Gezondheidsbevorderaar gezocht
Jasmine Buntinx (35 jaar) is nierpatiënte, verpleegkundige en docent aan de UCLL. Als auteur van Doe ik het wel goed als zorgverlener?, spreker en trainer gebruikt ze verhalen om verschillende perspectieven naast elkaar te leggen en zo de uitdagingen van zorg uit te klaren.
In de zorg doen we vaak alsof gedragsverandering een kwestie is van logica. Je legt uit dat bewegen goed is, dat minder zout beter is, dat stoppen met roken voordelen heeft. Klaar. Maar iedereen die ooit écht iets moest veranderen, weet dat het zo niet werkt.
Toen ik in 2017 de diagnose polycystische nieren kreeg, kreeg ik niet één of twee adviezen, maar minstens dertig. Van “let op dat ene ingrediënt op een etiket”, genoeg drinken, gewicht op peil houden, minder zout, niet te veel rood vlees, bewegen, bloeddruk meten, tot elke dag trouw medicatie innemen. Dertig! Ik dacht even dat ik er een Excelbestand van moest maken, met kleurtjes en filters. Want die ‘kleine aanpassingen’ nemen een groot stuk van je brein in. Het gaat niet alleen over eten of bewegen, maar over jezelf telkens opnieuw motiveren, controleren en bewust zijn. Soms voelt het alsof je er een fulltime job bij krijgt: manager van je eigen gezondheid.
Toch denken wij als zorgverleners vaak dat we de boodschap nóg duidelijker moeten uitleggen. Alsof de patiënt koppig is of het niet goed begrijpt, en wij met het juiste zinnetje de knop kunnen omdraaien. Maar gedragsverandering is geen lichtschakelaar. Het is eerder een ingewikkeld mengpaneel waarvan je telkens opnieuw moet ontdekken welke knopjes werken.
In mijn lessen verpleegkunde komt dit terug. Studenten vragen: “Waarom doen mensen dat niet gewoon? Het is toch beter voor hun gezondheid?” Vanuit je eigen normen klinkt het simpel. Ik heb nooit gerookt, dus “stop er toch mee” lijkt logisch. Maar daar begint het: beseffen dat veranderen altijd méér is dan logica. Echte zorg start wanneer je dat zonder oordeel erkent.
In de theorie heet dit de gezondheidsbevorderaar, rol vijf van CANMEDS. In Bachelor Nursing 2030 staat ze mooi beschreven en iedereen vindt haar belangrijk. Maar in de praktijk blijft ze vaak ongrijpbaar. Soms voelt ze als het buitenbeentje van het CANMEDS-gezin: erbij horen doet ze wel, maar hoe zet je haar echt aan tafel?
Gezondheid versterken klinkt prachtig, maar er is geen protocol, geen checklist. Gezondheidsbevorderaar zijn betekent leren omgaan met onzekerheid, minder focussen op wat misgaat en meer op wat iemand sterker maakt. En dat voelt soms net zo spannend voor ons als gedragsverandering voor onze patiënten. Eerlijk: soms lijkt de rol op een fitnessabonnement in januari. Vol goede bedoelingen, maar moeilijk vol te houden. Toch ligt daar de toekomst. In kleine stappen zien, verbinding maken, en soms gewoon samen lachen of huilen om hoe ingewikkeld het allemaal is.
Misschien zit de echte zorg niet in nóg een advies of nóg een richtlijn, maar in durven zeggen: “ja, dit is lastig, dit is veel.” In kwetsbaar durven zijn, samen zoeken, en erkennen dat veranderen niet simpel is. Dáár zit de kracht van zorgverlening. Niet in beter weten, maar in beter zien van de mens achter al die moeite.
Alleen samenspraak kan ons redden
Vaak zit er tussen de patiënten een zorgenkind, iemand die onstabiele parameters vertoont, oncomfortabel blijft, onrustig is, … Volgens de protocollen en regels van de verpleegkunde helpen we die persoon goed, maar ook volgens de wens en levenskwaliteit van de patiënt? Zulke vragen breng ik aan op het interprofessionele overleg. Dat is het forum bij uitstek om de zorg voor iemand zo holistisch mogelijk te bekijken. Als zorgverlener ben je er de spreekbuis, tolk en woordvoerder van de patiënt. Het is tegelijk een kans om de eigen visie en vragen af te toetsen binnen het team. Tijdens het schrijven van ons boek ‘Grenzen aan genezen’ ontstond tussen Philippe en mij een interessant gesprek over dit thema.
Greet: “Verpleegkundigen hebben meer frequente en meer intense interacties met zorgvragers. We komen letterlijk en figuurlijk dichtbij. Die fysiek betrokken positie maakt onszelf ook fragiel. We zien de wonden en de grimassen van pijn bij het draaien, ruiken incontinentie, horen kortademigheid. De broosheid van de patiënt is haast tastbaar. Dat is ingrijpend omdat het ons tot essentiële vragen brengt: doe ik het goed en, vooral, doe ik het goede?”
Philippe: “Het siert verpleegkundigen dat ze zich niet zomaar verzoenen met de situatie zoals ze is. Wanneer ze samen met ons zoeken naar een oplossing of naar medicatie om het comfort te verbeteren. Hoe duidelijker het verpleegkundige verslag, hoe gerichter we kunnen bijsturen.”
Greet: “Maar de broosheid van het bestaan, kunnen we niet weg medicaliseren. Sommige patiënten dragen die afhankelijkheid in een soort overgave. Voor andere patiënten is die permanente hulp een dagelijkse beproeving zijn. Ook dat mentale gewicht drukt zwaar op zorgverleners.”
