“Om zorg haalbaar te houden moet je durven verbouwen”

In 2018 zette het AZ Groeninge in Kortrijk het project Haalbare Zorg op. Het doel: elke zorgprofessional in zijn kracht, kennis en kunde zetten. Het middel: de samenwerking in multidisciplinaire teams optimaliseren, met de verpleegkundige visie van het ziekenhuis als basis. Zo werd een project gestart in samenwerking met ergotherapeuten. Bram Claeys, zorgmanager, geriatrisch verpleegkundige en gerontoloog in het AZ Groeninge, en Pierre Seeuws, voorzitter van Ergotherapie Vlaanderen, leggen de meerwaarde van deze samenwerking uit.

“In 2018 circuleerde wat negatieve berichtgeving over verpleegkunde”, zegt Bram Claeys. “Het grote tekort aan verpleegkundigen had daar zeker mee te maken. Binnen AZ Groeninge kwam vooral de hoge werkdruk naar voor en dus zijn we oplossingen gaan zoeken. Hoe kunnen we de verpleegkundigen opnieuw inzetten waar ze voor opgeleid zijn en waar kunnen we hen ondersteunen door samenwerking met andere zorgprofessionals?” Zo zag het project Haalbare Zorg het levenslicht. Samenwerken rond de patiënt staat daarbij centraal en een proefproject ergotherapie werd uitgevoerd door ergotherapeute Inge Langeraedt. Diensthoofd Hilde Desmet zorgde voor de nodige ondersteuning en Bram Claeys nam de leiding van het project op zich.

Inspiratie bij geriatrie

Bram ademt en leeft geriatrie. Daar is een multidisciplinaire samenwerking de normaalste zaak van de wereld en ben je ook opgeleid en omringd met die verschillende disciplines. “Het draait om centen: wat kan je doen voor een bepaalde prijs. In de diensten fysieke revalidatie van ziekenhuizen worden ergotherapeuten via een nomenclatuur ingezet”, licht Pierre Seeuws toe. “Daardoor kunnen ze geen deel uit maken van het vast team van acute diensten waardoor onze knowhow te weinig ingezet wordt buiten de fysieke revalidatie. Nochtans dragen we vanuit onze beroepsvereniging uit dat samenwerken loont en dat zorgprofessionals elkaar perfect aanvullen vanuit hun eigen expertises. Samenwerken en geïntegreerde zorg zijn de toekomst. Ook bij de covidrevalidatie vervullen we een belangrijke rol. Covid veroorzaakte ongeziene situaties, maar toonde ook de meerwaarde van de ergotherapeut. Onze beroepsvereniging riep toen ergotherapeuten op om in te springen bij ziekenhuizen en woonzorgcentra. Op intensieve zorg gingen ergotherapeuten bijvoorbeeld ’s nachts helpen vanuit hun eigen expertise. Er zijn belangrijke lessen te trekken uit de coronacrisis. Dat gebeurt haast niet, behalve in het AZ Groeninge. Die meerwaarde van een succesvolle samenwerking, daar mogen we gerust mee uitpakken.”

Iets wat volgens Bram zeker ook voor verpleegkundigen het geval is. “Ze hebben nog weinig kennis van wat andere zorgprofessionals, zoals ergotherapeuten, doen. Daar moet het onderwijs zeker in volgen. Op tien weken konden we, door de sterke rol die Inge vervulde, wel al wat bereiken binnen ons ziekenhuis, maar het is een traag groeiproces. Al is dat misschien wel eigen aan de zorg. Er kan veel veranderen, maar het gaat traag omdat je met veel partners moet rekening houden. Samenwerken is ook de sleutel tot die verandering. In de RN4cast study[1] over verpleegkunde staat hoe cruciaal het is om de verpleegkundige enerzijds juist in te zetten en anderzijds hem/haar te laten samenwerken met andere zorgprofessionals. Dit project bewijst de meerwaarde van die samenwerking.”

Doelmatig werken

Tijdens het proefproject werden ergotherapeuten tien weken lang ingezet op de diensten cardiologie en gastro-enterologie. Alle handelingen gebeurden op ergotherapeutische indicatie. De ergotherapeute was verbonden aan het zorgdepartement in plaats van aan de dienst fysische geneeskunde, waardoor er meer mogelijkheden waren. En verpleegkundigen schrokken vaak over de resultaten die een ergotherapeut boekte, vertrouwt Bram ons toe. Vooral op het vlak van autonomie werden grote winsten geboekt, zeker als je weet dat de gemiddelde leeftijd van de zorgvragers in het project 73 jaar bedroeg. Zorgvragers konden na tussenkomst van een ergotherapeut vaker naar huis, in plaats van eerst nog enkele weken op de revalidatie-afdeling te verblijven. Ergotherapeuten werken ook complementair met verpleegkundigen, zoals een babbel doen met de zorgvrager, een gedesoriënteerd persoon geruststellen, bed- of zeteltransfers oefenen, bepalen of een zorgvrager zelfstandig genoeg is om naar huis te gaan, … Zo geven ergotherapeuten geen eten, maar gaan ze op zoek naar de juiste tools om een patiënt te leren autonoom te eten. AZ Groeninge is er van overtuigd dat het project ook vertaalbaar is naar andere acute afdelingen met een vergelijkbare ligduur en een gelijkaardige link met de thuissituatie.

“Ergotherapeuten en verpleegkundigen werken vanuit een andere opdracht. Zowel verpleegkundigen als ergotherapeuten werken vanuit hun eigen klinisch redeneren. Verpleegkundigen nemen de coördinatie van de zorg op. Voor ergotherapeuten ligt onder meer de focus op een sterke interdisciplinaire en doelgerichte behandeling”, vindt Pierre Seeuws. “Als ergotherapeut werk je doelmatig en op lange termijn. Je spreekt met de zorgvrager af wat hij of zij wil bereiken en werkt daar in overleg met het team naartoe. Daarvoor moet je in de gewoontewereld binnen stappen en de dagelijkse rituelen leren kennen. Je hebt die info nodig om te werken. We communiceren dan ook laagdrempeliger met de zorgvrager, iets wat ook uit het project bleek.” Bram beaamt en is er van overtuigd dat het doelmatig werken ook bij verpleegkundigen een intrede moet doen. Verpleegkundigen nemen vandaag nog vaak zorg over waardoor de zelfredzaamheid en autonomie van de patiënt op de achtergrond dreigt te staan. “Teun Toebes zegt: ‘We zijn goed in het zorgen voor lichamen, niet voor personen.’ De werkdruk speelt daar een zeer grote rol. Maar we hoeven ook niet alles te weten, daarom moeten we samenwerken vanuit onze eigen krachten. Verpleegkundigen zijn doeners en handelen meteen, ergotherapeuten werken naar langdurige autonomie toe.”

Creatief aan de slag

“Dit is werkelijk een baanbrekend project”, zegt Pierre. “Deze positieve vibe moeten we verder uitdragen. Geïntegreerde zorg werd door de WHO al in 2015 erkend, maar de implementatie in ons land duurt zeer lang.” Net daarom moet je zelf initiatief nemen, vindt Bram. “We doen niets onwettigs, we werken met de mogelijkheden die het Zorgpersoneelfonds creëerde. Binnen AZ Groeninge kreeg iedere afdeling zo een budget voor meer handen, hoofd en hart aan het bed. Al betekent dat niet altijd een groter verpleegkundig team aanstellen, wel creatief nadenken en je efficiënt organiseren om zorg haalbaar te houden. Eigenlijk is zorg nog steeds haalbaar, maar we moeten er samen over waken dat ze dat ook blijft en daarbij de juiste keuzes maken.”

