Nieuwe vormen van thuishospitalisatie goedgekeurd
Antibioticatherapie en antitumorale middelen mogen in leefomgeving patiënt toegediend worden
Ziekenhuis en thuisverpleging zijn geen aparte werelden. De eerste en tweede lijn ondersteunen samen de patiënt en groeien zo steeds meer naar elkaar toe. Het was de aanzet voor enkele proefprojecten rond oncologie en antibioticatherapie, die op hun beurt dan weer vorm gaven aan de nieuwe regelgeving rond thuishospitalisatie. Met opleiding, kennisdeling, gegevensdeling en kwaliteitsopvolging als belangrijke pijlers.
Op 1 juli ging de nieuwe regelgeving voor thuishospitalisatie in. Deze voorziet in de toediening en financiering van antibioticatherapie en antitumorale middelen in de thuiszorg. “Antibiotica toedienen behoort voor elke thuisverpleegkundige al tot de reguliere zorg. Het is goed dat daar nu een betere financiering aan gekoppeld is”, zegt Annemarie Demeyere, stafmedewerker zorg, pijn en comfort bij het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen. “Minstens even belangrijk zijn de proefprojecten rond oncologische zorgen in de thuiscontext die voorafgingen aan deze regelgeving.”
In 2016 lanceerde toenmalig minister van Volksgezondheid Maggie De Block deze proefprojecten waarin een cocreatie tussen ziekenhuizen en eerstelijnsactoren vorm kreeg. “Thuishospitalisatie was op dat moment internationaal zeer gekend en breed toegepast, maar ons land hinkte achterop”, zegt Annemarie Coolbrandt, verpleegkundig specialist oncologie in het UZ Leuven. “Elk proefproject had een eigen insteek, zoals het OPAT-project in West-Vlaanderen rond ambulante parenterale antimicrobiële therapie of het UZ Leuven-project rond de toediening Herceptine®. De nieuwe regelgeving is een compromis van alle inzichten uit die proefprojecten. Het is goed dat er nu een wettelijk kader is. Al zal dit niet meteen voor iedere zorginstelling en elke zorgverlener toepasbaar zijn. Oncologie is een zeer gespecialiseerd domein, met specifieke zorgnoden. Zo’n traject opstarten vraagt tijd.”
Samenwerken rond kwaliteit en in vertrouwen
Thuishospitalisatie maakt het mogelijk om een behandeling, die is opgestart in een gespecialiseerde ziekenhuissetting, onder bepaalde voorwaarden thuis toe te dienen, in de leefomgeving van de patiënt. Dat mag je interpreteren als de woning, het woonzorgcentrum, een psychiatrisch verzorgingstehuis of een hersteloord waar de patiënt woont of verblijft. “De focus van deze zorgen ligt in eerste instantie op laagcomplexe en subcutane behandelingen. Eventueel in een later stadium ook op intraveneuze behandelingen”, zegt Kristof Muylaert, domeinverantwoordelijke palliatieve zorg en oncologie bij het Wit-Gele Kruis Vlaams-Brabant. “Samen met UZ Leuven en andere eerstelijnsactoren werd een samenwerking opgezet die duurzaam, implementeerbaar en kostenneutraal op RIZIV-niveau is en zorgkwaliteit vooropstelt. Dat kreeg vorm in een werkbaar kader en groeide tijdens het project steeds verder uit. We leerden elkaar vertrouwen en bouwden een sterke expertise op, die nu ook gedeeld wordt met collega’s.”
Dat transmurale afsprakenkader, het invullen van opleidingsnoden, de communicatiekanalen tussen ziekenhuis en thuiszorg, de modaliteiten om een samenwerking op te starten, … zijn voortaan dus mogelijk binnen deze regelgeving. “Ook patiënten moeten meestappen in het verhaal. Ze moeten het ziekenhuis leren loslaten en dat is soms een grote stap”, zegt Annemarie Demeyere. “Je bent samen verantwoordelijk voor je patiënt, deelt gegevens en moet die systemen met elkaar laten communiceren. Daar knelt nog vaak het schoentje omdat die programma’s niet zijn afgestemd. Logisch ook, want je deelt persoonsgegevens. Dat is opnieuw een stap voor de patiënt, want transmurale zorg wordt tastbaar.”
Annemarie Coolbrandt: “Hele dossiers overdragen lijkt me niet zinvol, maar er moet wel een duidelijke informatieoverdracht zijn. Van het ziekenhuis naar de thuiszorg en omgekeerd. Tijdens het proefproject merkten we dat er altijd mogelijkheden zijn om efficiënt te communiceren. Kijk naar wie je partners zijn en zoek samen naar oplossingen die werken.”
Voor elke patiënt, na overleg
Thuishospitalisatie kan in principe voor elke patiënt. Er is een brede productlijst die mag toegediend worden door de thuisverpleegkundige. De patiënt zelf hoeft niets te doen, behalve de medicatie correct transporteren en bewaren. “Daarover wordt hij goed geïnformeerd in het ziekenhuis”, zegt Annemarie Coolbrandt. “Het zorgteam in het ziekenhuis beslist, ondersteund door de huisarts en de thuisverpleegkundigen van de patiënt, wie in aanmerking komt. De eerste twee toedieningen gebeuren altijd in het ziekenhuis. Dan zien we hoe de patient reageert. Daarnaast mag de behandeling niet te toxisch zijn of als de patiënt frequente medische onderzoeken moet ondergaan, is thuishospitalisatie niet aangewezen.”
Voor de patiënt heeft thuishospitalisatie een positieve invloed op het behandeltempo. Het dagelijks leven kan verder gaan, wat niet onbelangrijk is met het oog op werkhervatting. Ook de verplaatsingen van en naar het oncologisch dagziekenhuis of een hospitalisatieperiode voor de toediening van antibiotica worden vermeden. Bovendien bouw je een hechtere band op met je thuisverpleegkundige, die ook andere oncologische zorgen kan toedienen. De patiënt zelf betaalt geen remgeld voor de antibiotica of antitumorale geneesmiddelen, ook niet op de vergoeding van de verstrekking. Er kunnen dus geen supplementen gevraagd worden. Remgeld op de verpleegkundige verstrekkingen is wel mogelijk, samen met eventueel remgeld voor de geneesmiddelen en medische hulpmiddelen die door de ziekenhuisapotheek worden afgeleverd omdat ze noodzakelijk zijn bij de toediening van de behandeling.
Taken van de thuisverpleegkundige
Wanneer voor thuishospitalisatie gekozen wordt, bespreekt de thuisverpleegkundige met het ziekenhuis de recente parameters van de patiënt. Daar wordt de verdere thuisopvolging op gebaseerd. Tijdens een eerste kennismaking tussen patiënt en thuisverpleegkundige worden de praktische zaken overlopen. Zo weet de patiënt wanneer hij het geneesmiddel eventueel op tijd uit de koelkast moet halen. Na de toediening blijft de thuisverpleegkundige aanwezig voor de minimaal voorziene observatietijd en de nazorg. Daarna rapporteert de verpleegkundige naar het ziekenhuis over de parameters en eventuele bijwerkingen. Voor de opvolging van de behandeling keert de patiënt wel enkele keren terug naar het ziekenhuis.
“Dit is niet zomaar een verschuiving van zorg”, zegt Kristof. “We kijken steeds hoe het op een veilige en kwaliteitsvolle manier kan. Dat zijn belangrijke criteria. Heeft de patiënt bijvoorbeeld al een eerstelijnsnetwerk, dan vragen we aan hen hoe zij de haalbaarheid van thuishospitalisatie voor die persoon inschatten. We gaan steeds uit van wat de beste plaats is voor de behandeling. Wanneer bepaalde parameters niet goed zijn of als de patiënt aangeeft zich niet goed te voelen, gaan we in overleg met de huisarts, de verpleegkundig specialisten in het ziekenhuis of de oncoloog. We proberen de patiënt actief te betrekken. De focus op zelfmanagement, zoals dat ook in het ziekenhuis gebeurt, zetten we over naar de thuiszorg. Patiënten leren zo omgaan met eventuele nevenwerkingen en hoe deze te detecteren en signaleren.”
Opleidingen en uitdagingen
Naast gegevensdeling en kwaliteitsopvolging zijn ook opleiding en kennisdeling belangrijk. In september 2021 voorzag het UZ Leuven in een startopleiding voor bijna 500 verpleegkundigen uit Vlaanderen. In februari 2023 volgde er nog een waar zestig eerstelijnsverpleegkundigen, zowel zelfstandigen als loontrekkenden, werden opgeleid. “Die opleiding van verpleegkundigen gebeurt ook in cocreatie met de thuiszorg. Al moet dit uniform aangepakt worden met de andere ziekenhuizen. De thuiszorg kan niet in elk ziekenhuis in de regio een opleiding gaan volgen”, zegt Annemarie Coolbrandt. “Organisatieoverschrijdend werken is een uitdaging om thuishospitalisatie voor de patiënt te doen slagen.”
Samen met UZ Leuven organiseert het Wit-Gele Kruis Vlaams-Brabant binnenkort opleidingen zodat elk wijkteam over een opgeleide verpleegkundige beschikt. Samen met UZ Leuven wordt steeds gekeken waar de noden zitten, zowel op vlak van inhoud als op vlak van beschikbare capaciteit. Maar zijn in de thuiszorg geen handen te kort? “Ik geloof sterk dat de techniciteit van deze zorg nieuwe profielen kan aantrekken en mensen kan motiveren”, zegt Kristof. “Er zijn referentieverpleegkundigen oncologie, zoals we dat ook binnen de palliatieve zorg kennen. Zij kunnen zich verder specialiseren en anderen opleiden. Zo creëer je een nieuwe laag van expertise. Thuishospitalisatie is een verhaal van gedeelde verantwoordelijkheid en engagement tussen het ziekenhuis en de eerstelijn. Van de medicatie afhalen, het veilig bewaren thuis, het toedienen tot de verder opvolging: wie doet dat? We maakten strikte afspraken, zodat alle partijen duidelijk weten wat de verwachtingen zijn.”
Voor Annemarie Demeyere is de meerwaarde ook duidelijk: “Het is meer dan behandelingen verplaatsen naar de thuiszorg. Je vergroot het comfort van de patiënt aanzienlijk, want ze kunnen rustig thuis blijven in hun vertrouwde omgeving. Door samen te werken ontstaat meer tijd voor de patiënt waardoor die zich meer ondersteund voelt. De eerste lijn zal meer samenwerken in functie van wie welke expertise heeft. Het zal een lerend netwerk worden dat inhoudelijke linken legt, ook over de grenzen van thuiszorgorganisaties heen. Ik zie dit niet als extra werk. Wel als een uitdaging, met nieuwe technieken en mogelijkheden om te communiceren en je netwerk en kennis te vergroten. We kunnen al die zorg niet alleen bolwerken. We moeten evolueren naar een soort consortium dat toelaat om breed te kijken naar zorg.”
“Als we moeten shiften in budget, dan is het geen shift naar de ziekenhuiszorg, maar naar de eerste lijn”
Na zijn job als coronacommissaris ging Pedro Facon terug aan de slag bij het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsuitkering (RIZIV). Geen onbekend terrein aangezien hij er tussen 2005 en 2013 al werkte. Als adjunct-administrateur-generaal staat hij evenwel voor een grote reeks uitdagingen binnen het huidige zorglandschap. Met zijn rijke ervaring binnen verschillende overheidsadministraties, zoals Volksgezondheid, brengt hij de nodige bagage om de toekomstige krijtlijnen van het RIZIV uit te tekenen. Al stopt het voor Facon niet enkel bij deze dienst. Een geïntegreerde zorgaanpak is voor hem noodzakelijk om vooruitgang te boeken in de complexe dossiers die nu op tafel liggen.
Midden 2022 verhuisde het RIZIV naar een gebouw waar ook de FOD Volksgezondheid en het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) zitten. Een goede stap voorwaarts aangezien het de wisselwerking tussen de verschillende diensten bevordert. Hoe verloopt die transitie?
Pedro Facon: “Ik pleit al langer voor een nauwere samenwerking tussen de federale administraties. Zo hebben we indertijd projecten met geïntegreerde teams en stuurgroepen opgezet rond bepaalde thema’s, zoals de ziekenhuishervorming, de kwaliteitswet of de strijd tegen antimicrobiële resistentie. De recente verhuis versnelt deze integratie. In het nieuwe gebouw zitten de diensten voor gezondheidszorg van het RIZIV en de FOD bewust thematisch samen, en niet per instantie. Ook het management van het RIZIV, de FOD en het FAGG zit vlak bij elkaar. Dat laat veel meer spontane interactie toe tussen alle lagen van de organisaties.”
De uitdagingen in het zorglandschap zijn niet min. Denk aan meer geïntegreerde zorg, de hervorming van de ziekenhuizen en van de financieringssystemen, e-gezondheid, de modernisering van de gezondheidsberoepen en het verbeteren van doelmatigheid. Hoe kijkt het RIZIV hiernaar?
“Volgens mij is de samenwerking daarom een noodzakelijke evolutie. Al die grote thema’s staan in de beleidsnota’s van de regeringen en komen voort uit de reflectie-oefeningen van de sector. Geen enkele daarvan kan gedragen worden door één enkele administratie. Het heeft veel tijd gevraagd om die scheidingslijnen te overschrijden, maar de drive is er om dit nu gezamenlijk op te nemen.”
Het overlegmodel binnen het RIZIV is historisch gegroeid. De creatie van technische raden, overeenkomsten- en akkoordencommissies dateert uit een tijd waar de uitdagingen van geïntegreerde zorg en geïntegreerde financieringssystemen daarrond veel minder aan de orde waren. Hoe rijmen we dat aan de huidige noden in de zorg?