Philippe: “Of er zijn situaties waarin we de gemoedstoestand van patiënten niet kennen. Mensen die veel zorg nodig hebben en niet meer bewust zijn, zoals op intensieve zorg. Wat ik dan wel eens merk, is dat verpleegkundigen hun eigen onmacht ventileren en dat leidt soms tot hevige reacties zoals ‘dat mogen we niet toelaten’ of ‘dat zou je zelf toch niet willen’. Daar heb ik het soms moeilijk mee.”
Greet: “Die onmacht speelt zeker mee. Zorg is mensenwerk, maar ik geloof dat daaronder een oprechte betrokkenheid ligt voor de patiënten en hun naasten. Verpleegkundigen willen overtuigende pleitbezorgers zijn.”
Philippe: “Zeker. Artsen ook. Veel hangt natuurlijk af van de communicatiestijl van verpleegkundigen om voor patiënten te pleiten. Daarom raakt het ons als verpleegkundigen met een zekere stelligheid de indruk wekken dat we als artsen niet genoeg afwegingen maken. Dat is absoluut niet zo. Door de grote eindverantwoordelijkheid gaan we nooit over één nacht ijs. We bespreken altijd de wetenschappelijke kennis en de individuele context.”
Greet: “Een medisch dossier is soms een complex kluwen. Niet alle details ervan zijn bekend bij verpleegkundigen. Nochtans is sommige informatie essentieel om te blijven geloven dat wat we doen belangrijk is.”
Philippe: “Het zou goed zijn als er nog meer ingezet wordt om de medische gedachtegang proactief over te brengen aan al wie betrokken is bij de zorg van de patiënt. Zo is het niet alleen een gedeelde medische beslissing, maar ook een gedeelde mentale beslissing.”
Greet: “Dat zou goed zijn, want verpleegkundigen zijn vaak uitvoerders van medische beslissingen. Ze controleren van heel dichtbij alle ongemakken die met interventies verbonden zijn. Hun handelingen zijn er altijd op gericht om patiënten te helpen genezen of hun ongemakken op te vangen. Helaas moeten patiënten dikwijls eerst door de ellende die therapieën soms met zich meebrengen.”
Philippe: “Jullie zijn actor en getuige: jullie handelingen dragen bij tot de malaise en jullie willen dat opvangen. Daar staan we als artsen misschien te weinig bij stil. Het onderlijnt hoe verpleegkunde zich bevindt op het raakvlak van de zorg- en levenskwaliteit.”
Greet: “Kokhalzend de nierbekkens vol braaksel aannemen na chemotherapie, slecht helende wonden verzorgen en de pijn zien, mensen opvangen na een operatie, de tranen drogen als patiënten of hun naasten de moed verliezen, … Dat hakt er soms in. Door onze directere nabijheid en bereikbaarheid uiten patiënten of familieleden sneller hun gevoelens tegen ons. De inbreng van die waardevolle informatie bij besluitvorming is cruciaal.”
Philippe: “Zo dragen we allemaal op beroepseigen wijze onze verantwoordelijkheid en onze uitdagingen. Onze besluitvorming weegt soms zwaar. Sommige patiënten volgen we vaak al veel langer op. Je bouwt met hen een band op, maakte misschien bepaalde beloftes en afspraken. Voor sommige artsen komt therapie afbouwen misschien over als falen. Was een andere aanpak niet beter geweest? Dat kruipt onder je vel en dan sluiten we ons misschien af tegenover jullie vanuit een soort zelfbeschermingsreflex. Therapie stoppen is een onherroepelijke beslissing. Met iemand ‘af te tekenen’, teken ik een streep onder een leven. En ik bepaal er het leven van de dierbare naasten mee. Ook al ‘is het goed geweest’, ook al zegt de familie dat ‘hij er klaar voor is’, ook al weet ik rationeel dat dit is wat ik moet doen, toch grijpt het aan. Sinds de geneeskunde ons in staat stelt om levensbedreigende situaties af te wenden en natuurlijke stervensprocessen uit te stellen, moeten we veel meer afwegen of we wel of niet (verder) ingrijpen. Daar moeten we zorgvuldig mee omgaan.”
Greet: “Er is ook weinig marge voor inschattingsfouten. Te lang wachten veroorzaakt ellende, iets overhaast beslissen ook.”
Philippe: “Het is goed om elkaars positie en afwegingen te begrijpen en om van elkaar te weten dat we allemaal proberen te spreken en te handelen als zorgverleners in het belang van elke zorgvrager.”
Greet: “En ook hier kan alleen samenspraak ons daaraan herinneren.”
Greet De Cock is verpleegkundige in het UZ Leuven met 35 jaar ervaring in acute, chronische en palliatieve zorg. Philippe Meersseman is pneumoloog-intensivist in het UZ Leuven. Ze schreven het boek ‘Grenzen aan genezen’ met verhalen uit de dagelijkse zorgpraktijk en persoonlijke getuigenissen van een verpleegkundige en een arts. Het is een uitnodiging om na te denken over onze eigen zorgprocessen en over de moeilijke maar noodzakelijke keuzes die we moeten maken.
Bij zorg hoort emotionaliteit en rationaliteit
Greet De Cock is verpleegkundige in het UZ Leuven met 35 jaar ervaring in acute, chronische en palliatieve zorg. Philippe Meersseman is pneumoloog-intensivist in het UZ Leuven en combineert patiëntenzorg, opleiding en wetenschappelijk onderzoek. Ze schreven het boek Grenzen aan genezen met verhalen uit de dagelijkse zorgpraktijk en persoonlijke getuigenissen van een verpleegkundige en een arts. Het is een uitnodiging om na te denken over onze eigen zorgprocessen en over de moeilijke maar noodzakelijke keuzes die we moeten maken. Greet kroop ook voor NETWERK VERPLEEGKUNDE in haar pen.
