Een nieuwe weg naar arbeidsre-integratie
Er zijn steeds meer personen erkend in arbeidsongeschiktheid in ons land. Hun aantal steeg tussen 2011 en 2022 met 73 procent. Hervormingen in de opvolging en begeleiding van personen in arbeidsongeschiktheid van toepassing sinds 1 januari 2024 laten nu een andere, multidisciplinaire aanpak toe. Daarbij wordt sterk ingezet op de inschatting van de restcapaciteiten en op de socioprofessionele re-integratie. Directeur-generaal van de Dienst voor uitkeringen van het RIZIV, Clara Arbesu licht haar visie toe.
In december 2021 werd Clara Arbesu directeur-generaal. Een interessante periode, want de maatschappij stond toen op een kantelpunt na de covidpandemie. “Dit was het moment om na te denken over de toekomst en over hoe we banden konden smeden met het werkveld. We wilden met de Dienst voor uitkeringen samen met onze partners de problematiek van arbeids(on)geschiktheid aanpakken met een transversale, intersectorale en holistische visie”, zegt Clara. “Eén van onze belangrijke partners daarbij is de sector van de gezondheidszorg. Wie arbeidsongeschikt erkend is, heeft een bepaalde aandoening waarvoor therapeutische opvolging essentieel is. Daarnaast moeten we samen met onze partners nadenken over hoe we deze personen kunnen begeleiden bij hun terugkeer naar de arbeidsmarkt. Naast de sector van de gezondheidszorg zijn onze partners in dit kader de ziekenfondsen en de regionale diensten voor arbeidsbemiddeling. Het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering en de ministers bevoegd voor sociale zaken en zelfstandigen hebben ook een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van dit nieuw beleid. ”
Versterken van de re-integratie
Begin dit jaar vond een belangrijke hervorming plaats. Het proces van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid werd aangepast, inclusief het proces van het bepalen van de restcapaciteiten. Wat kan iemand die arbeidsongeschikt erkend is nog, kan die eventueel deeltijds het werk hervatten of kan een begeleiding door een regionale dienst voor arbeidsbemiddeling worden opgestart? Daaraan worden socioprofessionele re-integratietrajecten gekoppeld, georganiseerd door de ziekenfondsen, de regionale diensten, de arbeidsartsen en het RIZIV in het kader van het Terug Naar Werk-fonds. Bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de inschatting van de restcapaciteiten wordt multidisciplinair naar de persoon in arbeidsongeschiktheid gekeken in de vierde, zevende en elfde maand. Wie daarna in invaliditeit wordt erkend, wordt op geregelde tijdstippen geherevalueerd in functie van de concrete situatie waarin die persoon zich bevindt. “Voordien was een inschatting van de restcapaciteiten enkel in de vierde maand verplicht. Nu is er een specifieke tijdlijn met drie contactmomenten tijdens het eerste jaar waarbij aandacht is voor de re-integratiemogelijkheden”, zegt Clara. “We weten uit onderzoek dat het eerste jaar een belangrijke periode is. Deze hervorming erkent de inzet van multidisciplinaire teams en versterkt via de re-integratietrajecten de terugkeer naar werk.”
Binnen het multidisciplinaire team is een belangrijke rol voor de verpleegkundige weggelegd. Die kan de adviserend arts ondersteunen bij de evaluatie van de arbeidsongeschiktheid en bij de inschatting van de restcapaciteiten. In dat team kunnen ook een kinesitherapeut, klinisch psycholoog en/of ergotherapeut aanwezig zijn. “De verpleegkundige in de zorg staat dicht bij de zorgvrager en heeft zijn of haar vertrouwen. Dat is een meerwaarde om iemand voor, tijdens en na de arbeidsongeschiktheid te begeleiden. Als verpleegkundige sta je op de eerste rij, als een spreekbuis voor je zorgvrager naar artsen en andere zorgverleners toe. Het is een complementaire rol in een multidisciplinair team.”
Voor, tijdens en na de arbeidsongeschiktheid
Voor Clara zijn er drie belangrijke actiegebieden in arbeidsongeschiktheid. Het eerste is preventie: acties voor de ziekte zich manifesteert. “Vanuit het RIZIV kunnen we ook een rol spelen om de risico’s van arbeidsongeschiktheid te identificeren, eventueel per beroepsgroep. Dit zou ons toelaten werkgevers en de maatschappij te sensibiliseren”, zegt ze. “Daarnaast moeten we er zijn tijdens de arbeidsongeschiktheid met zorgondersteuning en therapeutische opvolging. We beoordelen de arbeidsongeschiktheid, maar die ondersteuning en opvolging is minstens even belangrijk. De zorgsector heeft daar nog sensibilisering nodig zodat er ook meer naar kinesitherapeuten, ergotherapeuten of psychologen wordt doorverwezen. In de zorgketen speelt iedereen een rol en moet elke stakeholder zijn verantwoordelijkheid opnemen. Zo kan je misschien voorkomen dat een musculoskeletale aandoening een mentale ziekte wordt. Tot slot moeten we mensen begeleiden na de periode van arbeidsongeschiktheid. Wie gaat terug aan de slag? In een andere sector of in hetzelfde bedrijf? Data hierover zijn belangrijk om ons toe te laten de effectiviteit van onze trajecten en maatregelen te meten.”
