Palliatief verpleegkundigen zijn rolmodellen in het mentorschap van studenten

Christine De Bosschere, al sinds 1984 verpleegkundige en sinds 2004 docente palliatieve zorg aan Arteveldehogeschool. Sinds 2022 is ze coördinator van een nieuw interdisciplinair postgraduaat palliatieve zorg. Haar studenten ervaart ze als gelukkige stagiairs. Ze worden op de afdelingen palliatieve zorg gekoesterd. Net zoals zij bij de patiënten en hun naasten doen.

Studenten krijgen op deze afdelingen een warme, geplande ontvangst. Daar wordt tijd voor uitgetrokken. Er wordt gepeild naar de leerdoelen van de student. Er wordt rekening gehouden met waar hij zich bevindt in zijn traject en met de beleving van de student. Er is van bij het begin ruimte voor zijn gevoelens en gedachten over de komende stage. Want ja, stage doen op een afdeling waarin je oog in oog komt te staan met de dood, is voor een jonge en beginnende hulpverlener een moeilijke, emotionele uitdaging.

Toch slagen zij er zo goed als altijd in om deze uitdaging tot een goed einde te brengen. En dit door de zorg die zij als student ook zelf mogen ontvangen. Een verlegen student zal bijvoorbeeld niet afgerekend worden op het feit dat hij of zij niet veel zegt. In het feedbackdocument zal ook niet staan dat de communicatie beter moet. De student wordt op een fijne manier gevoed om te groeien in het aangaan van gesprekken, nieuwe uitdagingen te starten, overdracht te geven, … Dit met de nodige tussenstapjes en de nodige veilige ondersteuning.

Bij het lezen van de reflecties in Medbook en de ontvangen feedback door het mentoren en team doorheen de volledige stageperiode, voel ik me oprecht heel gelukkig en ben ik trots op mijn studenten. Ook voel ik oprechte dankbaarheid naar de mensen die hen begeleiden en deze constructieve feedback op een zorgzame manier geven.

Misschien denk je al: op zulke afdelingen hebben ze daar tijd voor want ze hebben minder patiënten. Dat klopt, maar ik denk toch dat een aantal kleine dingen ook op een drukke afdeling het verschil kunnen maken voor een startende student. Want zoals iedereen weet: groeien en bloeien lukt enkel met de juiste voeding, de juiste hoeveelheid licht en soms wat extra meststof. Maar neem dat laatste alsjeblief niet letterlijk.

Investeren in studentenbegeleiding is investeren in de toekomst. Er is een schrijnend tekort aan verpleegkundigen, dus is het aan ons allen om jonge mensen die kiezen voor deze mooie job enthousiast te houden wanneer ze starten in het werkveld. De student van nu is biunnen enkele jaren je collega. Als school investeren we in mentorenopleiding, maar ook als organisatie is het belangrijk om voldoende aandacht te hebben voor een degelijk beleid rond studentenwerking.

Ook al ben ik bijna zestig jaar, ik herinner me mijn eerste stage nog goed. Ik heb veel meer uren in de ‘utility’ doorgebracht dan ik echt dingen mocht doen die ik wou leren om een goede verpleegkundige te worden. Ik weet nog hoe pijnlijk het was, alsof het gisteren was. Dachten we toen niet allemaal: dit pak ik anders aan, ik zal studenten graag zien en hen op een respectvolle manier onder mijn vleugels nemen.

Mijn missie op school is vooral ook om studenten te leren omgaan met het feit dat niet iedereen kan genezen en dat palliatieve zorg, in de ruime zin van het woord, ook een belangrijk deel is van de job. Zelf ervaar ik heel veel geluk en voldoening uit het op weg gaan met studenten. Studenten verpleegkunde zijn een heel fijne groep. Ze starten allen met dezelfde missie: “Wij willen mensen helpen”. Ze stromen over van goedheid. En ik denk dat op de werkvloer in elke relatie hulpverlener-student dezelfde prachtige missie schuilt, zowel in een acute als in een chronische zorgsetting. De dankbaarheid van een student die zich goed voelde bij jou als mentor, geeft je vleugels. En deze sprankels van voldoening geven energie om toch door te gaan, ondanks de hoge werkdruk en andere frustraties.


Ook in deze loopbaan ervaar ik geregeld secundaire traumatisering

Christine De Bosschere, al sinds 1984 verpleegkundige en sinds 2004 docente aan Arteveldehogeschool, ervaart in haar job als docente, stagebegeleider en supervisor heel wat sprankels van geluk. Toch heeft ze geregeld last van, zoals men het in de zorg noemt, secundaire traumatisering.