Het project wordt intussen dan ook uitgebreid naar pneumologie. Op intensieve zorg hebben ze intussen een voltijdse ergotherapeut in dienst. Cardiologie en gastro-enterologie hebben een vacature openstaan voor een deeltijds ergotherapeut. Ook het AZ Turnhout is met een gelijkaardig project bezig. Kunnen we het model van geriatrie dan niet overnemen op andere afdelingen? “Zo eenvoudig is het niet. Je moet verschillende deuren openen en zelfs uitbreken. Het is geen nieuwbouw, wel een verbouwing. En om te verbouwen heb je stielmannen nodig die elk hun vak kennen. Ze doen een beroep op elkaar en op andere disciplines om tot een geslaagd eindresultaat te komen”, zegt Bram nog. Pierre besluit: “En dat moet van beide kanten komen, zonder een hiërarchie waarin de hoofdverpleegkundige ook de ergotherapeut aanstuurt. We moeten elkaars verschillende invalshoeken en expertises aanvaarden in functie van de patiënt.”

 

[1] Sermeus, W., Aiken, L. H., Van den Heede, K., Rafferty, A. M., Griffiths, P., Moreno-Casbas, M. T., Busse, R., Lindqvist, R., Scott, A. P., Bruyneel, L., Brzostek, T., Kinnunen, J., Schubert, M., Schoonhoven, L., Zikos, D., & RN4CAST consortium (2011). Nurse forecasting in Europe (RN4CAST): Rationale, design and methodology. BMC nursing, 10, 6. https://doi. org/10.1186/1472-6955-10-6


“Debat over nieuwe nomenclatuur niet uit de weg gaan”

Op 1 februari start Brieuc Van Damme als gedelegeerd bestuurder van de Koning Boudewijnstichting. Hij neemt dan afscheid van zijn job als directeur-generaal aan het hoofd van de Dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV. Die functie nam hij op sinds december 2020, als opvolger van Ri De Ridder. De econoom kreeg zo de dynamische meerjarenbegroting 2022-2024 op zijn bord. Nog voor zijn vertrek, kregen we de kans hem te vragen naar de koers die hij voor het RIZIV uitzette en over zijn visie over waar we met de gezondheidszorg in ons land naartoe moeten. Al dan niet ingegeven vanuit zijn tweede thuis, Noorwegen. Een gesprek over gezondheidszorg en over geluk.

Brieuc Van Damme is econoom en adviseerde verschillende ministers in ons land op het vlak van gezondheidszorg. In 2010 schreef hij het boek “Het Grijze Goud, Hoe de babyboomers van ouderenzorg een succesverhaal kunnen maken”, een warme oproep om de ouderenzorg te hervormen en de vergrijzing aan te pakken. Hervormingen die kaderen binnen financiering, maar ook over de aanpak van het personeelstekort in woonzorgcentra en de thuiszorg, … Tot februari 2022 leidt hij met even duidelijke visies de Dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV. Daarnaast spendeert hij veel tijd in Noorwegen. Het Scandinavische land is volgens de Verenigde Naties een van de gelukkigste landen ter wereld. De natuurpracht en het meer onthaast leven zitten daar vast voor iets tussen, maar ook de sociale zekerheid speelt een onderschatte rol. “Daar wordt voor elkaar zorgen hard aangemoedigd”, zegt Van Damme. “De Noorse overheid geniet een zeer groot vertrouwen en de Noren lijken dan ook minder bezwaren te hebben met het delen van belastingen. Er wordt volop ingezet op een maximale dienstverlening België heeft wat doelmatigheid en klantgerichtheid van de overheid grote stappen gezet, maar er is nog een weg af te gaan. Bij de Copernicushervorming in 1999 zijn al enkele belangrijke stappen gezet om de administratie slagkrachtiger te maken. Er werden nieuwe communicatietools geïmplementeerd, er kwam een controle van de financiën, een strengere rekrutering, …”

Verantwoordelijkheid en impact

Brieuc Van Damme zijn grootste doel in zijn huidige functie is zijn steentje bijdragen en een maatschappelijke impact maken met gefundeerde oplossingen. Enerzijds neemt de vergrijzing toe, anderzijds blijven mensen langer gezond. Hoe houden we dit betaalbaar, zonder de volgende generaties met schulden op te zadelen? “Hoeveel geld er naar verschillende beleidsdomeinen gaat, is een politieke kwestie. Van alle belastingen en sociale zekerheidsbijdragen die in ons land binnenkomen, geeft de ziekteverzekering er 1 op 7 uit. Dat is een enorme verantwoordelijkheid. Het is dan ook belangrijk om transparant te zijn in hoe we dat geld spenderen. Daar bestaan lijvige rapporten van, die ook met het publiek gedeeld moeten worden. Daarnaast moeten we ook doelmatig met de beschikbare budgetten omgaan en vertrekken vanuit de nood van de patiënten, niet vanuit de sectoren. De patiënten staat centraal en we moeten in functie van hen bijsturen. Zo draaien we het proces om en kunnen we over meerdere jaren werken. Tot slot moeten ook meer aan preventie gedaan worden om zo de juiste zorg bij de juiste patiënt te krijgen.”

Niches niet vergeten

Er zijn grote uitgaven en investeringen in de zorgsector in ons land, toch merkt het NVKVV dat sommige sectoren in de kou blijven staan. Niet in het minst de vergoedingen voor zorg tijdens de weekends, diabetes care, palliatieve zorg of zorg voor mensen met een handicap. Net om die reden pleit Brieuc Van Damme voor een zorgcontinuüm. “Daarvoor moeten we transversaal werken en moet er een ontschotting komen van het hokjesdenken in functie van budgetten. Maar dan raken we aan veel belangen en belanden we in een zeer moeilijk debat. Daarom is het raadzaam stapsgewijs te werken en bij iedere stap de winst aan te tonen. Iedereen moet voelen dat ze er beter van worden om hen mee te krijgen in het ruime verhaal.”

Daarnaast vindt de directeur-generaal het belangrijk om ook naar de toegankelijkheid van zorg te kijken. “Er is 99 procent dekking, maar er zijn nog veel niches die vaak vergeten worden. Denk maar aan palliatieve zorg voor minderjaren of aan gedetineerdenzorg. Er zijn 11.000 gevangenen in ons land. Als we niet voor hen zorgen, dan vormen zij een risico voor de volksgezondheid. Het is onze verantwoordelijkheid om werk te maken van die blinde vlekken. In de meerjarenplannen zijn daarom projectoproepen verwerkt. Ik geloof er in dat dit een deel van de oplossing voor een meer algemene dekking is.”

Rol voor de thuiszorg

Het NVKVV ziet voor thuisverpleegkundigen een belangrijke rol weggelegd in onder meer de opmaak van een verpleegkundig zorgplan of in de diagnostiek. Ze kunnen een coördinerende rol spelen, samen met andere zorgverleners en vanuit een subsidiaire rol. Verpleegkundigen schakelen dan van een basisverzorging over naar een meer preventieve opvolging van de patiënt. Al moet de nomenclatuur dan wel aangepast worden.

“De verpleegkundige handelingen die vandaag zijn vastgelegd zijn verouderd. Daar ben ik het mee eens. Ik ben blij te vernemen dat het NVKVV van uit een niet corporatistische kijk ook vaststelt dat de huidige lijst aan een update toe is. Er zijn effectief veel taken die ook door zorgkundigen uitgevoerd kunnen worden. Er staat vandaag een heel nieuwe generatie verpleegkundigen klaar. Die is polyvalenter en productiever en werkt op een hoger niveau. Ze zijn mee met de nieuwste technologieën en opleidingen. Het is een belangrijk debat dat we niet uit de weg mogen gaan. Het vraagt een openheid van geest en een constructieve houding om het beroep te herdenken. Al geef ik heel graag toe dat de vertegenwoordigers van de thuisverpleging binnen het RZIV, ook deze van het NVKVV,  een verantwoorde rol opnemen, dat mag ook eens gezegd worden en vergeten we soms aan hen mee te delen.”