“Komaan, we gaan er nog één keer voor!” Het waren de smekende woorden die een dochter tot haar 86-jarige vader richtte om nog één keer alles op alles te zetten. Kort daarvoor vertelde de arts hen dat er geen hoopvolle therapie meer was. Het reeds verzwakte en hulpbehoevende lichaam van de vader werd nu ook bedreigd door acuut nierfalen. Een medische interventie was theoretisch mogelijk, maar zou een cascade van complicaties veroorzaken met een beperkte prognose.
De vader begreep het medisch verdict goed. Hij stelde enkele gerichte vragen: “Dokter, als we niets doen, zal ik dan pijn hebben? Heb ik dan nog dagen of weken?” Na een moment van stil wikken en wegen, nam hij een vastberaden besluit: “Dan kies ik ervoor om terug te gaan naar het woonzorgcentrum om daar palliatieve zorg te krijgen. Het is goed geweest.” Zijn dochter kon zich hier nog niet bij neerleggen. Haar reactie was een uiting van liefdevolle betrokkenheid. Uiteindelijk ging haar vader overstag en koos hij toch voor interventie. Met elke ingreep dikte de ellende aan. Na enkele dagen vechten tegen de bierkaai was het overlijden onvermijdelijk – en uiteindelijk zelfs een bevrijding.
Zorgverleners kennen de spanning tussen emotie en rationaliteit maar al te goed. Soms grijpen we medisch-verpleegkundig in, onder emotionele druk van patiënten of hun familie. Het is een diep menselijke reflex: de gedachte aan een definitief afscheid activeert een overlevingsinstinct. Verblind door doodsangst en levensdrang klampen mensen zich vast aan elke strohalm, hoe klein ook.
Tot op zekere hoogte is dat hun recht. De wet op de patiëntenrechten garandeert zorgvragers het recht op participatie in de zorgplanning. Dit was een reactie op het vroegere paternalisme, waarbij artsen wikten en beschikten, en de patiënt onderging. Als verpleegkundige die haar loopbaan eind de jaren tachtig begon, zag ik van dichtbij hoe de slinger van de ene kant naar de andere is doorgeslagen. Daardoor rijst tegenwoordig in de zorg geregeld de vraag of we bij sommige medische beslissingen, weer niet meer ruimte moeten geven aan de stemmen die gebaseerd zijn op kennis, kunde en ervaring.
Situaties zoals hierboven beschreven, zijn talrijk en komen dagelijks voor in tal van zorgorganisaties. De uitkomsten leveren vele desillusies op. Allereerst voor de precaire patiënt, bij wie het (herhaaldelijk) ingrijpen in het natuurlijke stervensproces leidt tot een aaneenschakeling van discomfort en integriteitsverlies. Maar ook voor de naasten: zij zijn van dichtbij getuigen van deze lijdensweg. Daardoor kampen ook zij uiteraard met toegevoegde onmacht, verdriet en soms schuldgevoelens. Daarnaast is er de morele last voor zorgverleners. Keer op keer worden zij geconfronteerd met handelingen die van hen worden verwacht, terwijl ze er op basis van hun expertise niet in geloven. Zoals een collega verzuchtte: “Ik moest nog een chemo aanhangen, terwijl ik dacht: mensen, ga naar huis en geniet van de laatste maanden, want deze infusen gaan je alleen ellendig maken, zonder kans op beterschap.”
Zeker verpleegkundigen en zorgkundigen die vanop een zeer fysiek nabije en mentaal betrokken positie voor patiënten zorgen, lijden in toenemende mate onder deze morele stress. Soms kunnen zij in één handeling de menselijke ellende horen, voelen, zien en ruiken tegelijk. Als je in die confrontaties dan te vaak de innerlijke bedenking tegenkomt: ik doe meer kwaad dan goed, en de prognose blijft slecht, dan is dat nefast voor het welbevinden van zorgverleners. Er zijn er al velen die om die reden de zorgsector verlieten, tijdelijk of definitief.
Als we maatschappelijk bekommerd zijn om de te lage instroom van verpleegkundigen, dan moeten we ons ook durven buigen over de te hoge uitstroom ervan. Morele stress door te doorgedreven zorg speelt hierin een niet te onderschatten rol.
De vraag tot hoever we therapeutisch moeten ingrijpen, zal altijd een beladen thema blijven. Hoe meer medische innovaties, hoe meer we actief moeten nadenken over ethische grenzen. Het is de andere kant van onze bevoorrechte gezondheidsmedaille. Op welk moment in het zorgtraject scharnieren we naar levenseindezorg? Hiervoor bestaat geen wiskundige formule. De meest kansrijke aanpak is een trialoog: een sereen gesprek tussen de patiënt, zijn dierbaren en zijn zorgverleners. Wanneer zowel emotie als redelijkheid een evenwichtige plaats krijgen, dan is waardige zorg meestal de uitkomst. Zorg waarbij zowel zorgvragers als zorgverleners hun waardigheid behouden.
Waarde Florence Nightingale
Leuven, 12 mei 2025
Beste collega,
De herdenking van uw 205e geboortedag (° 12 mei 1820) is opnieuw een uitgelezen moment om stil te staan bij de plaats van verpleegkunde in onze huidige gezondheidszorg. Graag richt ik mij als collega-verpleegkundige tot u. Lees in deze brief mijn eerbetoon aan de intelligente en bezielde manier waarop u, twee eeuwen geleden, verpleegkunde op de kaart zette.
