat maakt hen kwetsbaar voor misbruik en uitbuiting. Organisaties als Payoke strijden tegen mensenhandel en helpen arbeidsmigranten in moeilijkheden.

Centrum tegen mensenhandel

Patsy Sörensen richtte in 1987 Payoke op, een vzw die prostituees helpt die het slachtoffer werden van seksuele uitbuiting. Gaandeweg richtte de vereniging zich ook op een tweede pijler: slachtoffers van mensenhandel. Vandaag zijn ze vooral hier actief. Wanneer mensen bij hen worden aangemeld via de politie, het parket of ziekenhuizen, gaan ze met de procureur of het arbeidsauditoraat na of het om slachtoffers van mensenhandel gaat. Payoke luistert naar hen en begeleidt slachtoffers praktisch, psychologisch en juridisch. “Tot op vandaag hebben we nog geen concrete meldingen binnen gekregen van uitbuiting in zorginstellingen”, vertelt Patsy. “Maar ik vang wel signalen op en we zijn waakzaam. De zorg is eigenlijk een sector die af en toe melding maakt van slachtoffers van uitbuiting, doordat ze hen over de vloer krijgen. We komen nu in een gekke situatie waarin medewerkers zelf het slachtoffer kunnen worden. Uitbuiting of mensenhandel betekent dat je gebruik maakt van iemand zonder die persoon daar naar waarde voor te belonen en in mensonwaardige omstandigheden laat (over)leven. Als het om arbeidskrachten in de zorg gaat, kijken we naar economische uitbuiting. Eigenlijk moet een verpleegkundige uit het buitenland die in België aan de slag is dezelfde verloning krijgen als een Belgische werknemer.”

Alarmbellen

Verloning is een alarmbel die kan duiden op een problematische situatie. Andere zorgwekkende signalen zijn dat een werknemer niet goed gehuisvest is. Als de werkgever zijn personeel een woning aanbiedt, dan moet die aan de juiste standaarden voldoen qua hygiëne. “Woont een arbeidsmigrant op zijn werkplek, dan mag hij/zij niet meer uren kloppen dan een werknemer die ’s avonds naar huis gaat”, benadrukt Patsy. “Het is belangrijk dat ze hun huur- en arbeidscontract begrijpen. Daarom moet het ook opgesteld zijn in een taal die ze spreken, en moeten ze de informatie over hun werkgever ontvangen voor ze vertrekken uit hun land van herkomst. Naar welk land vertrekken ze? Waar gaan ze werken? Tegen welke vergoeding? Die informatie staat in hun contract en mag niet veranderen. Soms zie je situaties waar mensen verwachten in Spanje te gaan werken maar toch in België belanden. Zoiets is illegaal.”

De juiste papieren zijn cruciaal om uitbuiting tegen te gaan. Wanneer iemand niet over zijn eigen documenten beschikt, dan is dat een duidelijke rode vlag. Ook wanneer iemand ziek is en geen zorg zoekt, kan er sprake zijn van uitbuiting. “Wie naar België komt als arbeidsmigrant met de juiste papieren en vergunning, kan gebruik maken van de Belgische zorgvoorzieningen”, licht Patsy toe. “Naast de juiste documenten is het ook belangrijk dat een werknemer zijn of haar job met de beste middelen kan uitvoeren. Merk je dat er aan bepaalde van deze vereisten – huisvesting, toegang tot documenten, verloning, zorg – niet voldaan is, dan heb je mogelijk met een slachtoffer van uitbuiting te maken.”

Uitbuiting bestrijden

Vermoed je dat een van je collega’s of een patiënt het slachtoffer van mensenhandel is, dan help je hen door een melding te maken. Dat kan bij de vertrouwenspersoon binnen je eigen zorginstelling, bij de politie of bij een van de centra die strijden tegen mensenhandel. Dat zijn Payoke in Antwerpen, PAG-ASA in Brussel en Sürya in Luik. Je kan ook online steeds terecht op stopmensenhandel.be.

Met een melding help je een migrant om stappen te zetten tegen de uitbuiting waarvan hij of zij slachtoffer is. Maar wat kan er ondernomen worden om mensenhandel en uitbuiting tegen te gaan? Patsy: “Als België echt nood heeft aan buitenlandse zorgverlening, dan moet daar een duidelijk, wettelijk kader voor komen. Migranten moeten voldoende Nederlands kennen, goed gehuisvest worden en hun werk in alle veiligheid uitvoeren. Laat het niet over aan de individuele zorginstellingen, maar regel dit vanuit de politiek. Vandaag wordt enkel opgetreden als er een melding van uitbuiting is gemaakt. De overheid weet wie er als arbeidsmigrant aan de slag is, want zij moeten officieel uitgenodigd worden. Regelmatige controles door de sociale inspectie of de reglementen nageleefd worden door hun werkgevers kunnen hun omstandigheden zeker verbeteren.”

Brain drain in het herkomstland

Zorgpersoneel is essentieel in de hele wereld. Door verpleegkundigen uit het buitenland hier tewerk te stellen, kan er een tekort ontstaan in hun herkomstland. Arbeidsmigranten willen hier namelijk aan de slag om hun familie thuis financieel te ondersteunen. Hoe ethisch is het om opgeleid zorgpersoneel te rekruteren in het land waar ze aan de slag waren om onze tekorten aan te vullen? Patsy: “Dat is een politieke afweging. Wanneer verpleegkundigen in België aan de slag gaan, kunnen ze hun job hier verder leren en daarna die kennis toepassen in hun eigen land. Belangrijk is dat het om contracten van een korte periode van bijvoorbeeld vijf jaar gaat. Ze moeten hier natuurlijk lang genoeg zijn om de taal goed te begrijpen en zich verder te specialiseren. Dan is het een win-win. Worden ze het slachtoffer van uitbuiting, dan kunnen ze hun familie geen geld sturen en verfijnen ze zich niet verder in hun job: daar wint niemand bij.”

Meer weten over mensenhandel? In de brochure “Mensenhandel … wat te doen? Advies voor ziekenhuispersoneel” vind je voorbeelden en lees je hoe je slachtoffers kan helpen. Bestel de brochure op justitie.belgium.be/nl/publicaties/mensenhandel. Op project-amelie.eu kan je een online opleiding volgen over het bieden van hulp aan slachtoffers van mensenhandel binnen de gezondheidszorg.


Hiaten identificeren in kennis over canulezorg

De masterproef van Elien Decruyenaere, master in de verpleeg- en vroedkunde, richt zich op het beoordelen van de kennis bij verpleegkundigen over canulezorg binnen diverse afdelingen van een ziekenhuis in West-Vlaanderen en twee in Oost-Vlaanderen. Met een voorbereidende literatuurstudie werden specifieke gebieden geïdentificeerd waarin verpleegkundigen kennis missen. Dit artikel vat de belangrijkste inzichten uit de literatuurstudie samen.