Betere opleidingen voor zorgkundigen met belangrijke taak voor verpleegkundigen

De coronacrisis laat diepe sporen na in de zorgsector. Het legde ook heel wat pijnpunten duidelijk bloot. Zo kwam onder meer naar voor dat zorgkundigen onvoldoende voorbereid waren op een dergelijke pandemie. Vanuit het veld kwam de oproep om de kwaliteit van de opleiding te versterken. Zo gezegd, zo gedaan. Een taskforce richtte zich op het takenpakket en op de opleiding van de zorgkundige. Met enkele doeltreffende conclusies als resultaat.

Vorig jaar al bevroeg BEFEZO, de Belgische Federatie voor Zorgkundigen, zowel zorgkundigen als hun leerkrachten. Zo’n zeventig procent van die respondenten vond dat er meer tijd besteed moest worden aan gedelegeerde verpleegkundige handelingen conform de evidence-based richtlijnen. Ze gaven ook aan dat in de basisopleiding meer aandacht moest zijn voor drie zaken. Ten eerste voor enkele handelingen zoals mondzorg, het aanbrengen van verbanden en kousen, parameters opmeten en accuraat rapporteren, en het toedienen van medicatie voorbereid door een verpleegkundige of apotheker. Vervolgens moesten ook de communicatieve en sociale aspecten, zoals een patiënt observeren en het informeren van de patiënt en de familie, meer aan bod komen. Tot slot is er ook voor technische handelingen de wil om meer te weten over maatregelen ter preventie van decubitus, huidletsels en infecties, het observeren van een blaassonde en problemen signaleren en rond de hygiënische verzorging van een geheelde stoma.

De taskforce kwam er nadat gesignaleerd werd dat zorgkundigen bepaalde preventie- en hygiënemaatregelen onvoldoende onder de knie hadden. Er werd samen gezeten over de kwaliteit van de huidige opleidingen tot zorgkundige. Hieruit volgden conclusies over de toekomstgerichtheid van het curriculum, de lesgevers en de opleiding als geheel. Aan de door Vlaanderen erkende beroepskwalificatie van zorgkundigen werd niet geraakt. Wel werden er aanbevelingen geformuleerd binnen drie thema’s: de versterking van de kwaliteit van de basisopleiding, stage en begeleiding en de professionalisering en navorming van de zorgkundige.

Uren tellen of herverdelen

“De taskforce was een fantastisch initiatief en we zijn dankbaar dat zoveel deelnemers hier aan hebben meegewerkt. We hebben belangrijke aanbevelingen kunnen formuleren, die ook in het rapport worden samengevat door de zin ‘Wat men moet leren doen, leert men door het te doen’. Zo moet er een goed samenspel zijn van een praktijkgerichte opleiding, voldoende oefenmogelijkheden tijdens de opleiding en stage en een uitdagende werkcontext met personeel dat zich regelmatig bijschoolt”, zegt Paul Cappelier, voorzitter van BEFEZO.

Toch wil de voorzitter nog enkele belangrijke aanvullingen doen. Zo komt er binnen de opleidingen het best een verschuiving van het urenpakket waarbij de nadruk gelegd wordt op de kerntaken die zorgkundigen uitvoeren. “Meer uren voor het vak verzorging dus, zonder aan de huidige leerladder of opleidingsduur te raken”, verduidelijkt Paul. “Uit onze bevraging bleek ook dat leerkrachten daar meer nood aan hadden. Zeker bij zorgkundigen in het zevende jaar thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige en binnen de CVO’s. Gemiddeld hebben ze nu 65 à 95 uur om nieuwe leerstof aan te bieden. Dat is ontoereikend als je kwalitatieve kerntaken wil aanleren die ze veilig en professioneel kunnen uitvoeren.”

In het rapport wordt gesproken over extra aandacht binnen de opleiding voor preventie en hygiëne, gedelegeerde verpleegkundige taken en communicatieve vaardigheden. “Niet echt haalbaar”, zegt Paul. “Daarvoor is de verdeling van het huidige urenpakket ontoereikend. Het staat in contrast met de beschikbare uren binnen de opleidingen voor verpleegkundigen. Zij leren identiek dezelfde handelingen aan in bijna dubbel zoveel uren, terwijl er geen kwaliteitsverschil mag zijn tussen deze handelingen en het feit dat een zorgkundige of verpleegkundige deze uitvoert. Een bloeddruk nemen bijvoorbeeld hoort gelijk te gebeuren. Dan lijkt het ook logisch dat er in de opleiding evenveel tijd en aandacht gaat naar het aanleren van dit soort competenties.”

Duidelijke rollen

Uit het rapport blijkt dat voor het correct aanleren van vaardigheden de verpleegkundige een belangrijke rol als stagementor speelt. Nochtans is vandaag vaak een zorgkundige de mentor. Voor beide beroepen is het niet evident om voldoende tijd vrij te maken om stagiairs te begeleiden. Naast het gebrek aan tijd, is er ook geen uniforme, professionele mentorenopleiding. Een euvel dat snel verholpen moet worden.

“De minimale voorwaarden en competenties die nodig zijn voor leerkrachten verzorging en stagebegeleiders worden best in een decreet verankerd. We horen duidelijk dat studenten veel te snel zelfstandig moeten werken en zo geen bed-site begeleiding krijgen. Door het tekort aan verpleegkundigen, kunnen ze de gedelegeerde handelingen ook niet correct aan de stagiairs zorgkundigen aanleren. En mentoren die zorgkundige zijn, mogen dit juridisch niet doen en hebben vaak ook geen mentorenopleiding genoten”, zegt Paul. “Het is dus een foute perceptie dat kerntaken en vaardigheden professioneel en evidence-based steeds tijdens de stage worden aangeleerd. Zorgkundigen moeten dit vooral evidence-based op de schoolbanken aanleren, als de leerkrachten hier de tijd voor hebben. Daarnaast is er ook een tekort aan stageplaatsen met contexten waar kerntaken van zorgkundigen wel kunnen aangeleerd worden met ruimere verpleegkundige supervisie.”

Een bijsturing van de zorgkundigenopleiding zou ook in het dagelijkse werkveld een grote meerwaarde betekenen. Als zorgkundigen de kerntaken even veilig en kwalitatief aangeleerd krijgen als verpleegkundigen, zullen ze deze vaker toevertrouwd krijgen. Een solide basisopleiding bespaart zorginstanties de kost van bijkomende cursussen of opleidingen voor hun zorgkundigen bij de start van hun beroepsuitoefening. En een betere verdeling van de dagelijkse zorgtaken verlicht op zijn beurt de druk op de schouders van de verpleegkundigen. Een complementair verhaal dat al begint op de schoolbanken.

Update van het curriculum

Paul Cappelier is van mening dat je van een van de grootste gezondheidszorgberoepen na verpleegkundigen mag verwachten dat het curriculum up-to-date en evidence-based is. Het is een maatschappelijke garantie voor kwalitatieve zorg. Jammer genoeg stelde BEFEZO het voorbije jaar vast dat nogal wat curricula verouderd waren en dat er geen bibliografie of recente evidence-based bronnen beschikbaar waren. Ook de handboeken in de opleidingen zijn gedateerd en houden geen rekening met het ruimere takenpakket en nieuwste richtlijnen.