Het eerste deel van mijn loopbaan, twintig jaren in de zorg, werd ik geregeld geraakt door het leed van mijn patiënten en hun naasten. Leren loslaten was een moeilijke weg waar ik geleidelijk aan in groeide. En dit mede door het geluk om omringd te zijn door een fantastisch team. Ze gaven me het gevoel dat ik gedragen werd in dit proces.

Toen ik de overstap maakte naar het onderwijs, had ik nooit gedacht dat ik opnieuw zou moeten leren omgaan met de pijn van mijn ‘cliënten’ die nu studenten zijn. Want ‘student-zijn’, is dat niet de mooiste tijd van je leven? Ook studenten moeten gedragen worden in hun beginnende praktijkervaringen.

Als docent heb ik ook de rol van supervisor en doe ik dus geregeld supervisie/begeleide intervisie met studenten in de opleiding verpleegkunde. Dit zijn sessies in kleine groepjes waar we met de supervisie-methodiek werkzorgen bespreken. Deze sessies gaan door middenin elke stageperiode. Studenten komen hiervoor een halve dag terug naar de school. Wel, ik voel me dikwijls heel slecht na die sessies. Een soort van secundaire traumatisering zou ik het kunnen noemen.

De zin “Ik werk niet graag met studenten” is vaak de eerste zin die een student hoort als hij toekomt op de afdeling en toegewezen wordt aan een verpleegkundige om de shift mee te beginnen. Je zou verwachten dat studenten moeite hebben met het omgaan met ziekte, dood, verdriet, … Of dat ze het zelf moeilijk vinden om te groeien in hun kennis en vaardigheden. Maar neen, veelal zijn de werkzorgen die het meest bij hen leven geen werkzorgen die rond patiëntenzorg draaien. Wel over hoe zij ontvangen werden op de afdeling, hoe zij begeleid worden, …

Uit een groepje van acht studenten, zijn er meestal vier studenten die stagiaire zijn heel zwaar ervaren, die zich niet welkom voelen en die gebruikt worden om bellekes en dingen te doen waarvoor ze niet op stage gaan. Ze hebben het gevoel dat de verwachtingen veel hoger liggen dan waar ze in hun opleiding op voorbereid zijn. Ze durven niet opkomen voor hun leerdoelen omdat ze zich niet veilig voelen, (soms) afgesnauwd worden of afgerekend worden op een eenmalig foutje of zelfs op wie ze zijn als persoon.

Dit is zeer pijnlijk. Het ontneemt hen de nodige energie om te groeien. Het lucht hen op te horen dat ze niet de enige zijn. Het sterkt hen een beetje, maar ze tellen af naar het einde van deze stage en vertrekken elke dag met schrik. Dat is bijzonder jammer, want de stage zou de kers op de taart moeten zijn voor iedere student verpleegkunde.

Tijdens mijn twintigjarige periode als verpleegkundige was ik zelf ook mentor. Wat nam ik graag studenten onder mijn vleugels. Dat was mijn kans om een startende toekomstige verpleegkundige te besmetten met passie voor goede verpleegkundige zorg. Mijn collega’s lieten me met plezier hiervoor wat extra tijd en namen een ander deel van het werk over. Als team vonden wij het goed begeleiden van studenten onze taak. Die studenten zouden onze nieuwe collega’s worden. En later onze eigen hulpverleners.

Gelukkig zijn er toch ook telkens een paar studenten die mooie verhalen brengen over hoe zij gekoesterd worden als student. Hoe zij mogen groeien volgens hun eigen tempo en aanvaard worden zoals ze zijn. Iedereen heeft talenten en kwaliteiten. Maar niet iedereen slaagt erin om deze zichtbaar te maken in een nieuwe context. Ook dit is toch heel normaal, lijkt me.


Negatief beroepsbeeld in de media

Aart Eliens heeft een passie voor verpleegkunde. In 1982 schreef hij het Zwartboek van de verpleging waarin hij de gevolgen van het tekort aan zorg- en verpleegkundigen aankaartte. Dit jaar maakte hij een Witboek om de negatieve berichtgeving over de zorg tegen te gaan. Zijn professionele doel is de positionering van de zorg- en verpleegkundige.

Verzorgenden en verpleegkundigen vormen de kurk waarop de Nederlandse gezondheidszorg drijft. Dat zal in België niet anders zijn. Binnen de Nederlandse gezondheidszorg werken ongeveer 1,4 miljoen mensen in de sector zorg en welzijn. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek werken er in augustus 2022 ruim 450.00 verzorgenden en verpleegkundigen. In Nederland werkt 1 op de 6 werknemers in de sector zorg en welzijn. Toch is dat grote getal niet voldoende om aan de zorgvraag te voldoen. In 2031 zal het tekort aan zorgpersoneel naar verwachting oplopen naar 135.000 werknemers. Deze capaciteitsproblemen vormen op lange termijn een groot maatschappelijk probleem.

