Wist je dat: jaarlijks 600.000 Belgen getroffen worden door griep?

Cijfers en informatie via gezondbelgie.be, een initiatief van Sciensano, KCE, RIZIV en de FOD Volksgezondheid.

Context

Gemiddeld worden in België jaarlijks ongeveer 600.000 mensen getroffen door griepachtige aandoeningen. Of ongeveer 5 procent van de totale bevolking. In 50 à 60 procent van de gevallen gaat het ook effectief over de griep. Deze cijfers liggen in lijn met de rest van Europa. Griep is een goedaardige ziekte, maar vraagt in 2 à 3 procent van de gevallen toch een ziekenhuisopname.  Daarvan ontwikkelt 13 procent ernstige complicaties. In 91 procent van de gevallen gaat het om personen met een bestaande comorbiditeit. Van de mensen met complicaties, sterft 6 procent. Meer dan 80 procent van deze overlijdens bevinden zich in de leeftijdscategorie 65+.

Griepaal syndroom

Het griepaal syndroom heeft symptomen zoals koorts, koude rillingen, slapte, droge hoest, geen eetlust, spierpijn en misselijkheid. Het wordt veroorzaakt door influenzavirus, het parainfluenzavirus, adenovirus, RSV of Mycoplasma pneumoniae. De influenza A(H1N1) en A(H3N2) virussen evenals het influenza B-virus zijn de oorzaak van seizoensgriepepidemieën in België. Het is niet makkelijk te onderscheiden van andere luchtweginfecties. De WHO definieert griepaal syndroom als een acute luchtweginfectie met koorts boven de 38°C en met een aanvang binnen de laatste tien dagen.

Sciensano coördineert peilnetwerken van huisartsen en ziekenhuizen om de permanente bewaking van de incidentie van griep/griepaal syndroom en de intensiteit en ernst van griepepidemieën te waarborgen. De epidemische drempel is het minimum aantal huisartsenconsulten voor griepachtige symptomen per 100.000 inwoners per week dat nodig is om officieel van een epidemie te spreken. Dit aantal wordt berekend door het European Centre for Disease prevention and Control (ECDC) en varieerde in de afgelopen vijf jaar tussen 135 en 157 huisartsenbezoeken per 100.000 inwoners.

De griep 2018-2019

De Belgische griepepidemie duurde in 2018-2019 acht weken. Het aantal griepgevallen lag het hoogst van 21 januari tot 27 januari 2019 en van 11 maart tot 17 maart 2019[1]. Gelijkaardig aan voorgaande jaren. Zo’n 506.000 Belgen zouden hun huisarts geraadpleegd hebben met griepachtige symptomen. Indien ze allemaal getest zouden zijn, zouden ongeveer 307.000 effectief besmet geweest zijn. Dit aantal ligt lager dan het griepseizoen 2017-2018.


Bron: Sciensano netwerk van huisartsenpeilpraktijken

Er waren heel wat ziekenhuisopname in 2018-2019 voor ernstige acute luchtweginfecties. Toch was de griepepidemie niet ernstiger dan voorgaande jaren. De gemiddelde verblijfsduur voor een ernstige griepinfectie tijdens dit seizoen was 8,8 dagen, opnieuw vergelijkbaar met de andere seizoenen.

 

[1] Bossuyt N, Bustos Sierra N, Thomas I, Barbezange C. Surveillance of influenza-like illness in season 2018-2019. Brussels: Sciensano; 2020. Available from https://epidemio.wiv-isp.be/ID/diseases/Pages/Influenza.aspx.


Palliatieve cultuur creëren door in te zetten op communicatieve vaardigheden

Probleemstelling

Binnen een woonzorgcentrum (WZC) is een palliatieve cultuur nodig om kwalitatieve palliatieve zorg te verlenen. Het streven naar een gedeelde visie om de zorg voor iedere bewoner te verbeteren, het lijden te voorkomen en te verlichten. Dit van bij aankomst in het WZC tot aan het einde van hun leven. Het aanmoedigen van een open communicatie over dood en sterven ligt aan de basis van deze visie. Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen hoe een palliatieve cultuur gecreëerd kan worden in WZC Lemberge.

Hoe kunnen we een palliatieve cultuur creëren door in te zetten op de communicatieve vaardigheden van zorgverleners om zo de barrières te doorbreken om met een bewoner over het levenseinde in gesprek te treden, rekening houdend met de waarden en normen van iedere bewoner?

FutureProef van Lieselotte De Witte, Jolien De Witte, Yasmine De Vos, Cato Denayer Coetsier, Sarah De Vriendt, Héloïse Callens, studenten verpleegkunde aan de Arteveldehogeschool.

Methode

Om een antwoord te geven op de onderzoeksvraag is er eerste instantie een literatuurstudie uitgevoerd. Communicatie en palliatieve zorgen zijn de inclusiecriteria voor deze studie. Hierin werden een aantal exclusiecriteria opgesteld, zoals een publicatiedatum die niet ouder is dan vijf jaar en er werd enkel op wetenschappelijke databanken gezocht.  Bij het zoeken naar kwaliteitsvolle wetenschappelijke artikelen werd rekening gehouden met de criteria waaraan zo’n artikel moet voldoen. Ook werd gekeken naar de relevantie voor de studie. Deze artikelen werden beoordeeld aan de hand van een checklist die de kwaliteit van wetenschappelijke artikelen nagaat.

Na het lezen van de artikelen uit de literatuurstudie was het merkbaar dat er verscheidene barrières zijn in de communicatie over het levenseinde tussen de patiënt en het verpleeg- en zorgpersoneel. Op basis van deze informatie werd een bevraging afgenomen bij de verpleeg- en zorgkundigen van het WZC Lemberge en de verpleeg-en zorgkundigen van het revalidatiecentrum Lemberge. Er werd op zoek gegaan naar de noden en behoeften van WZC en revalidatiecentrum Lemberge zodat er specifiek voor hen een oplossing gezocht kan worden.

Resultaten

Uit literatuur is gebleken dat gesprekken over het levenseinde zelden worden aangehaald door zorgverleners. Een tekort aan zelfeffectiviteit, kennis, terughoudendheid en tijdsdruk zijn enkele oorzaken.