Daar wordt idealiter samen met de uitgever en verpleegkundige experten aan gewerkt waarbij het huidig BKD het uitganspunt moet zijn, aangevuld met de aanbevelingen van de taskforce. Eerste contacten werden hierbij gelegd. Het volstaat niet om enkel competenties en leerdoelen op te maken. Er is ook grote nood aan ondersteuning voor de leerkrachten om curricula evidence-based en up-to-date in te vullen volgens het beroepskwalificatiedossier en de nieuwe regelgeving. Vanuit de voltallige sector klinkt de duidelijke vraag naar het meer aan bod laten komen van het specifiek takenpakket van zorgkundigen. Er is een te groot verschil met de realiteit van de contexten op de werkvloer en wat aangeboden wordt binnen het onderwijs. Zorgkundigen spelen meer en meer een cruciale rol binnen het zorgverleningsproces. De verwaarlozing van de ouderenzorg, bijvoorbeeld, komt te frequent in de media. Hierbij werd het voorbije jaar ook te dikwijls verwezen naar de zorgkundigen als beroepsgroep.

Zorgkundigen zijn vragende partij om professioneel en evidence-based te werken en ouderen de beste zorg te geven. Dit moet voor hen mede mogelijk gemaakt worden door kwalitatieve opleidingen en navormingen. Paul Cappelier: “Ze zijn trots om verpleegkundigen te ondersteunen in hun rol waarbij taken worden gedelegeerd. Ze zijn dankbaar voor de erkenning die ze krijgen vanuit de verpleegkundigen als onmisbare partner. Zorgkundigen bezitten samen met de verpleegkundigen de kunst van zorg. De verpleegkundige als supervisor en ondersteunende rol is hierbij onmisbaar. De Vlaamse regering kan een belangrijke stap zetten om deze beeldvorming bij te sturen en kenbaar te maken dat er zal geïnvesteerd worden in kwalitatieve zorg en kwalitatieve opleidingen.”


Mentor, sleutelfiguur voor de toekomstige verpleegkundigen

Een goede begeleiding tijdens de stage kan voor studenten verpleegkunde bepalend zijn in hun carrière. Een mentor is namelijk een sleutelfiguur in de opleiding van toekomstige verpleegkundigen. Het vraagt bepaalde talenten, maar ook de wil en zin om tijd en energie te steken in het begeleiden van anderen. In de huidige werkomgeving is het soms zoeken naar een goed evenwicht. Greet Croenen en Veerle Schoeters geven hun kijk op de voorwaarden voor goed mentorschap.

“Mentor zijn is een mooie verdieping van je job”, vertelt Greet Croenen, directeur Patiëntenzorg in het Medisch Centrum Sint-Jozef in Bilzen. Veerle Schoeters, stagecoördinator departement patiëntenzorg aan het Universitair Ziekenhuis Antwerpen, beaamt: “Bepaalde verpleegkundigen fleuren echt op door hun rol als mentor. Voor hen is het een fantastische ervaring om de nieuwe generatie klaar te stomen voor de toekomst. Het mentorschap draagt een zekere verantwoordelijkheid en heeft een maatschappelijke rol. Vandaar dat we erop hameren dat aan bepaalde voorwaarden voldaan is, om hiervan een succes te maken.”

Mentor zijn, daar kies je voor

Om überhaupt over mentorschap te spreken zijn drie factoren cruciaal: de studenten, de mentoren en het feit dat beide gecombineerd worden op de werkvloer. “Hiermee bedoelen we dat je enerzijds een student hebt met bepaalde schoolse kennis en vaardigheden, die hij of zij wil omzetten in de praktijk . En dit door een stage te lopen binnen het werkveld waarin de stagiair later aan de slag gaat”, licht Veerle toe. “Anderzijds heb je een geschoolde mentor nodig, die werkervaring bezit en in staat is dagelijkse taken over te brengen, op een manier die waardevol is voor de student. Iemand die in dialoog gaat met de stagiair, maar ook de administratieve taken op zich neemt, zoals dagreflecties en voorbereidingen voor evaluaties.” Greet vult aan: “Een mentor moet bepaalde competenties hebben om een student te coachen, zodat die zijn leerdoelen bereikt.”

Een mentor word je dus niet zomaar. Het begint met je eigen, persoonlijke interesse en het feit dat je energie haalt uit het begeleiden van anderen. “Er speelt een sterk menselijk aspect. Sommigen hebben dat in zich, anderen niet”, verduidelijkt Greet. “We zoeken bij een mentor een specifieke set van skills. En we leiden een mentor ook op om die rol correct in te vullen.” Voor Veerle Schoeters is een goede mentor niet alleen in staat kennis over te dragen, maar is het iemand die ook de tijd en ruimte neemt voor onderbouwde feedback of feedforward. “En dit in een veilige omgeving zodat de student zelfvertrouwen krijgt. Een mentor is een echte people manager, iemand met een open vizier, die studenten hartelijk ontvangt en die hen geruststelt en begeleidt doorheen de stage.”

Goodwill van de verpleegkundige

Skills zijn niet het enige. Goed mentorschap vergt duidelijke afspraken. Schoeters: “Wat wordt van de mentor verwacht? Heeft de mentor de nodige tools om zijn rol te vervullen, zoals een pc, overlegruimte, …? Maar ook, treft de school een goede voorbereiding met de student? Zijn het stageplan en -verslag opgesteld en afgetoetst? Zijn de doelstellingen van de stage duidelijk voor alle partijen? Bovendien vraagt het betrokkenheid van het hele team waar de student stage loopt. Is de hoofdverantwoordelijke mee in het verhaal? Er komt heel wat bij kijken.”

Dat al deze randvoorwaarden moeten vervuld zijn, brengt meteen ook een pijnpunt aan het licht. Greet: “De inspanningen die we van mentoren vragen is groot. Niet alleen de opgesomde vereisten vergen veel, ook de tijd en verdieping, essentieel om een goede mentor te zijn, spelen een grote rol. Bovendien staat er, behalve maatschappelijke erkenning, niet echt iets tegenover.” Mentorschap stoelt met andere woorden op de goodwill van de verpleegkundige. “Het gekke is inderdaad dat de extra expertise die een mentor heeft, niet naar waarde wordt geschat. In de zakenwereld zit dat helemaal anders in elkaar”, gaat Veerle verder. “En het aspect tijd en het aantal zorgverleners blijven een hekel punt. Neem nu de begeleiding aan bed. Vroeger deden de scholen dat, ondertussen is dit verschoven naar de werkvloer zonder dat hiervoor extra mensen zijn voorzien. Dat is een spanningsveld.”

Bredere afstemming nodig

Een andere moeilijkheid zit in het feit dat vandaag de uniformiteit tussen de verschillende scholen soms zoek is. “Inhoudelijk komen de programma’s overeen, maar het wordt toch altijd net iets anders uitgewerkt. Voor een mentor, die stagiairs uit meerdere scholen tegelijk begeleidt, is dat niet evident”, legt Veerle uit. “Neem nu de evaluatiedocumenten. Ook al is er vanuit het adviescomité consensus over de feedbackdocumenten, niet alle scholen gebruiken deze. Dat leidt tot veel inefficiëntie en slorpt kostbare tijd op. De situatie in Antwerpen is gelukkig wel verbeterd door de onderlinge dialoog tussen scholen en zorginstellingen.”

Croenen: “In Limburg gebeurt die afstemming ook. We zien wel grote verschillen op vlak van de soort opleiding, bachelor versus HBO5. Een HBO5-student krijgt begeleiding aan bed, vanuit de school, bijvoorbeeld. Een bachelorstudent niet. Terwijl ze uiteindelijk in de stage wel hetzelfde werk doen. Ook dat is soms zoeken voor een mentor.” Veerle bevestigt dit: “Er is een betere differentiatie nodig tussen beide types. Dat komt niet alleen de student of mentor ten goede, maar algemeen, de rolinvulling van de job volgens de differentiatie zal verhelderend zijn en de job aantrekkelijker maken.”