Met het imago van verzorgenden en verpleegkundigen is het niet best gesteld. En dat heeft weinig met deze beroepsgroepen zelf te maken. Het zijn vooral de media die bijdragen aan dit weinig positieve imago. Wanneer je in Nederland de kranten leest en de sociale media volgt, schrik je van de beeldvorming over verpleegkundigen en verzorgenden. De media berichten voortdurend over hoge werkdruk en zwaar werk. De kop ‘massaal vertrek van werknemers uit de zorg’ kom je ook vaak tegen. Ook wordt vaak verwezen naar het lage salaris, de slechte werkomstandigheden en het gebrek aan zeggenschap in de zorginstellingen en de beperkte scholingsmogelijkheden van verzorgenden en verpleegkundigen.

Deels is dit waar. Toch heb ik sinds het moment dat ik als verpleegkundige startte (1973) veel goede ontwikkelingen gezien. De opleidingen zijn aanzienlijk verbeterd. Veel zorginstellingen hebben verpleegkundige en verzorgende adviesraden die bij de beleidsvorming in hun instellingen zijn betrokken. De stand van kennis is door de grote toename van verpleegkundig onderzoek, fors toegenomen. Met de salarissen wordt een inhaalslag gemaakt, maar dat kan nog veel beter. Door de toename van kennis en ook door de komst van verpleegkundig specialisten wordt veel gelijkwaardiger dan voorheen samengewerkt met medici en paramedici.

Zijn we er qua ontwikkeling? Nee, dat is niet het geval. We moeten blijven werken aan kennisontwikkeling, werkomstandigheden en zeggenschap van verzorgenden en verpleegkundigen. Mijn grote zorg is dat de media uitsluitend schrijven over wat er beter kan of niet goed gaat in de zorgberoepen. De focus is gericht op wat er fout gaat: goed nieuws is geen nieuws.

Maar wat betekent dit nu voor de aantrekkingskracht van de zorgberoepen? Jonge mensen, schoolverlaters en mensen die denken aan een carrièreswitch en die zich oriënteren op een (hernieuwde) beroepskeuze, lezen in de media uitsluitend over de negatieve kanten van de zorgberoepen. De vraag is of dat negatieve imago in de media hen er niet van weerhoudt een keuze voor een zorgberoep te maken. Ik denk dat dit inderdaad het geval is. En stel je voor: je werkt als verpleegkundige of verzorgenden en hebt momenten van twijfel of je in dit vak wil blijven. Wat zal die negatieve publiciteit voor invloed hebben op je afwegingsproces? Ik meen dat een slecht beroepsimago er aan bijdraagt dat mensen het vak verlaten. Ik stel de media door de wijze van hun berichtgeving, mede verantwoordelijk voor toekomstige tekorten aan verpleegkundigen en verzorgenden.

Eind 2021 besloot ik een poging te doen die negatieve beeldvorming te doorbreken. Mijn veronderstelling is dat een positief beroepsimago het vak voor jonge mensen aantrekkelijker maakt en bijdraagt aan het behoud van het huidige personeel. Over de vijf vragen die ik aan de beroepsbeoefenaren stelde over de aantrekkelijkheid van hun vak en hoe dit leidde tot het ‘Witboek 2022’ kom je in de volgende editie van het tijdschrift meer te weten.


"Witte lakens en applaus"

Op 11 maart 2020 werd de uitbraak van COVID-19 door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) uitgeroepen tot een pandemie. Vrij snel raakten ziekenhuizen en woonzorgcentra overspoeld en kregen we de ene na de andere piek te verwerken. De druk op het zorgpersoneel nam enorm toe, zowel fysiek als psychisch. Een tijd lang uitten verschillende sectoren en mensen hun appreciatie voor de inspanningen van het zorgpersoneel. Er werd geapplaudisseerd, witte lakens hingen uit de ramen, er werden maaltijden aangeboden, boeketten, tekeningen, …

Ook de politiek bleef niet stil. In de zomer van 2020 maakte de toenmalige regering fondsen vrij voor de zorg. Tot wel 500 miljoen euro. Zorgverleners zouden significante loonsverhogingen krijgen: van gemiddeld zes procent tot wel uitschieters van vijftien procent. Het IFIC-verloningssysteem zou gehanteerd worden: een nieuw functiemodel waarbij personeelsleden in de zorgsector betaald worden op basis van hun taken en niet op basis van hun diploma. Met deze opwaardering als gevolg. Bemoedigende beloften in een zeer zware periode.