“Beslissingen werden vooral van onderuit genomen, met te weinig geïntegreerde sturing van bovenaf. Door de jaren heen zijn het gezondheidszorgsysteem, de noden van de samenleving en ook de relaties tussen de actoren veranderd. Zo is de rol van de algemene raad en het verzekeringscomité binnen het RIZIV stelselmatig versterkt, om een meer coherent beleid te voeren, de algemene beleidslijnen te bepalen en te garanderen dat de maatregelen over de verschillende sectoren elkaar niet tegenspreken. Ook de politieke sturing is groter geworden, onder andere omdat de politiek een heel belangrijke rol speelt in het bepalen van het budget.”
Is de volgende stap dan om het beleid nog meer te laten functioneren op basis van duidelijke gezondheidsdoelstellingen, die gestoeld zijn op wetenschappelijke input?
“Deze beweging is al aan de gang, maar het vergt tijd en inspanning. De initiatieven die nu worden voorgesteld, moeten binnen een bepaalde visie van het gezondheidszorgsysteem passen. Daarnaast werken de organen steeds meer op basis van evidentie en gezondheidsdoelstellingen. En er is meer oog voor evaluatie van de genomen maatregelen. Dit sluit allemaal aan bij kosteneffectief denken. Toch blijft het voor velen moeilijk om boven hun eigen domein uit te stijgen, en bevoegdheden en budgetten delen creëert vaak onrust. Er is dus nog wel werk aan de winkel.”
Hoewel de diensten onderling beter samenwerken, duurt het soms lang om veranderingen door te voeren, zoals het implementeren van de nieuwe wondzorgnomenclatuur dat vier jaar in beslag nam. Is het huidig systeem wel flexibel genoeg om de noodzakelijke wijzigingen snel genoeg te implementeren en zo de toekomstige noden het hoofd te bieden?
“De lange doorlooptijd is het gevolg van het beslissingsproces. Alles begint bij het bepalen van de juiste prioriteiten en het aantonen van de opportuniteit van een bepaalde wijziging. Dat alleen kost al veel tijd. Verder zijn budgetten nodig, want we werken niet met een ongelimiteerd, open budget. Vervolgens moet een koninklijk besluit worden opgesteld en goedgekeurd door de regering en de Raad van State. Tegen de uiteindelijke publicatie van het KB heeft dat vaak al een heel lang proces achter de rug. Toch moeten we hierbij ook erkennen dat dit in twee richtingen werkt. Nieuwe prestaties vragen tijd om terugbetaald te worden, maar het duurt ook lang om prestaties die niet meer relevant zijn, uit het systeem te halen. Deze aanpak verander je niet van vandaag op morgen, maar wel stapsgewijs en dat doen we door om te schakelen naar een beleidsvisie als basis en te werken met gezondheidsdoelstellingen en vanuit de evidentie.”
NETWERK VERPLEEGKUNDE pleit voor het meer inzetten van bachelorverpleegkundigen in de zorgcoördinatie en voor minder focus op het uitvoerende, zoals de ADL-zorg. Welke rol is in de toekomst weggelegd voor de verpleegkundigen?
“Het idee dat op tafel ligt, gaat in de richting van een rol voor de verpleegkundige die niet alleen technische prestaties uitvoert, maar ook de zorgprocessen coördineert met de patiënt en zijn omgeving, en kijkt hoe het zorgsysteem zo goed mogelijk in te zetten zodat het aangepast is aan de noden en doelstellingen van die patiënt. Dit is cruciaal in een context waar we meer nood hebben aan zorg voor chronisch zieken en meer geïntegreerde zorg.”
Dus we zitten met een overlapping van heel wat verschillende discussies die moeten samengevoegd worden?
“Dat klopt. We kunnen de zorgcoördinatie en het casemanagement niet los van elkaar bekijken. Er is nood aan actoren die zich inzetten voor de zorgcoördinatie, voor het bepalen van de doelstellingen van een zorgproces en voor het linken van de verschillende zorgverstrekkers, de patiënt en de omgeving van de patiënt. Hierbij moeten we absoluut een coherente aanpak vooropstellen. De bachelorverpleegkundigen kunnen hierin een belangrijke rol opnemen.”
Is functiedifferentiatie dan niet noodzakelijk om de job van verpleegkundige aantrekkelijk te houden?
“We hebben een tekort aan voldoende competente verpleegkundige handen in de zorg. We willen hen complexere rollen geven en hun plaats in het zorgsysteem versterken. Dat staat in contrast met het feit dat we zien dat verpleegkundigen taken uitvoeren die eigenlijk niet door hen zouden moeten gebeuren, bijvoorbeeld inzake thuiszorg. Maar om taken over te hevelen naar anderen, moeten de ‘overkant’, in dit geval de deelstaten, dit kunnen overnemen. Zaken uit de nomenclatuur halen zonder meer lost het probleem niet op. Ook de werkgever heeft een verantwoordelijkheid om de jobinhoud van de verpleegkundige zo in te vullen dat het in lijn ligt met de competenties van dat profiel.”
Binnen de verpleegkunde, zoals in andere sectoren, zien we een omschakeling naar een zelfstandig statuut of naar projectverpleegkunde. Dit creëert een zekere bezorgdheid over een te grote concurrentieslag door de meer welvarende instellingen. Wat is het standpunt van het RIZIV hierover?
“Voor mij is een eerste belangrijk element dat we moeten vrijwaren dat voldoende mensen worden opgeleid en dat we die mensen ook in de sector kunnen houden. De vraag is natuurlijk waarom verpleegkundigen ervoor kiezen hun loontrekkendenstatuut te verlaten. Wat is daar de oorzaak van en op welke manier kan je daar aan tegemoet komen? De verloning van verpleegkundigen binnen een ziekenhuisomgeving ligt absoluut niet laag in vergelijking met het gemiddelde inkomen in België of met de andere OESO-landen, dat blijkt uit de Health at a Glance-rapporten van de OESO. Heeft het dan te maken met werkcondities? Met flexibiliteit? Er is meer analyse nodig om dit te begrijpen. Hoe kan je ervoor zorgen dat je de noden van een werknemer, een werkgever en de maatschappij in evenwicht brengt? We zien dat jongere generaties op zoek zijn naar meer autonomie en zelfstandigheid, naar een ander evenwicht tussen arbeid, persoonlijke ontwikkeling, gezin en sociale engagementen. Hierdoor wordt de organisatie van werk moeilijker voor de werkgever en tegelijk wordt de werktijd gereduceerd. We moeten hier een iets breder maatschappelijk debat over hebben.”
Hoe kaderen de verschillende opleidingsniveaus daarin?
“Het hele future of nursing-verhaal blijft relevant. De kwaliteit van de opleiding, het inzetten van bachelors en het verbreden van bevoegdheden is een weg waar we op willen voortgaan. We zitten natuurlijk met een bepaalde realiteit en HBO5-verpleegkundingen moeten ook hun plaats krijgen binnen het zorglandschap. Dit kan passen binnen de gestructureerde zorgequipe, die een bepaalde complementariteit en bepaalde competenties vraagt. We moeten pragmatisch zijn en kunnen ons niet permitteren om sommige verpleegkundigen niet te valoriseren.”
We zien heel wat bewegen rond BelRAI© op Vlaams niveau. Hoe zit dit federaal?
“De projecten in Vlaanderen kaderen in een goede interfederale aanpak. Het is dus niet enkel een BelRAI©-Vlaanderen concept. De voorbije twintig jaar is er ontzettend veel geïnvesteerd in BelRAI©. Er ligt veel klaar om te integreren in de zorgpraktijk. Dat biedt een enorm potentieel om een betere organisatie en planning van de zorg te realiseren en vervolgens een stuk te koppelen aan het opnemen en openen van bepaalde rechten voor patiënten. Maar de eerste toegevoegde waarde die dit instrument kan creëren, is om de zorgplanning grondig te verbeteren en ons zorgsysteem daarin efficiënt in te zetten.”
In de Vlaamse gehandicaptenzorg en woonzorgcentra zien we dat er meer gefinancierd wordt vanuit federaal budget. Wil het RIZIV dit ook in de toekomst ondersteunen?
“We zijn al een tijdje in debat – ook in de vorige legislatuur – over wat wij de rizivisering van de zorg in de deelstaten noemen. Woonzorgcentra zijn een stuk medisch begeleide omgevingen, waar een bezoek van een huisarts of kinesitherapeut mogelijk is. We hebben geen intentie om die deur te sluiten. Waar we wel aandachtig voor willen zijn in een aantal zorgsettings, zoals de scholengeneeskunde, de zorg voor gehandicapten en ook in de woonzorgcentra, is dat de bestuursniveaus kosten niet naar elkaar doorschuiven. Ik verwacht dat iedereen zijn verantwoordelijkheid neemt. Het RIZIV vertrekt altijd vanuit het belang van de sociaalverzekerde en de patiënt. De ziekteverzekering heeft schaarse middelen en de uitdagingen die op ons afkomen zijn gigantisch. Als kosten worden doorgeschoven naar het RIZIV, dan vertaalt dat zich naar minder middelen voor andere zaken. Tijdens de pandemie hebben we bewezen dat we in staat zijn om zeer grote hoeveelheden van budgetten op ons te nemen, zoals de vaccinatie- en testingcampagne en de algemene financiering van de crisiszorg. We zijn daar pragmatisch in, maar het federaal niveau is armlastiger dan de deelstaten.”
Er zijn studies geweest over de remgelden in de thuisverpleegkunde, ook door het KCE. Het huidige systeem blijft zeer complex, ondanks de vereenvoudigingen die in de vorige legislatuur werden doorgevoerd. Hoe staat het RIZIV tegenover remgeld in de eerste lijn?
“Het debat daarover moet gevoerd worden binnen het overlegmodel. Ik ben persoonlijk voorstander om remgeld te voorzien voor verpleegkundige zorg in de eerste lijn en dat dan ook te innen. Al mag dit niet te hoog liggen, want we willen de toegankelijkheid van patiënten tot de zorg niet beperken, en al zeker niet in de eerste lijn. Als de patiënt toch een klein bedrag betaalt, erkent hij dat hij deel uitmaakt van een zorgverzekeringssysteem waar iedereen binnen zijn draagkracht een bijdrage aan levert.”
De pilootprojecten voor thuishospitalisatie rond antibioticatherapie en chemotherapie zijn afgerond. Hoe moet volgens het RIZIV de switch naar thuishospitalisatie verlopen?
“Daar komt nu een meer gestructureerd kader voor en dus ook financiering. Ik hoop dat dit helpt om toekomstige debatten op een betere manier aan te pakken, zoals rond negatievedruktherapie. Ondertussen zijn de ziekenhuizen zich aan het transformeren met een kortere ligduur en meer daghospitalisatie. Ze proberen steeds meer zaken niet in het ziekenhuis te behandelen. Dit leidt tot discussies over budgetten en of er eventuele verschuivingen mogelijk zijn. Ziekenhuizen geven aan dat ze ondergefinancierd zijn en het geld dus niet kunnen vrijgeven. Toch is budget nodig als we meer ambulante zorg en thuishospitalisatie op een kwalitatieve manier willen organiseren. Ik denk dat in eerste instantie een meer rationele organisatie van het ziekenhuissysteem en meer transparantie over afdrachten en hun gebruik ervan nodig zijn. In vergelijking met andere OESO-landen besteedt België een groter deel aan ziekenhuiszorg. Als we moeten shiften, dan is het geen shift naar de ziekenhuiszorg, maar naar de eerste lijn, een stuk vanuit de ziekteverzekering, en naar welzijn, een stuk vanuit de deelstaten. Daar moet de focus liggen. We kunnen geen schokken teweeg brengen, maar als de nieuwe budgetten op tafel liggen, moeten deze zaken zeker in de gaten gehouden worden.”
Alle competenties op de werkvloer benutten
2023 is bijna halfweg. Dat betekent dat de internationale dag van de verpleegkundigen op 12 mei er weer aan komt. We blikken even terug op een woelige maar boeiende periode en kijken vooral vooruit naar de niet zo verre toekomst. Kunnen we in aanloop naar de verkiezingen van volgend jaar nog een aantal dingen in beweging krijgen? Komt er eindelijk schot in een oplossing voor het nijpend personeelstekort? Hoe wapenen we ons tegen de zorgmassa die op ons afkomt? Hoe staan we tegenover actuele topics binnen de verpleegkunde? Ellen De Wandeler, algemeen coördinator van NETWERK VERPLEEGKUNDE, leidt ons door haar blikveld.
De verbouwingen aan de kantoren van NETWERK VERPLEEGKUNDE aan het Vergotesquare in Brussel zijn voor een belangrijk deel achter de rug. De beroepsorganisatie maakt bewust de keuze voor een circulair gebouw met een duurzaam karakter. “De renovatie had heel wat voeten in de aarde, maar we zijn fier op het resultaat. Dit draagt bij aan de professionele uitstraling van NETWERK VERPLEEGKUNDE en van verpleegkundigen in het algemeen. We nodigen al onze leden en externe partners van harte uit om gebruik te maken van onze lokalen voor vergaderingen, opleidingen of netwerkmomenten. Dit is jullie thuis”, vertelt Ellen. “Niet enkel met ons gebouw willen we de ecologische voetafdruk van onze organisatie verkleinen, ook voor onze evenementen maken we de denkoefening om minder afval te produceren en minder energie te verbruiken.”
Memorandum
Hoewel de klimaatproblematiek een belangrijke rol speelt, is de hoofdrol nog steeds weggelegd voor het zorgpersoneel. “Ook op dat vlak beweegt er heel wat en dat is goed. In 2024 trekken we naar de stembus, de campagnes komen volop op gang. Met NETWERK VERPLEEGKUNDE gaan we na de zomer aan de slag met een memorandum dat we aan alle politieke partijen bezorgen. Dit maken we op in samenspraak met al onze leden en werkgroepen. In deze politieke adviesnota zullen we onze visie en de speerpunten voor de toekomst van verpleegkunde op een transparante manier toelichten. We hopen dan ook van harte dat onze signalen serieus genomen worden en een prominente plaats op de politieke agenda zullen innemen.”
