Nieuwseditie juli/augustus 2017

04-07-2017

Woonzorgcentrum: ‘Je hebt er de knapste verpleegkundigen nodig’

Werken in woonzorgcentra

Een hoofdverpleegkundige in een woonzorgcentrum legt uit waarom hij op zijn tandvlees zit. De directeur van een ander woonzorgcentrum vertelt waarom verpleegkundigen in zijn centrum graag komen werken. Beiden zijn ze het erover eens: we mogen als maatschappij onze senioren niet verwaarlozen. Verpleegkundigen moeten efficiënt worden ingezet.

Hij zorgt voor zestien bewoners ’s avonds tussen vijf en negen. Senioren die hij breed moet observeren, eten en medicatie moet geven, hygiënische zorgen moet toedienen, in bed positioneren… Sommige van de bewoners hebben slikproblemen, waardoor het eten behoorlijk wat tijd in beslag neemt, anderen hebben wondzorg nodig, iets waar je je tijd voor moet nemen. Puur mathematisch heeft hij echter voor ieder van hen een kwartiertje. Bijkomend moet hij tijdens deze korte tijdspanne nog andere taken voor alle 84 aanwezige bewoners uitvoeren gaande van doktersbezoeken inplannen, wondzorg uitvoeren en controleren, insuline toedienen, medicatie klaarzetten… Christophe*, hoofdverpleegkundige in een woonzorgcentrum, zit op zijn tandvlees.

Als verpleegkundige moet hij alles doen: de wc-potten reinigen even goed als de wondzorg. ‘Ik denk dat verpleegkundigen veel efficiënter zouden kunnen worden ingezet,’ vertelt hij. ‘Op dit moment mogen zorgkundigen veel dagdagelijkse handelingen niet uitvoeren volgens de wet van 2006 die omschrijft welke handelingen zorgkundigen mogen uitvoeren, maar in de praktijk gebeurt dat vaak wel. Gelukkig maar, want binnen woonzorgcentra is het anders behoorlijk onhaalbaar om de zorg voor de bewoners rond te krijgen. In het woonzorgcentrum waar ik werk, moet twee derde van de bewoners oogdruppels toegediend krijgen. Zorgkundigen mogen die handeling vandaag niet stellen en is dit dus de taak van de verpleegkundige. Zorgkundigen worden in de praktijk onderschat en zijn perfect in staat, mits bijkomende bevoegdheden, uitvoerende handelingen te stellen’.

Er is een algemeen tekort aan middelen in het woonzorgcentrum. Er is één logistiek medewerker voor het hele centrum. ‘Dat betekent onder andere dat elke kamer maar één keer om de drie weken wordt gekuist’, zegt Christophe. ‘En dus beginnen de familieleden dat maar zelf te doen.’

Bewoners kunnen maar drie keer per dag naar het toilet worden gebracht. Christophe: ‘Dus krijgen ze allemaal incontinentiemateriaal aan.’ Onrustige bewoners worden al eens in de rolstoel gefixeerd. ‘Want als ik alleen ben en aan het andere einde van de lange gang een bewoner aan het verzorgen  ben, kan ik niet zien wat er in de zaal gebeurt’. Mensen met slikproblemen te eten geven, gebeurt soms met drie tegelijk. ‘Zoals in een crèche’, zegt Christophe. ‘Lepel geven, laten slikken, nieuwe lepel geven. Je hebt gewoon die ene man tekort om er een rustig en aangenaam maaltijdgebeuren van te maken. Ik moet al heel diep in mijn geheugen tasten om een moment te vinden dat ik aan een bewoner kon vragen hoe het er mee ging en dan de tijd had om te luisteren en er iets mee te doen.’

Zorg op maat

‘Als je als bewoner opgenomen wordt ben je erg kwetsbaar’, zegt Christophe. ‘Je hebt zorg nodig, veiligheid, geborgenheid, professionalisme. En in plaats daarvan word je ontmenselijk. Onze bewoners betalen 65 euro per dag. Dan mag je zorg op maat verwachten.  Psychisch welbevinden, geborgenheid, privacy, dat is wat we mensen zouden moeten kunnen geven, maar dat is ver zoek.’

Al twintig jaar zit hij in het vak. Het is altijd zwaar geweest, maar het gevoel dat hij nu heeft, ‘dat ik me kapot aan het werken ben’, dat had hij vroeger niet, zegt hij, nadat hij voor de tiende dag op rij negen tot tien uur heeft gewerkt. Het meest demotiverende is dat hij zijn bewoners niet met de zorg kan omringen die hij noodzakelijk vindt. ‘Dit bandwerk is niet waarvoor ik verpleegkunde heb gestudeerd.’

Toch zijn Christophe en zijn collega’s fier op hun werk, benadrukt hij. ‘Ik ben fier dat we ondanks de hoge werkdruk geen fouten maken. De familieleden, die zien hoe vaak we er alleen voor staan, blijven dankbaar. Maar als ik een merci krijg omdat ik iemands haar eventjes goed heb gelegd, denk ik: dat is toch maar logisch, dat je minstens het haar kamt.’

‘Dit is wel een erg schrijnend verhaal’, reageert Axel Daenekindt, directeur van het woonzorgcentrum Sint Monica in Oostende. ‘Ik heb de indruk dat veel verpleegkundigen hun best doen om met beperkte middelen goed werk te leveren.’

