Leven in een leeftijdsvriendelijke stad

Wie ouder wordt, trekt zich vaak wat meer terug uit het openbare leven. Fysiek en mentaal is het niet altijd even makkelijk om ‘mee’ te blijven. Overheden kunnen heel wat doen om hun oudere burgers toch te blijven betrekken en hen te ondersteunen om gezond en actief ouder te worden. Zo werd Gent afgelopen zomer als eerste stad in Vlaanderen erkend als leeftijdsvriendelijke stad door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).

Sinds 1991 heeft de WHO aandacht voor ouderen, met het opstellen van The United Nations Principles for Older Persons. Deze principes werden het fundament van hun aanpak voor leeftijdsvriendelijke steden. Die kreeg concreet vorm in 2010 en vandaag zijn meer dan vijfhonderd steden over de hele wereld erkend als lid van dat netwerk.

Die erkenning hangt samen met acht domeinen waarop een stad het verschil kan maken voor ouderen, namelijk transport, gezondheidszorg, wonen, sociale participatie, burgerlijke participatie, toegankelijkheid op het openbaar domein en gebouwen, sociale inclusie en inspraak. Die acht domeinen kunnen barrières zijn die het welzijn en de participatie van ouderen in de weg staan, of net springplanken om hun geluk een boost te geven.

Geen enkele van deze domeinen is een eiland. Transport hangt ontegenzeglijk samen met sociale participatie, net zoals toegankelijkheid en sociale inclusie. Door op één van deze domeinen in te zetten, geef je ook de andere een duwtje. Een holistische aanpak vanuit stedelijke overheden maakt het leven van de derde leeftijd een stuk waardevoller. Vanuit de zorg zijn we natuurlijk benieuwd wat dit voor de gezondheid van ouderen betekent: wie langer actief is, heeft meer kans om langer gezond te blijven. Voor wie zorg nodig heeft, zet men in Gent in op een maximale toegang tot een betaalbaar en kwalitatief zorgcontinuüm voor elke inwoner. Daarbij wordt ook informele en mantelzorg niet uit het oog verloren.

Actief, zelfstandig, kwalitatief

De wisselwerking tussen de domeinen betekent dat steden hier doordacht mee aan het werk moeten. De erkenning van Gent volgt op een beleidsnota uit 2020 en is het resultaat van verschillende jaren hard werken en bewuste keuzes maken. “Een stad is pas leeftijdsvriendelijk als iedereen op gelijk welk moment in het leven de kans heeft om deel te nemen aan alle aspecten ervan”, klonk het toen vanuit het stadsbestuur. “Erop toekijken dat elke Gentenaar zo lang mogelijk zelfstandig en kwaliteitsvol kan wonen en leven in zijn buurt, nabije dienstverlening en zorg bieden, mensen samenbrengen en zorgen voor de zorgenden. Dat zijn de prioriteiten voor 2020-2025.” Dat beleid is de voorbije jaren succesvol gebleken en voldoet aan de eisen van de WHO. Gent is voorlopig de enige stad of gemeente in ons land met die erkenning.


Hoe verloopt endometriosezorg in België?

Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) voerde een studie uit om na te gaan welke endometriosezorg in België aangeboden wordt en waar verbeteringen mogelijk zijn. Begin april stelde het zijn beleidsaanbevelingen voor, waarin het onder andere pleit voor de oprichting van erkende endometrioseklinieken en gespecialiseerde expertisecentra, waar multidisciplinaire zorg wordt verleend op maat van de patiënt.

Hoewel ongeveer één op de tien vrouwen aan endometriose lijdt, blijft deze aandoening relatief onbekend. Toen er vanuit een patiëntenvereniging de vraag kwam om richtlijnen en kwaliteitsindicatoren op te stellen rond endometriosezorg, startte het KCE een studie. “Op Europees niveau bestaat al een goede klinische richtlijn, die de Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (VVOG) naar de Vlaamse context vertaalt. Het leek ons dus meer opportuun om te focussen op welke zorg vandaag aanwezig is in België, welke hiaten er zijn en hoe we die zorg kunnen verbeteren”, leggen KCE-onderzoekers Roos Leroy en Fabian Desimpel uit. “Hiervoor pasten we verschillende methodieken toe, zoals het patiëntenperspectief in kaart brengen, de analyse van ziekenhuisgegevens en de bevraging van alle Belgische ziekenhuizen.”

Uiteenlopende aanpak en diverse zorg

Uit de studie bleek dat endometriosezorg sterk verschilt tussen de zorginstellingen. Fabian: “Bovendien is er heel weinig informatie beschikbaar over de kwaliteit van zorg. Naast het gebrek aan data is ook het ontbreken van een specifieke nomenclatuur voor endometriosechirurgie een pijnpunt.”

Op basis van de internationale literatuur en aangevuld met patiëntengetuigenissen, verzameld door twee Belgische patiëntenverenigingen, kreeg het KCE een goed beeld van hoe sommige vrouwen endometriose en de zorg ervaren. “Hierbij moeten we een kanttekening maken”, vult Roos aan. ”Bij zulke getuigenissen komen vaker negatieve ervaringen over de aangeboden zorg aan bod. Die signalen waren heel waardevol voor ons onderzoek, maar geven geen beeld van alle vrouwen met endometriose.”