Uw jubileum is telkens ook een aanleiding om de schertsende connotatie met uw naam te overstijgen. Want uw naam, mevrouw Nightingale, halen we er op de werkvloer graag bij als we lachend willen aangeven dat iets ‘uit de tijd is’. Of als we een extra verpleegkundige inzet willen beklemtonen dan laten we u ook doorklinken: “Kom, we gaan een Florreke doen”. Of soms, als iemand brave, stille allures uitstraalt, hoor ik ook uw naam vallen.
En die associatie, mevrouw Nightingale, wil ik uit de wereld helpen. U was niet volgzaam en timide. U verpersoonlijkte het tegenovergestelde. Het getuigde van durf en stoutmoedigheid toen u in uw aristocratische omgeving kenbaar maakte dat u zich wilde bekommeren om het lot van armen, zieken en gewonden.
Bovendien leverde u een volhardende feministische strijd, want als vrouw was uw pad onbegaan en bezaaid met tegenwind en hoon. Toch koos u er resoluut voor om uw uitzonderlijke statistische kennis en organisatietalent volledig ten dienste te stellen van broodnodige sociale hervormingen. Al rond 1850 schreef u: “Gezondheid is meer dan de afwezigheid van ziekte, het is de situatie waarin een mens al zijn of haar talenten kan ontplooien.” En: “Ziekte of misdaad is altijd een symptoom van een tekort in de maatschappij.” U liet zich hierover onverschrokken horen bij beleidsmakers. Het maakt u niet alleen de bezielster van holistische verpleegkunde, maar ook de grondlegster van de moderne verzorgingsstaat.
Ondertussen blijft verpleegkunde dynamisch verder evolueren waarbij zowel de inzichten, de taakinvullingen, als de settings en materialen zich aanpassen aan de moderne tijd. Ook de professionele relatie tussen artsen en verpleegkundigen laat zich vandaag gelukkig meer kenmerken door gelijkwaardigheid en onmisbare complementariteit.
Al brengt diezelfde tijd ook nieuwe uitdagingen met zich mee. Het tekort aan verpleegkundigen is het meest voelbare. Niet alleen numeriek, Florence. We hebben vooral verpleegkundigen nodig, die net als u destijds, verontwaardiging omzetten in taal en actie. Die niet zomaar verder hollen maar een beleid tot reflectie dwingen.
De actualiteit biedt ons genoeg thema’s. Wanneer egalitaire zorg beetje bij beetje plaats moet maken voor elitaire zorg, dan evolueren we naar een tweesporengeneeskunde. Wat zou u daartegen fulmineren! En al blijft onze verpleegkundige kernopdracht gericht op levensreddend handelen, onze zorg moet ook de levenskwaliteit van mensen ten goede komen. Als studies aantonen dat reanimatie bij 80-plussers misschien wel het leven verlengt maar bij 98 procent ook een invasieve aanslag is op de verdere levenskwaliteit, dan hebben we zorgverleners nodig die de communicatie blijven aangaan met patiënten en een samenleving.
Waarde Florence Nightingale, u wordt vaak afgebeeld met de olielamp waarmee u ‘s nachts uw patiëntenronde deed. We ontlenen graag uw lamp en uw lef, zodat wij in uw voetsporen het belang van kritische verpleegkunde blijven belichten. Onze verpleegkundige stem mag in de zorgsector niet in de schaduw belanden.
Met blijvende dank voor uw lichtend voorbeeld,
Verbonden groeten
Greet De Cock
Verpleegkundige, medeauteur van het boek Grenzen aan genezen
Greet De Cock is verpleegkundige in UZ Leuven met 35 jaar ervaring in acute, chronische en palliatieve zorg. Philippe Meersseman is pneumoloog – intensivist in UZ Leuven en combineert patiëntenzorg, opleiding en wetenschappelijk onderzoek. Samen schreven ze het boek Grenzen aan genezen bundelt verhalen uit de dagelijkse zorgpraktijk en persoonlijke getuigenissen van een verpleegkundige en een arts. Het is een uitnodiging om na te denken over onze eigen zorgprocessen en over de moeilijke maar noodzakelijke keuzes die we moeten maken. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor elke (potentiële) zorgvrager en zorgverlener: voor iedereen dus.
Voorbij het ‘gynaecologische geval’
Aanvankelijk kende ik weinig verhalen. Ik zat er nochtans middenin. Pas na de dood van Brenda hoorde ik ze, steeds duidelijker. Verhalen van patiënten – veelal vrouwelijke – die niet serieus genomen worden. Met ‘je moet je niet zo aanstellen’ als diagnose, waarbij het emotionele en mentale welzijn ondergeschikt werd aan een haast biomechanische behandeling.
Brenda was zo iemand. Ze vocht jarenlang tegen haar ziekte, maar ook tegen een zorgsysteem dat haar niet als mens zag. Ze werd geconfronteerd met procedures die haar eerder schade toebrachten dan hielpen. En zij is niet de enige. Zoveel anderen ervaren dezelfde tekortkomingen. Die groep is groot en die groep groeit.
Er zijn uiteraard ook goede voorbeelden, laat dat duidelijk zijn. Zorgverleners die wel luisteren, die de patiënt als geheel blijven zien, die de tijd nemen om door routine en regeldruk heen te kijken. Dat zijn de mensen die het verschil maken. Maar de minder goede verhalen, of de ronduit slechte zo je wil, mogen niet onder de mat geveegd worden. Integendeel. Dat is wat Brenda in beweging zette en waar ik me nu aan optrek. Mijn stem is luid en duidelijk, ik kruip mee op de barricades.