Net bij het verkrijgen van die data knelt het schoentje. De gegevens zijn beschikbaar, maar kunnen door de GDPR-regelgeving niet aan elkaar gekoppeld worden. “Dat is jammer, maar wel logisch. Gezondheidsinformatie betreft immers gevoelige data die je niet zomaar kan delen. Natuurlijk weten we wel welke jobs het moeilijk hebben en nemen we dat mee in actieplannen en hervormingen. Het ontbreekt ons vandaag echter aan een wettelijk kader dat structureel toegang geeft tot alle data om aan analyses en nazorg te doen. Het is een complexe puzzel, maar alle stukjes zijn er. We missen enkel de koppeling om de puzzel volledig te leggen. Zo zouden we acties beter op elkaar kunnen afstemmen en meer effect creëren. Ook dat is intersectoraal werken, het RIZIV kan dit niet alleen.”
Het verhaal achter de cijfers
502.371 personen erkend in arbeidsongeschiktheid in ons land in 2022, dat is een bijzonder hoog cijfer. Het gaat om meer vrouwen dan mannen (zie kader). “Het aantal vrouwen in arbeidsongeschiktheid lag vroeger veel lager. Hun aantal is progressief toegenomen en als je de cijfers van het aantal mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheid uittekent op een grafiek dan zie je dat in 2009 de lijnen elkaar kruisen. Vroeger waren er minder vrouwen aan het werk. Vandaag combineren vrouwen werk vaak met opvang van kinderen of mantelzorg”, licht Clara toe. “Bovendien wordt de gezondheid van vrouwen nog te vaak onderbelicht in wetenschappelijke studies, waardoor heel wat gegevens ontbreken.”
Het aantal zelfstandigen in arbeidsongeschiktheid ligt op 30.444. Bij de zelfstandigen zijn meer personen arbeidsongeschikt door musculoskeletale aandoeningen dan mentale aandoeningen. Bij de werknemers is de situatie omgekeerd. Momenteel loopt er een proefproject van de FOD Sociale Zekerheid over de preventie van arbeidsongeschiktheid bij zelfstandigen. “Zij spelen een belangrijke economische rol en we moeten hen dan ook op een goede manier ondersteunen.”
Sinds 2011 steeg het aantal personen in arbeidsongeschiktheid sterk. Demografische tendensen liggen daar deels van aan de oorzaak. De beroepsbevolking is toegenomen, maar ook de vergrijzing van die groep speelt een rol. Daarnaast ligt de pensioenleeftijd hoger en is die voor vrouwen gelijkgetrokken aan die voor mannen, wat opnieuw meespeelt in de verklaring van het hogere aantal vrouwen in arbeidsongeschiktheid.
Kleine stappen voor een groot resultaat
Wat zijn nu de volgende stappen? “Eind dit jaar wordt een communicatietool gelanceerd voor huisartsen, adviserend artsen en preventieadviseurs-arbeidsartsen”, zegt Clara. “Dit platform maakt de koppeling met hun softwarepakket en vereenvoudigt de informatie-uitwisseling. Ons belangrijkste doel is een correct traject voor de re-integratie van wie arbeidsongeschikt erkend is. De Terug Naar Werk-coördinatoren tewerkgesteld door de ziekenfondsen, spelen daarin een belangrijke rol. Die zijn sinds januari 2022 actief en boeken mooie resultaten. Tot slot moeten we de dialoog aangaan met de sector gezondheidszorg. Arbeidsongeschiktheid is geen eiland, wel een gevolg door een samenloop van factoren. Sensibilisering en preventie zijn cruciaal en de hefbomen om de problematiek aan te pakken. Daarnaast moeten we zeker bekijken welke kansen we geven aan mensen die nog willen en kunnen werken. Een half miljoen mensen is langer dan een jaar arbeidsongeschikt. Wat zegt dat over onze maatschappij? En wat willen we daar als burgers aan doen? Vanuit het RIZIV kunnen we een effectieve rol spelen en tegelijk een spreekbuis zijn die preventie en sensibilisering promoot. De sleutel tot succes is dialoog.”
De cijfers rond arbeidsongeschiktheid[1]
Arbeidsongeschiktheid is niet hetzelfde als werkloosheid. Wie arbeidsongeschikt erkend is, kan door een ziekte of ongeval niet werken. Ons land telde in 2022 zo’n 502.371 personen erkend in arbeidsongeschiktheid sinds langer dan een jaar. Daarvan heeft 36,9 procent (185.184) personen een psychische stoornis en 31,7 procent (159.337 personen) een musculoskeletale aandoening. Het aantal personen erkend in arbeidsongeschiktheid is tussen 2011 en 2022 met maar liefst 73 procent gestegen.
Arbeiders | Bedienden | Zelfstandigen | Meewerkende echtgenoten | |
Mannen | 146.583 | 40.612 | 17.537 | 122 |
Vrouwen | 155.475 | 129.257 | 11.630 | 1.155 |
Totaal | 302.058 | 169.869 | 29.167 | 1.277 |
Van deze 502.371 personen erkend in arbeidsongeschiktheid heeft 15 procent van de loontrekkenden een toelating om het werk gedeeltelijk te hervatten. Bij de zelfstandigen is dat 26 procent.
[1] Bron: RIZIV
Verpleegkundig ondernemerschap in Vlaanderen: barrières en facilitators
Verpleegkundig ondernemerschap biedt de kans om op trends zoals een vergrijzende bevolking, toenemende chronische ziekten en beperkte middelen constructief en innovatief te reageren. Deze gezondheidsuitdagingen vereisen vernieuwende denk- en handelswijzen. Dit onderzoek onderzocht de betekenis van verpleegkundig ondernemerschap en achterhaalde de facilitators en barrières ervan. Ondernemerschap in de opleiding, rolmodellen in het werkveld en ondersteunende netwerken kunnen barrières helpen overwinnen.
METHODE:
Systematische literatuurstudie gevolgd door een kwalitatief fenomenologisch onderzoek via diepte-interviews bij tien participanten in Vlaanderen.