Gestructureerd zorgteam
Een precair agendapunt blijft het aanwerven en inzetten van voldoende gekwalificeerd zorgpersoneel. “Momenteel horen we volop de terechte schreeuw naar meer personeel, maar nationale en internationale cijfers tonen aan dat dit eigenlijk relatief is”, stelt Ellen. “Het aanwezige, goed opgeleide personeel voert gewoon teveel taken uit die door andere profielen opgenomen kunnen worden.” Door een combinatie van een uitgebreid zorgaanbod en verouderde ongedifferentieerde normering, wordt het aantal beschikbare verpleegkundigen te veel gespreid en onvoldoende ingezet voor de functies en plaatsen waar het echt nodig is. “Dat is echt jammer en het draagt niet bij tot de attractiviteit van verpleegkunde. Bepaalde financieringen en taken zijn wettelijk en exclusief aan verpleegkundigen toegewezen, hierdoor worden verpleegkundigen te vaak ingezet voor enkelvoudige, losstaande verpleegkundige taken en te weinig voor de coördinatie en planning van de verpleegkundige zorg.”
Vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE werd het voorbije jaar hard gewerkt aan een wetsvoorstel over het gestructureerd zorgteam verantwoordelijk voor de coördinatie van de verpleegkundige zorgen. “Dat kan in principe al na de zomer 2023 in voege gaan. Het wetsvoorstel hebben we overgemaakt aan minister Vandenbroucke. Tegelijkertijd verzetten we momenteel hemel en aarde om zoveel mogelijk de neuzen van verschillende stakeholders in dezelfde richting te zetten. Binnen het zorgteam, onder coördinatie van een verpleegkundige, moeten handelingen kunnen worden gedelegeerd aan andere gezondheidzorgberoepen, maar ook niet-gezondheidzorgberoepen. Uiteraard dient de nodige opleiding verzekerd te zijn. Op deze manier behoudt de verpleegkundige het toezicht, dat enkel afhankelijk van de context, fysiek dient te zijn. Zo worden ze ook ontzorgd, maar vooral ook bijgestaan bij de uitvoering van de totale verpleegkundige zorgen. Dat laat ook toe andere collega’s op een veel efficiëntere manier in te zetten.”
Op initiatief van minister Vandenbroucke werd in 2023 een werkgroep samengesteld om concrete voorstellen uit te werken rond een grondige taak- en functiedifferentiatie en randvoorwaarden. Het voorstel van gestructureerd zorgteam verantwoordelijk voor de coördinatie van de verpleegkundige zorgen hebben we ook daar een onderdeel van kunnen laten uitmaken. Deze zomer worden de resultaten verwacht. Het resultaat wordt deze zomer verwacht. “NETWERK VERPLEEGKUNDE werkt constructief mee aan deze gesprekken. We zijn dankbaar dat onze expertise erkend wordt.”
Wachten op goedkeuring
Twee laatste belangrijke items op de agenda zijn het wettelijk verankeren van de bekwame helper en de hervorming van de verpleegkundige HBO5-functie. NETWERK VERPLEEGKUNDE kijkt uit naar de parlementaire goedkeuring van deze wetsvoorstellen tijdens de zomer van 2023, die een waardevolle impact kunnen betekenen in het werkveld. De bekwame helper moet toelaten dat de nabijheid van kwaliteitsvolle zorg gegarandeerd is en dat hierbij aansluitend de personen die de verpleegkundigen handelingen uitvoeren juridisch beschermd zijn. “Met NETWERK VERPLEEGKUNDE ijveren we samen met andere belangrijke partners zoals het Vlaams Welzijnsverbond al tientallen jaren voor deze wetsaanpassing”, zegt Ellen nog. “De voorbije jaren werden FRV- en TCV-adviezen uitgewerkt die nu deels uitgevoerd worden. Tijdens de studiedag gehandicaptenzorg op de Week van de Verpleegkundigen in Oostende komen we hier uitgebreid op terug.”
De nieuwe HBO5-titel, basisverpleegkundigen, werd inmiddels door de bevoegde overheden afgeklopt, samen met de uitwerking van een volwaardig beroepsprofiel en takenpakket op basis van FRV- en TCV-adviezen. “Het is onze opdracht als beroepsorganisatie hier op een positieve manier mee om te gaan en te verzekeren dat deze nieuwe verpleegkundige functie ook in complexe zorgsituaties kan worden ingezet binnen een gestructureerd zorgteam verantwoordelijk voor de coördinatie van de verpleegkundige zorgen. Vandaag lezen we in de communicatie van het kabinet van minister Vandenbroucke dat deze functie voornamelijk voorbehouden zal worden voor minder complexe zorg. De minister stipuleert daarbij specifiek de ouderenzorg, eerstelijnszorg, geestelijke gezondheidzorg, … Daar staan we met NETWERK VERPLEEGKUNDE absoluut niet achter. Meer nog, zulke boodschappen openen de deur naar devalorisatie van de benoemde sectoren. We blijven de stelling verdedigen dat ongeacht de sector of dienst complexe zorg aanwezig kan zijn en dat een grondige taak- en functiedifferentiatie ongeacht de sector of dienst moet worden doorgevoerd. Ik wil benadrukken dat voor afgestudeerde HBO5-verpleegkundigen en zij die de opleiding al gestart zijn, niets verandert”, besluit Ellen. “Hier heeft NETWERK VERPLEEGKUNDE steeds zeer hard voor geijverd. HBO5-verpleegkundigen zullen in de toekomst ook hun verpleegkundige bevoegdheden behouden en op een efficiënte, opbouwende manier kunnen doorgroeien naar andere functies.”
Meer informatie over het nieuwe beroepsprofiel voor HBO5 vind je op netwerkverpleegkunde.be.
Bedankt aan onze vrijwilligers!
NETWERK VERPLEEGKUNDE is een beroepsorganisatie die groeit en bloeit door de hulp van haar vrijwilligers. Zo’n 450 verpleegkundigen zetten zich gemotiveerd en vrijwillig in voor onze vzw. Het is een netwerk van betrokken en geëngageerde mensen en we verwelkomen graag nieuwe gezichten. Zo waren er dit jaar opnieuw twee keer zoveel kandidaten als plaatsen in onze raad van bestuur. Iedere vrijwilliger in onze organisatie werkt mee aan ons succes en laat zijn positivisme afstralen op ons NETWERK. We zijn ongelooflijk fier en bijzonder dankbaar. Die trots tonen we ook met onze nieuwe naam, waar we veel complimentjes op krijgen. De naamsverandering werd vorig jaar gestemd tijdens de Algemene Vergadering en in de zomer van 2022 doorgevoerd. Zo maken we een duidelijke link naar ons magazine, dat intussen al aan de twintigste editie toe is en twee kaarsjes mag uitblazen.
Projectstaffing: nood aan duidelijke omkadering, begeleiding en meer transparantie
Op 1 januari 2023 ging een besluit van de Vlaamse regering van kracht rond projectstaffing in de zorg. Vlaams minister Hilde Crevits besliste de financiering van projectverpleegkundigen stop te zetten in woon- en dagverzorgingscentra. De financiering voor interimverpleegkunde blijft wel lopen. Zo hoopt de minister de hoge bedragen die voor projectverpleegkundigen gevraagd worden een halt toe te roepen. Wat volgde was een storm aan reacties, tegen de beslissing en tegen het al dan niet inzetten van projectverpleegkundigen. Hr-dienstverlener X-Care in Motion trok zelfs naar de Raad van State. Al wordt vanuit het werkveld vooral gepleit voor een grondig debat, meer transparantie en een duidelijke omkadering en ondersteuning.
Laten we starten bij het begin. Een projectverpleegkundige zet je – zoals de naam het zegt – in op bepaalde projecten binnen een organisatie. Deze verpleegkundige beschikt over een unieke expertise die nodig is om programma’s rond zorg en kwaliteit vorm te geven en uit te rollen. Hij/zij is dus langere tijd aanwezig in de zorginstelling en integreert zich volledig in de werking van het ziekenhuis, woonzorgcentrum, … Interimverpleegkundigen zijn op korte termijn inzetbaar op basis van bepaalde motieven. Afhankelijk van dat motief kunnen ze tot zes maanden of een jaar ingezet worden. Ze garanderen een tijdelijke vervanging van een andere verpleegkundige. Het is een flexibele manier om bijvoorbeeld zwangerschapsverlof, afwezigheden door ziekte of pieken in de opnames op te vangen. Deze twee definities zijn het ideale scenario, want de praktijk toont vaak iets anders. Het is net daar, bij dat onderscheid, dat het schoentje voor heel wat zorginstellingen, zorgverleners en de overheid knelt en dat de vraag om een duidelijk kader zeer luid klinkt. “Het gaat over het oneigenlijke gebruik van projectverpleegkundigen”, zegt Vlaams Zorg- en Welzijnsambassadeur Candice De Windt. “Ze worden niet ingehuurd voor hun specifieke expertise, maar wel ingezet om tekorten op te vangen binnen de reguliere zorg. Dit staat haaks op de continuïteit van zorg en de kwaliteit van zorg waar we met z’n allen naar streven en naar blijven streven.”
Volgens Sam Baro, CEO van hr-dienstverlener PLANET Group, waarvan X-Care in Motion als zorgverlener deel uitmaakt, is deze definitie voor het onderscheid tussen interim- en projectverpleegkunde niet juist en gestoeld op geen enkele wettelijke of juridische basis. “Ineens is iemand zomaar uit het niets een veel te enge interpretatie van een project gaan rondstrooien, en dat is een eigen leven gaan leiden”, zegt hij. “Werken aan programma’s rond zorg en kwaliteit is inderdaad één mogelijk type project, maar de tijdelijke inzet in de reguliere basiszorg – gedefinieerd als een aanneming van een bepaald werk – kan een ander type project zijn. Het tijdelijk tekort dat ontstaat wanneer bijvoorbeeld een verpleegkundige met zwangerschapsverlof gaat, kan perfect worden opgevangen door een tijdelijk project, dat wordt uitgevoerd door een projectverpleegkundige, die dan het tijdelijke gebrek aan kennis op de afdeling opvangt.”
Voordelen, bonussen en flexibiliteit
Waarmee projectverpleegkundigen de voorbije maanden vooral de aandacht trokken was hun goede verloning, de meer flexibele uren en de bedrijfswagen. Daar schuilt dan ook een wezenlijk verschil tussen uitzendarbeid en projectsourcing. Uitzendkrachten moeten minimaal verloond worden volgens dezelfde loonvoorwaarden als een eigen werknemer van de zorginstelling. In het geval van projectsourcing worden de loonvoorwaarden individueel overeengekomen tussen het bureau en de projectmedewerker. “We gaan daar niet flauw over doen: die voordelen zijn opmerkelijk beter dan in de reguliere zorg. Projectsourcingbureaus bepalen hun tarieven zelf, zorginstellingen zijn gebonden aan paritaire comités en barema’s”, zegt Candice De Windt. “Dat creëert een ongelijk speelveld, ook op het vlak van arbeidsvoorwaarden en uurroosters. Zo dienen we ook het besluit om de financiering van projectverpleegkundigen stop te zetten te interpreteren.”
Al dringt een debat zich misschien eerder op. Dat vindt ook Kenny De Cuyper, verpleegkundig diensthoofd zorgzone geriatrie en revalidatie bij GZA ziekenhuizen en voorzitter van de werkgroep ouderenzorg van NETWERK VERPLEEGKUNDE. “Geriatrie is een speerpunt binnen GZA, met zes afdelingen acute geriatrische zorg. Geriatrie vraagt een specifieke kennis en intrinsieke motivatie. Door enerzijds een schaarste op de arbeidsmarkt en anderzijds een hoge concentratie van ouderenzorg in Antwerpen doen wij een beroep op project- en interimverpleegkundigen”, legt Kenny uit. “De vergoedingen en voordelen nemen momenteel de overhand in het debat en op de werkvloer. In ziekenhuizen en woonzorgcentra bestaat het IFIC-systeem. Sommige ziekenhuizen bieden wel maaltijdcheques, fietsleasing of een extra verlofdag aan, maar daar houdt het vaak op. Bij uitzendbureaus voor project- en interimverpleegkundigen wordt gesproken over warrants, flexibel uren kiezen, een eigen auto, soms ook aanmeldingsvergoedingen in de vorm van bonussen of punten waarmee je bijvoorbeeld op citytrip kan gaan, … Het is een business naast de zorg, maar wel actief binnen de zorg. Daar situeert zich een belangrijk onderdeel van het probleem.”
Daar is Sam Baro het niet mee eens. “De dienstverlening van X-Care in Motion situeert zich wel degelijk binnen de zorgsector zelf. Dat staat buiten kijf. We maken deel uit van paritair comité 330 en hanteren net dezelfde IFIC-lonen als de zorgsector. Van hogere lonen is bij ons dus geen sprake. Er is hier bij ons geen enkele projectverpleegkundige die aandelen of warrants krijgt, noch aanmeldingsvergoedingen, noch bonussen of punten om op reis te gaan. Wat onze mensen wel hebben, is een bedrijfswagen in het kader van de verschillende klanten die zij bedienen. Zij moeten dan ook heel wat kilometers afleggen, want zij doen verschillende projecten, vaak ook ver van huis. Dat kan als voordeel beschouwd worden, maar uiteraard betalen zij ter compensatie ook een voordeel in natura voor het gebruik van die wagen, dat afgaat van het nettoloon, net zoals iedereen die een bedrijfswagen heeft.”