Uit de bevraging wordt geconcludeerd dat 90 procent van het personeel al geconfronteerd werd met  gesprekken rond het levenseinde. Zo’n 67 procent vindt van zichzelf dat ze te weinig communicatieve kennis bezitten rond dit thema en 87 procent vindt dat er te weinig aandacht wordt besteed aan palliatieve zorg op het werk.

Effectievere programma’s voor training in communicatieve vaardigheden beïnvloeden de zelfeffectiviteit en communicatie van hulpverleners positief in een palliatieve setting. Het belang van continue opleiding wordt bewezen. Zorggesprekken worden het best gevoerd met verpleeg- en zorgpersoneel waarmee de bewoner het meest vertrouwd is. Alsook moet er rekening gehouden worden met de migratieachtergrond van de bewoner. Uit onderzoek blijkt dat zij vaak een andere kijk hebben op palliatieve zorgen en dat een slechte prognose minder openlijk besproken wordt. Er wordt op verschillende barrières gestoten tijdens een levenseinde gesprek. Voorbeelden zijn: terughoudendheid en angst bij verpleegkundigen om iets fout te zeggen. Uit de literatuur kan geconcludeerd worden dat er nog te weinig kwalitatieve gesprekken omtrent het levenseinde plaatsvinden.

Conclusie

Uit literatuur is gebleken dat effectieve programma’s voor training in communicatieve vaardigheden de zelfeffectiviteit en communicatie van hulpverleners in een palliatieve setting positief beïnvloedt.  Alsook blijkt uit de bevraging die afgenomen werd in het WZC Lemberge dat 67 procent van verpleeg- en zorgkundigen vinden dat ze te weinig communicatieve kennis bezitten rond het thema levenseinde en communicatie over de dood. Daaruit werd besloten om een prototype te creëren met als doel de communicatie van verpleeg- en zorgkundigen te verbeteren.


Interventies door borstkankerverpleegkundigen

Zijn individuele interventies door gespecialiseerde borstkankerverpleegkundigen (SBCN) effectief om vrouwen te ondersteunen in de impact van borstkanker op hun levenskwaliteit?

in samenwerking met CEBAM, Cochrane Belgium

Context

Borstkanker is wereldwijd de meest voorkomende ziekte bij vrouwen. Deze aandoening heeft inmiddels een goede kans op overleving, maar leidt tot specifieke mentale, emotionele en sociale noden. SBCN leren de patiënten kennen van bij de diagnose en begeleiden hen doorheen hun proces. Ze voorzien informatie, bieden emotionele ondersteuning afgestemd op de individuele noden en zorgen voor continuïteit.

Selectiecriteria voor studies

De review includeerde experimentele studies (tot juni 2020) over psychosociale interventies door SBCN bij vrouwen met borstkanker. Belangrijkste uitkomstmaten waren levenskwaliteit, angst, depressie en tevredenheid.

Samenvatting resultaten

Deze Cochrane review3 is gebaseerd op veertien studies met 2.905 vrouwelijke borstkankerpatiënten. Hun leeftijd varieerde tussen 48 en 64 jaar. Acht studies vergeleken individuele zorg door SBCN met standaardzorg. Na individuele zorg was zowel de algemene als de kankerspecifieke levenskwaliteit tussen 9 weken en 18 maanden gelijk aan of iets beter. Angst en depressie namen licht af. Tevredenheid met de zorg, gemeten in twee studies, was hoog in één studie en even hoog als de controlegroep in de tweede (alle uitkomsten lage zekerheid).

Vijf studies vergeleken de gespecialiseerde zorg met een andere vorm van ondersteuning. Dit bewijs heeft een zeer lage zekerheid en dus weten we niet of interventies door SBCN alleen beter zijn dan een combinatie met ondersteuning door derden (vrijwilligers, psychologen).

Twaalf studies bestudeerden het effect van telefonische opvolging door SBCN. Er is waarschijnlijk geen verschil tegenover de standaardzorg in levenskwaliteit, psychologische afwijkingen, gevoelens van controle, emotioneel functioneren of angst (matige zekerheid). De tevredenheid met deze telefonische opvolging na 1 tot 5 jaren was even hoog of hoger dan met standaard zorg.

Conclusie

Individuele interventies door gespecialiseerde borstkankerverpleegkundigen kunnen leiden tot vergelijkbare of misschien betere psychosociale ondersteuning van vrouwen met borstkanker, maar de zekerheid van bewijs is laag.

Implicaties voor de praktijk

De functie van deze gespecialiseerde verpleegkundigen is volop in ontwikkeling. Het is daarom nuttig om de rol van deze verpleegkundige en hun aandeel in elk team helder te omschrijven. Dit kan helpen om hun ervaring efficiënt in de praktijk om te zetten, en bovendien op die manier bijdragen aan het onderbouwen van bijkomend onderzoek.

 

Referenties

1 Center for Evidence-Based Medicine (CEBAM), Cochrane Belgium, Belgian Interuniversity Collaboration for Evidence-based Practice (BICEP): a Joanna Briggs affiliated Center

2 Karel De Grote Hogeschool Antwerpen

Brown  T, Cruickshank  S, Noblet  M. Specialist breast care nurses for support of women with breast cancer. Cochrane Database of Systematic Reviews 2021, Issue 2. Art. No.: CD005634. DOI: 10.1002/14651858.CD005634.pub3. Accessed 23 June 2021.

 

Raadpleeg de volledige tekst van deze Cochrane review via de Cebam Digital Library for Health (www.cebam.be/nl/cdlh of www.cebam.be/fr/cdlh).