RESULTATEN
Participanten omschreven verpleegkundig ondernemerschap als gedrevenheid en kansen grijpen om via hard werk binnen verpleegkunde iets autonoom en anders aan te pakken en daar verantwoordelijk voor te zijn terwijl je een maatschappelijk nut vervult. Op basis van de analyses werd een model (zie fig.) opgesteld dat het proces tot ondernemerschap in verpleegkunde schetst. Dit proces bestond uit vijf fases binnen een veilig vangnet. Dit veilige vangnet hield in dat er in de zorgsector altijd wel werk was en dat er daardoor altijd teruggevallen kon worden op werk- en loonzekerheid. Pré-ondernemerschap (1) bestond uit karaktereigenschappen – een kritische ingesteldheid, gedrevenheid/motivatie, een vallen en opstaan-ingesteldheid, en risico’s nemen – samen met één of meerdere trigger(s) waaronder opportuniteiten zien, maatschappelijk verschil maken, verpleegmoeheid en autonomieverlangen. Dit leidde tot de overwegingsfase (2) die beïnvloed werd door dealbreakers: het financiële aspect, een kennisgebrek en er alleen voor staan, en dealmakers zoals opportuniteiten krijgen en grijpen, ervaring, er niet alleen voor staan en voorbereiding. Na het overwegen kwam een beslissingspunt, waarbij men koos tussen niet ondernemen (3) of ondernemen (4). In die ondernemersfase ervaarde men belemmerende factoren zoals een afremmende omgeving en onvoorziene, plotse omstandigheden, en ondersteunende factoren waaronder hulp van instanties en een ondersteunende omgeving. Binnen het ondernemerschap kon men succes boeken of falen (5), wat opnieuw leidde tot de overwegingsfase (2) waarin men terug de afweging kon maken om nieuwe zaken te ondernemen of niet.
CONCLUSIE:
De ondervonden barrières en facilitators in het proces tot ondernemerschap bij verpleegkundigen werden blootgelegd. Barrières kunnen overwonnen worden door ondernemerschap te integreren in de opleiding verpleegkunde en in te zetten op het identificeren van kansen en het ontwikkelen van ondernemersvaardigheden. In het werkveld kunnen rolmodellen ondernemerschap onder verpleegkundigen aanmoedigen en hen hierin begeleiden door onder andere workshops en brainstormsessies te organiseren. Daarnaast kunnen ook organisaties een netwerk vormen om ondernemende verpleegkundigen te verenigen, inspireren en ondersteunen.
WIE BEN IK?
Manou Houdendijcke behaalde in juni 2023 haar masterdiploma Management & Beleid van de gezondheidszorg (UGent). Vanwege de uitdagende procedures, de veelzijdigheid van de dienst en een nauwe samenwerking met topdokters startte ze haar loopbaan als verpleegkundige op de afdeling endoscopie (UZ Gent).
Leven in een leeftijdsvriendelijke stad
Wie ouder wordt, trekt zich vaak wat meer terug uit het openbare leven. Fysiek en mentaal is het niet altijd even makkelijk om ‘mee’ te blijven. Overheden kunnen heel wat doen om hun oudere burgers toch te blijven betrekken en hen te ondersteunen om gezond en actief ouder te worden. Zo werd Gent afgelopen zomer als eerste stad in Vlaanderen erkend als leeftijdsvriendelijke stad door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
Sinds 1991 heeft de WHO aandacht voor ouderen, met het opstellen van The United Nations Principles for Older Persons. Deze principes werden het fundament van hun aanpak voor leeftijdsvriendelijke steden. Die kreeg concreet vorm in 2010 en vandaag zijn meer dan vijfhonderd steden over de hele wereld erkend als lid van dat netwerk.
Die erkenning hangt samen met acht domeinen waarop een stad het verschil kan maken voor ouderen, namelijk transport, gezondheidszorg, wonen, sociale participatie, burgerlijke participatie, toegankelijkheid op het openbaar domein en gebouwen, sociale inclusie en inspraak. Die acht domeinen kunnen barrières zijn die het welzijn en de participatie van ouderen in de weg staan, of net springplanken om hun geluk een boost te geven.
Geen enkele van deze domeinen is een eiland. Transport hangt ontegenzeglijk samen met sociale participatie, net zoals toegankelijkheid en sociale inclusie. Door op één van deze domeinen in te zetten, geef je ook de andere een duwtje. Een holistische aanpak vanuit stedelijke overheden maakt het leven van de derde leeftijd een stuk waardevoller. Vanuit de zorg zijn we natuurlijk benieuwd wat dit voor de gezondheid van ouderen betekent: wie langer actief is, heeft meer kans om langer gezond te blijven. Voor wie zorg nodig heeft, zet men in Gent in op een maximale toegang tot een betaalbaar en kwalitatief zorgcontinuüm voor elke inwoner. Daarbij wordt ook informele en mantelzorg niet uit het oog verloren.
Actief, zelfstandig, kwalitatief
De wisselwerking tussen de domeinen betekent dat steden hier doordacht mee aan het werk moeten. De erkenning van Gent volgt op een beleidsnota uit 2020 en is het resultaat van verschillende jaren hard werken en bewuste keuzes maken. “Een stad is pas leeftijdsvriendelijk als iedereen op gelijk welk moment in het leven de kans heeft om deel te nemen aan alle aspecten ervan”, klonk het toen vanuit het stadsbestuur. “Erop toekijken dat elke Gentenaar zo lang mogelijk zelfstandig en kwaliteitsvol kan wonen en leven in zijn buurt, nabije dienstverlening en zorg bieden, mensen samenbrengen en zorgen voor de zorgenden. Dat zijn de prioriteiten voor 2020-2025.” Dat beleid is de voorbije jaren succesvol gebleken en voldoet aan de eisen van de WHO. Gent is voorlopig de enige stad of gemeente in ons land met die erkenning.