Het werk in een woonzorgcentrum is sowieso erg veeleisend, stelt hij.  ‘Je hebt er de knapste verpleegkundigen nodig. In verhouding tot een ziekenhuis is de medische zorg bij ons veel complexer, omdat je geen duidelijke ziektebeelden hebt en er is vaak een combinatie van somatische en psychologische problematiek. Psychosociaal is de zorg ook veel uitdagender, want we zorgen niet alleen voor de bewoners maar ook voor een stuk voor hun familiekring.  En dan is er het feit dat per jaar één op drie van de bewoners sterft. Dat is voor het personeel, die tenslotte een band opbouwen met de bewoners, psychisch belastend. ’

Het verschil

Axel Daenekindt stoeft er niet graag over, maar het personeel van Sint Monica werkt er graag. ‘Via de KU Leuven deden we een anonieme bevraging van ons team. Daaruit bleek dat 95% van ons personeel andere mensen aanraadt om bij ons te komen solliciteren. Ook de werkdruk bleek goed aanvaardbaar. Toen ik dat resultaat hoorde, heb ik wakker gelegen, van blijdschap.’

Maar wat is dan precies het verschil met andere woonzorgcentra? Axel Daenekindt: ‘Veel heeft met je visie te maken: als ik als directeur zie dat een verpleegkundige in de zetel zit om met één van de bewoners te praten dan zeg ik: je moet niet recht springen, dit is ook werken. Als je enige norm is dat je bewoners gevoed en gewassen worden, ben je voor mij niet met ouderenzorg bezig.’

Sint Monica is een rusthuis met 136 bedden, waarvan 111 bedden de bijzondere erkenning van rvt-bed hebben. Dat betekent dat Daenekindt over meer middelen en personeel beschikt dan een woonzorgcentrum zonder die erkenning. Maar er is meer.

Enerzijds zit Sint Monica met zijn 130 personeelsleden een eind boven de wettelijke en riziv-normen wat de verhouding personeel-bewoners betreft. Het extra personeel financiert Daenekindt via de dagprijs van de bewoners, die tussen 48 en 59 euro ligt.

Wellicht even belangrijk is de managementstijl: ‘Ik zie mezelf niet als degene die zegt wat anderen moeten doen. Samen denken: dan ben je het slimst.  Mijn personeel weet het vaak beter dan ik, omdat zij op de werkvloer staan. De rol van leidinggevenden is hen daarbij te ondersteunen.’ Daenekindt verwacht van zijn personeel creativiteit, initiatief en samenwerking. En hij wil dat ze goed communiceren. ‘Mijn personeel moet altijd alert blijven voor noden van de bewoners. Daarom vind ik het ook cruciaal dat ze opleidingen blijven volgen. Bijvoorbeeld rond de belangrijke ethische vragen.’

De financiering

Of Daenekindt wakker ligt van de besparingswoede van de overheid? Het antwoord is dubbel. ‘Dat er geen geld is, daar ga ik niet mee akkoord. Er is wel geld, maar het is niet goed verdeeld. Het gaat over prioriteiten. Het gaat er om je personeel verstandig in te zetten, maar de regelgeving laat dat niet altijd toe. Wat dat betreft, hoop ik dat onder meer het vernieuwde KB 78 – de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen – kansen zal geven om daar beter mee om te gaan en bijvoorbeeld zorgkundigen meer bevoegdheden te geven.’

Zowel Christophe als directeur Daenenkindt vinden de wettelijk vastgestelde personeelsnorm voor de woonzorgcentra ontoereikend. Maar waarom kan Sint Monica wel extra budgetten vrijmaken voor personeel en doen andere instellingen dat niet? ‘Ik kan moeilijk de rekening maken voor andere instellingen’, zegt Daenekindt. ‘Het kan bijvoorbeeld zijn dat ze omwille van infrastructuur met een extra schuldenlast zitten. Maar waar ik me wel grote vragen bij stel, is dat de overheid hoe langer hoe meer stimuleert dat de ouderenzorg door de profitsector wordt opgenomen. Ook als vzw moeten wij zorgen dat op het einde van het jaar de rekeningen kloppen. Maar alles wat wij over hebben, kunnen we opnieuw in de instelling investeren. Dat gaat niet als je privéinvesteerders hebt die iets terug willen krijgen voor hun investering. Wil je saneren in een rusthuis dan ga je onvermijdelijk in je personeel moeten snijden, die vormen immers 70 tot 80 procent van je kost. Mag je zorg verlenen met als doelstelling winst te maken? Ik vind dat een verkeerde tendens.’

Pleidooi voor een meer gediversifieerd personeelskader

Dat de ouderenzorg ondergefinancierd is trekt Axel Daenekindt, directeur van een woonzorgcentrum, niet in twijfel. Hij gaat zelfs nog eens stap verder: ‘De diversiteit van ons personeel is bovendien te eng. De wet legt ons beperkingen op die ons beletten zorg te verlenen waar we beter achter kunnen staan. Neem nu de groepsdynamiek onder de bewoners: een opvoeder zou daar veel beter mee aan de slag kunnen gaan dan een verpleegkundige die daar niet voor is opgeleid. Ook een psycholoog zou niet misstaan in een rusthuis: veel ouderen kampen immers met psychische problemen die vaak naar thematieken van vroeger teruggrijpen, of met niet verwerkte rouw. En door bijvoorbeeld financiële moeilijkheden kunnen tussen de kinderen problemen ontstaan waardoor oude dynamieken weer naar boven komen. Wij hebben twee sociaal verpleegkundigen die niet aan de zorg deelnemen en we werken nauw samen met een centrum voor geestelijke gezondheidszorg dat deelneemt aan de interdisciplinaire vergaderingen en individuele begeleiding biedt.  Dat de overheid op het vlak van psychische zorg minder investeert in hoogbejaarden is onfatsoenlijk. Ook deze mensen verdienen een heel goede omkadering van deskundigen. We moeten verdorie zorg dragen voor onze mensen.’

* Volledige naam bij de redactie bekend.

Author: Isabelle Rossaert