Samen de lat van zorgkwaliteit hoger leggen

Flanders Quality Model, gekend als FlaQuM[1], het nieuwe Vlaamse kwaliteitsmodel voor zorgorganisaties, is een werk van lange adem en van een breed expertiseteam. Het is een eerste, grote stap naar een duurzaam kwaliteitsbeleid in de Vlaamse ziekenhuizen. Was er dan een nieuw model nodig? Waren we niet goed bezig? “Absoluut wel, maar we moeten ons blijven afvragen waar we mee bezig zijn en verder groeien”, zegt prof. Dr. Kris Vanhaecht

Zorgkwaliteit is niet iets dat je oplegt vanuit een bestuur en dat vervolgens maar gerealiseerd moet worden aan de hand van regels en protocollen. Het is wel samenwerken aan een slingerbeweging tussen technische kwaliteit en doen wat goed is voor de zorgvrager. “Vlaamse ziekenhuizen investeerden fors in kwaliteit en patiëntveiligheid, met accreditaties, kwaliteitsindicatoren, inspecties en verbeterprojecten. Toch zagen we dat de laatste jaren het technische aspect wat de bovenhand kreeg. Een evaluatie was dus nodig”, vertelt professor Kris Vanhaecht. Hij doceert kwaliteit en patiëntveiligheid aan de KU Leuven en begeleidt samen met professor Dirk De Ridder het volledige onderzoek met doctoraatsstudenten en internationale experts vanuit de leerstoel Future of Hospital Quality aan het LIGB, toegekend door Zorgnet-Icuro en de leerstoel Duurzaam kwaliteitsbeleid van het Sint-Trudo Ziekenhuis in Sint-Truiden. “Onze drie doctoraatsstudenten komen uit een ander vakgebied en bestuderen elk een ander onderdeel, dat bijdraagt tot een duurzaam kwaliteitsmodel voor de Vlaamse ziekenhuizen. Jonas Brouwers is arts en voert onderzoek naar concrete aanbevelingen voor het beleid. Astrid Van Wilder is apotheker en bekijkt de kwaliteitsevolutie aan de hand van 18 miljoen MZG’s uit de voorbije tien jaar. Fien Claessens is verpleegkundige en zij werkte een gedetailleerde roadmap uit waar we vandaag mee aan de slag gaan voor duurzame kwaliteit.”

Photo by Dries Renglé

Die roadmap kwam tot stand na een intensieve literatuurstudie en diepte-interviews met verschillende stakeholders uit de sector. “Je hebt zes basisdimensies die behoren tot het multidimensionaal FlaQuM visiemodel: veiligheid, efficiënt, effectief, tijdig en toegankelijk, gelijk en duurzaam. Waar veiligheid de laatste tien jaar dominant was, mogen we die andere dimensies niet uit het oog verliezen”, vertelt professor Vanhaecht. “Die zes onderdelen omkaderen de vier basiswaarden voor goede zorg: empathisch en vriendelijk, waardig en respectvol, holistische en partnerschap. Twintig jaar geleden werden de zes basisdimensies van kwaliteit opgesteld: veilig, effectief, efficiënt, tijdig, billijk en patiënt centraal. Deze zes basisdimensies zijn nog steeds actueel, maar ook de ecologische voetafdruk speelt een grotere rol, de plaats van zorg voor patiënten en medewerkers is gewijzigd, er is meer nood aan transparantie, aandacht voor veerkracht alsook leiderschap en zorg op zich is gewoon veel complexer geworden. Je zit met externe klanten – de zorgvragers, en met interne klanten – je medewerkers. Daarom is goede zorg vandaag ook de persoon centraal zetten. Enerzijds is dat aandacht hebben voor de zorgvrager, anderzijds voor de zorgverlener. Wat hebben zorgverleners nodig om zich goed te voelen in hun vel en in hun team? Ook zelfzorg komt hier aan te pas. Door daar rekening mee te houden verhoog je de veerkracht van onze zorgverleners.”

Kwaliteit is van iedereen

Vanuit het visiemodel werkte het team het managementmodel of co-creatiemodel uit. Het zijn bouwstenen die iedere persoon of afdeling binnen een ziekenhuis kan helpen om duurzame en kwalitatieve zorg te realiseren. De zes pijlers of drivers van het model klikken als tandwielen in elkaar. Zo wordt de kwaliteitsmotor draaiende gehouden. Centraal in die motor zijn kwaliteitsverbetering, kwaliteitsontwerp en -planning en kwaliteitsopvolging. “Om die drie drivers te laten werken, is een sterke kwaliteitscultuur op de werkvloer nodig”, licht Fien Claessens toe. “Daar komt leiderschap in zicht, maar daar beperkt het zich niet toe. Van de verpleegkundig directeur tot de verpleegkundige aan het bed: iedereen moet nadenken over kwaliteit en hoe ze dit willen uitdragen. Een kwaliteitscultuur verandert pas als iedereen zich aanpast. Kwaliteit is van iedereen en uit zich in de kleinste zaken die iets voor een andere persoon kunnen betekenen. Je kan voor jezelf kijken wat je belangrijk vindt, maar je kan dit ook met je afdeling bespreken. Hoe debriefen we? Hoe spreken we de zorgvrager aan? Hoe melden we fouten en hoe gaan we er mee om?”

Dan hebben we het nog niet over kwaliteitscontext gehad? “De context van de organisatie heeft invloed op alle andere pijlers en  je hebt zowel interne als externe factoren”, zegt professor Vanhaecht. “De coronacrisis is zo’n externe factor, maar de financiële middelen van een organisatie, een hoog ziekteverzuim, een onveilige psychologische cultuur of incompetente stadmedewerkers, dat is interne keuken. De context beïnvloedt de andere pijlers en daarmee dient rekening gehouden te worden in onze doelstellingen alsook in de verbetermogelijkheden.”

Opvolgen en herhalen

Het co-creatiemodel bestaat niet uit regeltjes die opgelegd worden. Het is een soort gezamenlijke intuïtie die aangeleerd moet worden. De slogan van FlaQuM is niet voor niets samen de lat hoger leggen. “Je houdt rekening met het team en met je interne organisatie”, zegt professor Vanhaecht. “Vandaag gaan we zelfs verder. We merken dat FlaQuM ziekenhuizen samen gaan zitten om kennis te delen en samen te leren. En dat is goed, want die lat hoger leggen is nodig omdat we naar meer kijken dan enkel de veiligheid, zoals we de afgelopen 10 jaar voornamelijk deden.”