Kostprijs
Projectverpleegkundigen zijn vaak duurder, maar ze hebben ervaring, expertise en zijn flexibel inzetbaar. Bovendien brengen ze rust op de afdeling. “Al is die ervaring in de praktijk niet altijd aanwezig. Algemeen merken we wel dat de verpleegkundigen op de afdeling tevreden zijn als de projectverpleegkundige wel over die kwaliteiten beschikt, want ze krijgen concrete versterking en hun dienst kan open blijven”, zegt Kenny. Ook Jan Vande Moortel, juridisch adviseur van NETWERK VERPLEEGKUNDE en oprichter van Zorg met Zorg, ziet de voordelen in. “Een projectverpleegkundige blijft langer in je zorgorganisatie en leert de dienst beter kennen. Daarnaast is er ook het verschil in kostprijs. Stel dat een verpleegkundige je ruwweg 35 euro bruto kost, maar dat is nog niet hetzelfde als het brutoloon dat de zorgverlener op zijn/haar loonfiche ziet. Dat is veel minder dan een projectverpleegkundige, maar als de reguliere verpleegkundige ziek wordt moet je hem/haar gedurende dertig dagen wel verder betalen. Een interim- of projectverpleegkundige die je bruto ongeveer 52 euro kost, hoef je niet door te betalen. Je betaalt bij de traditionele uitzendbureaus ook niet enkel de verpleegkundige, maar de hele organisatie die erachter zit al dan niet in de vorm van een afzonderlijke te betalen en bijkomende administratiekost.”
Op basis van cijfers van begin 2022 merkt Zorgnet-Icuro dat de kostprijs voor projectstaffing en uitzendarbeid afhankelijk is van hoe sterk onderhandeld wordt. Er zijn uiteenlopende kostprijzen in omgang. Volgens de analyse van Zorgnet-Icuro kost een interimverpleegkundige gemiddeld 52,89 procent meer dan een bachelorverpleegkundige (IFIC14) met 15 jaar anciënniteit die ook weekenden, nachten en avondwachten doet, en een projectverpleegkundige en een projectverpleegkundige 88,12 procent meer.
“Er doen de laatste maanden spookverhalen de ronde, dat de inzet van een projectverpleegkundige op jaarbasis 2 tot 2,2 keer duurder zou zijn dan een verpleegkundige in vaste dienst”, zegt Sam. “Dat is larie en apekool. Elke financiële of hr-directeur met kennis van zaken weet heus wel dat de effectieve kost voor een eigen verpleegkundige 1,68 keer het brutoloon bedraagt. Wanneer je die 1,68 deelt door de coëfficiënt 2,2 kom je aan een bruto marge van 24 procent voor het project- of interimkantoor op jaarbasis. De marge op interimwerk en projectstaffing is bovendien quasi identiek. De cijfers van Zorgnet-Icuro zijn totaal fout. De extra kost bedraagt tussen de 24 procent en 30 procent voor zowel projectstaffing als interim. Eenieder die een ander percentage uitkomt, berekent de daadwerkelijke uurkost voor de effectieve prestaties van zijn eigen medewerkers volledig, maar dan ook volledig, verkeerd. Met deze normale, marktconforme marge betalen we de ziektedagen van de projectverpleegkundigen, de verlofdagen, de opleidingsdagen en opleidingskost, de begeleiding door field coaches, de planning van de inzet in shiften, onze medewerkers op kantoor/backoffice, onze wachtdienst die bereikbaar is tot tien uur ’s avonds, … Na aftrek van deze specifieke kosten blijft er een bescheiden winst over als reserve om de lonen van projectverpleegkundigen voor te financieren, want onze klanten zorgvoorzieningen betalen facturen pas na dertig dagen en vele wanbetalers pas na zestig of negentig dagen. Het loon daarentegen wordt voor het einde van de effectief gepresteerde maand betaald.”
Op de werkvloer
Projectverpleegkundigen worden binnen GZA altijd ingezet voor minstens drie maanden. Daarna wordt gekeken of het structurele tekort zich nog steeds voordoet. Kenny: “We zullen hen altijd verwelkomen met een inwerkperiode zoals bij een vaste collega. Indien de verpleegkundige zich echt thuis voelt, er een vacature is, er wordt voldaan aan de verwachting en er wederzijdse interesse is, dan willen we verder het gesprek aan gaan met het bureau. Om een projectverpleegkundige over te nemen, worden afspraken gemaakt met het uitzendbureau over een overgangsperiode en/of een vergoeding. Er zijn ook uitzendbureaus waarbij de projectverpleegkundige niet zomaar ontslag kan geven en dan vrij kan werken waar hij of zij wil. Ze worden tijdelijk contractueel verboden om bij een cliënt van dat uitzendbureau te gaan werken, na ontslag.”
Bij X-Care in Motion kunnen interimverpleegkundigen na een inzet van tachtig gepresteerde dagen altijd kosteloos bij een cliënt van het uitzendbureau in dienst gaan. Een projectverpleegkundige daarentegen niet. Die staat immers vast op de payroll van het zorgbedrijf. “Deze projectverpleegkundigen willen simpelweg niet afgeworven worden”, zegt Sam. “Zij kiezen voor deze specifieke jobinhoud, flexibiliteit en afwisseling. Het klopt inderdaad dat in de contracten van de projectmedewerkers die vast in dienst zijn bij ons een hoog bedrag vermeld wordt in geval van afwerving. Niet met de verwachting dat we die som willen ontvangen als een soort afwervingsfee. Het bedrag is een soort bescherming of doelgerichte boete, omdat het niet de bedoeling is dat een projectverpleegkundige – in tegenstelling tot een interim – wordt afgeworven door de klant.”
Kenny vertelt dat soms ook pas afgestudeerde of minder ervaren verpleegkundigen via een uitzendbureau worden aangeboden. “Er is bij hen nog een beperkte expertise, nog een ontwikkelingstraject te gaan. Maar de kostprijs is wel dezelfde.” Daarom dringt Kenny aan op ruimte om te praten en te onderhandelen met de uitzendkantoren. “Zo voorzien enkele bureaus field coaches en dat vinden we zeer waardevol. Voor een specifieke afgestudeerde bachelorstudent kwamen we overeen dat zij eerst enkele weken als zorgkundige zou werken en vergoed worden. Zo kreeg ze de tijd en ruimte om bij te leren en te groeien. Ondersteuning van de organisatie en van de verpleegkundige is belangrijk.”
Ethisch kader
En voor die ondersteuning pleiten alle partijen, want ook ethisch spelen enkele belangrijke aspecten mee. Zo gaat Zorg met Zorg van Jan Vande Moortel anders te werk. Zorg met Zorg is een coöperatieve vennootschap waarbij de zorginstellingen en de zorgverleners de coöperanten. Het doel van Zorg met Zorg is de zorginstellingen administratief ontzorgen en de zorgverleners op financieel en voor een deel op familiaal en sociaal vlak ontzorgen. “We rekenen dus geen administratiekosten”, zegt Jan. “De verpleegkundige wordt door de instelling rechtstreeks betaald. We willen als coöperatieve geen winst maken, wel een totale bescherming bieden aan de sector en aan de verpleegkundigen. Elke euro die we winnen, investeren we in verdere kwaliteitsprojecten in de zorg. Zo helpen we vandaag al 140 verpleegkundigen en zorgkundigen in Oost-Vlaanderen alleen.”
Waarom dat nodig is? “Zelfstandige (project)verpleegkundigen zijn ondernemers. Ze weten dat ze van iedere verdiende euro meer dan de helft opzij moeten zetten voor de belastingen en de sociale zekerheid. De projectverpleegkundigen die uitgestuurd worden door uitzendbureaus hebben meestal als bediende gewerkt en worden nu plots verloond als interimkrachten”, legt Jan uit. “Zij hebben een andere mindset en gaan volledig uit van hun overtuiging om zorg te dragen voor mensen. Ze verdienen dus meer, maar er moet slechts 11,11 procent van hun loon worden ingehouden. Wanneer de belastingbrief in de bus landt, duiken onaangename verrassingen op. Jonge mensen met schulden tot 30.000 euro zijn slechts enkele van de schrijnende verhalen die we horen. Met Zorg met Zorg ondersteunen we hen door een afbetalingsplan, onderhandeld met de FOD Financiën, op te stellen. Het stopzetten van de financiering voor projectverpleegkundigen kan je volgens mij dus ook zien vanuit een beschermende overheid.”
Oorzaak van tekorten
Lossen projectverpleegkundigen de tekorten in de zorg op of zijn ze mee de oorzaak? Een pasklaar antwoord op die vraag bestaat niet. Misschien is er wel een dringende nood om het IFIC-systeem aan te passen of om de verloning te verhogen of flexibiliseren voor verpleegkundigen in loondienst. Als je als verpleegkundige gespecialiseerd bent in een bepaalde zorg, waarom zou je dan ook niet vrij mogen onderhandelen over je verloning? Dat doen tandartsen, huisartsen en kinesitherapeuten intussen al door ruim te deconventioneren. Het is een denkpiste die de deur naar deconventionalisering van verpleegkunde op een kier zet.
Voor Sam Baro is het duidelijk: “Wij zijn volledig akkoord dat projectstaffing nooit – en interimwerk trouwens evenmin – mag gezien worden als een oplossing voor het structureel tekort in de zorgsector dat nu al jaren bestaat. Projectstaffing dient om specifieke, tijdelijke tekorten en noden flexibel in te vullen, en mag dus uiteraard niet structureel de bovenhand nemen. Daar is de dienstverlening niet voor. Projectstaffing is niet de oorzaak van de tekorten aan zorgpersoneel. We hebben het hier over amper 600 bedienden projectverpleegkundigen in loondienst, op een totaal van 140.000 verpleegkundigen in België. Hier kan toch bezwaarlijk gesteld worden dat deze mensen zorgen voor de ontwrichting van de zorgsector? Meer nog. Het gros van deze groep zou wegstromen uit de zorg, als zij niet konden kiezen voor een job als projectverpleegkundige, of sommigen zouden zelfs nooit in de zorg instromen. Ze zijn dus helemaal niet de oorzaak, maar ook niet een structurele oplossing voor het tekort aan zorgpersoneel. Ik geloof net zoals de minister en de beleidsmakers sterk in de kracht van een vast team rond een zorgvrager om de continuïteit van de zorg te garanderen. Als aanvulling kunnen projectverpleegkundigen een unieke meerwaarde bieden door de tijdelijke tekorten in deze vaste teams op te vangen met specialisten die voor een iets langere periode kunnen worden ingezet dan een interim. Het structurele tekort aan zorgpersoneel bestaat al twintig jaar en vraagt andere technieken en oplossingen om dit aan te pakken: een betere taakverdeling, een aanpassing van de financiering, … Het betoog tot schrapping van deze nuttige dienstverlening op basis van een paar geïsoleerde opgesmukte cowboyverhalen vergroot enkel en alleen maar de tekorten.”
Meerwaarde mits duidelijk kader
Toch zijn er in het debat rond de inzet van project- en interimverpleegkundigen enkele aandachtspunten die telkens opnieuw naar boven komen. “Ik ben helemaal niet voor of tegen organisaties die project- of interimverpleegkundigen uitzenden of inzetten. Meer nog: ik vind het een mooie kans voor deze verpleegkundigen om te proeven van alle verschillende sectoren en zorgdomeinen. Maar ik pleit er wel voor om hen in te zetten zoals het hoort en waarvoor ze nodig zijn. Projectverpleegkundigen werken projecten uit en zijn er niet om elke dag twintig mensen te verzorgen”, zegt Candice De Windt. “In mijn ideale scenario maak je zoveel mogelijk gebruik van mensen in vaste loondienst. Al moet een mix zeker kunnen, binnen een duidelijk continuïteits- en kwaliteitskader. Als verpleegkundige maak je het verschil door verbinding aan te gaan met zorgvragers, door herkenbaar en aanspreekbaar te zijn. Die continuïteit is er dus ook voor de verpleegkundigen zelf. Is project- en interimwerk wel houdbaar op lange termijn voor die persoon? Verloning is slechts een klein onderdeel van jobtevredenheid. Je moet je telkens opnieuw inwerken. Dat vergt hoge eisen en een extreme flexibiliteit. Je proeft ook niet van de cultuur van een zorginstelling tijdens die enkele uren per week. Autonomie en betrokkenheid ontwikkel je enkel als je ergens langer bent. Het brandt in de zorg- en welzijnssector en het speelveld moet gelijk getrokken worden. Met normen en voorwaarden in een duidelijk kader, waar de zorginstellingen zelf aan meewerken.”
Ideaal scenario?
Die bewuste omgang met de inzet van project- en interimverpleegkundigen is ook waar Kenny De Cuyper voor pleit. “Stel je als bedrijf en organisatie open voor een waardige field coaching, praat over de kost en opleiding wanneer het bijvoorbeeld gaat om enthousiaste (pas afgestudeerde) verpleegkundigen met nog weinig relevante ervaring en wees transparant in de voorwaarden en contracten. Afkoopsommen waarbij verpleegkundigen nog twee jaar in dienst blijven van het bureau, die gaan regelrecht in tegen de flexibilisering van de zorg. Tot slot ben ik van mening dat ook de loonkost evenredig gemaakt moet worden aan die van een verpleegkundige in de zorgorganisatie”, zegt Kenny.
Voor Jan Vande Moortel schuilt de oplossing ergens anders, namelijk in de keuze om flexibel te kunnen werken. “Zorg met Zorg is een beweging afgestemd op de maatschappelijke noden van vandaag waarin werk en privé beter op elkaar afgestemd zijn. Ons huidige systeem laat daarin niet veel flexibiliteit toe, daarom zijn project- en interimverpleegkunde zo aantrekkelijk. In mijn ideale scenario wordt de sociale wetgeving aangepast naar de flexibiliteit waar mensen naar hunkeren. Ik hoop zelfs dat Zorg met Zorg binnen tien jaar niet meer hoeft te bestaan. Dan is iedereen in feite tewerkgesteld door een instelling zelf, zonder tussenkomst van een derde partij.”

