De verpleegkundige functies in IFIC
Het Instituut voor Functieclassificatie of IFIC vzw bestaat al sinds 2002 en staat in voor de ontwikkeling en implementatie van nieuwe functieclassificaties binnen bepaalde non-profitsectoren. Die classificaties vormen op hun beurt de basis voor nieuwe loonmodellen. Door de recente wijzigingen aan de Wet op de Uitoefeningen van de Gezondheidszorgberoepen (WUG) zijn heel wat functies binnen IFIC aan een herziening toe. Hoe gaat dat in zijn werk en wat brengt de toekomst?
De nieuwe wetgeving brengt niet alleen voor het zorgpersoneel, maar ook voor het functietapijt van de gezondheidszorgberoepen in IFIC heel wat veranderingen met zich mee. Functies worden ingeschaald op basis van een grondige studie naar hoe die functie zich in het werkveld manifesteert. De basisverpleegkundige, de verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ), de verpleegkundig specialist, de praktijkassistent, … allen zijn ze nieuw of onderhevig aan de wijzigingen beschreven in de WUG-wet en dus ook aan een actualisatie van de functiebeschrijvingen en de bijhorende weging binnen IFIC. Jaarlijks plant IFIC via haar Classificatiecomité een onderhoud van een twintigtal functies. Dat omvat een wetenschappelijke analyse van de functie-inhoud.
Stéphanie Matte, directrice van IFIC vzw: “Op vandaag vond voor 42 bestaande of nieuwe functies een onderhoud plaats. In 2025 komen nog eens 22 functies aan bod. Het onderhoudsschema wordt opgesteld door IFIC in samenspraak met de sociale partners. Hiervoor kijken we naar de ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving, en op technologisch vlak. Van de eerste reeks herziene functies zijn een dertigtal aangepaste en door de sociale partners gevalideerde functiebeschrijvingen beschikbaar in een conceptversie op onze website. De loonschaal is nog niet vermeld, maar het is wel al een handig werkinstrument. Voor de officiële publicatie is het wachten op de uitkomst van de begrotingsbespreking om financiering voor de nieuwe functies en de functies die van categorie veranderen in een CAO te laten formaliseren. Let wel, het gaat slechts in een zeer kleine minderheid om categoriewijzigingen.”
Gert Van Hees, sectorverantwoordelijke federale non-profit bij het ACLVB en vanuit de liberale vakbond betrokken als sociale partner bij IFIC, vult aan: “Zo’n onderhoud gebeurde meer dan twee jaar geleden ook met de zorgkundigen. We gingen van vijf sectorgebonden naar één algemene functiebeschrijving voor zorgkundigen, onder meer omdat er in de WUG-wet ook maar één titel voor zorgkundige voorzien is. Dat bracht na de onderhoudsprocedure en weging een categoriewijziging met zich mee, van IFIC 11 naar IFIC 12. Ook medisch secretaris steeg op die manier een categorie.”
Na de inschaling, de onderhandeling
In de praktijk heeft deze verhoging nog geen effect. Gert: “IFIC brengt de technische voorbereiding in orde, maar dit staat los van de effectieve uitvoering. Het is aan de sociale partners om uitvoering te geven aan de wijzigingen door de ondertekening van een CAO. Dat zal alleen maar kunnen als de overheden de nodige budgetten voorzien. En daar zit een complex politiek probleem. Omdat we met vier verschillende overheden praten, moeten we rekening houden met variaties in de budgetten en dus in de verloning. Wie draagt in het geval van de zorgkundigen de meerkost? Het gaat in de woonzorgcentra om een relatief grote groep, waardoor de regionale overheden meer financiële lasten dragen dan het federale niveau. In Franstalig België kon de residentiële ouderenzorg een beroep doen op een restbudget uit een vorig sociaal akkoord om zo het verschil tussen categorie 11 en 12 deels weg te werken. Op Vlaams, Brussels en federaal niveau is voor de verkiezingen over die budgettaire impact gepraat, zonder resultaat. Met de aanloop naar de politieke verkiezingen en de daaropvolgende regeringsvormingen is er meer dan een jaar verloren gegaan zonder mogelijkheid tot onderhandelen.”
Stéphanie Matte treedt hem bij: “De rol van IFIC beperkt zich tot het verstrekken van onderbouwde schattingen van de impact van een categorieverandering aan de sociale partners, maar het zijn de sociale partners die vervolgens contact opnemen met de autoriteiten.”