Een charter voor patient empowerment
De vzw Patient Empowerment zet zich in voor een proces dat leidt tot een gelijkwaardige relatie tussen de zorgverlener en de zorgvrager. Met een charter droomt de organisatie van principes die niet alleen op papier bestaan, maar ook elke dag begrepen en toegepast worden voor betere zorg. De vzw moedigt zorgvragers, zorgprofessionals en zorgorganisaties aan dit charter te omarmen, maar richt zich ook tot de overheid om patient empowerment mee te nemen in beleidsplannen en -beslissingen.
In 2019 werd de vzw Patient Empowerment mee opgericht door Edgard Eeckman. Hij wilde de principes van patient empowerment breder bekend maken. Via de vzw wordt kennis gedeeld, onder meer door cursussen, publicaties, lezingen, nieuwsbrieven en samenwerkingen. Deze zijn toegankelijk voor iedereen in de zorg. Daarnaast geeft de organisatie ook advies aan onder meer zorgorganisaties en patiëntenverenigingen. Dit charter is een volgende stap in de sensibilisering van de principes van patient empowerment. De basis is een gedeeld en vrij bespreekbaar zorgproces waar zorgvragers, zorgverleners en zorgorganisaties aan samenwerken. De zorgvrager mee aan het stuur van de eigen gezondheid en eigen zorg. De (vernieuwde) Wet Patiëntenrechten is het vertrekpunt. Maar om regels toe te passen, heb je mensen nodig die daartoe bereid zijn. Met de campagne ‘Samen aan het stuur’ en het charter wil de vzw een attitude van samenwerking stimuleren.
Drie centrale pijlers
Het charter rond patient empowerment gaat uit van drie belangrijke pijlers om naar die samenwerking in het zorgproces toe te gaan. De eerste is ‘Samen verantwoordelijk’. Willen zorgvragers mee beslissen en actief deelnemen aan hun zorg en gezondheid, dan moeten zorgverleners hen daartoe stimuleren. Zo komen ze samen tot gepaste beslissingen en een optimaal verloop van het zorgtraject. Daarvoor is een basis van respect en vertrouwen nodig.
Een tweede pijler is ‘Hulp met respect voor eigenheid en levensdoelen’. Elke zorgvrager is uniek en vraagt een eigen benadering, op maat van zijn of haar situatie. Zorgverleners en -organisaties moeten de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de zorgvrager ondersteunen waar en wanneer ze kunnen door hen optimaal te helpen bij de keuzes die gemaakt moeten worden. Daar hoort ook bij dat zorgvragers zich moeten kunnen laten begeleiden door naasten, mantelzorgers, een vertrouwenspersoon of een vertegenwoordiger. Voor langdurige zorg is het essentieel dat deze personen mee betrokken worden.
De derde en laatste pijler is ‘Informatie op maat’. Zorg is vaak complex, een uitleg op maat van de zorgvrager is dus essentieel. De zorgvrager heeft namelijk het recht om te begrijpen water gebeurt en om antwoorden op hun vragen te krijgen. Daarbij moeten zorgvragers ook hun opinie over de verleende zorg kunnen aangeven zodat ze samen met de zorgverleners tot een oplossing komen waarbij elke partij zich comfortabel voelt.
De vzw roept zorgverleners en zorgorganisaties op om dit patient empowerment-charter mee te ondertekenen. Dat kan via patientempowerment.be.
BEELD: copyright Lies Willaert
Samen thuis tegen kanker
De nota rond thuishospitalisatie is ondertussen al even rond. Daarin was onder meer het Wit-Gele Kruis in elke fase betrokken bij verschillende proefprojecten. Doordat de behandeling van en zorg voor oncologische patiënten meer en meer richting thuiszorg verschuift, is het organiseren van een oncosymposium een logische volgende stap voor de organisatie.
Op 9 oktober organiseert het Wit-Gele Kruis zijn allereerste oncosymposium met als titel ‘Samen thuis tegen kanker’. Het symposium, met ondersteuning van de Stichting Tegen Kanker, is gericht op alle zorgmedewerkers die in hun professionele setting te maken krijgen met oncologische patiënten. Met zowel praktische workshops om in het werkveld te implementeren, als inhoudelijke voordrachten door experts, is er voor elk wat wils.
Kwalitatieve oncologische zorg
Waarom de keuze voor een oncologisch symposium? Dat legt Johanna Cooreman, stafmedewerker verpleegkunde van het Wit-Gele Kruis van Vlaanderen uit: “Door samen te werken met alle actoren uit de zorg waarborgen we de kwaliteit van onze oncologische zorg. Daarom richten we ons op een transmuraal en multidisciplinair publiek. Het symposium geeft ook ruimte om te netwerken en de samenwerking binnen deze zorg te bevorderen. We tonen vanuit de thuisverpleging dat we ons voorbereid hebben op de verzorging van oncologische patiënten en dat we in samenwerking met alle partners een nog kwalitatiever oncologisch zorgbeleid willen uitbouwen.”