Veerle besluit: “Uiteindelijk betrachten we hetzelfde. De zorginstelling wil de studenten een goede begeleiding geven en de scholen willen goede verpleegkundigen afleveren. Het mentorschap is een mooie brug tussen beide en heeft een enorme impact op de toekomstige verpleegkundigen. Voldoende erkenning en ondersteuning voor de mentoren is dus zeker geen overbodige luxe.”

Wie is betrokken bij het mentorschap

Het mentorschap is niet een zaak van de stagementor alleen. Het opzetten, opvolgen en coördineren van stages is een samenspel tussen verschillende partijen:

  • student: bereidt een stage voor met de stagebegeleider en wil opgedane kennis en vaardigheden uit het skillslab en de praktijklessen omzetten naar het werkveld.
  • stagebegeleider in een school: bereidt de stage voor met de student, bepaalt de doelstellingen en volgt de stage op, voorziet evaluatiemomenten en opportuniteiten om bij te scholen waar nodig.
  • stagementor: staat in voor de dagelijkse begeleiding, evaluatie, opvolging en feedbackmomenten.
  • stagecoördinatoren in een zorginstelling: maakt de globale planning van de studenten, voorziet de stagecontracten, garandeert dat stagiairs zich inwerken in de procedures, organiseert bijscholing voor mentoren en verzekert een open dialoog tussen scholen en zorginstelling.
  • het team van de afdeling waar de student stage loopt: creëert mee leerkansen voor de student, ondersteunt in de begeleiding van de student op de werkvloer en staat in voor een open lerende cultuur op de werkvloer.

Tools voor onderwijsinstellingen

In 2019 werd door de Vlaamse Zorgambassadeur Lon Holtzer een adviescomité verdiepende stage opgestart. Het NVKVV kreeg hier een vertegenwoordiging, naast deze van de AUVB, de hogescholen en de werkgeversorganisaties. Een oproep naar al de leden van het NVKVV leidde tot een projectwerkgroep NVKVV verdiepende stage en een gemeenschappelijk advies dat door de gemandateerden NVKVV in dit adviescomité worden uitgedragen. Raadplegen? https://bit.ly/3eOsav1.

Het NVKVV bedankt oprecht Lon Holtzer voor de kans die ze aan het NVKVV geeft om actief deel te nemen aan het adviescomité verdiepende stage, waar deze adviezen en concrete tools voor goed mentorschap voor onderwijsinstellingen tot stand komen.

Het adviescomité Verdiepende stage is eind 2018 opgestart naar aanleiding van een white paper over de verlenging van het curriculum bachelor verpleegkunde. Verschillende werkgroepen buigen zich over volgende thema’s:

  • Mentorenopleiding: de werkgroep heeft een gemeenschappelijk competentieprofiel voor de mentor opgesteld en goedgekeurd. De groep werkt momenteel aan een gemeenschappelijke mentorenopleiding.
  • Spreiding van de stage: de werkgroep moet het uitgewerkte voorstel nog definitief goedkeuren.
  • Gemeenschappelijke evaluatietools:
    • Een éénvormige begeleidings- en feedbackformulier is goedgekeurd en gepubliceerd op de website van VLHORA.
    • Een éénvormige beoordelingsinstrument van de verschillende stageplaatsen door de studenten wordt ontwikkeld.
  • Financiering van het vierde stagejaar: dit element zit in de analyse- en studiefase, met als doel tot een treffend voorstel te komen.


Verpleegkundige opleidingen: Vele wegen naar verpleegkunde

De afgelopen jaren zijn de opleidingen voor verpleegkundige grondig hervormd. De bacheloropleiding verpleegkunde ging van drie naar vier jaar, de banaba werd vervangen door een postgraduaat. En ook de brugopleiding tussen niveau 5 en niveau 6 onderging een transformatie. Er zijn nog steeds uitdagingen voor de hogescholen, maar vandaag zijn de hoofdlijnen uitgezet en de eerste lichting verpleegkundigen afgezwaaid. Tijd voor evaluatie.

Ruim vier jaar geleden werd de driejarige bacheloropleiding opgetrokken naar vier jaar, met een belangrijk aandeel extra stage-uren. Een grote verandering, die zijn vruchten lijkt af te werpen. De eerste studenten hebben het vierjarige traject afgerond en zijn nu bijna een jaar aan de slag in een zorginstelling. “Velen blijven werken op de dienst waar ze stage lopen”, weet Katrien De Wilde. Zij is opleidingshoofd Verpleegkunde en Vroedkunde aan de Odisee Hogeschool, campus Sint-Niklaas. Toen ze het vakgebied verpleegkunde op zich nam, was de hervorming al in gang gezet. “De twee langere, verdiepende stageperiodes zijn zeker een grote troef van de nieuwe opleiding. Op twaalf weken zijn onze studenten echt goed ingewerkt op hun afdeling. Logisch dus dat daar concrete jobkansen uit groeien. Bovendien leren we onze studenten meer zelfstandig werken en zelf dingen opzoeken. Voor een toekomstige werkgever is dat zeker een voordeel.”

De centrale rol van de mentor

In de hervormde bacheloropleiding Verpleegkunde is de rol van de mentor nog belangrijker. Zij begeleiden de student op hun stage. Een apart takenpakket, waarvoor de juiste omkadering nodig is. De afgelopen jaren voorzagen heel wat hogescholen in een eigen mentorenopleiding. Een dure, vaak complexe aangelegenheid. Daarom slaan de verschillende scholen de handen nu in elkaar. Er is een werkgroep Mentorenvorming opgericht, waar elke hogeschool, en ook NVKVV een vertegenwoordiger heeft. “Onder de vlag van de Vlhora, de Vlaamse Hogescholenraad en op initiatief van de Vlaamse Zorgambassadeur Lon Holtzer werken we daar aan een uniforme Vlaamse mentorenopleiding. Een cursus die steunt op gedeelde inzichten en die broodnodig is, willen we de stages voor onze studenten voldoende kwalitatief maken”, zegt Katrien De Wilde.

Ook in het werkveld was het wat zoeken naar een goed evenwicht tussen begeleiding van stagementor en de zelfstandigheid van de student. Zorginstellingen toetsten af in hoeverre het extra jaar de verwachtingen veranderden, die ze voor hun stagiair konden stellen. Tegelijk voelden de studenten extra druk door de hogere verwachtingen. Een evenwichtsoefening die elk jaar wat vlotter zal verlopen, tot er van beide kanten een duidelijk en realistisch beeld is op de verdiepende stages.

Van banaba naar postgraduaat

Niet enkel bachelor werd hertekend, ook de banaba (bachelor na bachelor) stopt in september 2021. Als alternatief wordt een postgraduaat op poten gezet. “Een pittig gegeven voor de hogescholen”, weet Katrien. “In principe kan een postgraduaat vanaf 20 studiepunten. Alleen is de wet op de beroepstitel nog niet aangepast. Daarom hebben wij als hogeschool ervoor gekozen een programma van 60 studiepunten op te zetten, 30 theorie en 30 praktijk. Zo zijn onze studenten zeker van hun beroepstitel, zelfs als de wet niet zou worden aangepast. Bovendien biedt dat ruimer opleidingspakket voordelen. Onze studenten doen extra ervaring op de werkvloer op om zo voldoende mogelijkheden te creëren om kennis te maken met verpleegkunde in al zijn facetten.” Andere hogescholen kozen ervoor om postgraduaten van minder studiepunten aan te bieden. Eenduidigheid in het aanbod van de hogescholen is er niet.