In dit nieuwe kwaliteitsmodel is het ook gedaan met de cultuur van “meten om te meten”. Opvolging en monitoring wordt doelgerichter aangepakt. Ook daar is in het co-creatiemodel aan gedacht. “Die zes drivers kregen negentien bouwstenen en 104 actievelden die je helpen om kwaliteit duurzaam te integreren of verbeteren in je team”, vertelt Fien Claessens nog. “Je vertrekt vanuit kwaliteitsontwerp- en planning en werkt zo naar de kwaliteitscultuur toe. Daar zitten steeds belangrijke aandachtspunten bij, zoals rekening houden met de betrokkenheid van al je stakeholders. Ook reflectie mag je niet verwaarlozen: waarom doen we dit, waarom voeren we een nieuw protocol in, past een bepaalde maatregel wel binnen ons team? Die maatregelen en protocollen moet je dan nog communiceren en – belangrijker nog – die communicatie herhalen op verschillende manier. Je boodschap naar verpleegkundigen is niet dezelfde boodschap naar een logistiek medewerker of zorgvrager.” Wanneer je aankomt bij het niveau van de kwaliteitscultuur mag je niet vergeten dat er voortdurend moet bijgeleerd en geïnnoveerd worden. Zo werk je aan een duurzame kwaliteit, met een motor die draait en iedereen die meewerkt op een correcte en empathische manier.

Basis van zorg

Betekent het co-creatiemodel dan geen extra werk voor de verpleegkundige? “Neen, ik denk het niet, het vraagt wel anders denken dan vroeger, minder in regeltjes en vinkjes zetten. Je gaat terug naar de reden waarom je verpleegkundige geworden bent. Terug naar de basis van goede zorg. Want je werd verpleegkundige om voor mensen te zorgen, niet om veiligheidsstandaarden na te leven. Door ook aandacht te hebben voor het welzijn van iedere persoon binnen de organisatie en in te spelen op hun problemen, verhoogt dat ook de veerkracht waardoor je net meer energie en motivatie uit je werk put. Dat is dan ook de reden waarom ook verpleegkundigen nauw betrokken moeten worden bij de uitwerking van FlaQuM binnen je organisatie. Een oproep aan de verpleegkundigen is dan ook om hun ervaring, expertise en leiderschap te tonen en nog meer dan vroeger mee te bouwen aan het toekomstig kwaliteitsbeleid.”

Fien Claessens was voor de start van haar doctoraatsstudie actief als verpleegkundige in het Sint-Trudoziekenhuis. In haar doctoraatstudie volgt ze alles nauw op en dankzij de Sint Trudo leerstoel aan het LIGB doet het ziekenhuis dienst als een soort van superlabo om de theorie meteen aan de praktijk te toetsen. Daar kan ze rekenen op de steun van het bestuur, de directie, de stafdienst alsook het medisch en het verpleegkundig departement; Maar het doctoraatsonderzoek wordt veel breder uitgewerkt dan enkel binnen Sint Trudo. Alle modellen werden ontwikkeld op basis van gedegen wetenschappelijk onderzoek. “De 104 actievelden hebben we niet zomaar ergens geplukt. Elk actieveld wordt ondersteund door minimum drie internationale studies”, zegt professor Vanhaecht. “Een intensieve studie die Fien onderbouwde met de hulp van internationale experts door de middelen uit de beide leerstoelen. We zijn hen dan ook zeer dankbaar hiervoor. Nu gaan we nog een stap verder en starten met proeftuinen in een twintigtal Vlaamse ziekenhuizen. Over een periode van één tot drie jaar leiden we hen op om te leren werken met het model. We kijken ook naar samenwerkingen met andere studies, zoals het Magnet4Europe-project onder leiding van Walter Sermeus, dat belangrijk is voor de verpleegkundige directie in vele deelnemende ziekenhuizen. Daarin zitten Europese en Amerikaanse ziekenhuizen samen over het verpleegkundig beleid. De sterke punten die uit dat onderzoek naar voor komen, kunnen zeker in het algemene model van FlaQuM geïntegreerd worden. Ook dat is een manier van samenwerken, van co-creëren en van elkaar versterken.”

 

Voor meer informatie over FlaQuM, zie www.FlaQuM.org of contacteer de projectmanager Charlotte.Vanderauwera@kuleuven.be

 

[1] Vanhaecht, K., Claessens, F., Van Wilder, A., Brouwers, J., De Ridder D. (2021). Vlaams kwaliteitsmodel FlaQuM. Duurzaam werken aan kwaliteit in de algemene ziekenhuizen. Cahier Zorgnet-Icuro,.


Cruciale rol van de verpleegkundige in het GGZ-aanbod

Het nijpend tekort in de GGZ is niemand onbekend. De in juli aangekondigde extra investeringen door de Vlaamse regering komen dan ook niets te vroeg. Om de juiste zorg aan te bieden op het juiste moment en afgestemd op de zorgvrager is de rol van de psychiatrisch verpleegkundige van onschatbare waarde. Al is daar momenteel geen financiële erkenning voor. De volledige werkgroep GGZ van het NVKVV werkte een voorstel uit om die rol duidelijker te kaderen, vooral voor mensen met psychisch lijden in de eerstelijn. Hanne Vandewiele, Verpleegkundig Specialist Psychiatrie in UZ Gent en lid van de werkgroep legt uit.

Eind 2020 diende Kamerlid Els Van Hoof een wetsvoorstel in om van psychologisch consulent een erkend geestelijk gezondheidszorgberoep te maken. Het doel: het ambulant GGZ-aanbod toegankelijker en efficiënter organiseren. De werkgroep GGZ van het NVKVV sluit zich hier bij aan en pleit voor een billijke vergoeding voor de prestaties van autonome psychiatrisch verpleegkundigen, hetzij via nomenclatuur, hetzij via financiering. Ook bijkomende financiering om dit via ziekenhuizen te stimuleren, is een mogelijkheid. “Onze werkgroep stelde in juni een uitbreiding op het wetsvoorstel voor. Een psychiatrische verpleegkundige is uitstekend geplaatst om zorgvragers in het dagelijkse leven te ondersteunen. En zo de hiaten in het huidige aanbod op te vangen. We zien dit als een complementair verhaal op het bestaande GGZ-aanbod. Alleen is dit nu niet voorzien in de nomenclatuur”, legt Hanne uit.