Van lezingen tot workshops
Het programma omvat drie plenaire lezingen. Als eerste wordt een overzicht gegeven van de kankerbarometer. Dit globale overzicht geeft een huidige stand van zaken met betrekking tot kanker in België. In een tweede lezing worden de ethische dilemma’s in de thuiszorg voor oncologische patiënten toegelicht. “Tot slot kijken we in het laatste topic hoe we het aspect van seksualiteit, fertiliteit en intimiteit kunnen integreren in onze zorg”, zegt Johanna. “Het hoogtepunt van de dag is het multidisciplinaire en transmurale panelgesprek rond thuishospitalisatie. Hier leggen diverse actoren uit de oncologische setting hun visie uit en is er ruimte voor discussie. In de namiddag ligt de focus op zeven praktische workshops, waar over verschillende thema’s en domeinen specifieke aspecten worden belicht. Dit gaat van smaakproeven bij smaakverandering tot een workshop over praten over afscheid van het leven.
BEELD: copyright Marco Mertens
Het klassieke zorgdenken vs evidencebased denken
In een nieuw boek Evidence-based practice, voor bachelors in de gezondheidszorg brengt Jef Adriaenssens praktische handvaten over hoe je evidencebased tewerk gaat. Het is in de eerste plaats gericht op bachelorstudenten in de gezondheidszorg, maar het doel van het boek gaat breder dan dat en legt de algemene principes van evidencebased practice (EBP) bloot.
Jef Adriaenssens is master in de verpleeg- en vroedkunde, doctor in de arbeidsgezondheidspsychologie, gastdocent aan de Thomas More Hogeschool, expert bij het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) en sinds kort ook voorzitter van EBPracticenet, de grootste overheidsdatabank voor EBP in België. Hij is dus elke dag bezig met wetenschappelijke bronnen en hoe je die hanteert en uitlegt aan een breder publiek. Dit handboek is een logisch gevolg van zijn dagelijkse activiteiten. Dat hij met zijn twee voeten in het werkveld staat, is een grote meerwaarde.
In duidelijke taal legt het boek de overkoepelende principes uit van evidencebased practice , maar ook hoe je ze in de praktijk toepast om kwaliteitsvolle zorg te bieden. Net die praktische insteek ontbreekt vaak. In heldere taal krijgt de student een overzicht van het belang van evidence-based denken ten opzichte van het klassieke zorgdenken, net zoals een totaalbeeld van de beschikbare tools en hulpmiddelen voor EBP in ons land.
Voor de brede zorgsector
Niet alleen studenten verpleegkunde zijn gebaat met dit boek. Het is ook toegankelijk voor studenten vroedkunde, ergotherapie, diëtiek, podologie, logopedie, … En het is een goede praktische tool voor verpleegkundige in het werkveld. Deze aanpak vergroot bovendien de implementatie van multidisciplinair handelen in de zorg. EBP heeft namelijk een sterke focus op de noodzaak en meerwaarde ervan binnen de gezondheidszorgpraktijk. Moeten bachelors dan wetenschappers worden? Neen, maar het boek verheldert wel de principes die elke zorgvelener moet kennen en illustreert hoe een EBP-benadering de kwaliteit van professionele besluitvorming verhoogt.
Zo legt het boek het onderscheid bloot tussen evidencebased, experiencebased, traditionbased, obediencebased en sciencebased. Maar ook de ladder van beslissingen en het inschatten van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek komen aan bod. De auteur legt tot in detail de piramide van wetenschappelijk bewijs bloot. Daarnaast zoomt het boek ook in op de verschillende stappen om een wetenschappelijke richtlijn op te stellen en te implementeren.
Het is net die implementatie die centraal staat om de zorgkwaliteit te verbeteren en om als zorgverlener te groeien. Samengevat is Evidence-based practice, voor bachelors in de gezondheidszorg een praktische gids, ontworpen voor studenten en toepasbaar voor elke zorg- en welzijnsprofessional. Het helpt studenten en zorgverleners om kritisch te denken en wetenschappelijk onderbouwde beslissingen te nemen op basis van de beschikbare hulpmiddelen en bronnen.
Als lid van NETWERK VERPLEEGKUNDE geniet je van gratis toegang tot de digitale databank CDLH. Deze staat boordevol wetenschappelijke richtlijnen die op toegankelijke wijze zijn uitgelegd.
Humor: de grote gelijkmaker
In deze rubriek gaan we zoek naar prangende ethische uitdagingen die zich voordoen in de praktijk. Tegelijkertijd ontdekken we welke methodes ons kunnen helpen om deze uitdagingen bespreekbaar en hanteerbaar te maken. We gaan hiervoor te rade bij collega’s in de zorg die dagelijks met ethische vraagstukken worden geconfronteerd.
Daisy Vanhollebeke is geen groentje in de zorg. Vijfentwintig jaar geleden begon ze haar carrière als verpleegkundige. Ze was tien jaar lang leidinggevende in het AZ Groeninge. Toen haar vader overleed aan een agressieve kanker ervaarde ze hoe cruciaal kwaliteitsvolle thuiszorg is. En vooral: wat een verschil het maakt wanneer een thuisverpleegkundige bij het levenseinde voldoende expertise heeft in palliatieve zorg. In Kortrijk biedt ze met haar eigen praktijk en team gespecialiseerde thuiszorg aan oncologische en palliatieve patiënten.
DE UITDAGING
Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest?
“Mijn team schiet vaak te hulp wanneer een patiënt acuut terminaal wordt of wanneer er bij een andere thuisverpleging iets misloopt”, vertelt Daisy. “We komen regelmatig in crisissituaties terecht. Het gaat dan om patiënten die we niet kennen en waarbij we snel zicht moeten krijgen op wat zij wensen en nodig hebben. Dat is soms een race tegen de klok.” En dat ondervonden we hoogstpersoonlijk. Daisy belde net voor dit interview om te melden dat ze wat later zou zijn door een dringend huisbezoek. Ze was er net op tijd voor het overlijden, zo bleek.