Bovendien is de grote vraag wie dit zal betalen. De banaba werd – en wordt nog steeds voor de laatste studenten die de studie al hadden aangevat – gefinancierd door de overheid. Als navorming moet het postgraduaat, volgens de overheid, zelfbedruipend zijn. Welke kostprijs staat daar tegenover? En in hoeverre zal de werkgever dit op zich nemen? “Om hen zoveel mogelijk te betrekken in het verhaal, nemen we de input van beroepsorganisatie en vanop het werkveld mee in het opleidingsplan van dit postgraduaat. Op dit moment hebben we evenwel een absurde situatie. Wie al bezig was aan de banaba krijgt nu dezelfde lessen als de nieuwe postgraduaten, want deze opleiding daalt in het nieuwe programma in. Exact dezelfde lessen van dezelfde docenten dus, maar ze betalen er een andere prijs voor, doordat de banaba-studenten wel overheidssteun krijgen en de postgraduaten niet. Dat is natuurlijk moeilijk te begrijpen. Na deze overgangsperiode zal die vreemde situatie eindigen, al rest de vraag hoe het financieringsmodel er dan zal uitzien en hoe we verpleegkundigen (en hun werkgevers) kunnen blijven motiveren om zich te specialiseren.”

Studenten teleurgesteld over nieuw postgraduaat

Binnen de werkgroep studenten van het NVKVV is al druk gedebatteerd over het nieuwe postgraduaat. Vooral het gebrek aan overleg en de onduidelijke communicatie zorgen voor frustraties. “De beslissingen zijn genomen en als studenten worden we slecht geïnformeerd. Vanaf wanneer geldt de nieuwe aanpak en wat houdt het precies in? Het blijft nog steeds onduidelijk”, zegt Martha Goderis, vierdejaars verpleegkunde en lid van de werkgroep studenten van het NVKVV. “Bovendien vrezen we dat veel minder verpleegkundigen voor een postgraduaat zullen kiezen. Het blijft een waardevolle opleiding, met bijkomende kennis en nieuwe inzichten. Dat is zeker. Toch wordt het voor studenten een stuk minder interessant. Zonder de subsidies wordt de opleiding duurder en de automatische loonsverhoging na het behalen van een postgraduaat valt weg. Omdat de hogescholen inzetten op werken én leren wordt het postgraduaat wellicht een tweejarige opleiding. Die redenering snappen we in zekere zin, maar dat betekent als verpleegkundige al zes jaar studeren voor iets wat financieel enkel nadelen met zich zal meebrengen. Een spijtige zaak wat ons betreft.”

Brugopleiding voor werkstudenten

Wie met een HBO5-diploma al aan de slag is, kan zich nog omscholen naar bachelorniveau. Vaak gebeurt dit voor en met de werkgever. Die wint namelijk ook bij de verdere opleiding van zijn of haar verpleegkundige. Deze werkstudenten volgen de zogenaamde brugopleiding, een programma van 150 studiepunten. In dit traject is het aantal lesdagen per semester beperkt tot een negental, aangevuld met drie weken waarin examens kunnen doorgaan. Verder krijgen de werkstudenten vooral praktijkoefeningen en opdrachten, die ze zoveel mogelijk kunnen betrekken op de dienst waar ze zelf aan de slag zijn.

“Een win-win”, benadrukt Katrien. “We trekken geen handen uit de zorg, de student spijkert zijn competenties bij en de opdrachten resulteren vaak in nieuwe inzichten voor de afdeling. Als opleidingshoofd krijg ik geregeld verhalen te horen van hoe onze werkstudenten dingen in gang zetten op hun dienst, die dan permanent ingevoerd worden. Dat maakt dat de werkgever ook meer bereid is om de kosten te helpen dragen en er meer energie in te steken, bijvoorbeeld naar evaluatie of ondersteuning toe.”

Uniform evaluatieformulier voor stages

Met de verdiepende stages komt een belangrijkere en tijdrovendere rol op de schouders van de stagebegeleiders. Om hieraan tegemoet te komen, werd een evaluatieformulier ontwikkeld dat de verschillende scholen overstijgt. Veerle Schoeters, stafmedewerker van UZA: “Tijdens de verdiepende stages moeten extra competenties afgetoetst worden. Het standaard evaluatieformulier maakt het voor mentoren en studenten eenvoudiger om deze in beeld te brengen. De stagiair schrijft dagelijks zijn of haar reflecties neer, de mentor kan hier feedback op geven.” De formulieren zijn ondertussen twee jaar in gebruik voor de vierdejaars. Veerle Schoeters hoopt op een watervalsysteem, dat de formulieren ook laat doorsijpelen naar de lagere jaren. In een digitale versie kunnen deze formulieren de carrière van de verpleegkundige ook een vliegende start geven. “Een voorbereiding van hun portfolio, zoals ze het doen bij de assistenten geneeskunde. Er zijn nog veel mogelijkheden”, aldus Schoeters.


Coördinator NVKVV: "Een verhaal schrijven waar alle verpleegkundige functies samenwerken"

Met een druk en bewogen jaar achter de rug klinkt het NVKVV, 1 jaar na de internationale feestdag Dag van de Verpleegkundige 2020. We klinken op een algemene visie op de sector, waar het beleid effectief mee aan de slag kan, waar elke verpleegkundige zich in herkent en met de eigen stem uitdraagt. Als tegengewicht voor een verdere versnippering door de vele specialisaties en opleidingsniveaus en als katalysator voor meer slagkracht. “Het algemeen belang is het pad van de toekomst voor het NVKVV en het actief informeren en mondig maken van onze leden plaveit die weg.”

Vol vooruit met duidelijke doelen en een concreet meerjarenplan voor een toekomstbestendige gezondheidszorg. Zo zet het NVKVV de koers na de coronapandemie verder. Niet enkel op vlak van permanente vorming, toegankelijke informatie en beleidssuggesties zet de organisatie de puntjes op de i. Ook het gerenoveerde gebouw in Brussel krijgt een duurzaam jasje aangemeten. “De ecologische benadering is zelfs bekroond met een Be.exemplary award door de stad Brussel. Zo wordt ons huis van de verpleegkundige een symbool voor de maatschappelijke waarde van verpleegkundigen. Beide zijn ingegeven door een langetermijnvisie op de algemene gezondheidzorg en combineren best practices voor een sterk resultaat.”

Waarom is het NVKVV zo belangrijk in het huidige zorglandschap?

“Het NVKVV verdedigt de belangen van alle verpleegkundigen, overlegt met verwante beroepsorganisaties en ijvert voor een correct en werkbaar statuut. Toch blijft het actief informeren en adviseren van leden onze belangrijkste functie. Zo worden verpleegkundigen mee voortrekker van hun beroep. We helpen hen een eigen stem ontwikkelen of versterken in het debat. Via digitale nieuwsbrieven, op sociale media en sinds kort ook met dit eigen magazine. Netwerk Verpleegkunde verspreidt heldere informatie. Het geeft onze verpleegkundigen niet enkel meer individuele slagkracht, maar ook een duidelijke identiteit als beroepsgroep die positieve interactie op gang brengt. De vraag bij onze leden was er al lang, deze coronapandemie maakte de uitvoering hoogdringend. Meer dan ooit is er nood aan toegankelijke en duidelijke informatie, specifiek uit Vlaanderen en België.”

Met welke uitdagingen krijgen verpleegkundigen in de toekomst te kampen?