Context

Bij een tracheotomie wordt een opening gemaakt in de voorwand van de luchtpijp. Om de doorgang in de luchtweg te behouden wordt een tracheacanule door de opening ingebracht. Deze handeling wordt steeds meer toegepast, ook buiten de afdeling intensieve zorg, waardoor patiënten vaker in een omgeving terechtkomen waar zorgverleners minder vertrouwd zijn met tracheacanulezorg. Te weinig kennis en een gebrekkige uitvoering van canulezorg kunnen leiden tot levensbedreigende complicaties. Het UK National Confidential Enquiry into Patient outcomes and Death toont een significante morbiditeit en mortaliteit aan bij patiënten na een tracheotomie door vermijdbare complicaties. In dit rapport staat dat 24 procent van de patiënten op intensieve zorg en 31 procent van de patiënten op een gewone verblijfsafdeling complicaties hadden gerelateerd aan een tracheotomie6. Een brede kennis van canulezorg is vereist ongeacht de afdeling waar de verpleegkundige werkt.

Methode

Door de aard van de onderzoeksvraag, namelijk het identificeren van hiaten in kennis, werd een scoping review uitgevoerd. Relevante literatuur werd geraadpleegd via PubMed en Embase. Via de sneeuwbalmethode werden aanvullende bronnen geïdentificeerd. Specifiek werd gekeken naar kwantitatieve studies die de kennis van verpleegkundigen in kaart brachten via een kennistest. Vragen waarbij het kennistekort lager dan vijftig procent bleek, werden geïncludeerd in het onderzoek.

Resultaten

Het kennistekort bij verpleegkundigen is vastgesteld bij de thema’s rond de anatomie van de luchtwegen, aspiratieprocedure, canulewissels, bevochtiging, complicaties en noodsituaties. Het fundamentele verschil tussen een laryngectomie en een tracheotomie is nauwelijks begrepen. Hierdoor is er een risico op verkeerde toediening van zuurstof, wat de patiëntveiligheid in gevaar brengt. De kennis over aspiratieprocedures vraag extra aandacht, zoals de aspiratiekracht, de duur ervan en de diepte waarmee de aspiratieslang wordt ingebracht. Het is ook opvallend dat weinig verpleegkundigen de universele voorzorgsmaatregelen voor infectiepreventie kennen. Zo blijkt dat 75 procent (n=21/28) denkt dat handhygiëne voor de aspiratie niet vereist is en denkt 64 procent (n= 18/28) dat handschoenen en een schort onnodig zijn tijdens het aspireren8. Nochtans is dit een invasieve procedure die de kans op infectie vergroot. Er is onvoldoende kennis over de eerste canulewissel en er heersen veel misverstanden rond de nood aan bevochtiging en de meest voorkomende vroeg- en laattijdige complicaties. Inzetten op kennis en interventieschema’s bij verstoppingen van de tracheacanule, bloedingen en noodsituaties moeten worden opgenomen in educatieve programma’s voor verpleegkundigen.

Conclusie

Er worden verschillen vastgesteld in de zorg, verpleegkundige kennis en het management van patiënten met een tracheacanule tussen ziekenhuizen. Inspanningen zijn nodig om variaties in de praktijk te verminderen. Afwezigheid van standaardrichtlijnen over tracheotomiezorg maakt deze basispraktijk ingewikkelder. Bijgevolg is er nood aan frequente educatieve programma’s om kennis en vaardigheden te versterken en moeten procedures bijgewerkt worden volgens de nieuwste wetenschappelijke evidentie.

 

1 Khanum, T., Zia, S., Khan, T., Kamal, S., Khoso, M. Y., Alvi, J. R., & Ali, A. (2021). Assessment of knowledge regarding tracheostomy care and management of early complications among healthcare professionals. Brazilian Journal of Otorhinolaryngology, 88(2), 251–256. https://doi.org/10.1016/j.bjorl.2021.06.011

2 Day, T., Farnell, S., Haynes, S., Wainwright, S. P., & Wilson-Barnett, J. (2002). Tracheal suctioning: an exploration of nurses’ knowledge and competence in acute and high dependency ward areas. Journal of Advanced Nursing, 39(1), 35–45. https://doi.org/10.1046/j.1365-2648.2002.02240.x

Elien Decruyenaere startte tien jaar geleden, na het behalen van haar bachelordiploma, op de afdeling intensieve zorg. Deze dynamische, uitdagende omgeving prikkelde haar om een master in de verpleeg- en vroedkunde te volgen.


Meer, minder, anders? De houdbaarheid van verpleegkundige taken

Het is een feit dat verpleegkunde wereldwijd voor uitdagingen staat: tekorten, toegenomen complexiteit en meer administratie. De vraag stelt zich hoe we dit als beroepsgroep zullen klaarspelen[1]. Moeten we meer zorg verlenen, of net minder? Of moeten we het anders aanpakken?

Ineffectieve zorg

Het antwoord ligt ergens tussenin. In hun opiniestuk bundelen Eskes et al. (2019) de bevindingen van verschillende onderzoeken[2]. Daaruit maken ze op dat tien à dertig procent van de verpleegkundige taken ineffectief, inefficiënt of ongewild zijn. Administratie en niet-verpleegkundigen taken horen hier niet bij.

Een voorbeeld: ondanks een overweldigend aanbod aan richtlijnen voor decubituspreventie blijven niet-effectieve en zelfs schadelijke praktijken in gebruik. Deze kosten niet alleen tijd, maar creëren zelfs bijkomend en nutteloos werk.

inefficiënte zorg

Een ander voorbeeld is de vraag of de aankomende verpleegkundigen wel een overdracht moeten krijgen van alle patiënten op de gang, in plaats van enkel de patiënten in zijn/haar zone. Onderzoek toont namelijk aan dat verpleegkundigen vaak alsnog info gaan vragen bij een collega als ze bijspringen in een patiëntenkamer buiten hun zone.

ongewilde zorg

De vraag kan gesteld worden of elke patiënt wel elke morgen een ‘toilet’ dient te krijgen. Wordt hier ook geen bijkomende werkdruk gecreëerd door dit standaard te doen in plaats van patiënten hier eerst over te bevragen?

Nederland als leidend voorbeeld?

Er is dus een ongelooflijk potentieel om ons arbeidscontingent te vergroten en tijd vrij te maken zonder te veel ingrijpende maatregelen. Dat hebben ze in Nederland goed begrepen. Daar werden vorig jaar de ‘beter laten’- en ‘beter doen’-lijsten opnieuw uitgegeven[3]. Dit zijn concrete en praktische lijsten van handelingen die verpleegkundigen beter wel of niet doen om zich te focussen op hun kerntaken.

Zelfreflectie als opdracht

Gezien administratie en niet-verpleegkundige taken niet meegenomen zijn, heeft het geen zin om onmiddellijk naar beleidsmakers te wijzen. We moeten vooreerst ons eigen handelen in vraag durven stellen. Waarom doen we dit nu? Als het antwoord ontbreekt, of niet in het voordeel is van de patiënt, schrappen we het best en geven we onszelf wat meer ademruimte. Iets doen, louter omdat het altijd zo geweest is, geeft weinig meerwaarde aan ons prachtige beroep. Integendeel.