Multidisciplinaire zorg

Patiënten willen vooral op een respectvolle, empathische manier benaderd worden. Tegelijk vragen ze om een multidisciplinaire aanpak. Roos: “Ze staan vandaag vaak zelf in voor het organiseren en coördineren van multidisciplinaire zorg. Idealiter worden ze omringd door een team waarin naast de huisarts en gynaecoloog ook een fertiliteitsspecialist, psycholoog, kinesitherapeut, pijnspecialist, … beschikbaar is, indien nodig. Endometriose is een chronische ziekte, waarvoor geen definitieve behandeling bestaat. Een operatie biedt geen zekerheid, het vinden van de juiste medicatie is vaak trial-and-error. Daarom willen patiënten dat er eerlijk en transparant gecommuniceerd wordt over de te verwachten effectiviteit en mogelijke nadelige gevolgen van de behandeling.”

Het KCE pleit dan ook voor het opstellen van multidisciplinaire endometrioseklinieken en expertisecentra. “Door multidisciplinair te werken, verbetert de kwaliteit van zorg”, aldus Roos. “Peers adviseren elkaar en houden elkaar scherp. Ook voor studenten is zo’n peeroverleg bijwonen waardevol. Tegelijk vragen we dat belangrijke parameters uit dit overleg geregistreerd worden om de kwaliteit van endometriosezorg te monitoren. Denk aan het type endometriose, de gebruikte aanpak, de effectiviteit ervan en of er een ingreep plaatsvond. Daarnaast is het noodzakelijk dat er opleidingen komen voor medische specialisten in dit domein. Een andere belangrijke stap is hoe deze zorg in de eerste lijn beter kan worden aangepakt. Dit was nu geen deel van de studie maar is wel een essentiële schakel. Vanuit de endometrioseklinieken kunnen bijvoorbeeld opleidingen gegeven worden aan huisartsen, apothekers, het CLB, verpleegkundigen, vroedvrouwen, arbeids- en verzekeringsartsen.”

Het RIZIV startte een werkgroep op federaal niveau op, met gynaecologen en eerstelijnsgezondheidsmedewerkers, om te bekijken hoe de KCE-aanbevelingen geïmplementeerd kunnen worden.

 

Bron: Leroy Roos, Desimpel Fabian, Ombelet Sien, De Jaeger Mats, Benahmed Nadia, Camberlin Cécile, Christiaens Wendy. Hoe endometriosezorg in België verbeteren?. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2024. KCE Reports 378AS. DOI : 10/57598/R378AS.


Zit tinnitus vooral tussen je twee oren of toch niet?

Wie zelf last heeft van oorsuizen, is vast niet verbaasd over hoe vaak mensen met tinnitus te horen krijgen dat ze moeten doen alsof het er niet is. Een stelling die tot veel frustraties leidt wanneer de fluittoon je belemmert in je dagelijkse leven. Enige nuance is dus op zijn plaats. “Begrijpen wat het is en wat het met je doet, is de start van elke tinnitustherapie”, zegt Annick Gilles, hoofd van de tinnituskliniek in het UZ Antwerpen.

Laten we een eerste misverstand uit de wereld helpen: tinnitus komt heus niet alleen bij jongeren voor die na een te luid concert geteisterd worden door een blijvende fluittoon. “De meeste mensen met tinnitus zijn vijftig jaar of ouder”, vertelt Annick Gilles, hoofd van de tinnituskliniek in het UZ Antwerpen. “Vanaf de leeftijd van veertig jaar treedt natuurlijke slijtage aan het gehoor op. Dat uit zich bijvoorbeeld in anderen minder goed verstaan in rumoerige omgevingen, zoals een restaurant. Onze hersenen krijgen minder signalen binnen, hoewel ze dit verwachten en hierop geprogrammeerd zijn. Het resultaat? Ze produceren zelf een fluittoon, ruis of ander geluid om dat verlies te compenseren.” Naast natuurlijke gehoorachteruitgang is onnatuurlijke gehoorschade door lawaaiblootstelling de tweede voornaamste oorzaak van tinnitus. “Zet dus het volume van je smartphone op een matig niveau en bescherm je oren tijdens een concert, fuif, … Voldoende sensibilisering over de impact van geluid blijft noodzakelijk.“

1 op de 5 volwassenen heeft oorsuizen

Vandaag heeft één op de vijf volwassenen tinnitus. “We worden ouder en dat vertaalt zich in een toenemend aantal gevallen van oorsuizen”, gaat Annick verder. “Al moeten we dit nuanceren: van die twintig procent ervaart niet iedereen de symptomen als even belemmerend. Bij ongeveer de helft van die personen beïnvloedt tinnitus de kwaliteit van hun dagelijkse leven. Zij hebben last van concentratiemoeilijkheden, slecht slapen, aandachtstoornissen, angst of neerslachtigheid. Deze patiënten kloppen bij ons aan.”