Nu goed twee jaar later kwam de harde realiteit. IFIC blijkt vooral interessant te zijn voor het beginnend zorgpersoneel, maar veel minder voor de oude rotten in het vak. Meer nog, voor sommigen, zoals ik, zou het brutoloon zelfs dalen. Dat is een heel contradictorische boodschap in vergelijking met de mooie woorden in 2020. Is dit de opwaardering van het zorgberoep waar we al zo lang op wachten?

Begrijp me niet verkeerd, ik doe mijn job graag en wil die ook graag blijven doen. Toch voelt dit als een kaakslag. Ik steun volledig de opzet van IFIC om het zorgberoep aantrekkelijker te maken voor de jonge starter. Maar wat met de ervaren zorgverleners? Verdienen wij geen opwaardering? Moet de uitstroom dan niet beperkt worden? Voor velen is hun intrinsieke motivatie genoeg. Voor anderen wordt het tijd om daar een financiële compensatie aan te koppelen. Het wordt voor velen onder ons zelfs moeilijker om van functie te veranderen. Als we een switch maken, is het accepteren van de IFIC-voorwaarden een must. Dus vooruitgaan op professioneel vlak staat gelijk aan inboeten op financieel vlak.

Witte lakens en applaus volstaan niet om ons de draagkracht en motivatie te geven om dit werk in de huidige omstandigheden goed te blijven doen. Althans voor mij niet. Het is verdacht stil rond deze materie. Daarom laat ik me horen. Niet alleen voor mezelf, maar voor de grote groep collega’s die hierdoor geïmpacteerd wordt. Laten we samen virtueel op de stellingen staan en strijden voor wat we waard zijn. Want de zorg is teamwerk, een team van jong en oud. Van ervaring en jeugdig enthousiasme. We verdienen dus allemaal waardering voor de zorg die we elke dag geven.

Bert Claes is verpleegkundige op de Paaz in het Ziekenhuis Oost-Limburg in Genk


Kiezen voor een zorgberoep: “Niet vanzelfsprekend, wel een aanrader”

Waarom kiezen voor de zorg? Ik krijg de vraag nog regelmatig en die is helemaal niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Ik volgde in het middelbaar de richting Bedrijfseconomie en naast een EHBO-cursus in mijn laatste jaar had ik nog weinig tot geen ervaring in de gezondheidszorg. Van kleins af aan vond ik het wel al fijn om mensen te helpen, er te zijn voor hen. Iets kunnen betekenen voor anderen kan me zo gelukkig maken. Dat ik zelf mijn eerste twee levensmaanden in het ziekenhuis doorbracht nadat ik prematuur geboren was, zit er misschien ook voor iets tussen. Ik denk dat het vooral hierom draait: je hebt het in je om met mensen te werken en hen te helpen, of je hebt die drang niet. Dat is eigen aan verpleegkundigen: je job doen met hart en ziel.

Wij, studenten verpleegkunde, popelen dan ook om het werkveld te betreden, maar we zien dat we met lang niet genoeg zijn. Het aantal vacatures in de zorg neemt alleen maar toe. Vooral voor de beroepen van zorg- en verpleegkundige is er een heel groot tekort. Zeker nu door de pandemie meer en meer zorgverleners afhaken omdat ze volledig op zijn. Niet onbegrijpelijk. Wie af en toe weekend- of vakantiewerk doet in een woonzorgcentrum, wordt regelmatig één uur voor het begin van de shift opgebeld met de vraag om in te springen, al is het maar voor een paar uur. Vorige week kreeg ik om 5 uur ‘s ochtends nog zo’n berichtje van de hoofdverpleegkundige van een woonzorgcentrum. Hij vroeg me of ik hen kon depanneren. Maar liefst vier collega’s hadden ziek afgebeld. Zoek dan als hoofdverpleegkundige maar eens naar een oplossing.

Hoe kijkt de samenleving naar werken in de zorg? Sprak men vroeger over een verpleegkundige, dan viel vaak de term ‘verpleegster’ of zelfs ‘zuster’. Dat beeld waart nog steeds rond. Net als het cliché dat een verpleegkundige enkel mensen wast en eten geeft. Dat beeld leefde ook bij mijn ouders, toen ik hun vertelde dat ik verpleegkundige wilde worden. En dat is jammer, want het maakt het beroep allesbehalve aantrekkelijk bij jongeren. Een ander gevolg van deze beeldvorming is dat het mannelijke studenten afschrikt. Jongens willen niet met die clichés geassocieerd worden. Het is volgens mij een reden dat er zo weinig mannelijke zorg- en verpleegkundigen zijn. Gelukkig begint de bevolking zich nu stilaan een ander idee te vormen van een job in de zorg, mede door de pandemie.