Simon Malfait is trotse psychiatrisch verpleegkundige, zorgmanager en klinisch professor in Gent. Hij is gepassioneerd door verpleegkunde en probeert theorie te vertalen naar de praktijk.

[1] Kitson, A. (2023). There is no cure without care. Journal of Advanced Nursing.

[2] Eskes, A. M., Chaboyer, W., Nieuwenhoven, P., & Vermeulen, H. (2020). What not to do: Choosing wisely in nursing care. Int. J. Nurs. Stud, 101, 103420.

[3] https://www.venvn.nl/thema-s/beter-laten/


Hoe is het met ons gezondheidssysteem gesteld?

Performantierapport van KCE toont kwaliteiten en kansen van Belgische zorgsector

Wie met gezondheidsproblemen kampt, hoopt op betaalbare en kwaliteitsvolle gezondheidszorg door gekwalificeerd personeel met toegang tot gepaste infrastructuur en state-of-the-art technologie. Dat zijn een pak verwachtingen. Gelukkig heeft België een eersteklas gezondheidssysteem, al kan het op sommige vlakken nog beter. In een nieuw performantierapport[1] evalueerde het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) de werking van de Belgische zorgsector.

Een Health System Performance Assessment (HSPA) is een proces gericht op een holistische beoordeling van het gezondheidssysteem. Met dit charter moeten zorgsystemen aantonen dat ze goed presteren. Zo’n rapport helpt verantwoording afleggen tegenover de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) over de prestaties van het gezondheidssysteem om meetbare resultaten te behalen en bevordert transparantie tussen de lidstaten. Dit performantierapport van het KCE doet een gezondheidscheck voor het Belgische gezondheidssysteem op verschillende vlakken (zie figuur 1) en stelt ons in staat actie te ondernemen om de verwachte kwaliteitsnormen te behalen of aan te houden.

Aan de hand van 142 indicatoren evalueerde het KCE zeer concrete, meetbare data. De resultaten zijn samengevat in een lijvig document met overzichtstabellen en presenteren de meest recente, betrouwbare gegevens op nationaal niveau en per regio, evenals de gegevensbronnen en het ongewogen gemiddelde voor de Europese Unie. Aan de hand van kleurencodes zie je in een oogopslag hoe België scoort ten opzichte van het vorige rapport (2019) en in vergelijking met Europa.

Wat staat in het rapport?

Dit rapport behandelt in de eerste plaats de volgende domeinen: kwaliteit (p. 21), toegankelijkheid (p. 40), duurzaamheid (p. 54), efficiëntie (p. 65), billijkheid (p. 67) en veerkracht (p. 80). Er is ook specifiek aandacht voor preventie (p. 103), geestelijke gezondheidszorg (p. 107), ouderenzorg (p. 110) en levenseindezorg (p. 117). Voor al deze domeinen formuleert het KCE kwaliteiten, kansen en aanbevelingen.

Een voorbeeld binnen het domein kwaliteit van zorg: doeltreffendheid. In België overlijdt 5,8 procent van de patiënten ouder dan 45 jaar binnen de dertig dagen na een opname voor AMI. Het gemiddelde van de EU 27-landen bedraagt 7,1 procent. Hier scoort België dus zeer goed. Een tweede voorbeeld over de gepastheid van behandelingen en meer specifiek over het gebruik van antibiotica (total DDD/1000 pop/day). Hier haalt België mindere resultaten. Met 16 procent in ons land tegenover een Europees gemiddelde van 13 procent is er op dit vlak verbetering mogelijk.

Wat met de verpleegkundige workforce?

In 2021 studeerden in totaal 5.304 studenten af aan de verschillende verpleegkundeopleidingen in België. Dat is beduidend minder dan de 6.446 gemeten in 2018. Oorzaken hiervoor zijn de studieduurverlenging van de bachelor verpleegkunde en de mogelijke negatieve perceptie van het beroep door de pandemie. De langere studietijd heeft ook een impact op het aantal afgestudeerde verpleegkundigen met een bachelordiploma. Dit moet zeker opgevolgd worden om genoeg verpleegkundigen met een hoger opleidingsniveau te garanderen.

Tegen 2028 wordt verwacht dat het aantal voltijds equivalenten praktiserende verpleegkundigen zal toenemen (figuur 2), maar niet genoeg om een duurzame, veilige verhouding tussen zorgvrager en verpleegkundige te garanderen. Dit geldt zowel voor ziekenhuizen als woonzorgcentra. Bovendien is het aandeel verpleegkundigen dat binnenkort met pensioen gaat (50 jaar en ouder) aanzienlijk gestegen, van 14 naar 32,1 procent. Personeelsleden gaan nu eenmaal later met pensioen, maar in veel gevallen voeren oudere verpleegkundigen vooral administratieve taken uit. Het is daarom noodzakelijk om te investeren in nieuwe aanwervingen en in de retentie van verpleegkundig personeel.

Raadpleeg het volledige (Engelstalige) rapport hier.

[1] S Gerkens, M Lefèvre, N Bouckaert, M Levy, C Maertens de Noordhout, C Obyn, C Devos, A Scohy, A Vlayen, H Yaras, C Janssens, P Meeus. Performance of the Belgian health system: Report 2024. Health Services Research (HSR) Brussels: Belgian Health Care Knowledge Centre (KCE). 2023. KCE Reports VOL. D/2023/10.273/xx.

 


Leven met hiv: “het stigma is dodelijker dan het virus”

Zo’n veertig jaar geleden maakte de wereld kennis met aids. In vier decennia evolueerde de medische aanpak ten goede voor mensen die besmet zijn met het hiv-virus. Zo staat een hiv-infectie niet meer voor een doodsvonnis, maar kan je er oud mee worden mits een correcte behandeling. Werd leven met hiv er dan eenvoudiger op? Volgens Bea Van Der Gucht, arts en bezieler van het boek ‘Leven met hiv’, niet: “Mensen lijden nog te veel onder de vooroordelen en het stigma errond.”

De levensverwachting van mensen met hiv nam de laatste jaren spectaculair toe. Dit komt onder meer door de beschikbare hiv-medicatie, een betere opsporing en een snellere behandeling. Toch is er ruimte om de kwaliteit van leven voor deze mensen te verbeteren. “Alles heeft te maken met het stigma en de vooroordelen die vandaag nog heersen”, zegt dr. Bea Van Der Gucht. Ze werkte jarenlang als arts op het Hiv-referentiecentrum van het UZ Gent en begeleidt vandaag nog steeds mensen met hiv. “De medische wereld is erin geslaagd om met medicatie de virale lading bij een hiv-besmetting aanzienlijk te verlagen tot een ondetecteerbaar niveau, waardoor het virus niet meer overdraagbaar is bij seksueel contact. Het gebruik van een condoom is daarom niet meer noodzakelijk.”