We mogen in België nochtans onze twee pollekes kussen met de kwaliteit van ons zorgsysteem. Maar ondanks de inspanningen van veel zorgverleners blijft de zorg versnipperd. De ene specialist kent de patiënt als een psychiatrisch nummer, de andere als een gynaecologisch geval. Maar wie ziet de mens achter de klachten? Waarom is het nog steeds zo moeilijk om specialismen te verbinden – geloof me, wij hebben het geprobeerd – en gezamenlijk naar oplossingen te zoeken? Wat houdt ons tegen om verandering in te zetten? Wat houdt jou tegen?
Verandering stuit vaak op weerstand. Nieuwe wetgeving rond dwang en fixatie bijvoorbeeld: meteen werd er vanuit ziekenhuizen gescandeerd dat het onhaalbaar was, want ‘we hebben al handen te kort’. Maar als je wel twaalf man hebt om zes uur lang een patiënt – mijn vrouw – in bedwang te houden, wat heb je dan als argument? Zorg is meer dan protocollen volgen. Het is verantwoordelijkheid nemen voor wat werkt en voor wat beter kan.
Ik kan me ook echt niet voorstellen dat een zorgverlener bewust extra druk zet op een patiënt die eigenlijk al gebroken is. En toch gebeurt het. Soms door onverschilligheid, soms door vermoeidheid, soms omdat men niet stilstaat bij de impact van routinehandelingen. Afgevlakte gewoontes maken blind voor signalen, voor twijfels, voor dat onderbuikgevoel dat zegt: ‘Dit klopt niet.’
Een systeem veranderen is moeilijk, maar het moet gebeuren. Dringend. Kleine stappen maken soms een groot verschil. Zorgverleners hebben meer invloed dan ze denken. De manier waarop je iemand aanspreekt, de ruimte die je laat voor een verhaal, het signaal dat je geeft wanneer iets wringt: dat alles bepaalt de kwaliteit van zorg, de ervaring van de patiënt, leven of dood.
Daarom een oproep aan iedere verpleegkundige: denk terug aan wie je was tijdens je opleiding. Wat waren je idealen toen? Blijf jezelf die spiegel voorhouden in de handelingen en bejegening die je gisteren deed, vandaag en morgen. En als blijkt dat ze niet meer met elkaar stroken, kijk dan niet alleen naar het systeem. Begin bij jezelf. Wat kan – en zal – jij doen om weer die idealist te zijn? Draag je idealen uit en koester ze. Want die inborst heb je nog, raak ‘m niet kwijt.
Copyright foto: Frank Bahnmüller
Jan De Vlieger is de echtgenoot van Brenda Froyen, schrijfster en voorvechtster van betere zorg voor mensen met een psychische kwetsbaarheid. Brenda overleed na een jarenlange strijd, maar haar verhaal blijft nazinderen. Jan zet haar missie voort[1] en blijft pleiten voor een menselijkere en meer samenhangende geestelijke gezondheidszorg.
[1] DPG Media Privacy Gate. De Morgen. 9 februari: 2025. https://www.demorgen.be/nieuws/jan-de-vliegher-de-man-van-brenda-froyen-hoe-de-medische-wereld-vrouwen-behandelt-ik-val-daar-echt-van-achterover~befcba59/
Dat de verpleging wordt gezien als een roeping, steekt mij
Verpleegkundige Barbara van Ede (52) woont samen met echtgenoot Mike en hond Cosmo. Ze werkt als mediumcare verpleegkundige in het UMC Utrecht op de afdeling Neuro High Care. Ze schrijft voor Libelle over de mooie, ontroerende en humoristische dingen in haar werk.
“Verpleegster zijn is zo’n mooi werk. Het is een echte roeping.” De keren dat ik deze opmerking hoorde in mijn carrière zijn ontelbaar. Een roeping. Wat is dat eigenlijk? Ik heb nooit iemand horen roepen. En als ik al iemand hoorde roepen dat ik de verpleging in zou moeten, dan is het mijn moeder. Als zeventienjarige puber wilde ik helemaal niet de verpleging in. Het leek me stom. Eng. Maar vooral vies. Gelukkig zag mijn moeder het goed en ben ik nog altijd blij met mijn beroeps‘keuze’.
Een roeping associeer ik met nonnen. Zij zorgden begin vorige eeuw, onbetaald en gedreven door hun geloof, voor patiënten. Dat de verpleging nog altijd wordt gezien als een roeping, steekt mij. Hallo, ik heb vier jaar verpleegkunde gestudeerd, daarna volgde ik een specialisatie voor mediumcare verpleegkundige. Ik ben constant bezig om mijzelf te verbeteren en vernieuwen in mijn vak. Ja, ik werk vol passie en met enthousiasme aan het verbeteren van de gezondheid van mijn patiënten. Daarvoor heb ik doorzettingsvermogen, kennis en kunde nodig. Dat leerde ik tijdens mijn studie, maar nog veel meer in de praktijk.
Een lid van ons huidige kabinet hoorde ik een aantal jaren geleden ook zeggen: “Verpleegkunde is geen vak, maar een roeping.” Ja, dat zei ze echt nadat ze voor een tv-programma had meegelopen en meegekeken met een verpleegkundige. Wat ze misschien bedoelde is dat ze de liefde en de toewijding zag die hoort bij het uitoefenen van ons vak.
Begrijp me niet verkeerd, het is superfijn dat de politiek is begaan met de gezondheidszorg, maar zolang het vak verpleegkunde nog wordt gezien als een soort liefdadigheid voel ik mij als verpleegkundige niet serieus genomen.