Daisy en haar team moeten soms binnen een halve dag het vertrouwen van de patiënt en zijn omgeving winnen. “Dat is geen eenvoudige opdracht, zeker gezien veel patiënten kwetsbaarheden hebben die je niet meteen kent. De multiculturaliteit en barrières door taal-, cultuur- of levensbeschouwelijke verschillen vormen een extra uitdaging. De palliatieve zorg die wij aanbieden, staat vaak ver af van wat mensen vanuit bepaalde geloofsovertuigingen wensen. Zo is het voor sommige moslimgemeenschappen belangrijk dat een stervende contact heeft met de grond. Dan vragen ze soms om de terminale zorg te geven op een matje op de grond, iets wat voor ons als oncomfortabel en onwaardig overkomt. Veel moslims verwachten bovendien dat de terminale zorg door de familie wordt verleend. Als zorgverlener mag je meekijken, maar niet zelf handelen. Dat is lastig wanneer je merkt dat de familie niet deskundig genoeg is of onvoldoende mentale draagkracht heeft om bepaalde zorginterventies te doen.”
“Een van de ethisch moeilijkste situaties voor mij is wanneer de familie morfine weigert omdat ze willen dat de patiënt ‘helder’ voor Allah verschijnt. Onlangs werd ik bij een Marokkaanse dame geroepen die ernstig ziek was. De huisarts wilde sedatie opstarten, maar haar dochters wilden zelfs geen paracetamol aan de moeder geven. Het was een zeer gesloten familie. Het palliatieve netwerk is daar nooit binnengeraakt. Ik mocht binnen, maar moest me houden aan hun wensen, wensen die niet stroken met mijn visie op goede zorg.”
DE TOOL: OPEN COMMUNICATIE EN HUMOR
Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?
“Onze opdracht is om heel snel vertrouwen te winnen, zodat we samen tot goede levenseindezorg komen”, verduidelijkt Daisy. “Dat kan alleen door open en eerlijk te communiceren. In het geval van moslimfamilies, bijvoorbeeld, speel ik open kaart. Ik vertel hen dat ik atheïst ben, maar dat ik ieders overtuiging respecteer en de zorg zoveel mogelijk aanpas aan hun wensen. Ik vind het belangrijk dat iedere patiënt de kans krijgt om zijn of haar wens gerespecteerd te zien, maar dan moeten ze wel duidelijk aangeven wat ze nodig hebben en mij helpen begrijpen waarom. Als je niet open en vrij kan spreken met elkaar, ook met andere collega’s, geraak je er niet.”
Hoe ga je daarbij te werk?
“Door te vragen naar waarom iemand bepaalde dingen verwacht, creëer je dialoog. Open en eerlijke communicatie is altijd belangrijk. Zelfs in volle crisis is het vaak beter om de harde realiteit te vertellen dan de situatie te verbloemen en twee dagen later op je stappen terug te komen. Als mensen weten waar ze aan toe zijn ondervind je weinig weerstand”, zegt Daisy vanuit haar ervaring. “Onlangs wilden we een lichte sedatie opstarten bij een patiënt die enorm leed, maar hij weigerde omdat hij euthanasie had aangevraagd. Ik heb meteen gezegd dat er een kans is dat zijn euthanasie niet op tijd geregeld kan worden. Dat is hard, maar hij wist waar hij aan toe was en stemde in met de sedatie.”
Naast eerlijke communicatie zweert Daisy ook bij humor. “Als ik bij een patiënt kom, hoe slecht hij er ook aan toe is, zeg ik altijd: ‘Ik ga je toch eens doen lachen, hoor. Als je slaapt, ga ik eens aan je tenen trekken.’ De mensen lachen en je hebt ze meteen mee. Niet-kwetsende humor is heel belangrijk om barrières te doorbreken. We moeten niet altijd bang zijn om iets te zeggen. Door onze eigen onzekerheid vergeten we dat soms. Pas als we durven spreken en lachen met elkaar, bevinden we ons op een gelijkwaardig niveau.”
WIE VOLGT?
Aan wie wil je de vraag naar ethische uitdagingen en bruikbare tools doorgeven?
Celine Baele is arbeids- en organisatiepsycholoog, onderzoeker, trainer en coach met veel expertise rond morele stress, een thema waar elke zorgverlener veel mee te maken krijgt.
Online opleidingen over omgaan met seksualiteit, hiv en grensoverschrijdend gedrag
Wil je meer weten over omgaan met grensoverschrijdend gedrag, mensen met hiv of hoe je seksualiteit bespreekbaar maakt met je patiënten? Op opleidingen.sensoa.be volg je gratis verschillende opleidingen. “Het voordeel van deze online opleidingen is dat geïnteresseerden ze oppikken wanneer ze maar willen en ze op hun eigen tempo kunnen volgen”, stipt Sophie De Gendt van Sensoa aan.
Voor het Vlaams expertisecentrum voor seksuele gezondheid Sensoa is het verstrekken van informatie en advies een kerntaak. Dat doen ze onder meer met lesmateriaal en met online opleidingen. Ria Koeck van Sensoa: “Vroeger gaven we meer fysieke opleidingen. Tijdens de pandemie werden dat webinars en vandaag zijn het online cursussen die tekst en video combineren. Verschillende opleidingen zijn er gekomen op vraag van specifieke doelgroepen, zoals verpleegkundigen en zorgkundigen. Zo kregen we bijvoorbeeld veel meldingen over zorg die moeilijk liep voor mensen met hiv. Daarmee zijn we aan de slag gegaan.”