Te weinig kennis bij zorgprofessionals

Mensen met hiv leven langer. In België is bijna de helft van deze personen 50 jaar of ouder. Dit leidt ertoe dat hiv nu voorkomt op plaatsen waar dit vroeger niet het geval was. Denk aan woonzorgcentra. Dr. Van Der Gucht: “Jammer genoeg zien we dat er in de zorgsector, net als in de bredere samenleving, nog heel wat onwetendheid bestaat rond het virus. Zo leven er nog veel vooroordelen. Het zijn heus niet alleen promiscue mannen die seks hebben met andere mannen die leven met hiv. Meer dan de helft[1] van de mensen met hiv is heteroman of -vrouw. Daarnaast is er in bepaalde settings, zoals woonzorgcentra, te weinig kennis over de risico’s van overdracht. Daar durven sommige zorgverleners deze mensen niet vastnemen voor een knuffel. Nog steeds zijn er tandartsen die mensen met hiv weigeren, terwijl ze nochtans dezelfde procedures moeten volgen zoals bij eender welke andere cliënt.”

Verzwijgen voor de omgeving

Vanuit haar persoonlijke, jarenlange ervaring schreef dr. Van Der Gucht een boek met getuigenissen van mensen met hiv en met interviews van deskundigen over onder meer de zoektocht naar genezing, nieuwe perspectieven, de geschiedenis van de epidemie en een interview met de ‘London patient’, die effectief genezen is van hiv. “In eerste instantie is ‘Leven met hiv’ bedoeld voor zij die met hiv leven. Nog te vaak verzwijgen ze hun status voor hun omgeving, uit angst voor afwijzing, soms zelfs op consultatie bij artsen”, zegt ze. “Toch is dit relevante medische informatie. Waarom zouden ze die moeten verzwijgen?” Naast de getuigenissen bevat het boek een belangrijk informatief luik, nuttig voor zorgprofessionals die zich beter willen informeren. Binnen zorginstellingen is meer communicatie nodig over het virus. De angst om besmet te geraken door normale medische handelingen is ongegrond. Werk je als zorgprofessional met bloedproducten, dan doe je dat met steriele materialen en handschoenen, ongeacht de patiënt. Door het gebrek aan kennis denken artsen trouwens niet altijd aan hiv bij bepaalde symptomen en blijft de diagnose uit, met mogelijk nefaste gevolgen. Ik pleit dus voor meer openheid en vertrouwen, een meer humane houding tegenover mensen met hiv en betere communicatie, waarin geen plaats is voor stigmatisering en discriminatie.”

Je kan het boek ‘Leven met hiv’ bestellen via deze link.

[1] Bron: sensoa.be/hiv-belgie-feiten-en-cijfers

Cijfers rond hiv in België1

  • In 2022 werden in België 18.083 mensen met hiv medisch opgevolgd.
  • Elke dag kregen zo’n 1,63 mensen een hiv-diagnose, wat neerkomt op 597 nieuwe diagnoses in 2022.
  • 934 personen gebruikten PrEP in 2022.
  • 49 procent van de mensen in behandeling is 50 jaar of ouder.
  • 51 procent van de besmette personen is heteroman of -vrouw.


Thuisverpleegkundige lanceert handige opberghulp

Bij het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen werden de eerste All-in-the-box auto-opberghulpen voor thuisverpleegkundigen in gebruik genomen. Het concept van de tool ontstond in eigen huis. Thuisverpleegkundige Veerle Van Overschelde zette haar idee om in een concrete realisatie in samenwerking met verschillende experts en met ondersteuning vanuit het Wit-Gele Kruis. De toepassing maakt het werk voor thuisverpleegkundigen een pak efficiënter en wordt dan ook warm onthaald.

De steeds complexere zorgvragen maken dat thuisverpleegkundigen meer medisch verpleegmateriaal meenemen op hun rondes. Het is niet evident dit veilig en gestructureerd op te bergen in dozen en tassen in kofferruimtes of op de achterbank. Thuisverpleegkundige bij het Wit-Gele Kruis in Diksmuide Veerle Van Overschelde benoemde dit probleem en formuleerde meteen een mogelijke oplossing: een handige auto-opberghulp.

Cocreatie tussen gespecialiseerde partners

Veerle: “Met deze handige opberghulp bewaren verpleegkundigen goed het overzicht en volgen ze in een oogwenk de stock of staat van hun materialen op. Zo vermijden we ook dat producten vervallen.” Het idee van Veerle werd met ondersteuning van studenten productontwikkeling van Howest en de Universiteit Antwerpen verder uitgewerkt. Het finale resultaat werd opgepikt door Verhaert Masters in Innovation dat het concept omzette in vier prototypes. Die werden vervolgens uitgebreid getest door thuisverpleegkundigen en zorgkundigen. Zij schoven één opberghulp naar voren als meest efficiënte model: overzichtelijk, praktisch en hygiënisch. De ontwerptekening voor deze opberghulp kwam vervolgens bij het Brugse maatwerkbedrijf SOBO terecht. De medewerkers daar zetten trots de eerste 600 exemplaren van de All-in-the-box auto-opberghulp in elkaar.

Bottom-up innovatie

Veerle: “De lancering van deze opberghulp rekende eind 2023 op heel wat interesse. De eerste thuisverpleegkundigen ontvingen hun All-in-the-box met een brede glimlach. Sommigen zijn meteen enthousiast, anderen moeten even wennen aan de nieuwe manier van stockeren. Ik ben heel fier dat ik het verschil kan maken voor mijn collega’s.” Voor het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen zijn realisaties als deze essentieel omdat ze de thuisverpleegkundige optimaal ondersteunen in het dagelijkse werk. Zeker wanneer de ideeën vanuit het werkveld zelf komen. Daarom lanceerde de organisatie het ODIN-project om bottom-up innovatie aan te moedigen.

Vervolg op komst?

Via ODIN kregen twaalf verpleegkundigen van het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen en vier van De Lovie vzw de kans om zelf innovatieve oplossingen te bedenken voor problemen in het werkveld. Een van de Odiniers was Claude Mouvet. De Oostendse thuisverpleegkundige heeft ook een All-in-the-box in zijn wagen en de tool inspireerde hem om een stapje verder te gaan. Claude: “Tijdens het ODIN-innovatieproject werkte ik aan een ergonomische opbergtas die in principe mooi kan aansluiten op de auto-opberghulp. Door de inhoud volgens dezelfde labels en kleurcodes in te delen in compacte setjes krijgen we een beter overzicht in de tas en vermijden we rug- en nekklachten. Vooral voor verpleegkundigen die vaak te voet of met de fiets op pad zijn, is dit een handige aanvulling. Maar zover zijn we nog niet. Het prototype dat we ontwikkelden tijdens het project bestaat en er is wel degelijk interesse vanuit andere organisaties in het concept. Nu is het afwachten wat de toekomst brengt.”


Waardering werkt

In deze rubriek gaan we zoek naar  prangende ethische uitdagingen die zich voordoen in de praktijk. Tegelijkertijd ontdekken we welke methodes ons kunnen helpen om deze uitdagingen bespreekbaar en hanteerbaar te maken. We gaan hiervoor te rade bij collega’s in de zorg die dagelijks met ethische vraagstukken worden geconfronteerd.