Liever geven ze ons een gratis applaus in moeilijke tijden. Ik weet het nog goed: tijdens de pandemie in 2020 lag het land stil en groeide het respect voor zorgmedewerkers. Ik moest even slikken toen ik mijn huis uitliep en de hele straat hoorde klappen. Het applaus was ook voor mij. Alle mensen in de zorg kregen een nationale staande ovatie: prachtig. Toch voelde het ongemakkelijk. Het is nu vijf jaar verder en het applaus is verstomd.
Er werken geen ‘helden’ in een ziekenhuis. Ik voel mij geen held. Door mij een heldenstatus toe te kennen, wordt er gesuggereerd dat ik dit werk geheel belangeloos doe. Ik wil de waardering die verpleegkundigen verdienen: een goed salaris, behoud van collega’s en veilige werkomstandigheden.
Oja, en het is verpleegKUNDIGE en geen verpleegster.
Iedereen (een) zorgjournalist
In het Vitaz-ziekenhuis zet zorgjournaliste Suzanne Gielis de medewerkers in zorgberoepen en hun patiënten positief in de kijker. Haar verhalen verschijnen op sociale en in andere media.
Als zorgjournalist heb ik een vrij unieke job, zowel in ons ziekenhuis, in de zorgsector als in de mediawereld. Het is heel zeldzaam dat iemand zich volledig mag toeleggen op positieve verhalen maken over de zorgberoepen. Enerzijds vind ik het geweldig dat ik dit mag doen. Anderzijds is het jammer dat niet meer organisaties hier op inzetten.
Het blijkt immers op zoveel manieren een meerwaarde. Samen met mij leert het grote publiek een brede waaier aan zorgberoepen (beter) kennen. Na meer dan twee jaar in de zorg leer ik nog voortdurend nieuwe functies kennen. Nog steeds verbaast het me hoeveel verschillende soorten jobs er zijn.
Bijvoorbeeld met een verpleegkundig diploma kan je tal van richtingen uit. Zo doet een verpleegkundige bij het geriatrisch supportteam iets helemaal anders dan een verpleegkundige bij intensieve zorgen. Bij geriatrie vinden ze soms de creatiefste manieren om te zorgen voor en contact te maken met personen met dementie. In hun vrije tijd breien ze zelfs snoezelmoffen. Op intensieve zorgen bouwen ze vooral met de families een band op.
Natuurlijk hebben ze ook veel gemeen. Allemaal vertellen mijn geïnterviewden vol passie over hun job en patiënten. Stuk voor stuk zijn het warme, lieve mensen. Die warmte typeert naar mijn gevoel ook de zorgsector. Dat zie ik onder meer op de sociale media. In een tijdperk waarin negatieve opmerkingen schering en inslag zijn, zie ik telkens weer een hele hoop fantastische, aanmoedigende, lieve reacties op mijn verhalen. Niet één negatieve opmerking. Straf.
De geïnterviewden krijgen nadien langs alle kanten felicitaties en complimentjes. Zelfs buiten de muren van ons ziekenhuis merken we het positieve effect. Andere zorgprofessionals en journalisten raken geïnspireerd en zoeken contact. Al dan niet met nieuwe samenwerkingen tot gevolg. We ontvangen ook vragen van lezers die voor de zorg willen kiezen. Sollicitanten geven soms aan dat de verhalen hen overtuigden om de stap te zetten. Die vonken hebben we meer dan ooit nodig.
In elke zorgorganisatie schuilen waardevolle verhalen die het verdienen om verteld te worden. Als journalist ben ik mij daarvan bewust. Helaas ontbreekt dit bewustzijn vaak nog op de werkvloer. Daarom moedig ik iedereen aan om naar buiten te treden met mooie verhalen. Want elk positief verhaal kan het verschil maken.
Misschien inspireer jij wel de volgende generatie om de stap naar de zorg te zetten. Wie weet stijgt het toenemende aantal (zij-)instromers door jou nog een beetje verder. Want jobs met een maatschappelijke meerwaarde spreken nu eenmaal aan. Elke avond naar huis gaan met het gevoel dat je werk ertoe heeft gedaan, daar kan niets aan tippen. Dat merk ik elke dag opnieuw.
Copyright foto: Jolien De Pauw
De nood aan intelligente data zonder overdaad
“Marcel, ik heb goed nieuws voor jou”, kondigt verpleegkundige Charlotte met enthousiasme van achter haar trolley met gemonteerde laptop aan. “Je mag naar huis!” Intussen typt ze nog naarstig over Marcels toestand. “De papieren komen later.” Met een dikke kaft onder zijn arm trok Marcel naar huis. Tussen de documenten stak een papieren voorschrift bestemd voor de thuisverpleegkundige met de instructie: ‘Wondzorg eenmaal per dag.’
Ondanks de vele registraties en een netjes aangelegd patiëntendossier in het ziekenhuis, ontbrak in de thuissituatie elke vorm van medische en contextuele informatie. De afwezigheid van een geïntegreerd patiëntendossier was de spelbreker. Thuisverpleegkundige Stefanie bevroeg Marcel opnieuw en registreerde plichtsgetrouw driekwart informatie die elders al beschikbaar is.
In België kennen we een legio aan initiatieven om data te verzamelen en te analyseren: de datahubs van de ziekenhuizen, BelRAI, Alivia voor zorgplanning, MijnGezondheid.be voor het patiëntendossier, het Vlaams Indicatorenproject (VIP²) voor het vergelijken van de zorgkwaliteit, het kankerregister, VaccinNet, de verplichte ziekteverzekering, … De overheid belast verpleegkundigen met heel wat registratie. Wat brengt ons deze oceaan aan data, behalve er te zijn?