Knowhow en counseling

Een pasklare oplossing voor elke patiënt is er niet, al is de basis voor iedereen dezelfde. “Als patiënt moet je eerst goed begrijpen wat tinnitus is en leren wat het met je doet. De hersenen maken een fluittoon aan omdat het signaal dat ze verwachten, er niet komt. Dit onderstreept het belang van een correcte ondersteuning van het gehoor. Minder geluidsprikkels verhogen dus de kans op oorsuizen. Een gehoortoestel kan hierop een antwoord bieden voor sommige patiënten. Daarnaast weten we dat tinnitus niet alleen gekoppeld is aan het geluidsgebied in de hersenen, maar ook aan dat van aandacht en emoties. Ben je als patiënt heel erg bezig met de fluittoon, dan creëert dat een negatief leereffect. Je hersenen denken dat het belangrijk is en blijven het signaal aanmaken. De stelling ‘doe maar alsof het er niet is’ bevat dus een bron van waarheid. Voor sommige patiënten is dat advies dan ook voldoende.”

Voor elke patiënt is knowhow en een vorm van psycho-educatieve counseling aangewezen. Wie last heeft van symptomen als angst of paniek, heeft baat bij verdere ondersteuning. “Vaak zetten we bij hen in op cognitieve gedragstherapie waarbij we doemdenken en paniekgevoelens omzetten naar constructieve gedachten. We leren hun technieken aan om ermee om te gaan. Tinnitus is vaak een barometer van hoe het met je mentale toestand gesteld is. Zo ervaren veel patiënten meer last als ze moe zijn, stress of een mindere weerstand hebben. Heb je als verpleegkundige een patiënt die klaagt over tinnitus, dan raad ik aan uit te leggen wat het precies is en hoe het werkt. Daarna verwijs je de persoon het best door naar een NKO-arts. Die sluit uit of er pathologische oorzaken zijn, zoals een tumor, nek- of kaakklachten. Vanuit ons expertisecentrum kijken we steeds naar het grotere plaatje. We maken de som van de gehoor- en emotionele status, want tinnitus is altijd een en-enverhaal.”

Wie is Annick Gilles?

Annick Gilles is hoofd van de TINTRA (Tinnitus Treatment & Research centre Antwerp) tinnituskliniek en van de Audiologische dienst van het UZ Antwerpen. Daarnaast coördineert ze wetenschappelijk onderzoek en heeft ze een aanstelling als professor aan de Faculteit Geneeskunde van de Universiteit Antwerpen en als lector aan de Hogeschool Gent. In juni 2022 bracht ze het boek ‘(h)OREN(dol)?! Alle antwoorden op je vragen over tinnitus’ uit. Hierin biedt ze correcte en begrijpelijke antwoorden op de vele vragen waarmee tinnituspatiënten worstelen. Ook voor zorgverleners is het een handig instrument om hun patiënten beter te ondersteunen.


Zuster Jules-Marie Heymans, pionier van de verpleegkunde in België

Op 25 mei wordt in Leuven een biografie over zuster Jules-Marie Heymans voorgesteld, maar de auteur ervan – voorzitter van de werkgroep Netwerk Geschiedenis Verpleegkunde en onderzoeker aan de KU Leuven Luc De Munck – dompelt je nu al onder in het leven en werk van deze pionier van de Belgische verpleegkunde.

Maria Bertha Augusta Heymans werd geboren in Gent op 3 juli 1897. Van jongs af was het haar wens om in de verpleegkunde terecht te komen. Na haar middelbare studies in Eeklo volgde Maria daarom een eenjarige cursus bij de Zusters van Liefde in Gent, als voorbereiding op het diploma van ziekenverpleegster dat ze in 1917 met grote onderscheiding behaalde. Aansluitend stimuleerde vader Heymans, hoogleraar aan de Gentse universiteit, zijn dochter om aan die universiteit geneeskunde te studeren. Ze slaagde eerst in de kandidaturen natuurwetenschappen en nadien in de kandidaturen geneeskunde.

Eerste vrouwelijke en religieuze arts

Ondertussen was Maria begin 1922 ingetreden bij de congregatie van de Zusters van Liefde in Gent. Na zijn initiële verzet gaf haar vader toe op voorwaarde dat ze verder mocht studeren. Ook voor de congregatie was die opleiding essentieel, want zo kon Maria – ondertussen zuster Jules-Marie – later ingezet worden voor leidinggevende onderwijs- en beheerstaken.

Zuster Jules-Marie zette haar studies geneeskunde voort aan de Katholieke Universiteit van Leuven. In 1926 studeerde ze er af als een van de eerste drie vrouwelijke artsen en als eerste religieuze. Al werkte ze daarna nooit als arts of verpleegkundige. In die tijd werd zusters niet naar hun voorkeur gevraagd, maar kregen ze van de congregatie een taak opgelegd. Zuster Jules-Marie werd aangesteld als directeur van het Sint-Vincentiusziekenhuis en de daaraan verbonden verpleegstersschool van de congregatie in Gent.