Candice De Windt
Sam Baro

Kenny De Cuyper
Jan Vande Moortel
Procedure voor de Raad van State X-Care in Motion
Vlaams minister Hilde Crevits zette de financiering van projectverpleegkundigen in woonzorgcentra en dagverzorgingscentra stop. Daarop trok hr-dienstverlener X-Care in Motion naar de Raad van State met een vernietigingsprocedure en startte het tegelijkertijd een procedure in de burgerlijke rechtbank. In een persbericht spreekt X-Care in Motion van een ongrondwettelijke beslissing die ze ongedaan willen maken. CEO Sam Baro licht toe: “Wij hebben nooit de intentie gehad om de overheid voor de rechter te slepen. Integendeel. Ik ben voorstander van het juiste debat en wil in samenspraak de puntjes op de i zetten. Wij pogen al meer dan negen maanden om het kabinet en koepelorganisaties te overtuigen dat hun vooroordelen gebaseerd zijn op een aantal geïsoleerde cases en wilde cowboyverhalen. Wij pleiten bij hen al maanden voor een ethisch charter rond de inzet van projectverpleegkundigen. Maar er wordt niet naar ons geluisterd en geïsoleerde incidenten worden aangegrepen om een negatieve framing te creëren. Wij zien ons nu genoodzaakt om het debat op gang te trekken door een procedure in te leiden. Als interimverpleegkundigen en freelancers gefinancierd worden, dan is het discriminerend om de financiering voor projectverpleegkundigen af te schaffen. De financiering is een instrument om specifieke zorg aan patiënten en bewoners te financieren. En die financiering wordt nu gebruikt en stopgezet om bepaalde handen die noodzakelijke zorg – in de juiste context – leveren, uit te sluiten. Wij reiken graag nog steeds de hand uit om het debat verder te voeren, gebaseerd op juiste feiten, en dus niet op leugens of foute premisses.”
Standpunt Zorgnet-Icuro
Zorgnet-Icuro vroeg op zijn beurt een verbod op de groeiend oneigenlijk gebruik van projectverpleegkundigen. “Bedrijven maken gebruik van de schaarste aan zorgprofielen om een winstgevende business op te zetten. Op de werkvloer ontstaan er ongelijke loons- en arbeidsvoorwaarden. Patiënten en bewoners dreigen de dupe te worden”, klinkt het[1]. “Daarom vragen we om projectstaffing aan te bieden waarvoor het bedoeld is, namelijk projectwerk. Niet om reguliere zorg binnen een afdeling over te nemen. Dat heeft namelijk belangrijke gevolgen. De projectstaff moet autonoom het project kunnen uitvoeren, zonder specifieke en individuele instructies van artsen, leidinggevenden, … van de zorginstelling waar ze werken. In de reguliere zorg is dat niet altijd mogelijk. Zorgen voor iemand doe je als een multidisciplinair team, aangestuurd door leidinggevenden. Daarnaast willen we een gelijk speelveld inzake loon- en arbeidsvoorwaarden voor mensen die in de zorg werken. Ten derde moet er een gezonde rem komen op de meerwinsten van de interim- en projectsourcingkantoren met als doel de zorg voor iedereen betaalbaar te houden. Tot slot vragen we een afwervingsbeding met redelijke, duidelijke en proportionele afwervingsbedragen en termijnen. Een afwervingsbeding dat bovendien wederkerig is. Vandaag betalen zorginstellingen die hoge bedragen (tot 25.000 euro) aan de kantoren, maar kantoren die verpleegkundigen afwerven bij zorginstellingen betalen geen enkele vergoeding.”
[1] www.zorgneticuro.be/nieuws/projectstaffing-als-businessmodel-ontwricht-de-zorgsector, geraadpleegd op 28 februari 2023.
Foute berekening vraagt rechtzetting
X-Care in Motion, recent nog vierde in de verkiezing Great Place To Work Belgium van Vlerick Business School, betreurt de vele misverstanden die de voorbije maanden over projectstaffing en interimwerk ontstaan zijn. “De cijfers die de ronde doen zijn totaal maar dan ook totaal onjuist”, benadrukt Sam Baro, CEO van hr-dienstverlener PLANET Group, waarvan X-Care in Motion als zorgverlener deel uitmaakt. “Superhoge afwervingssommen worden in praktijk voor interimwerk totaal niet toegepast. En wat projectmedewerkers betreft: die willen niet en horen niet te worden afgeworven. Die staan op de payroll van onze eigen zorgonderneming. Een contractueel beding met een afwervingssom moet gezien worden als een soort boete waarvan je wil vermijden dat je die moet betalen. Het enige doel is een mogelijke afwerving van een vaste medewerker van het projectstafbedrijf te vermijden, niet om een som van, bijvoorbeeld, 25.000 euro te kunnen aanrekenen.”
Ook de berekening dat interim- en projectverpleegkundigen 50 tot 80 procent duurder zouden zijn, klopt volgens Sam Baro hoegenaamd niet. “De meerkost voor de zorgvoorziening is slechts tussen de 24 en 30 procent. Dit ligt mijlenver van de cijfers die Zorgnet-Icuro iedereen wil laten geloven. De kost van een verpleegkundige is geen jaarkost die je zomaar deelt door het maximaal aantal weekdagen of werkuren per jaar of per maand. De formule is complexer. Er zijn gemiddeld tot vijftig dagen per jaar waarop medewerkers niet presteren. Verlofdagen, opname overuren, feestdagen, ziektedagen, opleidingen, … Al die dagen en/of uren moet je aftrekken van het totaal aantal effectieve gepresteerde en ongepresteerde weekdagen in een jaar. Als je dan de jaarkost deelt door het correcte gemiddelde aantal prestatiedagen of -uren, dan kom je uit op een meerkost voor zowel interimwerk als projectwerk van slechts 24 tot 30 procent. Wie anders beweert, rekent bewust of onbewust totaal fout.”
Nochtans stak X-Care in Motion heel wat tijd en energie in het uitleggen van deze berekening. “We hebben het met handen en voeten aan de koepelorganisaties al uitgelegd dat hun berekening fout is. Ook aan Zorgnet-Icuro en aan het kabinet van de Vlaams minister van Welzijn. Onbegrijpelijk dat ze dit naast zich blijven neerleggen en foute informatie de wereld blijven insturen. Aangezien ze via ons wel degelijk over de juiste informatie beschikken, kan ik alleen maar concluderen dat ze doelbewust niet willen luisteren. Zo zet je de eigen leden, namelijk de zorgvoorzieningen, en de minister van Welzijn inclusief, helemaal op het verkeerde been. Deze desinformatie is sterk polariserend en dus heel destructief voor de zorgsector. Niet moeilijk om op die manier met valse premisses een onterechte tweestrijd te creëren. En dat kan tellen vind ik, in een sector die al zwaar onder druk staat door het hoge werktempo en arbeidskrapte. Ik nodig minister Crevits dan ook graag persoonlijk uit om tijd te maken voor dialoog. Zo kunnen we de foute cijferanalyse van haar adviseurs in detail bespreken.”
Oplossing in de maak voor HBO5-verpleegkundigen
In 2014 scherpte Europa de richtlijnen voor verpleegkundigen aan. België werd al eerder in gebreke gesteld over de opleidingen verpleegkunde in Vlaanderen, die niet aan de EU-voorwaarden voldoen. Hierdoor kwam het debat – dat al ettelijke jaren woedt – in een stroomversnelling terecht. De Vlaamse Regering wil een volwaardig eigen profiel en takenpakket voor HBO5-verpleegkunde definiëren en zoekt naar een oplossing.
De Europese richtlijnen bepalen niet alleen de opleidingsvoorwaarden voor verpleegkundigen, ook de automatische erkenning en het vrij verkeer van diploma’s en diensten binnen de EU hangen ervan af. In 2017 trok de Franstalige Gemeenschap de HBO5-opleiding op naar 3,5 jaar om hieraan te voldoen. Ook de bacheloropleiding verpleegkunde werd in België in het verleden om deze redenen al aangepast van drie naar vier jaar. Sinds de ingebrekestelling van België door de EU moet dringend actie ondernomen worden voor de HBO5-opleiding in Vlaanderen om een impasse te vermijden.
Volwaardige erkenning
De erkenning van beroepen is de bevoegdheid van elke Europese lidstaat zelf en in België ligt dit op federaal niveau. In ons land is onderwijs dan weer een bevoegdheid van de gemeenschap. Zo werd in het federaal regeerakkoord de intentie opgenomen om de HBO5-verpleegkundigen een eigen plek te geven binnen de leerladder. Deze zorg-/leerladder voor de verpleegkunde geeft een waardering aan de verschillende functieniveaus binnen de zorg en neemt hierin alle zorgprofielen op. Het laat toe functieprofielen duidelijk af te bakenen en schept een overzichtelijk kader van wat op elk niveau mogelijk is en hoe profielen van het ene naar het andere niveau kunnen doorstromen.
Momenteel ligt een wetsvoorstel op tafel om de Wet op de Uitoefening van de Gezondheidszorgberoepen (WUG) aan te passen. Hierdoor zouden de basisverpleegkundige (momenteel HBO5-verpleegkundige) en de klinisch verpleegkundig onderzoeker in de wet opgenomen worden. Deze opleidingen zouden zo een volwaardige erkenning krijgen en kaderen binnen een toekomstgericht functiemodel van de verpleegkundige zorg.
Begin dit jaar brachten de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV) en de Technische Commissie voor Verpleegkunde (TCV) een gezamenlijk advies uit over de uitvoering van de zorg-/leerladder in de verpleegkunde. Dit advies is overgemaakt aan minister Frank Vandenbroucke. Intussen is beslist dat er voor de HBO5-verpleegkundigen die nu actief zijn op de werkvloer, niets verandert. Zij zullen in de toekomst hun verpleegkundige bevoegdheden behouden. Dit geldt ook voor studenten die momenteel aan de opleiding bezig zijn. Voor jongeren die vanaf 2024 de studie HBO5-verpleegkunde aanvatten, zal een nieuwe regeling gelden. Die datum ligt vast in het federaal wetsontwerp, de uitvoeringsmodaliteiten worden verder uitgediept.
Duidelijke opleidingen
Als brede beroepsorganisatie voor verpleegkunde, werkte NETWERK VERPLEEGKUNDE actief mee om het advies van de FRV en TCV vorm te geven. Zo definieerde het samen met de betrokken partijen de bevoegdheden voor HBO5- en bachelorverpleegkundigen. Als het advies wordt opgevolgd, dan zullen mensen op drie niveaus kunnen instappen in de zorg. Als ze zeer praktisch gericht zijn en niet veel theoretische kennis willen, dan kunnen ze de opleiding zorgkundige volgen. Als ze aan praktische verpleegkunde willen doen met een goede basis zonder te theoretische en wetenschappelijke achtergrond, dan volgen ze de HBO5-opleiding. Als ze liever het beroep wat meer willen uitdiepen, stappen ze in op het niveau bachelor. Door duidelijkheid te scheppen in de opleidingen, moet het eenvoudiger worden om te beslissen welke richting iemand uit wil. Er zullen de nodige brugopleidingen zijn om te kunnen schakelen tussen de verschillende opleidingen rekening houdende met de aangeworven competenties.
Niet alleen wil België hiermee een antwoord bieden op de vraag van Europa. Er wordt ook verwacht dat dit nieuw kader de instroom van zorg- en verpleegkundigen ten goede zal komen. Door een duidelijk afgelijnd model wordt ook functiedifferentiatie mogelijk, waardoor het beroep aantrekkelijker wordt voor alle partijen.
Overzicht van de niveaus
Vanuit België ligt een voorstel op tafel voor de nieuwe benamingen van zorg- en verpleegkundigen. De bachelorverpleegkundige zou volgens de officiële Europese naam veranderen naar “verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger”. Deze benaming dekt zeer beperkt de functie. Na tussenkomst van verschillende partijen waaronder NETWERK VERPLEEGKUNDE is officieel gevraagd aan het Europees Parlement – dat hiervoor bevoegd is – om de naam te veranderen naar “verantwoordelijk algemeen verpleegkundige”. Hierover is nog geen uitsluitsel bij het op druk gaan van dit magazine.
- Algemene zorg:
- Niveau 4 = zorgkundige
- Niveau 5 = basisverpleegkundige*
- Niveau 6 = verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger
- Gespecialiseerde zorg:
- Niveau 6 = gespecialiseerde verpleegkundige
- Advanced Practice Nursing:
- Niveau 7 = verpleegkundig specialist
- Niveau 8 = klinisch verpleegkundig onderzoeker*
* Dit is een nieuw beroepsprofiel in de verpleegkunde
Tijd dringt voor veranderingen in de wetgeving: “Verpleegkundige zorg met de verpleegkundige aan het stuur”
Het wetsvoorstel dat op tafel ligt om de WUG – de wet van 10 mei 2015 op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen – te wijzigen is niet wereldschokkend, maar wel cruciaal. Het is gebaseerd op talrijke adviezen van de Federale Raad voor Verpleegkundige en de Technische Commissie voor Verpleegkunde om een oplossing aan te reiken voor de aanzienlijke tekorten aan personeel. Deze wetswijziging moet er volgens NETWERK VERPLEEGKUNDE dringend komen, voor het hele zorglandschap. Simon Malfait legt uit waarom.
De grote personeelstekorten, de toenemende druk en de voortdurende nood om kwaliteitsvolle zorg te garanderen wegen op de gezondheidszorg- en welzijnssector. Voor opvoedingscentra, woonzorgcentra, centra voor geestelijke gezondheidszorg of gehandicaptenzorg is het bijzonder moeilijk om voldoende verpleegkundig personeel aan te werven, net zoals voor de ziekenhuizen en de thuisverpleging. De tijd dringt om het een en ander te veranderen. Daarom ligt een voorstel op tafel om de WUG, de wetgeving die de uitoefening van de verpleegkunde reglementeert, aan te passen naar hoe het zorglandschap er vandaag uit ziet. Want, zo staat in het voorstel, nationale en internationale cijfers[1] tonen aan dat het tekort aan verpleegkundigen in België eerder relatief van aard is.