Basisverpleegkundige en VVAZ
De eerste basisverpleegkundigen studeren af in 2026. In welke categorie zal de basisverpleegkundige ondergebracht worden? “Het duurt dan één à twee jaar vooraleer de functie door het IFIC-team beschreven en ingeschaald is”, zegt Stéphanie. “We begrijpen de vraag om in de tussentijd een looncategorie aan hen toe te kennen, maar het is niet aan IFIC om daar een standpunt over in te nemen.”
“Het Classificatiecomité kent de aanpassingen aan de WUG. We weten wat voorzien is, maar we baseren onze inschaling niet meer alleen op het diploma, wel op de daadwerkelijke uitvoering van de functies op de werkvloer. Functies die nog niet actief zijn op het terrein kunnen we moeilijk analyseren en beschrijven”, licht Gert toe. “We moeten natuurlijk wel een beslissing nemen om de nieuw afgestudeerde basisverpleegkundigen een juiste loonschaal toe te kennen, maar hoe doe je dat als deze nog niet op het terrein aanwezig is? Daarnaast zit je met communautaire verschillen. In de Franstalige Gemeenschap heb je de ‘infirmier hospitalier’ (3,5-jarige HBO5-opleiding sinds 2016) en de ‘assistant en soins infirmier’ (nog niet opgestarte driejarige HBO5-opleiding), in Vlaanderen de basisverpleegkundige. We bekijken hoe dat moet aangepakt worden.” (Zie ook Netwerk Verpleegkunde 2025-4)
Hetzelfde scenario voorziet Gert voor de VVAZ die een coördinerende rol opneemt binnen het gestructureerde zorgteam. “Zal elke VVAZ aan taakdelegatie doen, zijn het maar enkelen in het team of wordt met een soort beurtsysteem gewerkt? Verder moeten we ook kijken naar het effect van twee aparte titels voor verpleegkundigen. Vroeger waren er twee opleidingen voor dezelfde titel. Moeten we het huidige loonverschil tussen HBO5-verpleegkundigen en de VVAZ behouden, wetende dat de oude HBO5-verpleegkundigen, bij wijze van overgangsmaatregel gelijkgesteld worden met de VVAZ en dat we op het terrein vaak vaststellen dat beide dezelfde taken uitvoeren? Als elke HBO5-verpleegkundige in dezelfde loonschaal als de VVAZ ondergebracht wordt, zal dit een gigantische meerkost met zich meebrengen. Net als veel werkgevers zijn ook vakbonden zoekende. Samen bereiden we ons goed voor binnen de vzw IFIC en stellen we een planning op voor het onderhoud van de verpleegkundige functies. De zorgladder en de WUG scheppen verwachtingen, maar zo werkt IFIC niet. Je mag niet enkel voortgaan op een titel. We beseffen bij IFIC dat het voor het zorgpersoneel een ingewikkeld landschap is en dat het verhaal nog niet geschreven is.”
Wat met specialisaties?
Naast de inschaling van de basisverpleegkundige en de VVAZ, zijn ook discussies gaande over de gespecialiseerde functies voor verpleegkundigen. De Federale Raad voor Verpleegkunde publiceerde ook al een advies hierover. Wat zal het gevolg zijn voor IFIC? “Eens daar beslissingen genomen worden, zullen we bekijken hoe we daar mee omgaan”, zegt Gert. “Het is niet uitgesloten dat daarbij met meer generieke functiebeschrijvingen zal worden gewerkt die de verschillende niveaus in de zorgberoepen weerspiegelen en waarin ook de verpleegkundig specialist een plaats moet krijgen.”
Dat vindt ook Stéphanie Matte: “De programmering van de beschrijving van de verpleegkundig specialist zal bepaald worden samen met de sociale partners. Dit zal afhangen van de ontwikkeling van deze functie in het werkveld. Hoe groter het aantal verpleegkundig specialisten, hoe sneller de functie zal omschreven worden want interviews met werknemers bedragen het grootste deel aan input voor een functiebeschrijving.”
De toekomst van IFIC
IFIC staat voor heel wat werk door de recente wetswijzigingen en de nieuwe profielen. Is het model klaar voor de toekomst? “De tijd zal veel duidelijk maken, maar het is een evoluerend en dynamisch model dat zich aanpast aan de realiteit. Daarnaast voldoet IFIC met objectieve criteria ook aan de Europese vereisten rond transparantie bij de vaststelling van lonen. Of het nu al dan niet een model voor de toekomst is, hangt af van hoe de regeringen op de verschillende niveaus naar de financieringsmechanismes na het onderhoud van de functies zullen kijken”, zegt Stéphanie nog. “Loon en de aantrekkelijkheid van zorgberoepen zijn met elkaar verbonden. Bij de invoering van IFIC koos 85 procent van de personeelsleden ervoor hun oude loonschaal op te geven omdat IFIC voordeliger was. Toch is loon slechts een deel van het verhaal, maar die andere aspecten heeft IFIC niet in de hand. Die maken deel uit van de gesprekken met de sociale partners, de sector, de overheid, …”
Gert besluit: “Hoe dan ook lijkt het ons een positieve zaak om de zorgladder meer te weerspiegelen in het functietapijt van IFIC en zo een robuust, harmonieus en toekomstbestendig model op te stellen.”