Ondertussen breekt er voor veel laatstejaarsstudenten van het middelbaar een moeilijke tijd aan: via info- en openlesdagen een opleiding kiezen die het best bij hen past. Een keuze die je hele toekomst zal bepalen. Niet evident als zeventien- of achttienjarige, zeker niet nu een deel van die zoektocht online moet gebeuren. Als ik nog maar terugdenk aan toen ik drie jaar geleden zelf voor deze beslissing stond, krijg ik het er opnieuw warm van. Na zo’n infodag lag de hele keukentafel letterlijk vol met boekjes van diverse opleidingen waarin ik potentieel zag.

Ik lanceer graag een warme oproep aan deze jongeren: overweeg een opleiding in de zorg. Persoonlijk heb ik er nog geen moment spijt van gehad.

Verpleegkundige is een mooi beroep waar je veel voldoening uit haalt. Een patiënt die dankbaar is voor wat je voor hem of haar hebt gedaan maakt iedere keer weer je dag. Voor dat onbeschrijflijke gevoel doe je het gewoon. Het werk is niet te onderschatten. Dubbele shiften, de vrees om besmet te raken, steeds weer streven naar de best mogelijke zorg voor de patiënt en tegelijk hopen dat die erop vooruit zal gaan in plaats van achteruit. En dan tussendoor nog dat evenwicht zoeken met je thuisfront: alles samengeteld is het zeker geen lachertje. Kiezen voor een zorgopleiding is dus zeker niet vanzelfsprekend, maar wel een absolute aanrader.

© 2022 SOCIAAL.NET & Robbe Van Leemput

Robbe Van Leemput is derdejaarsstudent verpleegkunde aan de Odisee Hogeschool in Sint-Niklaas.


Friet voor niet

Mijn meest recente stage ging door in Bosnië-Herzegovina. In het algemene ziekenhuis van de vierde grootste stad van het land doen ze sommige dingen op een andere manier dan in België. Patiënten slapen met drie op een kamer zonder tussengordijnen, en delen de badkamer met iedereen op de gang. Het kleinere budget vraagt een creatiever gebruik van middelen en de indeling van de shiften voor verpleegkundigen gebeurt op een andere manier. Maar het meest interessante is ongetwijfeld de gewoonte van de verpleegkundigen van de ochtendshift om samen te ontbijten op hetzelfde moment als de patiënten. Op zich niets bijzonders, maar wel als je bedenkt dat ze dat niet doen met yoghurt of muesli, maar met frieten, hamburgers en cevapi (een soort brood gevuld met worst en ajuin).

Dat deed me het volgende afvragen: verdienen wij in de verpleging soms niet allemaal een gezamenlijk ontbijt met frieten? Na het applaus waar we de afgelopen jaren even onze energie uit gehaald hebben, is het intussen misschien tijd voor iets stevigers. Samen met alle collega’s van de vroege shift een halfuurtje samenzitten om het werk te doorbreken en een goede bodem te leggen voor de rest van de dag. Het zou enorm bevorderlijk zijn voor de sfeer in het team en door elkaars favoriete frietsaus te ontdekken, leer je elkaar ongetwijfeld ook op een originele manier beter kennen.

Toegegeven, zo’n hamburger kan zwaar vallen op een nuchtere maag. Maar het is natuurlijk niets vergeleken met wat je als verpleegkundige soms nog voor de lunch te verwerken krijgt. Ochtendtoiletten die letterlijk en figuurlijk uit de hand lopen, emotionele situaties die je diep raken en wondzorgen die je misschien wel spontaan je eetlust doen verliezen. En toch sta je er, elke dag opnieuw, met je bedbeschutting, je figuurlijke schouder en je wondzorgset. Om na je middagpauze te werken met vlijmscherpe naalden, besmettelijke bacterieën en ongeruste familieleden. Je zou voor minder zin krijgen in een Bosnische hotdog.

Natuurlijk ben ik zelf nog maar een kikkervisje in de verpleegkundige evolutie. Een student, nog niet eens halfweg in zijn vierjarige opleiding. Toch vind ik dat alleen al voor de motivatie en het enthousiasme waarmee de meeste van mijn collega-studenten hun opleiding aanpakken, ze minstens een grote friet met mayonnaise verdienen. En zij niet alleen natuurlijk. Ook jou wens ik het je toe, betrouwbare rots in de branding, met het pensioen in zicht, en met meer verpleegde patiënten op de teller dan er zoutkorrels in een gram satékruiden zitten. En jou uiteraard ook, uitgeputte of zoekende collega, na de afgelopen twee uitzonderlijk zware jaren die fysiek en mentaal veel van je gevraagd hebben. Dus als ik kon kiezen, voor de dagelijkse inzet, het harde werk en de onweerlegbare betekenis in het leven van zovelen, zorgde ik voor elk van ons voor friet voor niet.