Verpleegkundigen begrijpen als geen ander dat kwaliteitsvolle data van goudwaarde zijn op het vlak van de zorg aan de patiënt, wetenschappelijk onderzoek en de aansturing van de zorgorganisatie. Niet voor niets wordt Florence Nightingale niet enkel geroemd voor haar verpleegkundige werk. Zij is als het ware de bezielster van de statistische analyse in haar werkveld.[1] Zo ontwikkelde zij in 1858 de Rose Diagram, een geavanceerd taartdiagram dat de gezondheidsdata en haar onderzoeksresultaten toegankelijk moest weergeven.
Vandaag wordt veel verwacht van de zogenaamde big data. Machines die het menselijke intellect nabootsen om massa’s ongestructureerde gegevens om te zetten naar bruikbare resultaten voor de zorg. In de radiologie toont artificiële intelligentie (AI) zijn meerwaarde in het vroegtijdig opsporen van kankerletsels die het menselijke oog niet kan waarnemen. Dat staat in contrast tot de diepmenselijke relatie tussen een verpleegkundige en een patiënt. Een machine kan deze contextuele emotie niet vatten. Een AI-systeem kent niet de euforie of de somberheid bij het bericht wanneer men al dan niet naar huis mag.
Bovendien, voor het zover is, dient België zijn lappendeken aan registratiesystemen weg te werken. Dr. H. Plummer en zijn assistente Mabel Root demonstreerden dat belang in de Amerikaanse Mayo Clinic op 19 juli 1907 toen ze ‘patiënt 1’ in hun unieke systeem van gestructureerde patiëntenfiches opnamen.[2] De centraal opgeslagen fiches vormden een geïntegreerd, eenvoudig patiëntendossier toegankelijk voor elke zorgverstrekker. Vandaag, circa 10 miljoen patiënten later, is deze database hun fundament voor de organisatie van de patiëntenzorg en het wetenschappelijke onderzoek. Hoewel er al een lange weg is afgelegd, ontbreekt deze schakel in ons land nog steeds. Hopelijk brengt de Belgian Integrated Health Record (BIHR) voor Charlotte en haar 126.496 collega-verpleegkundigen actief op het terrein weldra soelaas.
Kortom, in afwachting van het tijdperk waarbij AI het gesprek tussen de patiënt en de verpleegkundige beluistert en automatisch in een geïntegreerd, gestructureerd verslag giet, zullen we zuinig moeten zijn op wat en waar we verpleegkundigen laten registeren. Geef hen bij het nemen van maatregelen meer tijd en ruimte voor zorg en onderzoek en minder administratie en registratie.
———–
Benoit Mores is expert bij de Landsbond van Onafhankelijke Ziekenfondsen en onder meer lid van de Overeenkomstencommissie Thuisverpleegkunde. Daarnaast is hij editorial board member van de European Journal of Cardiovascular Nursing en lid-patiëntvertegenwoordiger bij het wetenschappelijk comité van de Association of Cardiovascular Nursing & Allied Professions (ACNAP).
[1] Meulemans H (1992), ‘Metingen van de behoeftegraad, Quetelet, Nightingale en Katz aan het woord’, Tijdschrift voor Thuisgezondheidszorg, 13, 50, 6-9.
[2] Nelson C W (1997), ’90th Anniversary of the Mayo Medical Records System’, Mayo Clinic Proceedings, 72, 8, 696.
Wat moet een hoofdverpleegkundige kunnen?
Marie Braet studeert de opleiding master of science in het management en het beleid van de gezondheidszorg aan de UGent. Onder supervisie van Lukas Billiau en Simon Malfait voert ze haar masterproef over de functie hoofdverpleegkundige. Lukas en Simon voeren samen onderzoek binnen het UZ Gent naar de veranderende rol van de hoofdverpleegkundige.
Wereldwijd zijn er ongeveer 28 miljoen verpleegkundigen actief, wat hen de grootste beroepsgroep in de zorgsector maakt (Van Merode et al., 2024). Toch voorspelt de Internationale Raad van Verpleegkundigen dat er nog eens 13 miljoen verpleegkundigen nodig zijn om de huidige personeelstekorten op te vangen (ICN, 2022). Het logische gevolg van de verpleegkundige schaarste is de verminderde instroom in de functie hoofdverpleegkundige. Concreet kampt Vlaanderen met een spanningsindicator van 0.15 voor de functie hoofdverpleegkundige, wat betekent dat er slechts 0.15 beschikbare werkzoekenden zijn per vacature van hoofdverpleegkundige. Hierdoor worden langdurig openstaande vacatures vaak ingevuld door pas afgestudeerde of minder geschikte personen. Bovendien accepteren verpleegkundigen de jobaanbieding passief door het idee dat anderen leiderschapspotentieel in hen zien, zelfs als ze de mogelijkheid om te solliciteren niet op voorhand hadden overwogen (Weaver et al., 2016). Ten slotte worden hoofdverpleegkundigen nog te vaak geselecteerd op basis van hun klinische expertise, dewelke bewezen werd in de rol van dagcoördinator, in plaats van hun leiderschaps- en managementvaardigheden (Moore et al., 2016; Weaver et al., 2016). Maar op basis van welke criteria kan een leidinggevende een sollicitant als minder geschikt inschatten in tijden van schaarste?
Uit ons onderzoek (Billiau et al., z.d.) blijkt dat hoofdverpleegkundigen een veelzijdig takenpakket hebben. Deze professionals moeten zowel instaan voor het operationele en personeelsbeheer, als voor patiëntenzorg en het ontwikkelen van een afdelingsspecifiek beleid. Ze worden verwacht om de rol van boegbeeld, leider, verbindingspersoon, toezichthouder, verspreider, woordvoerder, ondernemer, middelenverdeler en onderhandelaar op zich te nemen. De vraag dringt zich op of dit realistisch is, en bovenal, of de personen die beschikken over de nodige competenties voor deze rollen niet eerder zetelen in een topmanagementfunctie?