Interactieve cursussen
Momenteel kan je op het online platform van Sensoa vier verschillende opleidingen volgen en dat worden er nog meer. Om een cursus te volgen, maak je een gratis account aan op Sensoa Academie met je e-mailadres. “Elke opleiding is opgemaakt uit tekst, verschillende video’s en interactieve vragen”, beschrijft Sophie De Gendt. “Het is heel afwisselend, met theorie en videogetuigenissen. Elke cursus is ook uitgetest en in een focusgroep besproken. In anderhalf uur leer je hoe je een bepaald onderwerp kan benaderen en na een testje op het einde krijg je ook je getuigschrift.” Voor verpleegkundigen raden Sophie en Ria drie opleidingen aan: ‘Het Sensoa Vlaggensysteem’, ‘Hiv in de zorg’ en ‘Onder 4 ogen’.
Het Sensoa Vlaggensysteem
Deze in Vlaanderen ontwikkelde methodiek geeft handvaten om seksueel gedrag in te schatten en er gepast op te reageren. Aan de hand van zes criteria deel je seksueel gedrag in vier categorieën in, van oké naar helemaal niet oké. Ze zijn aangeduid met verschillende kleuren vlaggen. Deze theorie is breed naar organisaties gericht, maar kan zeker in de zorg gebruikt worden.
Hiv in de zorg
Ria: “We merkten dat verpleegkundigen en zorgkundigen zich soms oncomfortabel voelen in de zorg voor patiënten met hiv waardoor ze onnodige maatregelen nemen. Voor personen met hiv is dat geen fijne zorgervaring. Op basis van een nodenbevraging werkten we deze opleiding uit.” Na de cursus weet je als verpleegkundige hoe het zit met de standaard voorzorgsmaatregelen en wat het betekent om te leven met hiv.
Onder 4 Ogen
Deze online cursus om seksualiteit in de zorg bespreekbaar te maken, ontwikkelde Sensoa samen met Vivel, het Vlaams Instituut Voor de Eerste Lijn. Ria: “Seksualiteit komt niet automatisch aan bod in gesprekken tussen verpleegkundige en patiënt. Met deze cursus willen we daar ruimte voor maken. Het is iets waar je in moet groeien en met deze gespreksmethode kan dat.”
Hoe verloopt endometriosezorg in België?
Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) voerde een studie uit om na te gaan welke endometriosezorg in België aangeboden wordt en waar verbeteringen mogelijk zijn. Begin april stelde het zijn beleidsaanbevelingen voor, waarin het onder andere pleit voor de oprichting van erkende endometrioseklinieken en gespecialiseerde expertisecentra, waar multidisciplinaire zorg wordt verleend op maat van de patiënt.
Hoewel ongeveer één op de tien vrouwen aan endometriose lijdt, blijft deze aandoening relatief onbekend. Toen er vanuit een patiëntenvereniging de vraag kwam om richtlijnen en kwaliteitsindicatoren op te stellen rond endometriosezorg, startte het KCE een studie. “Op Europees niveau bestaat al een goede klinische richtlijn, die de Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (VVOG) naar de Vlaamse context vertaalt. Het leek ons dus meer opportuun om te focussen op welke zorg vandaag aanwezig is in België, welke hiaten er zijn en hoe we die zorg kunnen verbeteren”, leggen KCE-onderzoekers Roos Leroy en Fabian Desimpel uit. “Hiervoor pasten we verschillende methodieken toe, zoals het patiëntenperspectief in kaart brengen, de analyse van ziekenhuisgegevens en de bevraging van alle Belgische ziekenhuizen.”
Uiteenlopende aanpak en diverse zorg
Uit de studie bleek dat endometriosezorg sterk verschilt tussen de zorginstellingen. Fabian: “Bovendien is er heel weinig informatie beschikbaar over de kwaliteit van zorg. Naast het gebrek aan data is ook het ontbreken van een specifieke nomenclatuur voor endometriosechirurgie een pijnpunt.”
Op basis van de internationale literatuur en aangevuld met patiëntengetuigenissen, verzameld door twee Belgische patiëntenverenigingen, kreeg het KCE een goed beeld van hoe sommige vrouwen endometriose en de zorg ervaren. “Hierbij moeten we een kanttekening maken”, vult Roos aan. ”Bij zulke getuigenissen komen vaker negatieve ervaringen over de aangeboden zorg aan bod. Die signalen waren heel waardevol voor ons onderzoek, maar geven geen beeld van alle vrouwen met endometriose.”
Multidisciplinaire zorg
Patiënten willen vooral op een respectvolle, empathische manier benaderd worden. Tegelijk vragen ze om een multidisciplinaire aanpak. Roos: “Ze staan vandaag vaak zelf in voor het organiseren en coördineren van multidisciplinaire zorg. Idealiter worden ze omringd door een team waarin naast de huisarts en gynaecoloog ook een fertiliteitsspecialist, psycholoog, kinesitherapeut, pijnspecialist, … beschikbaar is, indien nodig. Endometriose is een chronische ziekte, waarvoor geen definitieve behandeling bestaat. Een operatie biedt geen zekerheid, het vinden van de juiste medicatie is vaak trial-and-error. Daarom willen patiënten dat er eerlijk en transparant gecommuniceerd wordt over de te verwachten effectiviteit en mogelijke nadelige gevolgen van de behandeling.”