Unieke gepersonaliseerde aanpak

Ambulante consultaties bij een psychiatrisch verpleegkundige worden vandaag niet terugbetaald. Deze extra kost wordt meestal doorgerekend naar de zorgvrager, die het vaak financieel niet zo breed heeft. “En net deze mensen kunnen de extra zorg goed gebruiken”, zegt Hanne. “Bovendien is de verpleegkundige de ideale verbinding tussen therapie en het leven van alledag. Ze zijn nauwer betrokken bij de persoon, kennen daarom de persoonlijke problematiek zeer goed en kunnen sneller en vroeger signalen opvangen.” De psychiatrisch verpleegkundige biedt met andere woorden de houvast die een zorgvrager nodig heeft om zaken die in de therapie naar boven komen om te zetten in de praktijk en vast te houden door een nauwere opvolging . “In vaktermen noemen we dit de skilled companion. Iemand die een helikopterzicht heeft over de leefcontext, die het brede netwerk rond de zorgvrager kent en kan inschakelen. En die over verschillende levensdomeinen informatie of vaardigheden bijbrengt, volledig afgestemd op de unieke situatie van de zorgvrager.”

Complementair verhaal

Psychiatrische verpleegkundigen dragen ertoe bij dat de stap naar het echte leven vlotter verloopt na bijvoorbeeld een opname. “Nu is er een lacune op dat vlak. Door bredere ondersteuning te bieden aan de zorgvrager verkleinen we bovendien de kans op heropname”, vertelt Hanne. Een ander aspect is dat van preventie en vroegsignalering. “Omdat de verpleegkundige dichter bij de zorgvrager staat en het contact in vele gevallen laagdrempeliger is voor de zorgvrager en zijn entourage, kan de verpleegkundige ook beter aan preventie doen. Of tijdig signalen opvangen zodat de persoon sneller de stap zet naar de geestelijke gezondheidszorg die hij nodig heeft. Zo kunnen we ernstigere problemen voorkomen of net zorgen dat mensen met ernstige chronische klachten (EPA’s) niet afhaken of ontmoedigd geraken.” Het is met andere woorden een aansluiting op het bestaande GGZ-aanbod, maar in een toegankelijke context die de juiste hulp(verlener) dicht bij de juiste zorgvrager brengt.

Inzetten op preventie en gebruik maken van een bredere groep werkkrachten zal ook de problematiek van de lange wachtrijen ten goede komen. “We moeten onze GGZ efficiënter en effectiever benutten in al zijn facetten, dus zowel in de ambulante zorg als in de zorginstellingen. De psychiatrisch verpleegkundige vormt hierbij een mooie link tussen de verschillende betrokken disciplines. En dit draagt bij tot de kwaliteit van de zorg en dus tot het welzijn van de zorgvrager. De volgende stap is nu dat onze werkgroep GGZ samenzit met Kamerlid Van Hoof om dit verder uit te diepen.”


Duurzaam streven naar kwalitatieve, persoonsgerichte zorg

Accreditaties zijn een manier om de kwaliteit van zorginstellingen en -organisaties aan te tonen en te waarborgen. Het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen gaat momenteel voor een derde accreditatie en werkt daarvoor volgens de normen van Qualicor Europe. “Accreditatie is nooit ons doel, wel een middel om de kwaliteit van onze zorg te waarborgen”, zegt Katalien Dendooven, algemeen directeur van het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen.

Een accreditatie is een label voor kwaliteitsvolle en veilige zorg, toegekend door een externe organisatie en op basis van een aantal normen. Thuisverplegingsorganisatie Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen beschikt al over twee accreditaties, die ze behaalden via Accreditation Canada. “Voor externen lijkt dit misschien een vreemde keuze”, geeft Katalien Dendooven toe. “Maar toen we in 2014 aan ons accreditatieproces begonnen, stonden zij op het vlak van thuisverpleegkunde al veel verder dan NIAZ, dat zich toen vooral op ziekenhuizen focuste. We behaalden onze accreditaties uiteindelijk in 2016 en in 2019. Nu gaan we dus voor een derde, samen met Qualicor Europe, de nieuwe naam van NIAZ.”

De kwaliteit hoog houden is voor het Wit-Gele Kruis een prioriteit. Zowel binnen de organisatie als naar de zorgvragers en de partners toe. Ook de andere provincies van het Wit-Gele Kruis behaalden verschillende accreditaties of zitten volop in het accreditatieproces. “Onze samenwerking met Qualicor Europe was snel beslist”, vertelt Katalien. “Het gaat om dezelfde normen als bij Accreditation Canada, maar het hele proces verloopt in het Nederlands. Zij kennen de context en regelgeving in de Vlaamse en Nederlandse zorgsector zeer goed. Zo zal alles een pak efficiënter gaan.”

Blijven groeien

Toch worstelde Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen met de vraag hoeveel accreditaties ze nog wilden halen en welke groeimarge daar nog op zat. Vragen die beantwoord werden door Qualicor Europe. Zij bieden verschillende sequentiële audits aan gedurende vijf jaar en dit op verschillende niveaus van de organisatie, uiteraard binnen zorg, maar ook wat betreft andere processen zoals HR of governance. “En dat sluit helemaal aan bij onze ambities om voortdurend onze vinger aan de pols te houden en te blijven werken aan kwaliteitsvolle zorg in al zijn aspecten. Zo’n accreditatie bestaat uit meerdere sequentiële audits en houdt een organisatie scherp. Het is een middel om langdurige kwaliteitsprocessen te implementeren waar zowel zorgverleners als zorgvragers beter van worden. Als je enkel de kwaliteit hoog zet om een kwaliteitslabel te behalen en daarna alles in elkaar laat vallen, dan hou je het niet vol. En je medewerkers ook niet.”

Investeren in een kwaliteitslabel rendeert volgens Katalien zeker. “Zo’n proces is intens. Je moet de normen kennen, checken of je de juiste procedures hebt, interne audits en opleidingen organiseren, … Eind 2022 is onze eerste sequentiële audit met Qualicor Europe. We zijn volop bezig aan de voorbereiding daarvan. Ook onze nieuwe mensen die nog geen accreditatietraject hebben meegemaakt, willen we helemaal meekrijgen in dat kwaliteitsverhaal. Met een accreditatie bied je hen duidelijke richtlijnen voor veiligheid en kwaliteit. En daar worden alle partijen in het verhaal beter van.”