Wat vindt NETWERK VERPLEEGKUNDE?
Volgens NETWERK VERPLEEGKUNDE zijn specialisatie en differentiatie in het werkveld de weg vooruit. Ook voor de verpleegkundige is het interessanter wanneer de verloning bepaald wordt door diens functie en niet door de dienst waarop hij/zij werkt. Er is nood aan variatie binnen de verpleegkundige competenties op de verschillende diensten. Daarom ijveren we als beroepsorganisatie voor een verloningssysteem in functie van verworven competenties die daadwerkelijk ingezet worden op de werkvloer. Op die manier loont het als verpleegkundige om je te specialiseren en om extra taken en verantwoordelijkheden op te nemen.
Om die reden vraagt NETWERK VERPLEEGKUNDE het aantal verpleegkundige functies in IFIC te reduceren tot zes functies. Opgelet, dit buiten de hiërarchische functies zoals verpleegkundig ziekenhuishygiënisten, hoofdverpleegkundigen en zorgmanagers gerekend.
- Verpleegkundig specialist (nieuwe functie)
- Referentieverpleegkundige buiten de dienst (6161) (bestaande functie)
- Referentieverpleegkundige binnen de dienst (6166) (bestaande functie)
- Verpleegkundige Verantwoordelijk Algemene Zorg (behoud loononderscheid HBO5 en bachelor)
- Basisverpleegkundige (nieuwe functie)
- Zorgkundige (bestaande functie)
Vandaag telt IFIC 221 functies. Jaarlijks worden er een twintigtal onderworpen aan een onderhoudsprocedure. Dit vinden wij te log. Het reikt onvoldoende oplossingen aan om de omschrijvingen van functieprofielen af te stemmen op de diversiteit in het werkveld. Dat creëert een gevoel van gebrek aan erkenning en leidt tot discussies, terwijl IFIC eenvoudiger en minder belastend kan voor alle betrokkenen.
Zie ook de functiewijzer.
Beperking werkloosheidsuitkering als zwarte wolk boven zorgopleidingen
Op het moment van schrijven van dit magazine ligt een plan van de regering op tafel om de werkloosheidsuitkering in de tijd te beperken, tot maximaal twee jaar. Dat kan een impact hebben op heel wat knelpuntberoepen, waarvoor langdurig werklozen een aanzienlijke instroom vertegenwoordigen. Ook voor de verpleegkunde. Enkele regeringspartijen meldden in de pers dat studenten die nu al een opleiding tot een knelpuntberoep volgen, hun werkloosheidskering zullen behouden als die opleiding langer dan twee jaar duurt. Toch is nog niets beslist en maakt Vlaams Zorg- en Welzijnsambassadeur Candice De Windt zich alvast zorgen. En ze is niet alleen.
De voorbije jaren zijn veel inspanningen geleverd om meer instroom te creëren voor zorgopleidingen. Die inzet werpt zijn vruchten af. Momenteel zitten de opleidingen goed vol. Maar voor hoelang nog? De federale regering wil de duur van de werkloosheidsuitkeringen beperken tot maximum twee jaar. Dat kan dramatische gevolgen hebben volgens Vlaams Zorg- en Welzijnsambassadeur Candice De Windt. Die vrees leeft ook bij Zorgnet-Icuro. Margot Cloet duidde het probleem in De Zevende Dag (23/3/2025). “Mensen volgen een opleiding voor de zorgsector terwijl ze werkloos zijn. Die opleiding neemt drie tot vier jaar in beslag. Als de uitkering beperkt wordt tot twee jaar, vrezen we dat de instroom drastisch zal dalen. Net nu er zoveel handen nodig zijn”, klonk het.