Het KCE pleit dan ook voor het opstellen van multidisciplinaire endometrioseklinieken en expertisecentra. “Door multidisciplinair te werken, verbetert de kwaliteit van zorg”, aldus Roos. “Peers adviseren elkaar en houden elkaar scherp. Ook voor studenten is zo’n peeroverleg bijwonen waardevol. Tegelijk vragen we dat belangrijke parameters uit dit overleg geregistreerd worden om de kwaliteit van endometriosezorg te monitoren. Denk aan het type endometriose, de gebruikte aanpak, de effectiviteit ervan en of er een ingreep plaatsvond. Daarnaast is het noodzakelijk dat er opleidingen komen voor medische specialisten in dit domein. Een andere belangrijke stap is hoe deze zorg in de eerste lijn beter kan worden aangepakt. Dit was nu geen deel van de studie maar is wel een essentiële schakel. Vanuit de endometrioseklinieken kunnen bijvoorbeeld opleidingen gegeven worden aan huisartsen, apothekers, het CLB, verpleegkundigen, vroedvrouwen, arbeids- en verzekeringsartsen.”
Het RIZIV startte een werkgroep op federaal niveau op, met gynaecologen en eerstelijnsgezondheidsmedewerkers, om te bekijken hoe de KCE-aanbevelingen geïmplementeerd kunnen worden.
Bron: Leroy Roos, Desimpel Fabian, Ombelet Sien, De Jaeger Mats, Benahmed Nadia, Camberlin Cécile, Christiaens Wendy. Hoe endometriosezorg in België verbeteren?. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2024. KCE Reports 378AS. DOI : 10/57598/R378AS.
Vijf werkpunten voor toekomstgerichte financiering in de thuisverpleging
Naar aanleiding van de verkiezingen in 2024 stuurde het Wit-Gele Kruis eind april een memorandum naar de verschillende politieke partijen en stakeholders met concrete vragen voor de volgende legislatuur. Het doel? De financiering aanpassen aan de rol en taken die thuisverpleegkundigen vandaag en in de toekomst vervullen.
In het memorandum benoemt het Wit-Gele Kruis (WGK) vijf concrete werkpunten voor de volgende legislatuur. De eerste reacties vanuit politieke hoek waren uitnodigend. Sinds de verkiezingen probeert WGK meer diepgaande uitleg te verschaffen bij de partijen die momenteel aan de onderhandelingstafel zitten. Zodra er een nieuwe regering is, zal de organisatie de nodige contacten leggen om deze accenten te herhalen bij de bevoegde ministers. Intussen werkt WGK samen met de sector verder aan de voorbereiding voor een pilootproject rond een nieuwe financiering in de thuisverpleging.
1. Ondersteuning in gewijzigde rol en positie
De thuisverpleegkundige neemt een meer coördinerende en ondersteunende rol op in de geïntegreerde zorg. Denk bijvoorbeeld aan de ondersteuning van verpleegkundigen in een huisartsenpraktijk, het toenemend belang van verpleegposten en van zorg op afstand. WGK pleit daarom voor 1) vertegenwoordiging van de thuisverpleging in de relevante overlegfora en beslissingsorganen op federaal en Vlaams niveau, 2) betrokkenheid bij de hervorming van de palliatieve zorgen in de eerstelijnszorg, 3) aandacht voor de groeiende mogelijkheden en een aangepaste financiering voor de dienstverlening vanuit verpleegposten, 4) verdere uitwerking van concrete vormen van transversale zorg en 5) aandacht voor de grote bezorgdheid over de commercialisering in de gezondheidszorg.
2. Aantrekkelijkheid van het beroep
Het nijpende tekort aan competente verpleegkundigen laat zich ook in de thuisverpleging voelen. De job aantrekkelijk maken en houden is een must. Concreet vraagt WGK ondersteuning en aandacht om de taakdifferentiatie, -uitzuivering en -delegatie aan te passen aan de noden van de thuisverpleegkundigen, om zo de juiste mensen met de juiste competenties op de juiste plaats en functie in te zetten. WGK is overtuigd dat praktijk, onderwijs en onderzoek moeten samenwerken om het beroep aantrekkelijker te maken en een aangepast retentiebeleid uit te bouwen. Vanuit hun betrokkenheid in het sociaal overleg zullen zij hier ook passend en aansluitend initiatief vragen.
3. Aanvullende en aangepaste financiering
Om punten 1 en 2 te realiseren moet de financiering grondig herzien worden. WGK pleit voor erkenning en financiering aangepast aan de rol en positie van thuisverpleging, ondersteuning voor levenslang leren en vorming van medewerkers, inclusief zorgkundigen en gespecialiseerde verpleegkundigen, en een regelgeving en financiering binnen de thuisverpleging die sectorspecifieke wijzigingen in het verpleegkundig beroep ondersteunen. Verder vraagt WGK middelen voor samenwerking met andere zorgverleners en -instellingen, een herziening van de nomenclatuur, een halfjaarlijkse indexering van de honoraria, een verplichte inning van remgeld, een erkenning van zorgkundigen als essentiële zorgverstrekkers, een financiële ondersteuning voor de uitbouw en het onderhoud van eigen digitale systemen, een permanente opdracht voor administratieve vereenvoudiging en een grotere vrijstelling of vermindering van RSZ-bijdrage voor loontrekkende thuisverpleegkundigen. Tot slot streeft WGK naar een correcte integratie van de nieuwe rol van thuisverpleegkundigen in het gestructureerde zorgteam.
4. Ondersteuning voor innovatie
WGK ziet de meerwaarde van toenemende digitalisering om de kwaliteit van zorg te verbeteren, maar vraagt de ondersteuning om één of meerdere concrete voorstellen per jaar volledig uit te werken rond innovatie, inclusief de nodige regelgeving en financiering.
5. Elektrificatie van het wagenpark
Om aan de gewenste elektrificatie van het wagenpark te voldoen vraagt WGK om de wagens van zorgverleners in de thuisverpleging te beschouwen als een dienstwagen en om financiële steun te bieden voor de overgang naar elektrische voertuigen, naar analogie met andere sectoren.
Het volledige memorandum vind je hier.