Oorzaken
“COVID-19 was een zeer uitdagende periode, maar het gaf de verpleegkundige zorg wel een uniek momentum”, vertelt Simon Malfait, die tijdens de COVID-pandemie tijdelijk de mobiele testteams voor Oost- en West-Vlaanderen coördineerde. “Zo liet tijdelijke wetgeving toe dat niet-verpleegkundigen verpleegkundige handelingen mochten stellen. Al snel bleek dat dit concept verder diende te worden verkend als mogelijke oplossing om tegemoet te komen aan de reeds jaren gestelde vraag naar een nieuwe duurzame rol en definitie van verpleegkunde, en het acute tekort aan verpleegkundigen vandaag. Een Belgische denktank, samengesteld uit juristen en verpleegkundig juridisch experten, zat samen en distilleerde enkele grote concepten uit dat KB en de praktijk. Die werden vervolgens afgestemd bij belangrijke stakeholders. Ook vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE werd hieraan actief meegewerkt. Onder meer de functieladder en functiedifferentiatie, de gestructureerde equipe, het beschermen van de bekwame helpers en oplossingen voor het onwettig uitvoeren van verpleegkundige handelingen zullen van belang zijn om tegemoet te kunnen komen aan de zorgvraag van morgen. Kortom: verpleegkundige zorg met de verpleegkundige aan het stuur.”
Wie is Simon Malfait?
- Master in de verpleegkunde en master in gezondheidszorgmanagement en -beleid
- Werkte als psychiatrisch verpleegkunde en verpleegkundig zorgmanager in het Psychiatrisch Ziekenhuis Gent-Sleidinge
- Sinds 2014 werkt hij in het UZ Gent, eerst als onderzoeker en vandaag als zorgmanager van de klinisch ondersteunende sector.
- Geeft als klinisch professor les aan de Universiteit Gent
- Is lid van het wetenschappelijk comité van Kom op tegen Kanker
- Is lid van de werkgroep Geestelijke Gezondheidszorg NETWERK VERPLEEGKUNDE
- Zetelt als expert in de Hoge Gezondheidsraad
De oorzaken van het tekort aan verpleegkundigen zijn onder meer de combinatie van een uitgebreid zorgaanbod, een verouderde ongedifferentieerde normering en de bevolkingspiramide. Het aantal verpleegkundigen, dat afneemt ten gevolge van ouderdom, wordt teveel gespreid, zowel in als tussen de sectoren. Daardoor worden ze niet altijd efficiënt ingezet in de functies en op de plaatsen waar ze nodig zijn. Ook het feit dat bepaalde financieringen en taken wettelijk en exclusief aan verpleegkundigen worden toegewezen[2], draagt hieraan bij. Zo voeren verpleegkundigen vandaag nog te vaak enkelvoudige handelingen uit in plaats van de coördinatie en planning van zorg op zich te nemen.
Daardoor gebeuren inbreuken op de wetgeving. “Dat is onvermijdelijk, zeker wanneer je rekening houdt met het feit dat de lijst van verpleegkundige handelingen verouderd is. Er komt een gigantische demografische zorgvraag op ons af dat vandaag moet bemand worden door verpleegkundigen, terwijl er in de praktijk niet altijd de nood is om hun unieke en specifieke competenties en wettelijke bevoegdheden daar in te zetten”, zegt Simon. “We pleiten er vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE dan ook voor om de verpleegkundige meer te laten coördineren in plaats van uit te voeren.”
Herdefinieer verpleegkunde
Met dit wetsvoorstel worden ook de bekwame helpers beschermd. De verpleegkundige zou andere gezondheidszorgberoepen en niet-gezondheidszorgberoepen moeten kunnen opleiden, informeren en evalueren of ze geschikt zijn om de bepaalde verpleegkundige handelingen uit te voeren. Net zoals ze bijvoorbeeld een opvoeder in de geestelijke gezondheidszorg of gehandicaptenzorg opleidt om medicatie te geven of parameters op te nemen, waardoor verpleegkundigen ontlast zouden kunnen worden. De gestructureerde equipe vormt hier de basis, waarbij een coördinerend verpleegkundige bepaalt wie bekwaam en bevoegd is. Dat kan dus in functie van specifieke noden van de werkplek bijvoorbeeld ook een zorgkundige, een zorgondersteuner of een logistiek medewerker zijn, op basis van het portfolio, opleiding of evaluatie.
De voorstellen zijn organisch vanuit de basis gegroeid, vanuit de specifieke noden uit alle sectoren waar verpleegkundigen tewerkgesteld zijn. Functie- en taakdifferentiatie zijn de sleutels naar de andere oplossingen, hand in hand met een grondige herziening van de WUG en de kwaliteitsvoorwaarden zoals die omschreven worden in de Kwaliteitswet. “Een van de basisprincipes van het voorstel is de nood aan een nieuwe, ruimere en hedendaagse definitie van verpleegkunde”, licht Simon toe. “Dit vertrekt vanuit verpleegkundig leiderschap en coördinatie en zal ook het imago van het verpleegkundig beroep een boost geven. Door de wettelijk bepaalde handelingen en de grote personeelstekorten verloopt de ontwikkeling van verschillende verpleegkundige profielen moeizaam.” Daarbij moet ook de volledige in de praktijk bestaande functieladder verpleegkunde verankerd worden in de wet. De niet-EU conforme basisverpleegkundigen, gespecialiseerde verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten de verpleegkundig onderzoeker verdienen een duidelijke plaats in de nieuwe wetgeving en dus ook in de verpleegkunde. Hun functiepakket moet uitgebreid worden op basis van de maatschappelijke noden.
Zorgteam rond de zorgvrager
Daar zullen de andere principes van het voorstel ook toe bijdragen, zoals een opsplitsing van de huidige verpleegkundige handelingen van wat delegeerbaar en niet-delegeerbaar is, maar ook duidelijke wettelijke bepalingen rond een gestructureerd verpleegkundig zorgteam volgens het principe bekwaam is bevoegd. Daarbij wordt rekening gehouden met de behoefte aan verpleegkundige competenties, de noden van de zorgvrager en competenties van de andere leden van het zorgteam. Zo’n team bestaat uit een coördinerend verpleegkundige die een zorgteam aanstuurt en voor toevertrouwde medische handelingen samenwerkt met een arts. Daarbij is de verpleegkundige enkel aansprakelijk voor de eigen gestelde handelingen en kunnen handelingen met onderlinge toestemming en door aantoonbare bekwaamheid gedelegeerd worden naar andere teamleden, samen met de bijhorende verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid. Opleiding en toezicht zullen daarbij een grote rol spelen. Tot slot moet ook taaksubsidiariteit eenvoudiger worden door de uitbreiding van medisch delegeerbare handelingen door de betrokken arts aan een verpleegkundige.
“Tijdens covid was overduidelijk sprake van een crisis. Maar onze gezondheidszorg zit vandaag in een nog veel grotere crisis”, duidt Simon de nood aan actie. “Ons hele zorgsysteem en de toegankelijkheid ervan staat onder druk. We mogen niet conservatief denken, maar moeten deze twee crisissen aangrijpen als een kans om de zeggenschap over ons beroep in handen te nemen. We mogen niet vasthouden aan een lijst met handelingen. We moeten weg van verpleging als opsomming van taken en gaan bepalen wie wat gaat doen: coördineren en totaalzorg bieden. Verpleegkundigen, dat zijn de brains en de handen aan het bed. Als beroepsgroep moeten we nu het voortouw nemen en aandringen op politieke moed en verantwoordelijkheid. Het besef dat er iets moet veranderen is er, want de uitstroom was nog nooit zo groot. De oplossingen liggen op tafel en hoe we vandaag werken is niet vol te houden. Daarvan getuigen de vele verpleegkundigen die uitvallen door stress en burn-outs. Laten we samen uitstralen dat we een beroepsgroep zijn die klaar is voor de uitdaging en voor een nieuw tijdperk. Stap dus weg van de financiële discussies en vertrek van dit voorstel om de zorgkwaliteit te garanderen en om de schoonheid van het verpleegkundig beroep nog meer in de kijker te zetten.”
[1] Sermeus, W., Gillet, P., Tambeur, W., Daniel, G., Grietens, J., Laport, N., Michiels, D., Thonon, O., Vanden Boer, G., Van Herck, P., Swartenbroekx, N., & Ramaekers, D. (2007). Financiering van verpleegkundige zorg in ziekenhuizen [Health Services Research (HSR)](53A). (KCE Reports, Issue. https://kce.fgov.be/report/53A)
[2] Van den Heede Koen, Bruyneel Luk, Beeckmans Dorien, Boon Niels, Bouckaert Nicolas, Cornelis Justien, Dossche Dorien, Van de Voorde Carine, Sermeus Walter. Verpleegkundige bestaffing voor een veilige(re) zorg in acute ziekenhuizen. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2019. KCE Reports 325A.
NETWERK VERPLEEGKUNDE neemt afscheid van Marc Dupon
Lieve mensen, net voor de 48ste Week van de Verpleegkundigen van start ging, moest NETWERK VERPLEEGKUNDE afscheid nemen van een van de drijvende krachten achter deze congresweek en achter onze beroepsorganisatie. Marc Dupon overleed op 3 september 2022, omringd door de personen die hij het liefste zag. Jarenlang was hij de logistiek manager van de Week van de Verpleegkundigen en zette hij zich met hart en ziel in voor alle aanwezigen. Samen met de voormalig algemeen coördinator Michel Foulon halen we herinneringen op aan de warme persoon die Marc was.
Een hartelijke lach, een goed glas wijn, een levensgenieter en een trouw, plichtsbewust persoon. Het zijn slechts enkele woorden die Marc Dupon omschrijven. Hij wordt geboren op 14 juli 1949 in Roeselare en trekt na het middelbaar onderwijs naar de Guislainschool in Gent. Daar studeert hij af als psychiatrisch verpleegkundige en gaat van 1970 tot aan zijn pensioen in 2007 aan de slag in de Kliniek Sint-Jozef, centrum voor Psychiatrie en Psychotherapie in Pittem. In 1971 start zijn inzet voor onze beroepsorganisatie, een bewuste keuze en toewijding die hij nooit losgelaten heeft. Marc en Michel leerden elkaar twee jaar later kennen toen ze beide een opleiding volgden bij het NVKVV. “We hadden toen niet zoveel contact. Marc volgde een tweejarige opleiding tot hoofdverpleegkundige aan de kaderschool van het NVKVV. Ik deed toen de tweejarige pedagogische cursus. We hadden drie dagen per maand op hetzelfde tijdstip les. Ik herinner mij dat ik zijn inzet bewonderde”, vertelt Michel Foulon.
Inzet voor de Week
Marc was een van de grondleggers van de allereerste Week van de Verpleegkundigen in 1975. Hij begreep de nood aan bijscholing en gaf zelf heel vaak vormingen over allerlei onderwerpen. “Als geen ander wist hij hoe hij firma’s kon rekruteren om de congresweek te sponsoren”, zegt Michel. “We gaven dat uithanden aan een ander bedrijf, maar Marc vond dat hij dat beter kon. En gelijk had hij. Zijn commerciële ingesteldheid en warme persoonlijkheid trokken heel wat sponsors en standhouders over de streep. Hij gaf zichzelf al snel de titel van logistiek verantwoordelijke. Die heeft hij 48 jaar lang met recht en rede gedragen. De Week creëerde voor het NVKVV, vandaag NETWERK VERPLEEGKUNDE, een jaarlijks terugkerende financiering waardoor onze beroepsorganisatie kon groeien, personeel kon aanwerven en een patrimonium kon uitbouwen.”
Michel Foulon was van 1988 tot 2014 directeur van het Vervolmakingscentrum van het NVKVV. Van 1991 tot 2014 nam hij ook de rol van algemeen coördinator op zich. In die jaren en in die functies werd zijn band met Marc steeds hechter. “Dat was vooral om de Week te organiseren. We hebben heel wat nevenactiviteiten op poten gezet toen. Ik denk dan aan een cartoonfestival of een kunstgalerij waar verpleegkundigen hun hobby konden tentoonstellen. Het hoogtepunt was misschien wel het nachtcongres, dat dit jaar een terugkeer maakte. We nodigden een groep uit die de pauzes opluisterde met muziek en zang.” Ook huidig algemeen coördinator Ellen De Wandeler kijkt vol bewondering terug op Marc zijn inzet: “Hij motiveerde sprekers, sponsors, vrijwilligers, deelnemers en standhouders. Vandaag heeft de Week een bestaansreden die nooit in vraag zal gesteld worden. En dat hebben we te danken aan Marc zijn bijzondere kracht en steeds vernieuwende blik. Hij deed het vele werk voor onze beroepsorganisatie met heel zijn hart. En hij zou het zo opnieuw doen.”
Vrijwilligers motiveren
Naast zijn werk voor de beroepsorganisatie zette Marc zich nog in voor tal van andere organisaties. Zo gaf hij opleidingen over diverse onderwerpen, organiseerde hij Lourdesreizen samen met vrijwilligers. “Hij was een meester in het inspireren van die vrijwilligers. Met een groot luisterend oor, een humoristische toets en een immer goedlachse houding sprak hij zijn uitgebreide netwerk probleemloos aan”, vertelt Michel. “Binnen het NVKVV was hij ook betrokken bij de werkgroep Geestelijke Gezondheidszorg, hij was voorzitter van de regionale afdeling en zetelde in de raad van bestuur. Na de Week nodigden we alle vrijwilligers uit op een post-congresdag met een cultureel bezoek en een etentje. Daarnaast organiseerde hij de laatste bijeenkomst van het Erefonds voor gepensioneerde en chronisch zieke verpleegkundigen.”