De school van zuster Jules-Marie

In 1939 voelden de Belgische bisschoppen nood aan een aanvullende hogere opleiding voor katholieke verpleegsters. Lesgevers kregen toen geen pedagogische scholing en ook het kaderpersoneel in ziekenhuizen miste de nodige vorming. Daarom werd een opleiding ingericht die hieraan tegemoetkwam. Zuster Jules-Marie werd, door haar ervaring in de verpleegstersschool van Gent, naar voren geschoven als directrice.

De Universitaire Normaalschool voor Verpleegsters-Monitrices opende in oktober 1939 de deuren in Leuven. Het was de eerste voortgezette opleiding voor verpleegsters in België. De school groeide uit tot het levenswerk van zuster Jules-Marie. Niet voor niets werd gesproken over ‘de school van zuster Jules-Marie’. Het programma van de opleiding bevatte niet alleen cursussen over het beroep van verpleegster, maar ook algemene, wetenschappelijke en pedagogische vakken. Zuster Jules-Marie gaf zelf meerdere cursussen en begeleidde ook de didactische oefeningen. In het vijfentwintigjarig bestaan van de school volgden 376 studenten de opleiding.

 

Daarna werd de school geïntegreerd in het Centrum voor Ziekenhuiswetenschappen, dat voortaan licentiaatsdiploma’s in medisch-sociale wetenschappen en ziekenhuisbeleid kon uitreiken aan A1-gediplomeerde verpleegsters. Vanaf 1964 werd zuster Jules-Marie, ondertussen een van de eerste vrouwelijke lectoren aan de Leuvense universiteit, directrice van het voorbereidend jaar tot die nieuwe licentie.

Inzet voor het NVKVV

Na haar emeritaat in 1967 kreeg zuster Jules-Marie van haar congregatie toestemming om vrijwilligerswerk te doen op het secretariaat van het NVKVV, het huidige NETWERK VERPLEEGKUNDE, de beroepsorganisatie waarvan ze jarenlang technisch-pedagogisch raadgeefster was. Zo kon ze zich verder inzetten voor verpleegkundigen en contact houden met het werkveld. Ze bleef vrijwilligster tot 1985 en overleed op 31 maart 1986.

Lees een uitgebreider artikel van Luc De Munck over het leven en werk van zuster Jules-Marie op netwerkverpleegkunde.be. Hij schreef ook het boek ‘Altijd de eerste. Zuster Jules-Marie Heymans (1897-1986). Pionier van de verpleegkunde in België’, dat je via de website kan bestellen.

 

Foto: bron Erfgoedhuis Zusters van Liefde


Geactualiseerde groeicurves bij Kind en Gezin

Een kind maakt in de eerste twee levensjaren zijn snelste lichaamsgroei door. In het eerste jaar na zijn geboorte groeit het gemiddeld 25 centimeter en verdrievoudigt zijn gewicht. De eerste twee jaren zijn ook de periode waarin groei het meest gevoelig is aan storing. Verloopt de groei niet binnen de verwachting, dan kan een kind daar de rest van zijn leven gevolgen van dragen. De actuele groeicurves helpen om een atypisch groeipatroon tijdig op te merken en indien nodig bij te sturen.

Beeld: Opgroeien

Optimale groei

Vanaf begin januari 2024 hanteert Kind en Gezin nieuwe groeicurves om de ontwikkeling van jonge kinderen op te volgen. De nieuwe curves zijn ontwikkeld door een onderzoeksgroep van de VUB en het UZ Brussel en geven – net als de curves van de WHO – de optimale groei van jonge kinderen weer. De dataset waarop ze zich baseren, bestaat uit eenlingen uit een vaginale bevalling die tot de leeftijd van zes maanden uitsluitend borstvoeding kregen. Dit in tegenstelling tot de vorige groeicurves die dateerden uit 2004 waarbij de kinderen overwegend kunstvoeding dronken.

Lactatiekundige Christel Geebelen legt uit: “Door de groei van een kind op te volgen op een curve die de optimale groei weergeeft, detecteer je sneller een atypische groei en kan je op zoek gaan naar de beïnvloedende of verklarende factoren. Natuurlijk is elk kind uniek en volgt elk kind zijn eigen groeipatroon. Wanneer er bezorgdheid is over de groei, verwijzen we door voor advies naar de behandelende arts.”

Ook al zijn de kinderen die in de eerste zes maanden kunstvoeding krijgen niet meegenomen in de dataset, hun groei kan perfect opgevolgd worden met de nieuwe curves. “Ook bij kunstvoeding streven we naar een optimale groei. De samenstelling van de huidige kunstvoedingen benadert die van moedermelk op nutritioneel vlak. Daarnaast wordt het principe ‘voeden op vraag’ ook bij kinderen die kunstvoeding krijgen sterk geadviseerd door Kind en Gezin.”

Borst- of kunstvoeding

Borst- of flesvoeding? Kind en Gezin geeft wetenschappelijk onderbouwde informatie zodat ouders een geïnformeerde keuze kunnen maken. Christel: “We informeren over het belang van borstvoeding, maar weten ook dat dit niet voor iedereen lukt. Mama’s voelen zich soms eenzaam en gefaald wanneer dit gebeurt. Het is belangrijk om hen goed te ondersteunen en te stimuleren om hulp te durven vragen. Aan zorgprofessionals die jonge ouders omringen raad ik aan om altijd je waardering uit te spreken tegenover hen. Een gemeend compliment doet altijd deugd, zeker tijdens zo’n heftige periode.”