In de vorige editie stuurde Patrice Van der Taelen ons naar Genk om te spreken met Karla Briers. Karla is verpleegkundige van opleiding en werkt ruim twintig jaar als zorgcoördinator in het Ziekenhuis Oost-Limburg (ZOL). Ze is ook het aanspreekpunt voor ethiek. Een uitdagende, maar boeiende combinatie van waaruit ze ethische vraagstukken op verschillende niveaus binnen de organisatie aankaart.

 

DE UITDAGING

 

Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest?

 

“Zoals velen, merk ik dat er veel goede wil is in de zorg, maar dat heel wat mensen onder druk staan en vermoeid zijn. Het raakt hen wanneer ze niet de zorg kunnen bieden die ze voor ogen hebben. Wat doen we met de frustraties? Zien we ze als een hefboom om iets ter sprake te brengen, of laten we ze voor wat ze zijn?

 

In het dagelijkse werk kan je frustraties niet altijd voorkomen. Dan is het belangrijk om er op een constructieve manier mee om te gaan. Onlangs introduceerden we in ZOL een nieuwe overlegstructuur: de proactieve casusbespreking. We willen daarmee anticiperen op mogelijke problemen en frustraties. Meestal bespreken we casussen achteraf, nadat het een en ander is geëscaleerd. Bij de proactieve aanpak kan een team snel melden dat het ondersteuning nodig heeft. Misschien ontbreekt op dat moment de nodige expertise op de verpleegeenheid om specifieke noden van een patiënt adequaat te ondersteunen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een psychisch kwetsbare persoon die door somatische zorgbehoeften op een reguliere verpleegafdeling verblijft. Bij zo’n aanvraag organiseren we een overleg met verschillende partners – waaronder de betrokken zorgverleners, juridische dienst, medische en/of verpleegkundige directie, ombudsdienst, … – en proberen we tot gedragen afspraken te komen. Twee weken later evalueren we of het team de adviezen opvolgde en of er eventueel bijsturing nodig is. Dit biedt structuur en zekerheid. Zelfs als er geen directe oplossing is, ervaren de teamleden op zijn minst dat ze gehoord worden en dat er veel mensen willen meedenken. Ze voelen zich gewaardeerd en beseffen dat ze er niet alleen voor staan.”

 

 

DE TOOL: AANDACHT VOOR INTENTIES

Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?

“Wie frustraties uit, geeft eigenlijk aan dat hij het beter of anders zou willen, dat de situatie niet overeenkomt met zijn intenties. Onlangs experimenteerden we met een aantal laagdrempelige methodes om stil te staan bij die intenties en om deze te delen met onze patiënten.”

 

Hoe ga je daarbij te werk?

“Het supermannetje[1] is een zeer toegankelijke methode. Je geeft tijdens een teambespreking aan elke deelnemer een blad met in het midden een supermanlogo. De opdracht is simpel: je vraagt om te noteren welke kenmerken een ideale zorgverlener volgens hen moet hebben. Daarna vraag je om een mannetje met hoofd, armen en benen uit het blad te scheuren, om het logo heen. De deelnemers vinden dit vaak lastig. Ze moeten namelijk door bepaalde waarden scheuren. De opdracht is een oefening in mildheid: je zal in het dagelijkse werk vaak tegenover je eigen ideaal tekort schieten. Dat kan ook niet anders, als je de lat hoog legt. De waarden die we nastreven, hangen we nadien uit in de gang zodat patiënten en bezoekers zien waar we als team voor gaan – ook al lukt het niet op elk moment.

Daarnaast is waardering een dankbare hefboom. Sinds kort hangt op elke afdeling een complimentenbord. Iedereen kan er positieve boodschappen met de dienst delen. Het is niet de bedoeling  om eventuele klachten weg te wuiven, maar wel om te laten zien dat de intenties goed zijn. We merken dat patiënten graag gebruikmaken van de mogelijkheid om hun dankbaarheid te uiten. Sommige afdelingen hebben zelfs al om een tweede bord gevraagd door de overweldigende respons. Deze complimenten motiveren ons om ons nog meer in te zetten voor warme zorg en dragen bij aan een positieve sfeer op de afdelingen.”

WIE VOLGT?

Aan wie wil je de vraag naar ethische uitdagingen en bruikbare tools doorgeven?

“Ik wil graag eens horen van Elisabeth Steenmans van het wijkgezondheidscentrum De Central met welke ethische vragen de eerstelijnszorg omgaat.”

[1] De supermanmethodiek vind je terug in de methodiekenbundel ‘Hart in de zorg? van morele stress naar morele veerkracht’ van Baele C, Coolen D & Dely H (2014-15). Meer info op www.morelestress.be


Borstvoeding per sms

Bastiaan Van Grootven, Nursing Science, Department Public Health, University of Basel; Department of Public Health and Primary Care, KU Leuven.

Context

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) raadt aan om gedurende de eerste zes maanden na de geboorte exclusief borstvoeding te geven aan een baby. Dit gebeurt slechts in een minderheid van de gevallen en het gebruik van alternatieve voeding stijgt in Europa en in de Verenigde Staten. Desalniettemin formuleerde de WHO de doelstelling dat tegen 2030 zeventig procent van de baby’s enkel borstvoeding krijgt tot de leeftijd van zes maanden.

Doelstelling

Deze studie evalueerde op basis van een literatuurstudie of een berichtje via de smartphone van de ouders ondersteunend werkt bij het geven van borstvoeding.

Samenvatting van de resultaten van de studie

De literatuurstudie identificeerde zestien onderzoeken die over dit onderwerp zijn uitgevoerd in Noord-Amerika, Azië en Australië. In de meeste gevallen ontvingen de ouders berichten met informatie over borstvoeding. In een aantal gevallen hadden moeders ook toegang tot een Facebook- of WhatsApp-groep en tot telefonische ondersteuning. In ongeveer de helft van de studies werden de berichten dagelijks tot een aantal keer per week gestuurd. In de andere helft van de studies werden de berichten eenmaal per week gestuurd. Het aantal moeders dat exclusief borstvoeding gaf nam toe door dit soort interventies. Ook hun eigen ingeschatte competentie (zelfeffectiviteit) om exclusief borstvoeding te voorzien nam toe. Het starten van deze interventies tijdens de zwangerschap met een frequentie van eenmaal per week leek bij te dragen tot een beter effect van de berichten.

Conclusie

Een wekelijks bericht via de smartphone van (zwangere) moeders kan ondersteunend werken in het geven van borstvoeding aan hun pasgeboren kind. De inhoud van de berichten focust op het aanleveren van kennis. Het is nog niet duidelijk of deze berichten moeders die borstvoedingsproblemen of moeilijkheden ervaren ook verder kunnen ondersteunen.