Dieter Van der Voorde is tweedejaarsstudent verpleegkunde aan de Odisee Hogeschool in Brussel. Daarnaast is hij ook actief als lid in de werkgroep Studenten van het NVKVV.


Stagiair, er is een belletje

Ah, stagiairs. Ze zijn er in alle vormen, maten en leeftijden. Ze hebben allemaal verschillende verwachtingen, evaluatiedocumenten en doelstellingen. Ze komen met drommen je afdeling binnenvallen om na een paar maanden, weken of zelfs dagen al terug te vertrekken. Ze kunnen weinig, maar ze vragen veel tijd. Wat ze missen in ervaring, maken ze ruimschoots goed door overal vragen over te stellen. In het slechtste geval zijn ze vergeten op voorhand hun login-gegevens aan te vragen, in het nog ergere geval durven ze al eens procedures of technieken op de afdeling in vraag te stellen. Net omdat ze zo weinig kunnen, ze niet betaald worden en ze zelfs nog op school zitten, komen ze automatisch helemaal onderaan de hiërarchische ladder terecht en mag je ze dus ook als dusdanig behandelen. Toch?

Niets illustreert dat zo mooi als de uitdrukking “Stagiair, er is een belletje.” Ten eerste toont het mooi aan dat het inderdaad tijdverspilling is om van al die studenten de naam te vragen en te onthouden. Ten tweede is het uiteraard bijzonder efficiënt om eerst de student eens te laten navragen wat het probleem is. Al die extra stappen van en naar de verpleegpost zijn goed voor de conditie. Bovendien kan zij er misschien een doelstelling over maken, een verslag over schrijven en een reflectie bij uitwerken? Ten slotte is het ook belangrijk om de uitdrukking niet met een vraagteken af te sluiten. Een indringende blik of een hoofdknik in de juiste richting brengt de boodschap doorgaans ook over. Voor een beroep waar zoveel met mensen gewerkt wordt, is het verbazingwekkend hoe snel soms vergeten wordt dat stagiairs ook mensen zijn.

Toch zijn studenten niet de goedkope (lees: gratis) werkkrachten die ingeschakeld kunnen worden om tekorten in het personeelsbestand op te vullen. En ze zijn er al helemaal niet om de vermoeiende en vervelende taken uit te voeren terwijl jij intussen de administratie bijwerkt. De verpleegkar aanvullen is enkel interessant als je tijd krijgt om het materiaal erin te leren kennen. En elke ochtend de meest zorgbehoevende zorgvragers helpen bij het ochtendtoilet is enkel leerrijk als het afgewisseld wordt met het bedelen van de medicatie en alle andere taken die op de afdeling gebeuren. Feedback krijgen is de meest waardevolle manier om te groeien, maar dat kan enkel als je (een gedeelte van) je taken en technieken onder begeleiding uitvoert.

Kortom, elke stagiair vraagt tijd en moeite. Natuurlijk is tijd op een verpleegafdeling een van de meest kostbare goeden. Maar net zomin dat het jouw fout is dat je slecht geslapen hebt en het file was onderweg naar je werk, verzint de student evaluatiefiches en feedbackmomenten waar hij jou voor nodig heeft. Dat vervelend vinden is een ding, maar dat mag nooit (nooit!) een excuus zijn om je persoonlijke frustraties af te reageren op de student, of hem kritiek te geven op iets anders dan zijn verpleegkundige capaciteiten. Onderaan de ladder bengelen maakt hem kwetsbaar, maar niet minderwaardig.

Dus respecteer de stagiairs. Spreek hen aan met de voornaam. Houd rekening met het feit dat die assertiviteit niet alleen aangeleerd, maar ook beoordeeld wordt volgens de (terecht) torenhoge eisen van de (hoge)school. Daag hen uit. Leg de lat hoog. Geef feedback op hun verpleegkundig kunnen. Leer hen kennen. Leer hen alles wat je weet. Want de onzekere student van vandaag zal jou op een dag misschien je medicatie geven in het woonzorgcentrum waar je woont, zal je dochter geruststellen als ze op de spoeddienst binnengebracht wordt of zal je vader begeleiden op de PAAZ. En dan kunnen ze maar beter de best opgeleide en meest capabele verpleegkundigen ooit zijn.

Dieter Van der Voorde is tweedejaarsstudent verpleegkunde aan de Odisee Hogeschool in Brussel. Daarnaast is hij ook actief als lid in de werkgroep Studenten van het NVKVV.


Nee!

Een borst wegnemen?
Wat?
Het moet?
Nee!
Ik neem de infuusstang
waaraan ik vasthang,
zet er één voet op
en begin als een razende
te steppen
door de gang.