Heb je vragen over de nieuwe groeicurves of de keuze tussen borst- en kunstvoeding? Kind en Gezin staat voor elke ouder en aanstaande ouder klaar met wetenschappelijk onderbouwde informatie. Meer weten? Ga naar www.opgroeien.be.


Hoe is het met ons gezondheidssysteem gesteld?

Performantierapport van KCE toont kwaliteiten en kansen van Belgische zorgsector

Wie met gezondheidsproblemen kampt, hoopt op betaalbare en kwaliteitsvolle gezondheidszorg door gekwalificeerd personeel met toegang tot gepaste infrastructuur en state-of-the-art technologie. Dat zijn een pak verwachtingen. Gelukkig heeft België een eersteklas gezondheidssysteem, al kan het op sommige vlakken nog beter. In een nieuw performantierapport[1] evalueerde het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) de werking van de Belgische zorgsector.

Een Health System Performance Assessment (HSPA) is een proces gericht op een holistische beoordeling van het gezondheidssysteem. Met dit charter moeten zorgsystemen aantonen dat ze goed presteren. Zo’n rapport helpt verantwoording afleggen tegenover de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) over de prestaties van het gezondheidssysteem om meetbare resultaten te behalen en bevordert transparantie tussen de lidstaten. Dit performantierapport van het KCE doet een gezondheidscheck voor het Belgische gezondheidssysteem op verschillende vlakken (zie figuur 1) en stelt ons in staat actie te ondernemen om de verwachte kwaliteitsnormen te behalen of aan te houden.

Aan de hand van 142 indicatoren evalueerde het KCE zeer concrete, meetbare data. De resultaten zijn samengevat in een lijvig document met overzichtstabellen en presenteren de meest recente, betrouwbare gegevens op nationaal niveau en per regio, evenals de gegevensbronnen en het ongewogen gemiddelde voor de Europese Unie. Aan de hand van kleurencodes zie je in een oogopslag hoe België scoort ten opzichte van het vorige rapport (2019) en in vergelijking met Europa.

Wat staat in het rapport?

Dit rapport behandelt in de eerste plaats de volgende domeinen: kwaliteit (p. 21), toegankelijkheid (p. 40), duurzaamheid (p. 54), efficiëntie (p. 65), billijkheid (p. 67) en veerkracht (p. 80). Er is ook specifiek aandacht voor preventie (p. 103), geestelijke gezondheidszorg (p. 107), ouderenzorg (p. 110) en levenseindezorg (p. 117). Voor al deze domeinen formuleert het KCE kwaliteiten, kansen en aanbevelingen.

Een voorbeeld binnen het domein kwaliteit van zorg: doeltreffendheid. In België overlijdt 5,8 procent van de patiënten ouder dan 45 jaar binnen de dertig dagen na een opname voor AMI. Het gemiddelde van de EU 27-landen bedraagt 7,1 procent. Hier scoort België dus zeer goed. Een tweede voorbeeld over de gepastheid van behandelingen en meer specifiek over het gebruik van antibiotica (total DDD/1000 pop/day). Hier haalt België mindere resultaten. Met 16 procent in ons land tegenover een Europees gemiddelde van 13 procent is er op dit vlak verbetering mogelijk.

Wat met de verpleegkundige workforce?

In 2021 studeerden in totaal 5.304 studenten af aan de verschillende verpleegkundeopleidingen in België. Dat is beduidend minder dan de 6.446 gemeten in 2018. Oorzaken hiervoor zijn de studieduurverlenging van de bachelor verpleegkunde en de mogelijke negatieve perceptie van het beroep door de pandemie. De langere studietijd heeft ook een impact op het aantal afgestudeerde verpleegkundigen met een bachelordiploma. Dit moet zeker opgevolgd worden om genoeg verpleegkundigen met een hoger opleidingsniveau te garanderen.

Tegen 2028 wordt verwacht dat het aantal voltijds equivalenten praktiserende verpleegkundigen zal toenemen (figuur 2), maar niet genoeg om een duurzame, veilige verhouding tussen zorgvrager en verpleegkundige te garanderen. Dit geldt zowel voor ziekenhuizen als woonzorgcentra. Bovendien is het aandeel verpleegkundigen dat binnenkort met pensioen gaat (50 jaar en ouder) aanzienlijk gestegen, van 14 naar 32,1 procent. Personeelsleden gaan nu eenmaal later met pensioen, maar in veel gevallen voeren oudere verpleegkundigen vooral administratieve taken uit. Het is daarom noodzakelijk om te investeren in nieuwe aanwervingen en in de retentie van verpleegkundig personeel.

Raadpleeg het volledige (Engelstalige) rapport hier.

[1] S Gerkens, M Lefèvre, N Bouckaert, M Levy, C Maertens de Noordhout, C Obyn, C Devos, A Scohy, A Vlayen, H Yaras, C Janssens, P Meeus. Performance of the Belgian health system: Report 2024. Health Services Research (HSR) Brussels: Belgian Health Care Knowledge Centre (KCE). 2023. KCE Reports VOL. D/2023/10.273/xx.