Dat Erefonds werd opgestart door juffrouw Ghislaine Van Massenhove, de vrouw achter het statuut van de verpleegkundigen, zoals Marc haar omschrijft in een artikel van Luc De Munck. Hij werkte met haar samen voor de Week, maar ze hadden al vroeger kennis gemaakt. “Ik leerde haar kennen in 1971, toen ik als pas afgestudeerd psychiatrisch verpleegkundige actief was in de afdeling Roeselare-Tielt-Ieper-Poperinge van het NVKVV. Onder invloed van de studentenrevoltes op het einde van de jaren zestig liet ik me kritisch uit tegenover de werking van de afdeling: ik vond dat het NVKVV te veel een zaak van religieuzen en juffrouwen was en dat mannelijke verpleegkundigen te weinig kansen kregen, en schreef daarover een brief naar Van Massenhove. Ze antwoordde dat ik dan maar zelf verantwoordelijkheid moest opnemen en mijn kandidatuur als voorzitter van de afdeling stellen. Zo werd ik in 1971 eerder onverwacht verkozen en leerde ik haar beter kennen. Ze was een zeer krachtige en gedistingeerde vrouw, die een ruggengraat gaf aan het NVKVV. Ik was onder de indruk van haar pleidooi voor voortdurende vorming waardoor ze ervoor zorgde dat de verpleegkunde in België op een hoger niveau werd getild. In 1973 ging ik zelf de kaderschool volgen en daarbij heb ik zeer veel van haar geleerd. Ze had ook goede contacten op beleidsvlak, wat zeer nuttig bleek bij haar jarenlange inzet voor het statuut van de verpleegkundige. In 1975 betrok ze me als West-Vlaming zeer nauw bij de organisatie van de eerste Week van de Verpleegkunde, die in het Kursaal van Oostende werd georganiseerd, en waar ik vandaag nog steeds bij betrokken ben. Ze had een grote dossierkennis waardoor ze op alle niveaus respect afdwong. Ze zorgde ervoor dat ze in alle voor de verpleegkundigen relevante organisaties en raden aanwezig was, waar ze dan het standpunt van het NVKVV met vuur kon verdedigen.”[1]
Inspiratie doorgeven
Het woord bourgondiër komt vaak terug wanneer over Marc gesproken wordt. Hij genoot dan ook van lekker eten en een verfijnde wijn. “Het was een plezier om samen met zo’n positief persoon weg te gaan”, zegt Michel nog. “Nochtans kende hij ook enkele tegenslagen. Zijn tweelingbroer Rik overleed veel te vroeg aan botkanker. Hij kwam, net als de rest van de familie, vaak helpen tijdens de Week. Ook zijn echtgenote Roos was vaak aanwezig, zijn dochter Annemie was aanwezig als verpleegkundige en zijn zoon Bart transporteerde als vrachtwagenchauffeur al het materiaal van Brussel naar Oostende. Marc zelf was doordrongen van de christelijke waarden en kon goed filosoferen. Bijvoorbeeld over leven en dood. Toch dacht hij tijdens zijn ziekte niet aan sterven. Hij bleef genieten. Ik heb de indruk dat hij pas een klop kreeg toen hij in een rolstoel belandde. Bovenal wil ik me Marc blijven herinneren als een man die steeds open stond voor nieuwe ideeën. Die overal inspiratie vond en anderen op zijn beurt wist de inspireren en motiveren om steeds beter te doen. Hij kon goed luisteren en je vertrok steeds met een goed gevoel. Hij zal door iedereen die hem liefhad ontzettend gemist worden.”
[1] Ghislaine Van Massenhove, een leven ten dienste van de verpleegkunde. Luc De Munck, p79.
Een nieuwe naam in het teken van verbinding
Het NVKVV, het Nationaal Verbond voor Katholieke Verpleegkundigen en Vroedvrouwen, bestaat al sinds 1959. De naam dekte toen exact de doelgroep en de doelen van de beroepsorganisatie. Maar dat doet het intussen al lang niet meer. Zo is de vzw niet langer nationaal actief, is sinds 2015 overtuigd voor pluralistische statuten gekozen en ging de beroepsorganisatie voor vroedkundigen hun eigen weg. “We zijn en blijven de grootste Vlaamse beroepsorganisatie van en voor verpleegkundigen”, zegt Ellen De Wandeler, coördinator van NETWERK VERPLEEGKUNDE sinds 2014. “We vertegenwoordigen onze leden op alle niveaus en over alle verpleegkundige sectoren heen. Dat is het DNA van onze beroepsorganisatie en daar mogen we zeer fier op zijn.”
Toch dringt een verandering van naam zich op. Net omdat de taken, doelen en uitdagingen van een beroepsorganisatie vandaag elders liggen dan bij de oprichting zo’n 63 jaar geleden. “We kiezen voor een duidelijke, krachtige naam die verbinding uitstraalt”, zegt De Wandeler. “De zorgsector staat onder druk, de personeelstekorten stapelen zich op, de werkdruk stijgt. Samenwerken en samen achter één visie staan is nodig om met de veranderende wereld rondom ons om te gaan. Als verpleegkundige en als beroepsorganisatie. Met deze nieuwe naam treden we naar buiten als een beroepsorganisatie die duidelijk strijdt voor de kernwaarden van haar huidige en toekomstige leden. Een naam die sterk staat, een naam die onze ledenorganisatie reflecteert, een naam die alle verpleegkundigen welkom heet. Zowel via digitale weg als in het binnenkort gerenoveerde gebouw aan het Vergotesquare in Brussel. We zijn klaar voor de toekomst, strijdvaardig en met grote ambities.”

Betrokkenheid en ontmoeting
De naamsverandering van de beroepsorganisatie werd ingezet bij de lancering van het nieuwe tijdschrift Netwerk Verpleegkunde in april 2021. “Daar kozen we resoluut voor een zelfstandige koers en die zetten we ook voort”, licht Ellen toe. “Het tijdschrift dat je vandaag in handen hebt draagt al van bij de start de naam Netwerk Verpleegkunde. Dit magazine heeft dan ook altijd in het teken gestaan van onze leden. Verbinden, kennis delen en informeren staan steeds centraal. Daarnaast is het ook symbool van een meer moderne aanpak en verspreiden we nieuws via verschillende kanalen.”
Communicatie is een van de hoekstenen van NETWERK VERPLEEGKUNDE. Doordacht en helder je boodschap overbrengen is dan ook cruciaal wanneer je met duizenden leden in de organisatie zit. Maar ook naar externe stakeholders is het belangrijk dat zij goed weten waar je als beroepsorganisatie voor staat. “Duidelijk en stipt communiceren heeft als bijkomend voordeel dat je een bepaalde bereikbaarheid en laagdrempeligheid installeert voor al je stakeholders. Zo bouw je een vertrouwensband op”, zegt de coördinator. “Dat laat ons toe om hard verder te werken aan het verder professionaliseren van het beroep verpleegkunde. Iets wat we ook jaarlijks bevestigen tijdens de Week van de Verpleegkundigen. Kennis en expertise worden er met elkaar gedeeld, als een echt netwerk. Het is een contactmoment voor verpleegkundigen van over heel Vlaanderen, die er met elkaar in dialoog gaan over topics die hen na aan het professionele hart liggen. Samen meer gezien en gehoord worden begint bij connecteren.”
Deskundigheid uitstralen
De koers die NETWERK VERPLEEGKUNDE voortaan wil varen, komt niet zomaar uit de lucht gevallen. “We staan dicht bij onze leden en weten wat er leeft. Daar moeten we als beroepsorganisatie uiteraard op inspelen”, zegt Ellen. “We willen onze leden een stem geven, hen begeleiden doorheen hun hele loopbaan. Door hen de informeren, ons hulpvaardig op te stellen, onze deskundigheid in te zetten en hen te ondersteunen bouwen we verder aan het verpleegkundig beroep. Levenslang leren is iets wat we met z’n allen moeten doen. Wanneer je dat kan doen door in dialoog te gaan met gelijkgestemden, bouw je meteen ook aan een sterk wij-gevoel. Zo zetten we alle Vlaamse verpleegkundigen op de kaart, met hun professionalisme, hun deskundigheid en hun drang om bij te leren. Ook bij het beleid en bij het onderwijs.”
NETWERK VERPLEEGKUNDE is dan ook een spreekbuis voor haar leden naar de overheid en naar het onderwijs toe. Daarbij merken we dat vooral de hoge werkdruk en een betere verloning aangepakt moet worden. “Te weinig personeel, te veel administratie, te zwaar fysiek werk, onregelmatige uren en onvoldoende verloning zijn de belangrijkste oorzaken voor de uitstroom uit het verpleegkundig beroep”, vertelt Ellen. “Daarover gaan we in dialoog met de betrokken instanties en we communiceren beslissingen naar onze leden via verschillende kanalen. Vandaag willen onze leden niet enkel meer geïnformeerd worden via aan maandelijks magazine. Ook een nieuwsbrief en sociale media maken deel uit van de communicatiemix. Tot slot kijken we ook uit naar de afwerking van ons gebouw aan het Vergotesquare, waar we verpleegkundigen opnieuw kunnen ontmoeten aan de hand van infomomenten en opleidingen. Met deze nieuwe naam bouwen we verder aan de toekomst van NETWERK VERPLEEGKUNDE. Het brengt onze ambities en onze doelgroep beter onder woorden en draagt bij tot een herpositionering van de beroepsorganisatie.”
Het portfolio stimuleert permanente vorming
In het kader van de Kwaliteitswet moeten verpleegkundigen hun vakbekwaamheid aantonen met een portfolio. Op vraag van minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke verleende de Federale Raad voor Verpleegkunde hun advies over de inhoudelijke modaliteiten van het portfolio. Dit advies werd overgeleverd aan het kabinet, de praktische omzetting ligt momenteel in hun handen.
De Kwaliteitswet, voluit de Wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg, voorziet de invoering van een praktijkregister en een portfolio. “Het praktijkregister impliceert dat je als zorgverlener geregistreerd staat met je diploma en dat je aan het werk bent”, legt Kenny De Cuyper uit. “De volgende stap is: ben je wel bekwaam om dit werk uit te voeren?” Daar komt het portfolio in het verhaal. Ten slotte maakt het portfolio controle mogelijk, wat momenteel nog ontbreekt. Het portfolio is een tool waarmee verworven competenties en andere activiteiten op een overzichtelijke manier in beeld worden gebracht. “Het is ook een soort beroepstrots, je toont aan wat je al hebt opgebouwd”, vult Kenny aan.
Minister Vandenbroucke stelde de volgende vragen aan de Federale Raad voor Verpleegkunde:
- Welke onderdelen zijn noodzakelijk binnen het portfolio, welke gewenst en welke minder belangrijk?
- De verantwoordelijkheid voor het up-to-date houden van het portfolio ligt bij de zorgverlener zelf, maar de overheid wenst bepaalde processen toch te automatiseren. Welke onderdelen kunnen hier volgens de raad onder vallen, wie levert de informatie aan als het niet de zorgverlener zelf is?
- Op welke specifieke manier worden alle onderdelen bijgehouden, wat zijn de bronnen, …?
Up-to-date houden
In het portfolio verzamelt de verpleegkundige gegevens van vier categorieën: enkele basisgegevens en informatie over gevolgde bijkomende opleidingen, permanente vorming en beroepservaring (zie tabel). Het portfolio zal je kunnen updaten via een online portaal. “Hoe dat er zal uitzien of hoe het zal werken, kunnen we nog niet voorspellen”, zegt Kenny. Het bijhouden van het portfolio is de verantwoordelijkheid van de verpleegkundige zelf, dus niet van de werkgever of van een externe partij. Wel beveelt de Federale Raad voor Verpleegkunde aan om een jaarlijkse herinnering uit te sturen om de gegevens te controleren en waar nodig aan te passen.
De toegang tot het portfolio is voorbehouden aan de verpleegkundige zelf. “De basisgegevens zijn openbaar, bijvoorbeeld je diploma”, zegt Kenny De Cuyper. “Wil een inspectie weten of je genoeg opleidingen hebt gevolgd, dan moet die de info bij de verpleegkundige zelf opvragen. Externen krijgen geen toegang tot het portfolio.”
Het belang van permanente vorming
Volgens Kenny is het ongehoord dat de aansporing om bij te leren als verpleegkundige ophoudt na het behalen van een diploma. “Voor artsen bestaat het systeem van accreditering. Ook voor thuisverpleegkundigen bestaat al een wettelijk kader: zij tonen aan dat ze vormingen volgden om bepaalde handelingen uit te voeren bij het RIZIV. Voor andere verpleegkundigen bestaat er niets. Het portfolio is een stimulator om zich permanent te vormen. En als er al richtlijnen zijn, worden die amper gecontroleerd.”
Kenny geeft het voorbeeld van BBT van een verpleegkundige gespecialiseerd in de geriatrie: “Om BBT te behouden volgt de verpleegkunde minstens zestig uur permanente vorming per vier jaar, oftewel vijftien uur per jaar.” Daarnaast moet de verpleegkunde tewerkgesteld zijn op een erkende geriatrische dienst en/of zorgdomein (al dan niet specifiek gericht tot ouderen). Het portfolio zou het aantonen van deze voorwaarden vergemakkelijken.
Kwaliteit van de zorg waarborgen
Het portfolio zal er niet toe leiden dat je visum inkrimpt of een bepaalde specialisatie je mogelijkheden beperkt. Kenny: “Een verpleegkundig met jaren ervaring in een woonzorgcentrum die terug wil naar het ziekenhuis, zal dat kunnen. Niet enkel op de afdeling geriatrie, met de basisopleiding verpleegkunde kan je in elke sector aan het werk. De algemene inzetbaarheid komt dus niet in gevaar. Neem nu mobiele equipes. Zij moeten net breed inzetbaar zijn om acute tekorten op te vangen. Dat is het doel. Daarnaast kan het wel interessant zijn om te differentiëren in specialisatie, maar omstandigheden waarin een mobiele specialist net op de juiste plek wordt ingezet, zijn momenteel schaars. In de ideale wereld is er een team mobiel inzetbaar op basis van zorgzwaarte. In die ideale wereld bestaan geen tekorten meer in de zorgsector, maar ook in tijden van personeelstekorten mogen we niet eender wie aanstellen. We mogen niet inboeten op kwaliteit van de zorg. Daarom vinden we het zo belangrijk dat je kan aantonen dat je competent bent, het portfolio is daarin een belangrijk hulpmiddel.”
Raadpleeg het advies FRV 2022/02 betreffende het portfolio: https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/advies-frv-202202-betreffende-het-portfolio
Wat komt in het portfolio?
| Elementen die aantonen dat de beoefenaar van de verpleegkunde de verpleegkunde kan beoefenen |
|
| Elementen betreffende bijkomende opleiding |
|
| Elementen betreffende permanente vorming |
|
| Elementen betreffende beroepservaring |
|

Wie is Kenny De Cuyper?