De preventieve aanpak van thuisverpleegkundigen bij ouderen met suïcidaliteit

Tijdens de literatuurstudie bleek dat thuisverpleegkundigen dicht bij de patiënt staan, waardoor ze vanuit een vertrouwensrelatie preventief te werk kunnen gaan. Tijdens het praktijkonderzoek stonden de noden centraal die verpleegkundigen ervaren in de communicatie en omgang met patiënten met suïcidale gedachten.

Context

Het suïcidecijfer bij ouderen ligt relatief hoog. Er treedt een stijging op van het suïcidecijfer vanaf de doelgroep 65- tot 69-jarigen. De stap zetten naar een zorgverlener is voor veel ouderen nog zeer groot waardoor detectie door de verpleegkundigen zeer belangrijk is. Communicatie is hierbij een effectieve methode om het probleem in kaart te brengen.

Methode

Via een e-mail is er contact gezocht met verschillende thuiszorgorganisaties. Maar daar kwam weinig respons op. Met drie geïnteresseerde organisaties werd een vergadering georganiseerd ter verduidelijking van het onderwerp van dit onderzoek. Nadien is er besloten om met een organisatie verder te gaan om optimaal op de noden te kunnen inspelen.

Resultaten

Vanuit de overheid wordt ingezet op suïcidepreventie door middel van een gezondheidsdoelstelling, die ook kan toegepast worden op de oudere zorgvrager. De cijfers tonen aan dat het aantal suïcides bij ouderen in 2016 aanzienlijk minder was dan in het jaar 2000. Toch zijn er heel wat ouderen met suïcidale gedachten die niet of nauwelijks worden opgemerkt. Er heerst ook een groot taboe over communicatie bij suïcide, wat het moeilijker maakt om het risico op suïcide in te schatten en hier als hulpverlener preventief op in te gaan. Onderzoek toont dan ook aan dat er nood is aan deskundigheidsbevordering op het vlak van kennis, attitude, zelfvertrouwen en voornamelijk communicatie. Door met thuiszorgorganisaties grondig in gesprek te gaan, is besloten om een nodenanalyse op te maken. Dit werd uitgevoerd aan de hand van een enquête. Bij elke organisatie was er vraag naar verduidelijking over communicatie en doorverwijzing.

Conclusie

Verpleegkundigen zijn een belangrijke factor bij het doorbreken van het suïcidaal proces. Er is gebleken dat communicatie een effectieve methode is om preventief te handelen. Uit de noden die voortgekomen zijn uit de enquête, is er een informatieplatform ontwikkeld op maat van de organisatie. Hier kunnen verpleegkundigen een beroep doen wanneer nodig. Algemeen kan gesteld worden dat dit een zeer relevant en actueel onderwerp is. Gezien de complexiteit en diversiteit van het thema is het noodzakelijk om dit verder bespreekbaar te maken en hier verder onderzoek naar te doen. De coronacrisis maakte dit nog meer duidelijk.

De studenten

Ellen Vandewalle, Ilke Van Branteghem, Lies De Mot en Tahnee Ackermann studeerden in juni 2021 af als bachelor verpleegkundigen aan Odisee Hogeschool Aalst. Gedurende twee jaar werkten ze aan een bachelorproef waaruit blijkt dat suïcide een algemeen volksgezondheidsprobleem is dat alleen maar zal toenemen in de toekomst. Net om die reden kozen de studenten voor dit maatschappelijke onderwerp.


De impact van de zorg op het klimaat: "We zijn geen propere sector"

Het weer liet zich afgelopen zomer niet van zijn beste kant zien: verschillende plaatsen in de wereld kreunden onder extreme hitte of kregen te maken met hoosregen en zware overstromingen, zoals ook in ons land gebeurde. Over de boosdoener heerst weinig twijfel: de klimaatopwarming. En hoewel de zorg hier vooral ‘slachtoffer’ van is, door een stijgend aantal patiënten en toegenomen werkdruk, moeten we het hand ook in eigen boezem durven steken. We zijn geen propere sector, we dragen zelf ook bij aan het probleem. Hoe kan het beter?

Charlotte Scheerens is als onderzoekster al jarenlang bezig met onderzoek naar de impact van het klimaat op de gezondheid, en naar de manier waarop we de zorg weerbaar kunnen maken tegen de effecten van de klimaatopwarming. “Er zijn landen waar de impact al sterk voelbaar is”, weet ze. “Ik denk dan vooral aan Azië en delen van Afrika. Maar dit is een globaal probleem. We krijgen er allemaal mee te maken. Ook België.” Het meest opvallende bij ons zijn de hittegolven, meent ze. “Dat hebben we vorig jaar duidelijk gezien. Hogere temperaturen gaan vaak samen met hoge ozonconcentraties en veel fijnstof in de lucht. Vooral ouderen en pasgeboren baby’s lijden daaronder. Tijdens zo’n golf piekt het aantal klachten van astma-aanvallen, ademhalingsproblemen en uitputtingsverschijnselen. Er is telkens een stijging in de sterftecijfers.” Een ander probleem, dat ook bij ons merkbaar is, is de toename van het aantal pollen. “We zien veel meer allergische reacties en effecten die we aan allergische aandoeningen kunnen koppelen. En wat wellicht nog problematischer is: er zijn indicaties dat, door de opwarming, meer tropische ziektes ingang vinden in ons land.”

Pijnpunten

De oorzaak van het probleem is duidelijk: de klimaatopwarming. Daar draagt ook de zorg aan bij, zo blijkt. “Belgische cijfers zijn nog niet beschikbaar, maar in Nederland is de zorgsector verantwoordelijk voor 7 procent van de totale CO2-uitstoot, en men gaat ervan uit dat de cijfers bij ons ongeveer gelijklopen. Als je weet dat de Vlaamse landbouw vorig jaar verantwoordelijk was voor 6 tot 9 procent van de broeikasgassen, begrijp je dat de impact van de zorg niet te verwaarlozen is. Nu, er zijn verzachtende factoren: tot 50 procent van de werkende bevolking werkt in de zorg. Het is een zeer grote sector met veel energieverbruik. Maar er zitten toch een aantal pijnpunten. Ongeveer 5 procent van het bedrijfsafval in Vlaanderen is afkomstig van de zorg. Het grootste deel daarvan wordt verbrand. Er zitten aanzienlijke resten van medicijnen in het oppervlaktewater. Een ander punt is de mobiliteit. De afstand die de Vlaamse thuiszorg dagelijks aflegt, is gelijk aan twee keer de wereld rond. Dat kan tellen.”