 


Migraine behandelen: hoe zit dat?

Migraine is een van de meest voorkomende neurologische aandoeningen. Zowel de symptomen als de oorzaken en behandelingen ervan zijn veelzijdig en complex. Er circuleren veel valse informatie en stigma’s over migrainepatiënten. Nochtans veroorzaakt de ziekte grote gezondheids-, psychologische en sociaaleconomische problemen voor de patiënt en torenhoge kosten voor de overheid. Het Comité voor de Evaluatie van de Medische Praktijk inzake Geneesmiddelen formuleert nu aanbevelingen om migraine te behandelen.

Migraine treft zowat vijftien procent van de wereldbevolking[1], waarvan voornamelijk vrouwen. Onder andere alcohol, slaapgebrek, het overslaan van een maaltijd, de menstruatieperiode, sterke geuren, intens licht en dehydratatie kunnen aan de basis van een aanval liggen. Ook fysieke en psychische stress of bijzondere weersomstandigheden kunnen een reactie uitlokken. Bovendien is er een genetische factor die de kans op migraine vergroot. Met andere woorden: de oorzaken van een migraineaanval zijn heel uiteenlopend. Evenals de behandelingen. Net daarom komt het Comité voor de Evaluatie van de Medische Praktijk inzake Geneesmiddelen (CEG) met eenduidige richtlijnen[2] naar buiten.

Duurzame behandeling

Enerzijds is er de acute behandeling van migraine, anderzijds de preventieve. Een acute behandeling streeft een volledige verlichting van de hoofdpijn na binnen de twee uur na de inname van medicatie voor minstens 24 uur, zonder ongewenste effecten. In de eerste plaats worden hoofdpijnen door de patiënt aangepakt met zelfmedicatie. Een duurzame aanvalsbehandeling kan worden opgestart in de eerste lijn. Elke betrokken zorgverlener moet aandacht hebben voor de zelfmedicatie van de patiënt en er navraag naar doen om hem bij te staan deze correct en trouw te gebruiken. De patiënt de nodige informatie bezorgen en tijdig doorverwijzen, is hierbij essentieel.

Personen met een migrainediagnose, vastgesteld door een neuroloog, worden veelal preventief behandeld tegen migraineaanvallen. Het doel hiervan is de frequentie van de aanvallen te doen dalen. Voor elke patiënt is een individuele aanpak vereist. Hierbij zijn de frequentie van de aanvallen, de invaliditeit als gevolg van de aanvallen, de doeltreffendheid van acute behandeling en de voorkeur van de patiënt bepalend.

Aanbevelingen voor verpleegkundigen

Verpleegkundigen spelen een niet te miskennen rol in de behandeling en opvolging van migraine. Je patiënten aanmoedigen een migrainedagboek bij te houden is slechts een voorbeeld. Daarnaast is algemene levensstijladvies zoals regelmatig eten, voldoende water drinken, een gestructureerd slaap- en beweegpatroon zeer relevant. Bijkomend zijn relaxatie- en ademhalingsoefeningen een goed advies om triggers te beperken en aanvallen te vermijden.

Op het vlak van specifieke doelgroepen wordt in het rapport voor kinderen, zwangere vrouwen of vrouwen met een kinderwens en ouderen extra aandacht gevraagd. Een snellere doorverwijzing naar gespecialiseerde zorg is voor deze populatie noodzakelijk. Hier speelt de verpleegkundige een belangrijke rol op het vlak van informatiedoorstroom en patiënteducatie.

De (thuis)verpleegkundige is de persoon bij uitstek om patiënten te ondersteunen bij een migrainebehandeling. Ze kunnen:

  • de vooruitgang van de patiënt met regelmatige intervallen tussen raadplegingen opvolgen,
  • de doeltreffendheid en tolerantie van geneesmiddelen opvolgen,
  • patiënten ondersteunen bij veranderingen in de behandeling of medicatie,
  • vragen beantwoorden en informatie verschaffen,
  • de evolutie van de hoofdpijn bijhouden,
  • de graad van invaliditeit beoordelen,
  • het geneesmiddelengebruik en de medicatietrouw opvolgen,
  • overmatig gebruik van pijnstillers stopzetten.

Tot slot beveelt het CEG de productie en verspreiding van wetenschappelijk onderbouwde folders aan voor patiënten en hun omgeving. De verdeling ervan gebeurt via onder meer artsen, apothekers, (thuis)verpleegkundigen, (wetenschappelijke) verenigingen, ziekenfondsen, patiëntenorganisaties en dit zowel op papier als via websites en sociale media. Zo wordt een bredere bekendheid en minder stigmatiserende visie op migraine nagestreefd.

Meer informatie nodig? Raadpleeg infobrochures via het RIZIV en de verschillende mutualiteiten of bespreek hoofdpijn met de huisarts of apotheker.