“Met een steeds verouderende bevolking komt er nog meer druk op de algemene gezondheidszorg. Vandaag telt ons land 330.000 85-plussers, in 2050 zal dit aantal oplopen tot 700.000. Om die stijgende zorgvraag op te vangen, moet enerzijds de instroom in verpleegkundige opleidingen toenemen. Anderzijds wordt het cruciaal om de inzet van verpleegkundigen te optimaliseren. Een efficiënte match tussen kennis en vaardigheden met de passende job is noodzakelijk willen we het beroep aantrekkelijk houden en ook de uitstroom uit de job sterk minderen. Willen we hiermee naar taakverpleegkunde evolueren? Zeker niet. Feit is wel dat 80 procent van de verpleegkundigen ook niet-verpleegkundig werk doen, zoals maaltijden bedelen en patiënten vervoeren, en in bepaalde settings een groot aandeel verpleegkundige basiszorg opnemen. Dat is niet meer van deze tijd. Niet omdat ze dat werk niet willen doen, wel omdat er andere verpleegkundige taken zijn waar ze harder nodig zijn. Door de coördinatie van de zorg bij de verpleegkundige te houden, maar de uitvoering deels uit handen te geven, is geïntegreerde kwaliteitsvolle zorg mogelijk met een optimale inzet van de beschikbare handen op de werkvloer. Deze evolutie is al ingezet in  zorginstellingen waar grote schaarste is, die hierdoor inzetten op de nieuwe rol voor verpleegkundigen.”

Welke rol speelt functie- en taakdifferentiatie hierin?

“Het NVKVV ziet in de toekomst een verhaal waar alle verpleegkundige functies op een constructieve en open manier samenwerken. Het behoud van de HBO5-opleidingen is een belangrijke schakel in de zorg van morgen. Meer theoretische verpleegkundigen in tandem met wie eerder praktisch opgeleid is, met kwalitatieve zorg voor de patiënt als gemeenschappelijk doel. Ook door het systematisch toevoegen van administratieve en logistieke ondersteuning aan dit team geraken we op de juiste weg. Alleen volgt de huidige financiering dit model te weinig, waardoor wordt vastgehouden aan wat vandaag is en de transitie onvoldoende wordt ingezet. Dit hopen we te veranderen.”

“Efficiënte match tussen kennis en vaardigheden met de passende job.”

De beslissing van de Vlaamse overheid in 2017 om de financiering voor specialisatie stop te zetten staat dus haaks op de vraag naar meer competentiegerichte functies?

“Inderdaad. Volgens ons is specialisatie en differentiatie in het werkveld net de weg van de toekomst. Voor de verpleegkundige zelf wordt het ook interessant als de verloning zou bepaald worden volgens functie en niet langer volgens de diensten waarop ze werken. Er is nood aan een variatie aan verpleegkundige competenties op deze diensten. We juichen de tweede loonsverhoging in IFIC deze zomermaanden uiteraard toe, maar blijven toch vooral ijveren voor een verloningssysteem in functie van verworven competenties die een verpleegkundige daadwerkelijk inzet op de werkvloer. Een visie waarin het loont om je als verpleegkundige te specialiseren, en om extra taken en verantwoordelijkheden op te nemen. Het NVKVV heeft zo samen met haar Franstalige en Duitstalige partnerorganisaties een voorstel geformuleerd dat het aantal functies in IFIC voor verpleegkundige functies reduceert tot 6 functies, de hiërarchische functies als verpleegkundige ziekenhuishygiënisten buiten beschouwing gelaten.”

In de voorbije turbulente periode heeft iedereen wellicht begrepen dat de zorgsector de nodige middelen moet krijgen?

“Ja, COVID-19 heeft het maatschappelijk belang van de gezondheidszorg extra in de verf gezet. Ik ben dan ook bijzonder fier over de manier waarop verpleegkundigen deze pandemie hebben doorstaan. We moeten dit in een sterk verhaal doortrekken naar de toekomst. Goede zorg vraagt middelen en we moeten reageren voor het probleem uit zijn voegen barst. De overheden hebben zo in 2020 miljarden vrijgemaakt voor de sector. Is het probleem hiermee opgelost? Absoluut niet. We zullen er als beroepsorganisatie op toezien dat de extra middelen efficiënt en correct worden ingezet. De werkdruk moet voor onze verpleegkundigen naar omlaag.”

“Een proces waarin alle schakels en zorgpartners samenwerken.”

De verpleegkundige in een centrale rol dus?

“Zeker, maar niet enkel de verpleegkundige. Het verhaal van het NVKVV – en bij uitbreiding dat van een kwalitatieve gezondheidszorg op lange termijn – is een proces waarin alle schakels en zorgpartners samenwerken. Elk op hun eigen niveau en volgens hun eigen werkgebied. Enkel zo worden kansen maximaal verzilverd en is de zorg van de toekomst gewaarborgd. Een onmisbare schakel om hierin te slagen is het aanreiken van de juiste tools aan zorgvragers, zij zitten aan het stuur van de zorg. Maar ook de educatie en begeleiding van mantelzorgers en bekwame helpers – zoals een kinderverzorgster die een kind in de kinderopvang eerste pijnstilling toedient – zijn onmisbaar om de toekomstige zorgvraag de baas te kunnen. Daarnaast moet er primair ook werk gemaakt van preventie, waar de verpleegkundige in een coördinerende rol van essentieel belang is. Hoe uit de lokale zorgnood zich specifiek? Welk type zorgvrager is er vooral en welke verpleegkundige functies vragen hun zorgen? Ook op dat vlak zijn we als beroepsorganisatie graag een proactieve partner. Vanuit een brede blik met een duidelijke missie: een werkbare context voor verpleegkundigen met kwalitatieve zorg voor de zorgvrager.”

IFIC Functies waarvoor het NVKVV pleit:

In aflopende volgorde:

  1. Verpleegkundig specialist (nieuwe functie)
  2. Referentieverpleegkundige buiten de dienst (6161) –> Verpleegkundig consulent -afdelingsoverschrijdend (6161)
  1. Referentieverpleegkundige binnen de dienst (6166) –> Gespecialiseerde verpleegkundige – binnen de dienst (6166)
  1. Bachelor verpleegkundige Europees conform
  2. HBO5-verpleegkundige functie
  3. Zorgkundige

Tien actiepunten voor het beleid

Nu de coronapandemie iets minder de aandacht vraagt, leverde het NVKVV een lijst van tien duidelijke, krachtige actiepunten af aan minister Vandenbroucke. Niet zomaar een insteek vanop de Vlaamse werkvloer, ook stuk voor stuk afgetoetst bij de Franstalige en de Duitstalige collega’s. Het zijn herkenbare werkpunten die je als verpleegkundige mee uitdraagt in functie van het algemeen belang.

Ontdek de hele lijst op de NVKVV-site bij ‘Over NVKVV’.


Voorzitter Federale Raad voor Verpleegkunde: “Enorme evolutie in beroep van verpleegkundige”

Eind 2013 startte Edgard Peters als voorzitter van de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV). Onder zijn leiding kwam er een nieuwe aanpak om het werk beter te stroomlijnen, de adviezen correct te kunnen voorbereiden en te streven naar consensus in de groep. Gedurende zijn legislatuur passeerden verschillende ministers de revue, wat hem het werk niet altijd vergemakkelijkte. Zijn mandaat zou uiteindelijk langer duren dan initieel gepland. Begin 2021 werd de nieuwe raad aangesteld. Een terugblik.

Dag Edgard, je bestuursopdracht liep normaal ten einde in oktober 2019. Waarom is dit verlengd?

Edgard Peters: “Oorspronkelijk waren we als FRV aangesteld voor een periode van zes jaar. Eind 2019 vroeg Pedro Facon, de toenmalige directeur-generaal van de FOD Volksgezondheid, of we als raad wilden aanblijven tot de nominatie van de nieuwe leden. En zo leidde ik de FRV meer dan zeven jaar. Begin 2021 werd de nieuwe raad aangesteld, maar het is wachten op groen licht van de federale overheid voor deze op actief wordt gezet.”

Dat is niet niks. Hoe was het om indertijd de rol van voorzitter over te nemen van uw voorganger?