Indicatieve cijfers
Exacte cijfers over het aantal mensen met een werkloosheidsuitkering die vandaag een zorgopleiding volgen zijn niet meteen voor handen. Het is namelijk een diverse groep, met instroom via de VDAB met behoud van de werkloosheidsuitkering, maar ook via betaalde trajecten zoals FEBI en project 600. Uit de studentenstatistieken van het academiejaar 2024-2025 (uit de Vlhora-telling) blijkt alvast dat heel wat ‘oudere’ studenten instromen. Uiteraard zal ook hier een opsplitsing tussen studenten met en zonder werkloosheidsuitkering bestaan, maar die is moeilijk te maken. Volgens de VDAB startten in 2024 minstens 835 studenten aan de opleiding verpleegkunde met een werkloosheidsuitkering. Het is dus duidelijk dat er potentieel heel wat extra druk op de instroom in de zorgopleidingen komt, moest dit voorstel goedgekeurd worden. De stemming gebeurt mogelijks nog voor Pasen, de invoering van het systeem – indien goedgekeurd – kan al tegen de zomer een feit zijn.
Potentiële impact op veel graduaatsopleidingen
De zorgsector houdt zijn hart vast, met het aankondigen van dit voorstel. “Al zijn we lang niet de enige sector waar de instroom hierdoor serieuze klappen kan krijgen”, benadrukt Candice De Windt. “De twee jaar is bepaald op basis van de duurtijd van graduaatsopleidingen. Alleen gaat men er daarbij vanuit dat iemand die een werkloosheidsuitkering krijgt op zijn eerste dag met een uitkering al aan de opleiding begint. Die veronderstelling is simpelweg fout. Ik vrees dat dus heel wat graduaatsoplossingen geïmpacteerd kunnen worden door dit voorstel.”
Intussen wordt volop verder aan het opleidingsaanbod gesleuteld, om nog betere aansluiting te vinden bij de kandidaat-studenten. Zo staat onder meer een nieuw graduaat praktijkassistent klaar en is het graduaat basisverpleegkunde in volle hervorming. “De vlotte toegang tot deze opleidingen afsluiten op deze manier is echt nefast en moeten we vermijden”, besluit Candice.
Hoe ziet het landschap van de Belgische gezondheidszorg eruit?
Ons land zit complex in elkaar. Verschillende niveaus, overheden en instanties met elk hun eigen taken en bevoegdheden moeten op elkaar inspelen en samenwerken. Maar hoe zit dat nu precies? De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft een Health Systems and Policy Monitor (HSPM), een platform met een gedetailleerde, actuele beschrijving van de gezondheidszorg voor elk land. Ook voor het ingewikkelde, kleine België[1].
Kwalitatieve, betaalbare gezondheidszorg is een recht voor elke burger. Als inwoner van ons land ben je verplicht aangesloten bij een ziekenfonds en betaal je sociale bijdragen. Zo draag je bij aan de werking en financiering van het systeem en is 99 procent van je gezondheidszorguitgaven gedekt. De organisatie van die gezondheidszorg is verdeeld tussen de federale overheid en de deelstaten. Wie doet wat precies?
Het federale niveau
Op het vlak van gezondheidszorg heb je op het federale niveau enerzijds de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en anderzijds de FOD Sociale Zekerheid en het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG). Zij ondersteunen en voeren het beleid uit. Tot de FOD Sociale Zekerheid behoren vervolgens het RIZIV en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Op het federale niveau situeren zich ook enkele onderzoeksinstellingen, zoals het Federale Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE), Sciensano en de Hoge Gezondheidsraad. Zij voorzien de betrokken ministers van onderbouwd wetenschappelijk advies om beleidsbeslissingen op te baseren.
Welke bevoegdheden hebben deze federale diensten en instanties nu? Dat is onder meer de verplichte ziekteverzekering, de regulering van gezondheidsberoepen- en producten, de patiëntenrechten, de budgettering en programmering van ziekenhuizen, en nationale preventiecampagnes.
Het regionale niveau
Ook Vlaanderen, Wallonië, Brussel en de Duitstalige Gemeenschap hebben taken en verantwoordelijkheden op het vlak van gezondheidszorg. Voor Vlaanderen zitten die meer bepaald bij de Vlaamse Gemeenschap. Zij regelen de erkenning van zorgverleners en zorginstellingen, doen aan kwaliteitsbewaking in de eerstelijnszorg, ziekenhuizen, preventieve gezondheidszorg, thuiszorg, ouderenzorg, geestelijke gezondheidszorg, revalidatie en verslavingszorg. Ze bieden hulp aan bejaarden en zetten in op educatie en preventie.