Mijn operatieplunje wappert
als de cape van een superheld.
Zo snel schaats ik, step ik
weg van de operatiekamer.
Ik til de wieltjes op en ren
de trap af.
Ik wil meer vaart en wip
met mijn billen de trapleuning op.
Zoef naar beneden.
Naar de uitgang.
Weg van hier.
Mijn borst afnemen?
Niks daarvan!

Gaat het, vraagt de anesthesist me.
Ja, lieg ik, helemaal buiten adem.
Het komt goed, glimlacht een verpleegster minzaam,
haar handschoenhand op mijn schouder.
Geboortedatum? Naam?
Geboortedatum? Naam?
Geboortedatum? Naam?
Geboortedatum? Naam?
Geboortedatum? Naam?
Geboortedatum? Naam?

 

Dinsdag 21 september 2021 – Tania


Als een bord spaghetti

Ilke Montag (44) is arts-specialist nucleaire geneeskunde, hoofdarts in het Jan Yperman Ziekenhuis in Ieper en lid van de raad van bestuur van het NVKVV. In De Standaard van woensdag 17 november 2021 twijfelt ze of de zorg nog haar roeping is.

Ik ben opgeleid vanuit het principe “eens geneeskunde, altijd geneeskunde”. Al sinds ik zes jaar oud ben, weet ik: ik wil dokter worden. Maar vandaag twijfel ik. Is dit de sector waarin ik oud wil worden? Moet ik uit de zorg stappen om me verdere ontgoochelingen en frustraties te besparen? De pandemie heeft veel pijnpunten uitvergroot. Ik wil kunnen wegen, zodat de juiste zorg op de juiste plaats op het juiste moment aan de juiste patiënt gegeven wordt. Ik heb lang gedacht dat dit voor mij als clinicus aan het bed van de pa­tiënt was. Daarna dacht ik: in het directieteam. En in een ­patiën­tenvereniging. Nu denk ik soms: moet ik met mijn zorgdroom in de politiek gaan?

We missen eenheid van commando. Als directiecomité moeten we ­telkens opnieuw de logge tanker bijsturen die een ziekenhuis is. Met één vingerknip: bedden, al dan niet op intensieve zorg, vrijhouden voor de covidpatiënten, maar ook in voldoende personeel voorzien en het team gemotiveerd en enthousiast houden. Dat alles met onvoldoende ondersteuning door de overheden. Op een nachtelijke levering ­babyfoons en een geopende doos met mondmaskers die niet aan de kwaliteits­eisen voldoen na. Leg het maar eens uit, opnieuw en opnieuw.

Ik heb me nooit een held ­gevoeld, ook niet toen er dagelijks om 20 uur geapplaudisseerd werd. Het applaus is trouwens al lang verdwenen. Onze mensen willen opnieuw gewoon hun ding doen: patiënten kunnen en ­mogen verzorgen en bij voorkeur op de dienst die ze zelf kozen binnen hun team. Maar corona is voor velen de druppel: na de vele uren die ze achter hun computer doorbrengen, schept het virus nog meer afstand tussen hen en de patiënten.

Dus: in of uit de zorg? Ik ging geneeskunde studeren om te mogen en te kunnen zorgen voor patiënten, maar helaas is de zorg een commercie op zich geworden. Het is een uitdaging om een ziekenhuis financieel gezond te houden. Het huidige financieringssysteem is versleten en te complex om snel uit te leggen. Ik vergelijk het vaak met een bord spaghetti: als je ­probeert een sliert uit de massa te trekken, ligt de hele boel op de grond. Voor de eigen veiligheid blijft men liever weg van de echte hervormingen. We worden creatief om toch finan­cieel gezond te blijven: hogere ereloonsupplementen, een minimale bezetting op de verpleeg­afdelingen en duurdere parkeertarieven. Wordt de echte zorg beter? Ik vrees van niet. Daarom zou ik geen deel meer willen uitmaken van deze zoektocht naar meer van hetzelfde. Ik wil liever een nieuw kader voor de zorgverstrekking creëren.

Laten we eens verder kijken dan de volgende coronagolf en de gezondheidszorg klaarmaken voor de toekomst. Een toekomst waarin nog vaker pandemieën zullen voorkomen en die een vernieuwende aanpak nodig heeft. De financiering zal grondig hervormd moeten worden, op zo’n manier dat de artsen zich veilig kunnen voelen. Iedereen heeft het over de nood aan verandering, maar waarom springen we niet als collectief?