Rol verpleegkundigen

Kant-en-klare oplossingen zijn er niet, maar Charlotte ziet wel mogelijkheden. “Er kan nagedacht worden over groene alternatieven voor het vervoer of voor efficiënter vervoer. Qua energieverbruik zouden we minder gebruik moeten maken van wegwerpmateriaal. En ook over medicijngebruik kan nagedacht worden. Kunnen we anders en/of minder voorschrijven, op welke manier stellen we de medicijnen beschikbaar, kunnen we op een bepaalde manier medicatie die over datum is zelf bij mensen ophalen zodat ze correct gerecycleerd kunnen worden?”

Ook wij, verpleegkundigen, kunnen hier een rol in spelen. Charlotte: “Tijdens huisbezoeken bijvoorbeeld, kunnen verpleegkundigen hun patiënten informeren over het recycleren van medicatie, of over preventie in geval van een hittegolf.  Als eerstelijnswerker staan ze dicht bij de patiënt, en hebben ze een niet te onderschatten rol in die bewustwording. In bredere zin zie ik een rol voor ziekenhuizen. Er is een mooi project, Global Green and Healthy Hospitals. Ziekenhuizen kunnen daarbij aansluiten en krijgen dan ondersteuning in de transitie naar een groene zorg. Heel interessant.”

Signaal

Blijft natuurlijk de vraag of het ethisch is dat we – kort door de bocht geformuleerd – het klimaat vervuilen om mensen te redden, maar door onze vervuiling tegelijk ook mensen ziek maken. Charlotte: “Het is duidelijk: we moeten en kunnen stappen ondernemen die ervoor zorgen dat we mensen kunnen blijven verzorgen zonder dat de impact op het milieu en dus mettertijd ook op de gezondheid vergroot. En dat moet nu. Er zijn goede initiatieven, zoals de Green Deal Duurzame Zorg. Dat is een initiatief van de overheid om samen met de zorgsector duurzame oplossingen en acties uit te werken. Nederland staat daarin verder: zij hadden in 2015 al een Green Deal en zitten intussen aan de tweede versie. Dat is een signaal. Er kan absoluut winst geboekt worden. Als er vanuit het bestuur en de regering initiatieven worden genomen, zullen de sectoren volgen. Ook de zorg.”

Global Green and Healthy Hospitals

Het Global Green and Healthy Hospitals-project is een globaal project dat via innovatie, vindingrijkheid en investeringen de gezondheidssector wil vernieuwen en een gezonde toekomst voor mens en planeet wil bevorderen. Het project heeft meer dan 1.450 leden in 72 landen. Samen vertegenwoordigen ze de belangen van meer dan 43.000 ziekenhuizen en gezondheidscentra.

Meer info: www.greenhospitals.net

De Green Deal Duurzame Zorg

De Green Deal Duurzame Zorg is een initiatief van de Vlaamse overheid. De bedoeling is om, samen met de zorgsector, een platform op te zetten met duurzame oplossingen en acties. Bijvoorbeeld: welke maatregelen kunnen de aanwezigheid van farmaceutische stoffen in het leefmilieu verminderen?

Meer info: www.departementwvg.be/green-deal-duurzame-zorg

Wat staat in het Klimaatrapport?

Het Klimaatrapport van de Verenigde Naties evalueerde de risico’s van klimaatverandering op onze samenleving. De conclusie van het 4.000 pagina lange document? Het klimaat verandert ontzettend snel en de mens is de grote veroorzaker. “Zonder drastische maatregelen moet de wereld zich opmaken voor fors grotere weersextremen”, staat er te lezen. Door een opwarming van minstens 1,5 graad, zal een hittegolf zich om de vijf jaar voordoen, in plaats van om de vijftig jaar. In België mogen we ons vooral verwachten aan extreme droogtes en extreme neerslag.

Hoe kan je zelf helpen?
– Eet vaker vegetarisch. Bonen en linzen stoten 20 keer minder CO2 uit dan rundsvlees.
– Koop en eet ook zoveel mogelijk seizoensproducten. Zo beperk je een lange transportketen.
– Ook transport is een boosdoener, neem dus wat vaker de fiets of het openbaar vervoer en vermijd vliegtuigreizen.
– Investeer in groene stroom, door voor een groene energieleverancier te kiezen of door je woning goed te isoleren, zonnepanelen of een warmtepomp te installeren.
– Neem een kortere douche en bespaar zo heel wat water.
– Kies voor elektrische apparaten met een A-label.
– Trek de stekker uit van apparaten die je niet gebruikt en doe steeds de lichten uit als je een kamer verlaat.

Het volledige Klimaatrapport lees je hier.


Hoeveel CC mag je in de cuff van een blaassonde spuiten?

Evidence based practice-bronnen opzoeken vereist oefening en een goede vraagstelling. In de JBI Corner beantwoorden we klinische vragen van lezers met behulp van de JBI database. Deze database bevat aanbevelingen gebaseerd op het beste wetenschappelijke bewijs. JBI hanteert standaard categorieën voor aanbevelingen (sterk of zwak) en niveaus van evidentie (level 1 tot 5).

Onderzoeksvraag

Hoeveel CC mag je in de cuff van een blaassonde spuiten?

JBI suggereert goed na te denken over de keuze van katheter om letsel, irritatie en discomfort bij de patiënt tegen te gaan1. Deze keuze dient men goed te documenteren (GRAAD B, zie kader). Evidentie toont aan dat een smallere katheter met een 10ml ballon de kans op letsels in de urethra of residu in de blaas verkleint. (Level 1)2

Waar is dit op gebaseerd?

De algemene aanbeveling is onderbouwd door één praktijkrichtlijn. De graad van aanbeveling is ‘zwak’, GRAAD B (zie kader). De evidentie om smallere katheters te gebruiken is van level 1, in dit geval een nationale op evidentie gebaseerde richtlijn.