Gevolgen voor de praktijk

Gezien het grootschalig gebruik van smartphones in de maatschappij kunnen we stellen dat het gebruik van berichten een toegankelijke en aanvaardbare interventie is. De informatie in een bericht kan geprogrammeerd en automatisch verzonden worden voor een eenvoudige implementatie. Het verbeteren van de zelfeffectiviteit is een belangrijke bevinding. Dit is namelijk gelinkt aan borstvoedingsgerelateerde resultaten en stimuleert borstvoeding tijdens de eerste zes maanden na de geboorte. Het gebruik van audio en video zal in de toekomst waarschijnlijk nog meer mogelijkheden bieden.

 

Bron: Fan et al. Text messaging interventions for breastfeeding outcomes: A systematic review and meta-analysis. International Journal of Nursing Studies 2023. 150:104647.


Knipperlichten signaleren nood aan vroegtijdige zorgplanning

Doodgaan, niemand praat er graag over, zeker niet als je nog gezond bent. Toch is het belangrijk dat anderen weten wat je zorg- en levenseindewensen zijn wanneer het minder gaat. Zorgverleners zijn opgeleid om met patiënten over vroegtijdige zorgplanning (VZP) te praten, maar in de praktijk blijkt dat zij zo’n gesprek moeilijk vinden. Hoe kunnen we zorgverstrekkers beter ondersteunen om knipperlichten in vroegtijdige zorgplanning te herkennen er ermee aan de slag te gaan? Deze innovatieve aanpak biedt een antwoord.

Context

Mits een goede thuiszorg kunnen chronisch zieke patiënten nog steeds thuis wonen. Thuisverpleegkundigen zijn verplicht om 20 uur vorming per jaar te volgen, waaronder opleidingen over vroegtijdige zorgplanning (VZP) en palliatieve zorg. Wanneer de zorgverlener alarmsignalen of veranderingen in de situatie van de zorgvrager, ook wel knipperlichten, opmerkt is het tijd is om een VZP-gesprek te voeren. Onderzoek toont aan dat dit in de praktijk stroef verloopt, daardoor gaat kostbare tijd verloren. Nochtans biedt het herkennen van deze knipperlichten en het tijdig voeren van een VZP-gesprek duidelijkheid en gemoedsrust voor zowel de zorgvrager en zijn naasten als de zorgverlener.

Ik ben Femke Degrande en behaalde mijn diploma Bachelor in de Verpleegkunde aan Howest Brugge. In mijn vierde jaar liep ik stage op de Palliatieve Eenheid De Vlinder in Brugge en binnen de thuiszorgorganisatie Cura Oost. Doorheen mijn studie was ik geprikkeld door palliatieve zorg. Daarbij merkte ik hoe wij als zorgverstrekkers blijvend kunnen groeien. Vandaar mijn keuze om een verbeterproject op te starten als bachelorproef. Het uitwerken hiervan heeft mij nog warmer gemaakt. Daarom startte ik met een Postgraduaat palliatieve zorg om uiteindelijk te groeien tot referent.

Methode

Voor mijn bachelorproef testte ik het effect van een nieuwe manier van vorming uit binnen een thuiszorgorganisatie. De werkvorm is uitgedacht door het Van Cure naar Care-projectteam met expertise in vormingen voor zorgprofessionals. De innovatieve en activerende methodiek focust op strikt noodzakelijke informatie die meteen naar de praktijk wordt vertaald. Via een serious game trainden de zorgverleners op een speelse manier de gesprekstechnieken. Gebaseerd op levensverhalen van fictieve en echte cliënten oefenden ze met het knipperlichtenspel het herkennen van deze veranderingen.

Resultaten

Om de impact van onze aanpak te meten op de kennis over vroegtijdige zorgplanning en op het gevoel van zelfvertrouwen om in de toekomst dergelijke gesprekken te voeren, vulden de deelnemers vooraf een vragenlijst in. Dit herhaalden we na afloop van het volledige traject. Door de resultaten voor- en na de vorming te vergelijken stelden we vast dat de aanpak werkt: de kennisvragen werden correcter beantwoord na het vormingsprogramma en het gevoel van zelfvertrouwen nam toe. Bovendien vonden alle deelnemers de aanpak doeltreffend en meer dan de helft verkoos deze methodiek boven een meer traditionele manier van vorming. Daarnaast werd ook de nood aan een betere ondersteuning bij VZP-gesprekken bevestigd: zorgverleners ervaren nog teveel drempels op het vlak van kennis, ervaring en het gevoel van vertrouwen in hun eigen kunnen als het over vroegtijdige zorgplanning en palliatieve zorg gaat.

Conclusie

De resultaten uit deze bachelorproef schetsen een positief toekomstbeeld: thuiszorgorganisaties staan open om te werken aan een betere integratie van vroegtijdige zorgplanning en palliatieve zorg in hun dagelijkse werking. Een innovatieve vormingsaanpak wordt gesmaakt en werkt. Het is bemoedigend om te zien hoe de thuisverpleegkundigen na het vormingstraject in overleg gingen met elkaar over hun cliënten, palliatieve zorgnoden opmerkten en huisartsen opbelden om samen aan de slag te gaan. Binnen deze zorgorganisatie verzaakte deze methodiek een echte sensibilisering.


Twintig jaar Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg

Je ziet de rapporten en studies van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) vaak opduiken in dit magazine. Maar wat is het KCE precies? Hoe evolueerde het de voorbije twintig jaar? En wat is het belang van dit instituut? Voormalig algemeen directeur dr. Marijke Eyssen schetst de geschiedenis, de werking en de speerpunten voor de komende jaren.

In november vierde het KCE zijn twintigjarig bestaan. Het kenniscentrum werd opgestart in 2003, op initiatief van Frank Vandenbroucke, toen ook minister van Volksgezondheid. Op dat moment waren in veel Europese landen instituten actief die medische technologieën bestudeerden en de kosten-baten analyseerden. Ook België had daar nood aan. Verder had je de opkomst van evidencebased medicine, en bovendien was er ook een reflectie nodig over hoe je zorg moest organiseren, door budgetten die onder druk stonden en door de toenemende vergrijzing. “Minister Vandenbroucke zag dat de federale overheidsinstellingen over ontzettend veel data beschikten”, zegt Marijke Eyssen, sinds 2020 en tot 1 maart 2024 algemeen directeur ad interim van het KCE. “Deze informatie kon nuttig zijn voor het beleid wanneer die geanalyseerd zou worden. Het KCE kreeg de opdracht om zich daar op toe te leggen en ontwikkelde daarnaast ook andere wetenschappelijke methodologieën zoals literatuuronderzoek, internationale vergelijkingen en kwalitatief onderzoek bij stakeholders en zorgvragers. Zo gaan we vandaag nog altijd te werk om conclusies met beleidsaanbevelingen te formuleren rond verschillende onderwerpen in de gezondheidszorg.”

In die twintig jaar is het belang van de onderzoeken van het KCE meermaals gebleken. Dat werd duidelijk toen tien jaar geleden een impactanalyse uitgevoerd werd. “We constateerden dat vijftig procent van onze rapporten een directe impact had, dat komt overeen met minstens één aanbeveling die aangenomen werd. Daarnaast waren er heel wat adviezen met een indirecte impact. Niet onlogisch, want beleidsmakers baseren zich op verschillende bronnen voor ze een beslissing nemen.”