[1] Schoenen J. Migraines: diagnostic, impact, pathophysiologie. Consensusvergadering RIZIV 25 mei 2023

[2] Comité voor de Evaluatie van de Medische Praktijk inzake Geneesmiddelen. Het rationeel gebruik van geneesmiddelen bij de behandeling van migraine – Juryrapport. Consensusvergadering 25 mei 2023.


Van de (e-)sigaret af?

Tabaksrook: waar het je vroeger bij het binnenkomen van een café of – nog langer geleden een treinwagon – in het gezicht sloeg, is de sigaret vandaag op veel plaatsen verbannen. Toch rookt nog steeds een op vijf Belgen en wint de e-sigaret terrein. Waarom zweren rokers hun sigaret niet af? En wat is de impact van stoppen met roken? Een ding is zeker: er is altijd gezondheidswinst als je van je tabaksverslaving af geraakt.

Volgens de laatste cijfers van Sciensano uit 2018, steekt elke dag vijftien procent van de Belgische bevolking een sigaret op[1]. Het aandeel mannen (achttien procent) is daarbij hoger dan het aandeel rokende vrouwen (twaalf procent). Reken daar vier procent van de Belgen bij die zich gelegenheidsroker noemt, en je komt op een totaal van bijna een op vijf Belgen, of negentien procent, die rookt. Het goede nieuws is dat dagelijks roken tussen 1997 en 2018 is afgenomen. Vooral bij jongeren zien we daar een sterke daling. In 2018 rookte net geen vier procent van de Belgische jongeren tussen de elf en achttien jaar dagelijks tabak.

Wel opvallend: jongeren proberen massaal de e-sigaret uit. In 2018 gaf negentien procent van de adolescenten aan al eens gevapet te hebben. Voor jongeren zijn er geen recentere cijfers, al bleek uit de HBSC-enquête van de Vlaamse Gemeenschap uit 2022 dat het gebruik van de e-sigaret in 2022 sterk gestegen is vergeleken met 2018. De laagdrempeligheid ervan en de kleurrijke marketing met fruitige smaakjes spelen daar een belangrijke rol in. Waar vapen initieel als een manier werd gezien om te stoppen met roken, klinken nu stemmen die beweren dat het jongeren net zou aanzetten tot sigaretten roken. Zeker als ze nicotine vapen en er vervolgens aan verslaafd raken, is het een kleine stap naar echte tabak.

Kan vapen kwaad?

Is vapen even gevaarlijk als roken? Allerminst. Hoogleraar Filip Lardon legde op Radio 1[2] uit dat sigaretten heel wat schadelijke stoffen bevatten die door het verbrandingsproces nog gevaarlijker worden. E-sigaretten bevatten heel wat minder schadelijke stoffen die verdampen in plaats van verbranden. Toch houdt vapen gezondheidsrisico’s in, al is het te vroeg om te zeggen wat de precieze gevolgen ervan zijn. Daarvoor is er simpelweg nog niet genoeg tijd over gegaan sinds de introductie ervan. Voorlopig houdt vooral de stap van de e-sigaret naar de ouderwetse sigaret dus het gevaar in.

Heeft het zin om te stoppen?

Eens verslingerd aan roken, raak je er moeilijk van af. Twee op drie rokers zou nochtans ooit willen stoppen met roken, en twintig procent overweegt er de komende zes maanden van af te raken. Er is helaas geen mirakelmiddel om van je verslaving af te geraken. Ook op Radio 1[3] stelt tabakoloog Bihiyga Salhi dat een combinatie van gedragstherapie en een rookstopmiddel op maat de sleutel tot succes is. Roken is negentig procent aangeleerd gedrag en slechts tien procent verslaving. Het creëert dus geestelijke afhankelijkheid. Je sigaret is je steun en toeverlaat, en wanneer stoppen stresserend is, grijp je snel terug naar je vertrouwde vriend.

Een belangrijk element om te stoppen is je intrinsieke motivatie. De gezondheidsvoordelen staan daarin centraal. Je sigaret afzweren, levert namelijk altijd gezondheidswinst op, ongeacht je leeftijd of hoe lang je al roker bent. Je ademhaling en smaak verbeteren, je vermindert het risico op hart- en vaatziekten en longcellen kunnen zich in zekere mate herstellen.

Stoppen met roken heeft enkel voordelen. Met de hulp van een tabakoloog staat een roker er nooit alleen voor. Wist je dat sessies in het kader van een rookstop deels terugbetaald worden? Je vindt alle informatie en meer tips om zorgvragers te begeleiden op www.tabakstop.be.

[1] Sciensano. Determinanten van Gezondheid: Tabaksgebruik, Health Status Report, 29 September 2023, Brussel, België, https://www.gezondbelgie.be/nl/gezondheidstoestand/determinanten-van-gezondheid/tabaksgebruik

[2]  https://radio1.be/luister/select/de-wereld-vandaag/is-er-te-weinig-begrip-voor-mensen-met-longkanker

[3] https://radio1.be/luister/select/zijn-er-nog-vragen/wat-is-de-beste-manier-om-te-stoppen-met-roken-het-is-moeilijk-maar-niet-onmogelijk


Hoger risico op geen of ontoereikende zorg voor mensen met een verstandelijke beperking

Wereldwijd hebben mensen met een verstandelijke beperking een lagere levensverwachting dan de algemene bevolking. Een van de oorzaken is een ongelijke toegang tot de gezondheidszorg. Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) voerde een onderzoek[1] uit om te begrijpen welke barrières deze mensen ondervinden en hoe deze kunnen verholpen worden.