Onze bemerkingen en suggesties bij deze vraag

In de evidentie uit de JBI database zijn katheters met een ballon van 10 ml3,4 de standaardkeuze. De gebruikte richtlijn legt uit dat bredere sondes soms gebruikt worden bij patiënten na uitgebreide urologische chirurgie.

Het woord discomfort uit deze raadgeving kan worden geïnterpreteerd als pijn. Indien patiënten pijn ervaren ondanks een juiste locatie, kan het een beetje aflaten op voorwaarde dat er geen lekkage optreedt. Zo kan je wat verlichting bieden. Het documenteren van het type katheter en de inhoud is dan zeker belangrijk, zoals ook in de richtlijn wordt meegegeven.

De huidige vraag geeft geen duidelijkheid over kenmerken van de patiënt, de blaassonde en welke uitkomstmaat belangrijk is. Een algemene vraag leidt tot een algemeen antwoord. Het is aangeraden de vraag zo specifiek mogelijk te stellen. Om welke patiënten gaat het (is leeftijd of geslacht bijvoorbeeld belangrijk)? Gaat het ook om suprapubische sonden? Wat was de uitkomstmaat? Was dit gevaar op infectie of pijn of nog iets anders?

Hoe hebben we dit gevonden?

We zochten in de JBI databank door middel van de ‘advanced search’ tab. Daar vulden we ‘urinary catheter AND bladder AND balloon’ in het veld in waardoor we zes resultaten kregen. Eén daarvan betrof intermittent sonderen en eentje ging over suprapubische sonden. Die twee publicaties bekeken we niet. Bleven over: één recommended practice, één evidence summary en twee systematic reviews. Doorlezen van de overgebleven teksten brengt ons bij de gebruikte recommended practice van Pamaiahgari.1

Wanneer we ‘Bladder AND Balloon’ weg laten, krijgen we 37 resultaten. Ook hier screenen we eerst op titel om niet-relevante publicaties te verwijderen. De twee andere recommended practices blijven nu ook mee over. 2,3

 

Bronnen:

  1. Pamaiahgari, Priyanka. URINARY CATHETERIZATION (SHORT-TERM): SAFE AND EFFECTIVE USE. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI14394.
  2. https://ospguides.ovid.com/OSPguides/jbidb.htm. Geraadpleegd op 2/07/2021.
  3. URINARY CATHETERIZATION: MALE. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI1800.
  4. URINARY CATHETERIZATION: FEMALE. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI1799.


Kinderen met visuele en auditieve beperking dreigen uit de boot te vallen door decreet leersteun

Vanaf 1 september 2022 vervangt het decreet leersteun het huidige M-decreet voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Een goede zaak, vindt de werkgroep Gehandicaptenzorg van het NVKVV, waarin belangrijke centra van zorg en onderwijs vertegenwoordigd zijn. Toch vereist de aanpak van mensen met een visuele en een auditieve beperking extra aandacht. Iets wat vandaag in het decreet ontbreekt.

Jan Lannoy is lid van de werkgroep Gehandicaptenzorg en verpleegkundige bij de vzw Ganspoel. Deze leef- en leeromgeving voor kinderen met een visuele beperking is samen met De Kade en Spermalie een belangrijk expertisecentrum in Vlaanderen. “We begeleiden zowel kinderen in het buitengewoon en gewoon onderwijs, als in hun thuisomgeving”, zegt Jan. “Doorheen de jaren bouwden we heel wat kennis op en die dreigt door het decreet leersteun verloren te gaan.”

Zijn collega en directrice Katrien Strauven treedt hem bij: “Het decreet is een goede zaak om efficiënter te werken en specifieke hulp sneller bij de kinderen te brengen. Het opzet is goed, maar de organisatie werkt niet en de complexiteit komt niet naar voor. Zeker bij kinderen met een visuele beperking, een relatief kleine groep waarvoor historische expertise nodig is. En die bouwden centra zoals Ganspoel gedurende de jaren op. Minister Ben Weyts ziet de doelgroepen met 36 regionale centra te breed waardoor wij vrezen dat kinderen met een visuele beperking uit de boot zullen vallen.”

Expertise samen houden

Het is net de vage omschrijving van wat er met kinderen met een visuele en auditieve beperkingen zal gebeuren, waardoor de werkgroep om een aanpassing vraagt. “Visuele aandoeningen zijn een grote range en sommige daarvan zijn echt zeldzaam”, zegt Sarah Lannoy, algemeen directeur van Ganspoel. “Ook de technologie evolueert constant en niet ieder centrum kan dat blijven opvolgen op investeren in die hulpmiddelen. Er is niet één probleem en één expert. Er begeleiden steeds meerdere mensen. Daarom vinden we het zo belangrijk om die expertise samen te houden.”

“Voor verpleegkundigen is dat niet anders”, zegt Jan. “Ook wij bouwen een knowhow op over het omgaan met een visuele beperking. Dit leer je niet op de schoolbanken, wel in het veld. Hou er ook rekening mee dat veel aandoeningen degeneratief zijn. Visus is een medische diagnose waardoor we voor veel ouders een vertrouwenspersoon zijn. Want ook ouders moeten opgevangen worden wanneer ze de diagnose van hun kind horen. Wij kaderen de medische uitleg van artsen, leggen verslagen en symptomen uit en kunnen eventuele nieuwe technieken introduceren. De werking van centra zoals Ganspoel is zoals dat van een uurwerk. Het zijn allemaal tandjes die in elkaar klikken door de goede samenwerking en de gezamenlijke kennis.”

Daarom pleit de werkgroep en ook de centra voor kinderen met een auditieve en visuele beperking voor een uitzondering voor deze doelgroep. “Maak werk van één aanmeldingspunt en twee scholen. Dat houdt de organisatie simpel en vergroot het werkingsgebied”, zegt Katrien. “Regionaal werken is een logische keuze, maar we mogen de kennis en de middelen niet versnipperen. We moeten inzetten op een professioneel beleid dat de mensen stabiliteit geeft. Door enkel buitengewoon onderwijs overeind te houden, hou je het systeem niet recht. Leersteuncentra zullen zich vergalopperen aan deze doelgroep door het gebrek aan specifiek expertise en ervaring. Laat ons dus bij onze niche blijven, een niche met een aanzienlijke schaalgrootte.”