Evolutie in het team en in de taken

Vandaag werkt het KCE met een vijftigtal onderzoekers uit verschillende disciplines. Zo wordt de multidisciplinaire aanpak voor elke studie gegarandeerd. “Dat team is stevig uitgebreid, maar onze taken zijn dat ook”, vertelt Marijke Eyssen. “Naast de evaluatie van medische technologieën, bestuderen we ook de organisatie en financiering van gezondheidszorg en kwamen er in 2016 de KCE Trials bij. Daarin coördineren we pragmatische, niet-commerciële klinische studies. Deze gecontroleerde studies behandelen onderzoeksvragen die over het algemeen niet door de industrie worden onderzocht, ondanks hun groot maatschappelijk belang. Zo was er de studie naar de behandeling van acuut hartfalen bij patiënten die in het ziekenhuis moeten opgenomen worden wegens ernstige vochtopstapeling. In deze studie werd een goedkoop en gekend medicijn toegevoegd aan de standaardbehandeling, en dit leidde tot een significant snellere en betere ontwatering, zodat patiënten gemiddeld het ziekenhuis eerder konden verlaten. De industrie deed geen onderzoek meer naar dit medicijn omdat het al zo lang bestond, maar door deze trial kan de behandeling van acuut hartfalen nu efficiënter gebeuren.”

Het KCE is al sedert zijn oprichting actief in het domein van de klinische richtlijnen. Daarnaast is het Evikey-netwerk een belangrijke partner. Dat werd opgericht in 2019 na een studie door het KCE. Ze ondersteunen het evidencebased practice-netwerk om klinische richtlijnen voor de eerste lijn op te stellen en, heel belangrijk, ook te implementeren op basis van de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen. “Sinds 2020 houdt het KCE zich ook bezig met het recht om vergeten te worden. Wanneer je een woonlening aangaat, hoort daar een schuldsaldoverzekering bij. Die premie kan oplopen wanneer je getroffen wordt door ziekte. Ben je acht jaar kankervrij, dan mag de verzekering geen rekening meer houden met je ziekte voor de berekening van de premie. Er bestaat ook een lijst van kankers en chronische ziektes die onder bepaalde voorwaarden zelfs minder dan acht jaar in rekening mogen gebracht worden door de verzekeringsinstellingen. Het KCE evalueert deze lijst regelmatig om na te gaan of deze aangepast moet worden en of er nieuwe aandoeningen opgenomen kunnen worden op basis van de beschikbare wetenschappelijke evidentie. Voor lokale borstkankers in een vroeg stadium stelden we bijvoorbeeld voor om die periode tot één jaar te reduceren, en deze periode valt zelfs helemaal weg voor mensen met borstkanker in situ die beperkt is tot het weefsel waarin hij is ontstaan. De beleidsmakers hebben dit advies intussen opgenomen in de wetgeving. We formuleren soortgelijke voorstellen voor de verzekering arbeidsongeschiktheid.”

Impact door onderzoek

De studies die het KCE uitvoert komen niet zomaar uit de lucht gevallen. Zowel de klinische trials als het algemene jaarprogramma worden opgesteld op basis van projectvoorstellen. Het KCE evalueert alle projectvoorstellen grondig en legt ze vervolgens voor aan de raad van bestuur, die beslist of een onderzoek al dan niet wordt opgenomen. Daarnaast zijn er dringende vragen van de federale beleidsmakers of de administraties zoals het RIZIV.  “Als kenniscentrum richten we ons onderzoek op alle facetten van de gezondheidszorg, zowel organisatie als financiering, kwaliteit van zorg en preventie”, vertelt Marijke Eyssen. “Alle zorgdomeinen komen aan bod in ons onderzoek. Verpleegkundigen vormen in ons land de grootste beroepsgroep van de zorgverleners.”

Over verpleegkunde zijn volgens Marijke Eyssen veel relevante onderzoeksvragen te stellen. Het KCE heeft dan ook al veel rapporten gepubliceerd in dit domein. Denk maar aan het rapport rond de verpleegkundige bestaffing[1] dat veel bijgedragen heeft aan de oprichting van het Zorgpersoneelfonds. Ook in een recent rapport over verpleegkundige bestaffing op intensieve zorg blijft het KCE pleiten voor een betere verhouding van het aantal patiënten per verpleegkundige. Bij een ander recent voorbeeld komt de studie naar verpleegkundige consultaties[2] voor complexe zorg naar voor. Het KCE beveelt aan om dit soort initiatieven ook in België verder te ontwikkelen, mits ze zorgvuldig worden omkaderd door afspraken met andere zorgberoepen op nationaal en lokaal niveau. Dit rapport is één van de bronnen waarop minister Vandenbroucke zich baseert in het nieuwe wetsontwerp voor het beroep van verpleegkunde.

Maar het KCE heeft uiteraard nog vele andere studies. “Uit die twintig jaar hebben we tal van voorbeelden, zoals onze position paper rond de organisatie en financiering van chronische zorg[3] of de studie naar concentratie van zorg voor complexe kankers[4] zoals slokdarm- en pancreaskanker. Dat leidde tot de oprichting van referentiecentra voor complexe pancreas- en slokdarmchirurgie, die zich hierin specialiseren om een zo hoog mogelijke kwaliteit van zorg te kunnen leveren. Of het recente rapport rond borstkankerzorg[5] in ons land, waar aangetoond werd dat vrouwen die behandeld worden in een niet-erkende borstkliniek een aanzienlijk hogere kans hebben om aan borstkanker te sterven dan vrouwen die zich wel laten behandelen in een erkende borstkliniek, die aan bepaalde volume- en kwaliteitscriteria moet voldoen. Minister Vandenbroucke paste na dit onderzoek onmiddellijk de regelgeving aan zodat de terugbetaling van een borstkankerbehandeling enkel kan in erkende borstklinieken of centra die met hen samenwerken. “Ook ons rapport rond de kwaliteitsindicatoren voor het opvolgen van de diabetesconventie voor kinderen werd snel opgepikt. We verzetten eveneens belangrijk werk met het rapport Performantie van het Belgische gezondheidssysteem[6], dat regelmatig een check-up van het Belgische gezondheidzorgsysteem doet als ondersteuning aan beleidsmakers en verantwoordelijken van het systeem bij het stellen van prioriteiten om het systeem performant te houden of zelfs te verbeteren. Dit rapport wordt in samenwerking met het RIZIV, Sciensano, en de FOD Volksgezondheid opgemaakt.”