Ongelijke toegang tot zorg

Mensen met een verstandelijke handicap kunnen moeite hebben met leren, denken, begrijpen en onthouden. Ook passen ze zich soms moeilijker aan nieuwe situaties aan. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) bedraagt de globale prevalentie van een verstandelijke handicap tussen de één en drie procent van de bevolking. Mensen met een beperking lopen een groter risico om geen zorg te krijgen (drie keer meer kans) of ontoereikend behandeld te worden (vier keer meer), zegt de WHO.

De vereniging Special Olympics (SO) Belgium merkt inderdaad op dat heel wat gezondheidsproblemen vaak niet vastgesteld worden bij hun atleten met een verstandelijke handicap. Dat bevestigt ook Inclusion asbl. Deze Belgische vereniging zet zich in voor de levenskwaliteit en deelname aan de samenleving van personen met een verstandelijke beperking. Zij geven aan dat mensen met een verstandelijke beperking onder andere angst hebben voor consultaties, het gevoel hebben niet gehoord te worden en de verstrekte informatie als te ingewikkeld beschouwen. Daarom werd het KCE gevraagd een studie uit te voeren over de toegang tot de routinezorg voor deze mensen.

Bevindingen

Het KCE-rapport richt zich op volgende barrières die mensen met een verstandelijke beperking ervaren in de zorg: barrières in verband met 1) houdingen en stereotypen, 2) kennis en vaardigheden, 3) communicatie, 4) organisatie en 5) barrières van politieke en sociale aard. Stigmatisering, stereotypes en vooroordelen leiden tot een algemene negatieve houding bij zorgverleners tegenover deze mensen. Zij en hun naasten erkennen ook niet altijd het belang van gezondheid, preventie en gezond gedrag. Daarnaast is er sprake van een digitale kloof bij deze mensen, te veel moeilijk of technisch taalgebruik en te weinig tijd of luisterbereidheid van zorgverleners. Tot slot vormt de organisatie van zorg soms een struikelblok en worden de wetten die gelijke toegang moeten bevorderen, niet toegepast.

Aanbevelingen

Uit de studie komen tien aanbevelingen gericht naar onder meer de zorginstellingen, de federaties en opleidingsorganisaties, de beroepsverenigingen, de overheid en het RIZIV. Deze gaan over het ondersteunen van een aangepast gezondheidsbeleid en het verbeteren van:

  • de opleiding van zorgverleners
  • de routinezorg voor personen met een verstandelijke handicap, ongeacht waar die zorg wordt verleend
  • de empowerment en integratie van deze personen en hun entourage
  • het onthaal en de verzorging van deze mensen in een ziekenhuisomgeving
  • de kennis over de gezondheidstoestand en -behoeften van personen met een verstandelijke handicap

De aanpassing van de Wet Patiëntenrechten waarbij een patiënt kan worden bijgestaan door een vertrouwenspersoon en de goedkeuring van het wetsontwerp van bekwame helper zijn eerste stappen in de goede richting om tot meer inclusieve zorg te komen voor mensen met een verstandelijke beperking.

[1] Ricour C, Desomer A, Dauvrin M, Devos C. Hoe de toegang tot de gezondheidszorg verbeteren voor personen met een verstandelijke handicap? – Synthese. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2022. KCE Reports volAs. D/2022/10.273


Agressie tegen zorgverleners en hulpdiensten

De Algemene Nationale Gegevensbank (ANG) is een politiedatabank waarin feiten geregistreerd worden op basis van pv’s. Dit laat toe tellingen uit te voeren en statistieken op te stellen, onder meer over het geweld op zorgverleners: een feit dat vandaag nog te vaak onderbelicht blijft. Nochtans ervaren heel wat hulpdiensten en mensen in de zorg fysieke of verbale agressie met werkverlet of (ernstige) schade tot gevolg.

Uit cijfers die vrijgegeven zijn door minister van Binnenlandse Zaken Annelies Verlinden als antwoord op de parlementaire vraag van volksvertegenwoordiger Yngvild Ingels blijkt dat geweld tegen hulpdiensten de afgelopen jaren toegenomen is. Van 189 meldingen van ‘slagen aan een medisch beroep’ in Brussel en Vlaanderen in 2019 naar 215 incidenten in 2021. Voor het eerste semester van 2022 werden 152 voorvallen opgetekend. Het gaat dan om door politiediensten geregistreerde feiten in de ANG.

Ondanks deze hoge cijfers merken we op de werkvloer een nog te lage meldingsbereidheid van agressie of geweld tegen de verschillende hulpdiensten. Er is een betere en meer consequente aanpak nodig die melden en erover praten stimuleert. Dit zowel intern bij de eigen werkgever, als extern om klacht in te dienen bij de politie. Alleen zo kunnen de juiste procedures opgestart worden en kan dit maatschappelijk aangepakt worden.