Braet et al. (2024) kon de kerncompetenties die nodig zijn voor een hoofdverpleegkundige blootleggen. Hieruit blijkt het belang dat hoofdverpleegkundigen communicatief en relationeel vaardig zijn. Daarnaast moeten hoofdverpleegkundigen over de competenties beschikken voor geldzaken, strategisch plannen en personeelsbeheer. Bovendien wordt het bezitten van klinische vaardigheden naar voren geschoven voor het verlenen van spoedeisende hulp en kritieke zorg, beheren van ziekenhuisrampen, casemanagement, infectiebeheersing en -preventie, en medicatiebeheer. Ten slotte moeten hoofdverpleegkundigen zich leiderschapsvaardigheden eigen maken, met oog voor veranderingsmanagement, belangenbehartiging, strategisch denken en beleidsontwikkeling.
Gezien het brede scala aan kerncompetenties pleiten wij dat leidinggevenden, vooraleer het selecteren van een hoofdverpleegkundige, zich bewust worden van de afdelingsspecifieke noden. Al mag er niet vergeten worden dat geschikte hoofdverpleegkundigen nog steeds nood hebben aan formeel leiderschap dat hen begeleidt en ondersteunt.
Een digitaal belletje doen rinkelen in de verpleegkunde
Benoit Mores is expert bij de Landsbond van Onafhankelijke Ziekenfondsen en lid van de Overeenkomstencommissie Thuisverpleegkunde. Daarnaast is hij editorial board member van de European Journal of Cardiovascular Nursing.
Vandaag kijken we met verstomming naar het slagveld in Oekraïne en de Krim. Deze plek was meermaals het slachtoffer van conflicten. In al die ellende brandt soms het licht van hoop en vooruitgang. Tijdens de Krimoorlog in de jaren 1850 bedacht Florence Nightingale er het vernuftige idee van de verpleegsterbel. Vandaag is het voorwerp een dagelijks gebruikt laagtechnologisch toestel op elke verpleegafdeling en in de thuiszorgsituatie.
De uitvinding van de grondlegster van de moderne verpleegkunde realiseerde de communicatie op afstand tussen de patiënt en de verpleegkundige. In heel de wereld nam het principe ingang. Niemand trok de meerwaarde van deze technologische innovatie in twijfel. De praktiserende verpleegkundigen begrepen onmiddellijk de meerwaarde voor de warme zorgrelatie met de patiënt. In zijn elektrische vorm droeg dit communicatiecircuit bij aan het prestige van de verpleegeenheid. Verpleegkundigen waren trots dat zij konden reageren op de noden van de patiënt zelfs al waren ze niet in zijn directe omgeving aanwezig.
Vandaag associëren we de oproep met de bel van een patiënt eerder met beelden aan het front. “Betty, die op kamer 248 is al 10 minuten aan het wachten. Ik zit hier met een bloedbad, want Marcel heeft zijn infuus uitgetrokken.” De hoopvolle associatie van weleer staat in schril contrast met de hedendaagse offensieve metafoor aan het bed van de patiënt. Onderbestaffing in zowel de intramurale verpleegeenheden als de thuisverpleegkunde zijn een deel van de verklaring. Onvoldoende investeringen in nieuwe communicatie en digitalisatie is dat evenzeer. Technologie omarmen zou nochtans kunnen bijdragen in meer tijd voor de zorg bij de patiënt.
Sinds de introductie van de verpleegsterbel en de technologische vooruitgang, wint zorg en communicatie op afstand exponentieel aan belang. De opvolging van een patiënt met diabetes is daarvan het voorbeeld bij uitstek. De grote investeringen in de ziekteverzekering hebben enorm geloond. De verpleger speelt een cruciale rol. Hij of zij leidt de patiënt geduldig op. De patiënt kan voor zichzelf zorgen. De verpleegkundige krijgt meer tijd voor andere patiënten. Op basis van datastromen kunnen verpleegkundigen vanop afstand veel sneller ingrijpen. Complicaties worden vermeden. De patiënt ervaart een autonomer en meer kwaliteitsvol leven.
De gedigitaliseerde toepassingen in de communicatierelatie tussen de verpleegkundige en de patiënt zijn intussen legio. Op basis van telemonitoring bespreekt verpleegkundige Hilde met haar patiënt een aantal vreemde episodes uit zijn pacemakerdata. Zorgcoördinator Jef analyseert sensorresultaten en besluit dat bij Suzanne dringend een extra thuisbezoek nodig is. Ook de elektronische sprekende ‘bloempotbot’ Tessa houdt de patiënt op de hoogte van zijn medicatieschema en de thuisverpleegkundige begeleidt waar nodig.
Kortom, de verpleegkundige en de patiënt zijn al dagelijks aan de slag met de nieuwe technologie. Net als in de diabeteszorg groeit digitale zorg op afstand ook in andere zorgdomeinen. De actieve verpleegkundige begrijpt dat net als de verpleegsterbel, de gedigitaliseerde zorg op afstand geen bedreiging maar net een springplank naar een warme zorgrelatie is. Nu moeten ook de regelgeving en de financieringsmodellen volgen. Laat ons 150 jaar na de bel niet wachten op nieuwe conflicten noch crisissen om voor onze patiënten en verpleegkundigen in de mogelijkheden van warme menselijke communicatie, digitalisatie en educatie te investeren.