- Afgestudeerd als Bachelor in de verpleegkunde in 2004
- Combineerde eerste job met masteropleiding en academische lerarenopleiding
- Volgde de referentieopleiding ouderenzorg
- Werkte tussen 2008 en 2020 deeltijds in het ziekenhuis en deeltijds bij Karel de Grote hogeschool, gezondheidszorg
- Diensthoofd geriatrie en revalidatie bij GZA ziekenhuizen
- Voorzitter van de werkgroep Ouderenzorg van het NETWERK VERPLEEGKUNDE, lid van BVGG
- Lid van de Federale Raad sinds 2022
De Federale Raad voor Verpleegkunde is een adviesraad voor de overheid over verpleegkunde met Franstalige, Duitstalige en Nederlandstalige vertegenwoordigers. De raad bestaat uit twaalf algemene verpleegkundigen (HBO5, bachelor en master verpleegkundigen) en twaalf verpleegkundigen met een BBT of BBK, vier zorgkundigen, zes artsen, drie ambtenaren uit het onderwijs en een ambtenaar van het ministerie van Volksgezondheid. Elk lid heeft een plaatsvervanger. De FRV vergadert elke twee maanden in Brussel.
Vernieuwde academische masteropleiding verpleegkunde en vroedkunde
De Master of Science in de Verpleegkunde en Vroedkunde onderging recent een grondige transformatie. De Universiteit Antwerpen, Katholieke Universiteit Leuven en Universiteit Gent bieden al een vernieuwd programma aan, Universiteit Hasselt start volgend academiejaar eveneens met deze universitaire opleiding. De Vlaamse universiteiten sloegen de handen in elkaar om afstudeerrichtingen aan te bieden die verpleegkundigen en vroedvrouwen toelaten de nodige verdiepende competenties te ontwikkelen om hen voor te bereiden op de uitdagingen die de hedendaagse complexe en interprofessionele gezondheidszorg met zich meebrengt.
De vier universiteiten vertrekken vanuit dezelfde domeinspecifieke leerresultaten, maar geven hier een eigen accent aan. Ongeacht de universiteit heeft een Master of Science in de Verpleegkunde en Vroedkunde die in Vlaanderen afstudeert dus een generieke set geavanceerde, academische competenties verworven. Deze competenties zijn gericht op zes domeinen: (1) leider en rolmodel in professionalisering van beroep, (2) initiator, coördinator, organisator van kwaliteitsvolle zorg, (3) expert, behandelaar en gezondheidsbevorderaar, (4) communicator, opleider en begeleider, (5) onderzoeker, innovator en implementator van evidence-based praktijkvoering, en (6) bevorderaar van interprofessionele samenwerking.
Wel bieden de universiteiten verschillende afstudeerrichtingen aan. Dit laat toe dat studenten een accent kunnen leggen op hun specifieke interesses. Door te kiezen voor een specifieke afstudeerrichting worden geen toekomstige carrièrepaden uitgesloten, maar wordt de rugzak simpelweg aangevuld met een specifieke set doorgedreven competenties.
| Afstudeerrichtingen | UGent | KU Leuven | UAntwerpen | UHasselt |
| Onderzoeker in zorg en gezondheid | ✔ | ✔ | ||
| Implementatiedeskundige in de zorg1 | ✔ | |||
| Zorginnovatie1 | ✔ | |||
| Leiderschap in gezondheid en zorg2 | ✔ | |||
| Management in de Verpleeg- en Vroedkunde2 | ✔ | |||
| Vroedvrouw specialist | ✔ | ✔ | ✔ | |
| Verpleegkundig specialist | ✔3 | ✔ | ✔ | ✔ |
1Implementatiedeskundige in de zorg en Zorginnovatie zijn twee inhoudelijk verwante afstudeerrichtingen die analoge competenties beogen, evenwel verschillend benoemd; 2Leiderschap in gezondheid en zorg en Management in de Verpleeg-en Vroedkunde zijn twee inhoudelijk verwante afstudeerrichtingen die analoge competenties beogen, evenwel verschillend benoemd; 3De UGent biedt twee opties: Verpleegkundig specialist in de Algemene Gezondheidszorg of Verpleegkundig Specialist in de Geestelijke Gezondheidszorg.
Stapsgewijze implementatie
UAntwerpen en KU Leuven zijn vorig academiejaar gestart met het vernieuwde programma, UGent in het huidige academiejaar. Het is nog te vroeg om trends te ontdekken in de instroom. “Op dit moment is verpleegkundig specialist de populairste afstudeerrichting aan de UGent, daarna implementatiedeskundige en tenslotte onderzoeker”, zegt prof. dr. Ann Van Hecke van de UGent. Ook bij de KU Leuven is verpleegkundig specialist de meest populaire afstudeerrichting. “Er is tegenwoordig veel interesse in management en leiderschap”, vult prof. dr. Eva Goossens van de UAntwerpen aan.
UHasselt start volgend academiejaar met de masteropleiding. “We zien bij studenten veel interesse in de klinische afstudeerrichtingen, omdat de bachelor-na-bacheloropleidingen zijn weggevallen. De masteropleiding biedt hun de mogelijkheid om zich klinisch te verdiepen”, stelt prof. dr. Jochen Bergs van UHasselt. “In de voorbereiding van ons programma voel ik bovendien heel veel collegialiteit met de andere universiteiten. Dit opent deuren om beleidsmatig te werken en versnippering in ons beroep tegen te gaan door in te zetten op kwaliteitsvol onderwijs.”
Methodologische competenties en voortrekkersrol
Regelmatig komt de vraag terug waarom je met een bachelordiploma op zak nog een masteropleiding zou volgen. Daar speelt ook het grote tekort aan verpleegkundigen mee, en het idee dat je op de werkvloer kan bijleren en er voldoende ruimte is om door te groeien. “In de masteropleiding krijg je toch competenties mee op een geavanceerd, academisch niveau”, antwoordt prof. dr. Fabienne Dobbels van KU Leuven. “We ontwikkelen geavanceerde en methodologische vaardigheden die in de bacheloropleiding minder aan bod komen, zoals zoeken in literatuur, doorgedreven klinisch redeneren, nieuwe zorgmodellen en innovaties implementeren en evalueren. Daarnaast bestendigen we de voortrekkersrol van de verpleegkundige en vroedvrouw. Masterstudenten leren leiderschap op te nemen op hogere niveaus. Ze kunnen teams aansturen en verantwoordelijkheid opnemen. Ze krijgen heel wat autonomie, maar weten ook hoe naast andere zorgprofielen te staan.”
De voorbije twee jaren werkten de vier universiteiten, samen met de Belgische Vereniging voor Verpleegkundig Specialisten en andere relevante stakeholders nauw samen in de ontwikkeling van een competentiekader voor de verpleegkundig specialist, volgens prof. dr. Ann Van Hecke. De hoop is dat dit competentiekader verder richting kan geven aan de ontwikkeling van de rol van verpleegkundig specialist in de nabije toekomst.
Tweejarig programma met faciliteiten
Na het behalen van een professioneel bachelordiploma volgt de student eerst een schakeljaar aan de universiteit. Daarin wordt de student ingeleid in de academische wereld. Iedereen krijgt basiswetenschappelijke vakken met het oog op het verstevigen van de fundamenten om later competenties als professional, wetenschapper, leider, implementatiedeskundige en innovator te kunnen ontwikkelen. Daarna volgt het masterjaar. Studenten kunnen het tweejarige programma ook spreiden over vier jaar. Deze deeltijdse programma’s zijn bijvoorbeeld interessant voor verpleegkundigen en vroedvrouwen die een deeltijdse job willen combineren met een universitaire opleiding.
“Alle universiteiten streven naar een hybride systeem met on campus en online lessen, wat het voor sommige studenten gemakkelijker maakt de lessen te volgen in combinatie met persoonlijke of professionele activiteiten”, zegt prof. dr. Eva Goossens. “Corona heeft die transitie vergemakkelijkt. Uiteraard organiseren we voor klinische vaardigheden wel contactmomenten.” Iedere universiteit drukt haar werkstudenten in ieder geval op het hart niet te veel hooi op de vork te nemen. “We proberen de vakken zoveel mogelijk te bundelen op een of twee lesdagen. Dat lijkt niet veel, maar de studielast van zestig studiepunten per academiejaar is gelijk aan iedere andere academische opleiding en er wordt veel zelfstandig werk verwacht. Daarom proberen de universiteiten werkstudenten zo goed mogelijk te ondersteunen met deeltijdse trajecten en faciliteiten.”
Kennis in de (internationale) praktijk omzetten
Bij de masteropleiding hoort een stage van 280 à 320 uur. De doelstelling focust sterk op de eigen rolontwikkeling en de ontwikkeling van geavanceerde, academische competenties. De stage kan worden gelopen in een diversiteit aan settings (bv. algemene ziekenhuizen, woonzorgcentra, eerstelijnszorg, psychiatrische settings) en in een rol die past binnen de afstudeerrichting (bv. als verpleegkundig specialist, onderzoeker, hoofdverpleegkundige, kwaliteitsmedewerker).
De universiteiten kijken daarbij graag over de grenzen heen. Dit doen ze door het uitnodigen van internationale sprekers en het aanbieden van de mogelijkheid om studenten te laten proeven van internationale voorbeelden door een week work shadowing in het buitenland. Aan sommige universiteiten is er ook de mogelijkheid dat studenten een deel van de opleiding aan internationale partnerinstellingen kunnen volgen.
Competenties die standhouden in een veranderende wereld
Zoals eerder aangehaald worden veel mogelijkheden aangeboden om werken en studeren te faciliteren. De combinatie van pas afgestudeerde bachelorstudenten en al ervaren verpleegkundigen en vroedvrouwen zorgt voor een interessante kruisbestuiving tussen theorie en praktijk. De vernieuwde masteropleidingen zijn ideaal voor studenten die op zoek zijn naar professionele zelfontwikkeling en klaar zijn voor meer verantwoordelijkheid in hun carrière. Studenten proeven van innovatie en wetenschap, en leren projecten te implementeren in de praktijk. Ze kijken met een andere, bredere bril naar het werkveld. Ze zijn in staat een leiderschapsrol op te nemen en streven naar continue verbetering van de zorg.
Met dank aan prof. dr. Dimitri Beeckman (UGent), prof. dr. Peter Van Bogaert (UAntwerpen), prof. dr. Theo Van Achterberg (KU Leuven), prof. dr. Ellen Vlaeyen (UHasselt)
Afstudeerrichtingen in de Master of Science in de Verpleegkunde en de Vroedkunde in Vlaanderen
Onderzoeker in gezondheid en zorg
Deze afstudeerrichting leidt studenten op tot verpleegkundigen en vroedvrouwen die competent zijn in het opzetten en kritisch beoordelen van wetenschappelijk onderzoek en in het vergroten van de evidence-based praktijkvoering. De afstudeerrichting biedt de studenten verdiepende en verbredende kennis aan van onder andere onderzoeksmethodologie, analysetechnieken, projectwerk en wetenschappelijke communicatietechnieken.
Implementatiedeskundige in de zorg (UGent) / Zorginnovatie (UHasselt)
Deze afstudeerrichtingen zijn georiënteerd naar studenten die graag het voortouw nemen in het herdenken en verbeteren van de zorg, die waardevolle nieuwe inzichten, technologieën en evidence-based programma’s willen ingang laten vinden in de praktijk. De focus ligt op zorginhoudelijke innovatie, om uitdagingen in de zorgverlening te identificeren en de zorgkwaliteit te optimaliseren op niveau van een individuele (of een groep) zorgvrager(s).
Leiderschap in gezondheid en zorg (UAntwerpen) / Management in de Verpleegkunde en de Vroedkunde (KU Leuven)
Deze afstudeerrichtingen focussen zich op studenten die geboeid zijn door menselijk gedrag in zorgorganisaties, in competenties rond leiderschap en management. Het bereidt studenten voor op een waaier aan leidinggevende functies binnen de verpleegkunde of vroedkunde.
Vroedvrouw specialist
De afstudeerrichting vroedvrouw specialist is klinisch georiënteerd en bereidt vroedvrouwen voor op complexe zorgcontexten. Naast verdieping in klinisch onderzoek, farmacologie en geavanceerde praktijkvoering heeft deze afstudeerrichting een vroedkundige focus, waarbij de vrouw en de pasgeborene centraal staan.
Verpleegkundig specialist
Deze afstudeerrichting laat studenten toe zich verder te specialiseren in klinische, diagnostische en therapeutische vaardigheden binnen een interdisciplinaire praktijkvoering. Vanuit de CanMEDS[1]-rol als ‘klinisch expert en behandelaar’ worden andere rollen vormgegeven: organisator van kwaliteitsvolle zorg en innovatieleider, klinisch en professioneel leider, samenwerker, onderzoeker, communicator en gezondheidsbevorderaar.
[1] CanMEDS is een framework dat de bekwaamheden identificeert en beschrijft die zorgverleners nodig hebben om tegemoet te komen aan de behoeften van zorgvragers. Deze bekwaamheden zijn thematisch gegroepeerd in zeven rollen. (https://www.royalcollege.ca/rcsite/canmeds/canmeds-framework-e)
Waaier aan keuzemogelijkheden
Naast de master in verpleegkunde en vroedkunde bestaat nog een ruim aanbod aan verdiepende opleidingen voor zorgverleners. Heel wat verpleegkundigen kiezen bijvoorbeeld voor de Master of Science in het management en het beleid van de gezondheidszorg, aangeboden aan de UGent en de KU Leuven. Deze opleiding bereidt studenten voor om zorginstellingen op een succesvolle wijze te beheren, bijvoorbeeld als hoofdverpleegkundige.

Prof. dr. Ann Van Hecke (Universiteit Gent)

Prof. dr Eva Goossens (Universiteit Antwerpen)

Prof. dr. Jochen Bergs (Universiteit Hasselt)

Prof. dr. Fabienne Dobbels (Katholieke Universiteit Leuven)