De angst voor verandering verlamde ons al, de pandemie deed er een schepje bovenop. Daarom denk ik soms aan stoppen, net als veel mensen in de zorg. Als hoofdarts ben je een aanspreekpunt voor heel wat ­verzuchtingen. Met pijn in het hart zie ik de meest gemotiveerde en enthousiaste mensen vertrekken. Ik herken hun gevoel, maar als ik de patiënten zie, voel ik de goesting en wil ik blijven. We ­willen de patiënten genoeg kunnen zien. We willen hen meer zien, niet minder.


Zonder taboes naar betere zorg

Maarten Desimpel is directeur patiëntenzorg in het PZ Bethaniënhuis. Daarnaast is hij ook actief als voorzitter in de werkgroep Geestelijke Gezondheidszorg van het NVKVV.

Taboe, datgene waar niet over gesproken wordt. Een onderwerp dat iedereen uit de weg gaat. Onderwerpen die zich grotendeels afspelen in het verborgene, het privédomein omdat ze als ongepast worden gezien binnen een bepaalde context. Denk maar aan seksualiteit. Hoe wezenlijk het ook is voor het voortbestaan van de mensheid, het is een onderwerp waar we niet makkelijk over praten. Zeker niet wanneer er seksuele zorgen, twijfels of problemen zijn. Dan wordt het onderwerp afgedekt met een laag van schaamte. Nochtans kampen veel mensen met psychiatrische problemen met seksuele moeilijkheden, eigen aan het ziektebeeld en de medicatie. Ook ons opnamebeleid speelt een rol. In veel ziekenhuizen zijn er nog tweepersoonskamers of worden partners niet toegelaten op de kamer.

Dit alles heeft een impact op de kwaliteit van leven, het psychosociaal functioneren en de medicamenteuze therapietrouw. Je kan dus onomwonden stellen dat bij de behandeling van psychiatrische problemen het belangrijk is om voldoende aandacht te besteden aan seksualiteit. En hoewel de meeste hulpverleners dit ondertussen beseffen, wordt er toch weinig over gesproken. Slechts 30 procent van de psychiaters vraagt naar seksualiteit, vaak vanuit de gedachte dat de patiënt er zelf wel over zal beginnen wanneer hij of zij dat belangrijk vindt.

Maar misschien hoeven we het niet enkel over de ander te hebben. Het lijkt me zinvol mocht elk van ons even de tijd te nemen om na te gaan van hoeveel patiënten, cliënten of bewoners je iets weet over hun seksuele tevredenheid. Volgens mij relativeert het antwoord meteen het ‘bespreekbaar maken’, de term waar we zo prat op gaan in de geestelijke gezondheidszorg. Het blijkt nochtans dat wanneer hulpverleners zelf aandacht besteden aan seksualiteit de kans verzesvoudigt dat patiënten seksuele zorgvragen uiten.

Seksualiteit is niet het enige taboe in de geestelijke gezondheidszorg. Veel patiënten geven aan dat ze bij hun hulpverleners weinig gehoor vinden als het gaat om hun sterfwens of over hun geloofsovertuigingen. Maar ook onze eigen schroom om met collega’s te delen wanneer we zelf door een moeilijke periode gaan, speelt mee. We lopen hoog op met kwetsbaarheid. Toch wordt het moeilijk om dit te bespreken wanneer het over onszelf gaat. Bovendien stelt zich de vraag of we überhaupt voldoende contact maken met onze eigen kwetsbaarheden. Hoe kan je omgaan met de kwaadheid en woede van je patiënten als je nog geen contact maakt met je eigen kwaadheid? Dit kadert natuurlijk ook in een ruimer maatschappelijk gegeven: we bevinden ons in een tijd waarin er gefocust wordt op competenties, kwaliteiten en talenten. Het is niet eenvoudig om stil te staan bij onze kleine kantjes.

Uiteindelijk vallen er tal van onderwerpen te bedenken die de meeste hulpverleners liever uit de weg gaan. Zeg je iets tegen een collega wanneer hij of zij met een patiënt omgaat op een manier die niet strookt met hoe jij naar goede zorg kijkt? Kom je er voor uit dat je, uit medemenselijkheid, een sigaret gaf aan een patiënt die de dag ervoor net zijn laatste cent op dronk?

Deze vragen veroorzaken morele stress, een langdurige stress omdat we onze zorgopdracht niet kunnen uitvoeren zoals we voor ogen hebben. Of dat nu aan een persoonlijke, omgevings- of institutionele oorzaak ligt. De gevolgen kunnen desastreus zijn: ethische verstilling, cynisme of burn-out. Tegelijkertijd kan het, in een veilige werkcultuur, ook een geschenk zijn: het startpunt om hulpverlening te bespreken en te kijken hoe het anders en beter kan en zo te komen tot een betere kwaliteit van zorg, waar je bezield en bekommerd blijft om de bewoners, cliënten of patiënten.