“Voor mijn aanstelling was er nog sprake van de Nationale Raad voor Verpleegkunde. Die Raad bestond uit 25 leden. Met de komst van de Federale Raad werd het aantal verhoogd naar 37. Dat kan op termijn zelfs oplopen tot 60, afhankelijk van de toekenning  van de beroepstitels. Dat vergt natuurlijk een totaal andere aanpak. Niet alleen qua aansturing, maar ook qua methode om adviezen uit te werken en goed te keuren. Dit was meteen mijn eerste uitdaging. Je komt niet snel tot een akkoord met een groep van meer dan 30 personen. Bovendien merkte ik bij de start dat over een groot aantal zaken weinig tot geen consensus te bespeuren was. Met nog communautaire verschillen er bovenop. Het was dus zaak om mensen samen te brengen rond bepaalde thema’s.”

“Als voorzitter heb je een verbindende rol. Zo zijn alle verstrekte adviezen ofwel unaniem ofwel met een 95% meerderheid goedgekeurd.”

Geen sinecure dus. Hoe pakte je dit aan?

“Eerst bepaalden we onze werkmethode. We werken enerzijds met een bureau en anderzijds met werkgroepen. Het bureau telt onder andere vertegenwoordigers van de grote Belgische beroepsverenigingen zoals NVKVV, en ook syndicale vertegenwoordigers. Zo worden de dossiers binnen het bureau correct voorbereid alvorens ze naar de plenaire vergadering gaan. Daar zit de voltallige FRV in. Een werkgroep bestaat uit leden van de FRV, externe experts en waar nodig onderwijsvertegenwoordigers van elke gemeenschap. Ze is steeds opgericht rond een specifiek onderwerp. De groep bereidt de adviezen voor, overlegt en brengt een ontwerpadvies voor discussie en validatie naar de plenaire. Het bureau ziet erop toe dat de werkgroepen binnen de missie van de FRV handelen.”

Eens de werkmethode vast lag, kon het echte werk beginnen?

“Daarna hebben we de prioriteiten voor onze legislatuur vastgelegd. Geen eenvoudige oefening. Je moet afwegen wat je kan verwezenlijken binnen de verantwoordelijkheden van de FRV, zonder in te boeten aan kwaliteit. Naast de eigen initiatieven behandelen we natuurlijk ook vragen van de ministers van Volksgezondheid en Onderwijs. En de actualiteit stuurt mee de agenda.”

Je bedoelt COVID-19?

“Niet alleen covid. Neem nu ons advies over de protocolakkoorden over zorgverlening door mensen die niet professioneel onderlegd zijn. Ik denk aan een leerkracht die de glycemie meet van een kind met diabetes of een verzorgster in een kinderdagverblijf die medicatie toedient aan een baby. Wettelijk gezien is dit een illegale handeling en dus strafbaar. Ons advies stelt een legale omkadering voor. Dat was absoluut noodzakelijk.”

Wat zijn andere belangrijke verwezenlijkingen voor jou?

“Wat betreft onze initiatieven zijn er voor mij drie belangrijke punten. Ten eerste het advies omtrent het functiemodel voor de verpleegkundige zorg van de toekomst. We hebben hier ontzettend veel werk verzet om tot een aanbeveling te komen. Voor 2013 was er geen akkoord over welke richting men uit wou. In juli 2017 brachten wij ons advies uit over de nodige studies en opleidingen per functie. Dat werd onderverdeeld in drie categorieën: de algemene zorgen, de gespecialiseerde zorgen en de advanced practice nursing. Aan die drie categorieën koppelden we bepaalde kwalificaties en vaardigheden. Jammer genoeg is er vanuit het kabinet De Block weinig feedback gekomen. Je moet weten dat onze adviezen niet bindend zijn. De minister beslist uiteindelijk wat ermee gebeurt.”

Je had het over drie belangrijke adviezen?

“Als tweede is er het advies over de thuisverzorging van chronische patiënten. Onze verpleegkundigen en het wettelijk kader errond is indertijd opgevat rond het concept van de ‘acute’ patiënt in het ziekenhuis. Vandaag de dag zien we veel meer thuiszorg. Het aandoen van steunkousen bijvoorbeeld is een verpleegkundige daad die alleen een gekwalificeerde verpleegkundige mag uitvoeren. Dus als familiehulp een oudere persoon hiermee wil helpen omdat hij of zij dit niet meer alleen kan, mag dat niet. Ons advies maakt zulke situaties wel mogelijk, mits een regelmatige controle en evaluatie van de patiënt door een bevoegde verpleegkundige.”

Een frustratie?

“De ene minister is de andere niet. Met minister Onkelinx werkten we goed samen, zowel qua vragen vanuit haar kabinet als feedback op onze initiatieven. Ik hoop dat er met Frank Vandenbroucke weer meer mogelijkheid tot samenwerking is. Al zal dat over enkele maanden voor mijn opvolger zijn.”

En het derde?

“Het derde advies dat me na aan het hart ligt, is dat van regulering van de deontologie van verpleegkundigen. Deze laat toe de deontologie te beheren en reguleren tussen de verschillende beoefenaars van de verpleegkunde. Er is geen orde voor verpleegkundigen met een legale waarde, zoals de orde van artsen of apothekers. Ons systeem van regulering biedt de verpleegkundige een houvast over wat al dan niet mag volgens de deontologische code. Met als doel de kwaliteit en de coöperatie met andere zorgverleners te verbeteren.”

Wat zijn volgens jou de prioriteiten voor de volgende raad?

”Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over de vereiste studies en opleidingen voor de verschillende types verpleegkundigen, zoals in ons advies over het functiemodel. Verder treedt dit jaar een nieuwe interdisciplinaire wet over de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg in werking. Die zegt onder meer dat een zorgverlener via een portfolio moet aantonen dat hij/zij over de nodige kwalificaties beschikt. Hierover moet de FRV een advies geven. Tot slot willen we ook onze visie meegeven aan minister Vandenbroucke over wat de elementen zijn om het beroep van verpleegkundige opnieuw aantrekkelijk te maken. Zoals meer erkenning voor het werk. Helaas hebben we die twee punten nog niet kunnen behandelen.”

Nog een laatste tip aan jouw opvolger?

“Mijn stokpaardjes waren kwaliteit en onderbouwde adviezen, gedragen door Belgische en internationale aanbevelingen. Verder is het cruciaal om mensen samen te brengen en te werken naar een consensus. Er is echt een wil binnen de FRV om vooruit te geraken en antwoord te bieden op de uitdagingen van morgen. Tot slot, als voorzitter kan je niet overal zijn, maar ik ondersteunde mijn team door net consensus te zoeken, door naar alle standpunten te luisteren en begrip te tonen voor twijfels of angsten. Als voorzitter heb je een verbindende rol.”

 

Wie vertegenwoordigt jou binnen het NVKVV in de FRV?

De Federale Raad voor Verpleegkunde

De Federale Raad van Verpleegkunde (FRV) geeft niet-bindende adviezen aan de minister van Volksgezondheid of aan de minister(s) van Onderwijs over de uitoefening van de verpleegkunde en de kwalificaties, studies en opleidingen die hiervoor nodig zijn. De missie van de FRV is bepaald bij wet en de leden worden benoemd door de minister van Volksgezondheid in een koninklijk besluit. De leden van de Federale Raad vertegenwoordigen zorgkundigen en alle verpleegkundige functies uit de verschillende landsdelen. Tijdens de vergaderingen wordt er gebruikt gemaakt van simultane vertaling in de drie landstalen opdat iedereen het debat kan volgen en actief kan deelnemen.

De aangereikte adviezen ontstaan ofwel als antwoord op een vraag van de minister, ofwel op eigen initiatief van de FRV of vanuit een actuele situatie, zoals de coronacrisis. Een nieuwe raad legt aan het begin van zijn legislatuur de prioriteiten vast. Deze vormen de basis voor de adviezen op eigen initiatief.