Multidisciplinaire uitdagingen

Als onafhankelijke instelling wil het KCE wetenschappelijk onderzoek blijven voeren om het beleid te ondersteunen. Dat doen ze nauwgezet en op een transparante manier rond de kwaliteit, toegankelijkheid, duurzaamheid en patiëntgerichtheid over alle zorgdomeinen heen. De resultaten zijn beschikbaar voor beleidsmakers, maar ook voor zorgverleners en zorgvragers. Het multidisciplinaire team bestaat uit verschillende beroepsgroepen uit de zorg, aangevuld met onder meer ook statistici, economisten en juristen. “Al klopt het dat er best veel verpleegkundigen in een onderzoeksfunctie bij ons werken”, geeft Marijke Eyssen toe. “Onze mensen zijn vast verbonden aan het KCE en de meeste studies worden door hen uitgevoerd. Maar we gaan ook in overleg met wetenschappers en universiteiten. Wanneer we de competenties voor een bepaald onderdeel van een studie niet in huis hebben, zoeken we een externe expert via een aanbesteding. Af en toe beroepen we ons ook op individuele researchers voor specifieke vragen. Daarnaast is het stakeholdersoverleg onmisbaar in onze werking. Zo toetsen we de wetenschap aan het werkveld. Voor KCE Trials werken we nauw samen met de onderzoeksteams van ziekenhuizen, universiteiten of andere onderzoeksinstellingen.”

Marijke Eyssen ziet heel wat uitdagingen weggelegd voor de gezondheidszorg in de komende jaren. Het KCE kan daarbij ondersteuning bieden met zijn studies. Een voorbeeld is de vergrijzing. “Het vraagt een robuuste methodologie om dergelijke zorgvragen te bestuderen. We worden niet alleen ouder, maar ook de multimorbiditeit stijgt en daarmee de zorgvraag. Geïntegreerde zorg wordt belangrijker dan ooit. Daarnaast merken we dat zorgvragers steeds mondiger worden. Als we zorg willen afstemmen op de reële noden van de patiënt en de maatschappij, dan moeten we die noden objectief vaststellen en koppelen aan een behandeling, beleid en financiering. Ook hier is een sterke methodologie nodig. Een derde voorbeeld is de digitalisering, die ons voor bijkomende maatschappelijke vragen zal zetten. Innovatie kan een meerwaarde zijn voor de patiënt, bijvoorbeeld in de vorm van teleconsultaties. Toch mogen we het persoonlijk contact niet uit het oog verliezen en moeten we zoeken naar een manier van omgaan met de hoeveelheid aan data en de privacy. Health technology assessments, die het KCE reeds vanaf de  begindagen uitvoert, zullen belangrijk worden in functie van de maatschappelijk verantwoorde kost. Met andere woorden: waar zit de meerwaarde van de innovatie? Tot slot zijn er de budgetten die onder druk blijven staan. Enerzijds door de vergrijzing, anderzijds door macro-economische invloeden. Het KCE staat klaar om de komende jaren met deze uitdagingen aan de slag te gaan.”

[1] Van den Heede Koen, Bouckaert Nicolas, Detollenaere Jens, Kohn Laurence, Maertens de Noordhout Charline, Vanhooreweghe Julie, Bruyneel Arnaud, Sermeus Walter. Verpleegkundige bestaffing op Belgische intensieve zorgen afdelingen: impact van twee jaar COVID-19 pandemie. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2022. KCE Reports 353A. DOI : 10.57598/R353AS

[2] Detollenaere Jens, Dauvrin Marie, Deschodt Mieke, Cerulus Marie, Dobbels Fabienne, Heeren Pieter, Vinck Imgard, Goffin Tom, Van den Heede Koen. Verpleegkundige consultaties voor patiënten met complexe aandoeningen. Health Services Research (HSR). Brussels. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE).. 2023. KCE Reports 373A. DOI: 10.57598/R373AS.

[3]  Maertens de Noordhout Charline, Devos Carl, Adriaenssens Jef, Bouckaert Nicolas, Ricour Céline, Gerkens Sophie. Evaluatie van de performantie van het gezondheidssysteem: zorg voor mensen met een chronische aandoening. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2022. KCE Reports 352A. DOI: 10.57598/R352A.

[4]  Stordeur Sabine, Vrijens France, Henau Kris, Schillemans Viki, De Gendt Cindy, Leroy Roos. Organisatie van de zorg voor volwassenen met een zeldzame of complexe kanker. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2014. KCE Reports 219A. DOI: 10.57598/R219AS.

[5] Leroy Roos, De Gendt Cindy, Bourgeois Jolyce, Verbeeck Julie, Savoye Isabelle, Silversmit Geert, Van Damme Nancy, Carly Birgit, Colpaert Cécile, Cusumano Pino, De Visschere Pieter, Decloedt Jan, Desreux Joelle, Duhoux François, Moretti Luigi, Roman Mirela, Taylor Donatienne, Veldeman Liv, Verhoeven Didier, Wildiers Hans. Borstkankerzorg in centra met en zonder erkenning voor borstkanker – Is er een verschil?. Health Services Research (HSR). Brussels. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2023. KCE Reports 365A. DOI : 10.57598/R365AS.

[6] Gerkens Sophie, Maertens de Noordhout Charline, Lefèvre Mélanie, Levy Muriel, Bouckaert Nicolas, Obyn Caroline, Devos Carl, Scohy Aline, De Pauw Robby, Devleesschauwer Brecht, Vlayen Annemie, Yaras Harun, Janssens Christophe, Meeus Pascal. Performantie van het Belgische gezondheidssysteem: herziening van het conceptuele kader en van de lijst van indicatoren. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2023. KCE Reports 370A. DOI: 10.57598/R370AS Link: https://kce.fgov.be/nl/publicaties/alle-rapporten/performantie-van-het-belgische-gezondheidssysteem-herziening-van-het-conceptuele-kader-en-van-de
en
Devos Carl, Cordon Audrey, Lefèvre Mélanie, Obyn Caroline, Renard Françoise, Bouckaert Nicolas, Gerkens Sophie, Maertens de Noordhout Charline, Devleesschauwer Brecht, Haelterman Margareta, Léonard Christian, Meeus Pascal. De performantie van het Belgische gezondheidssysteem – Rapport 2019. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2019. KCE Reports 313A. DOI: 10.57598/R313A. Link: https://kce.fgov.be/nl/publicaties/alle-rapporten/de-performantie-van-het-belgische-gezondheidssysteem-rapport-2019

Alle performancerapporten zijn te raadplegen via healthybelgium.be.

Jouw projectoproep voor het KCE

Het KCE is een onafhankelijke instantie die met wetenschappelijk onderzoek de gezondheidszorg wil ondersteunen en het beleid versterken. Daarom is het belangrijk dat de studies afgestemd zijn op actuele noden. Als zorgverlener, zorginstelling, beleidsmaker, organisatie of burger kan je een studievoorstel indienen bij het KCE. Voldoen deze onderwerpen aan de toelatingscriteria, dan worden ze geëvalueerd en vervolgens voorgelegd aan de raad van bestuur. Op basis daarvan wordt een jaarprogramma opgesteld. De oproep naar projectvoorstellen wordt gelanceerd in mei. Het online aanvraagformulier vind je op de website van het KCE. Je kan zo’n voorbeeld hier downloaden: https://kce.fgov.be/sites/default/files/2021-11/WEBForm_example_Calls_NL.pdf