Meer samenwerken
Geestelijke gezondheidszorg zit in ons land deels bij de federale overheid en deels bij de regionale overheden. Om beter af te stemmen en te overleggen rond dit thema en andere topics binnen de gezondheidszorg worden op regelmatige basis Interministeriële Conferenties (IMC) georganiseerd. Daarin zetelen ministers van alle beleidsniveaus in ons land. Ze overleggen er over gezamenlijke prioriteiten, beleidshervormingen en crisissituaties.
Het Belgische gezondheidszorgsysteem is dus complex, maar door duidelijke taakverdelingen en overlegorganen blijft het functioneren. Die samenwerking tussen de verschillende niveaus, overheden en instanties is cruciaal om iedereen in ons land toegang te geven tot kwaliteitsvolle zorg.
[1] Gerkens S, Merkur S. Belgium: Health system review. Health Systems in Transition, 2020; 22(5): pp.i–237.
Ethisch sterk in het werk
De gezondheidszorg staat voor steeds grotere uitdagingen. Verpleegkundigen krijgen niet alleen te maken met complexe zorgsituaties, maar ook met ethische dilemma’s die een impact hebben op henzelf en de zorg die ze bieden. Het Europese ETHCOM-project focuste daarom op de ontwikkeling en versterking van ethische competenties bij studenten verpleegkunde en vroedkunde. “We willen hen voorbereiden op het werkveld, zodat ze staande blijven en een stevig moreel kompas ontwikkelen”, zegt Lies Beunens, coördinator van het project.
Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) moeten ethische principes een kerncompetentie zijn binnen de opleidingen verpleegkunde en vroedkunde. In een zorgcontext waar protocollen en checklijsten steeds prominenter worden, komt de essentie van zorg – de ontmoeting met de patiënt – net vaker onder druk te staan. Die tegenstrijdigheid vormde een grote inspirator voor ETHCOM – Strengthening the ethical competence of future nurses and midwives: An inter-professional action-learning project on experiential learning methods. Het project werd gecoördineerd door de UCLL Hogeschool en was een nauwe samenwerking met Hogeschool VIVES, Escola Superior de Enfermagem de Coïmbra in Portugal, Medical University of Lublin in Polen en Laurea, University of Applied Sciences in Finland.
“Studenten starten met een groot ethisch bewustzijn. Tijdens hun stage en daarna in hun job komen ze terecht in omgevingen waar werkdruk en morele stress dagelijks een grote rol spelen”, legt Kristel Liesenborghs uit, zij is docent en praktijkonderzoeker aan de UCLL Hogeschool, ethiekondersteuner binnen Stimulans en onderzoeker bij Stimulans, UCLL Resilient People. “Via ETHCOM willen we studenten helpen om niet alleen theoretisch, maar vooral door ervaringsgericht onderwijs, sterker te staan en samen een ethisch gedragen antwoord vinden op uitdagingen in de dagelijkse zorgpraktijk.”
Kristel benadrukt wel dat ethiek geen losstaand aspect van de zorg is. Het zit verweven in het dagelijkse handelen van verpleegkundigen. “We merken dat studenten soms botsen met een omgeving waarin ethische reflectie ondergeschikt lijkt aan efficiëntie en procedures. Daarom is het zo belangrijk om hen al van bij de start van hun opleiding bewuster te maken van ethische vragen en hoe ze hiermee kunnen omgaan.”
Praktische tools voor ethische groei
Een van de sterktes van ETHCOM is dat het project zich niet beperkt tot abstracte theorieën, maar concrete handvaten biedt om ethische vraagstukken te integreren in de praktijk. Vanuit het project ontstonden zo dertien praktische tools en methodieken (zie kader) die studenten helpen hun ethische kompas te ontwikkelen. Zo denken ze niet alleen na over ethische kwesties, maar ondervinden ook wat het betekent om ethiek in te zetten en passen ze deze competenties effectief toe in hun praktijk.
De UCLL ontwikkelde bijvoorbeeld een tool over ‘in dialoog omtrent verlieservaringen’. Studenten reflecteren tijdens een eerste sessie over een eigen verlieservaring en wat voor hen in die periode deugddoend was. Daarna gaan ze in gesprek met zorgontvangers met een verlieservaring waarbij zowel krachtige als lastige zorgervaringen besproken worden. In een derde sessie werken studenten via ‘photovoice’, een methode waarbij ze via beeldmateriaal reflecteren, over hoe ze in de toekomst nabij kunnen zijn in casuïstieken waarbij verlies en/of rouw zich voordoen. Kristel: “Een student gaf bijvoorbeeld aan dat hij pas na deze oefening besefte hoe belangrijk de kleine dingen in zorg zijn, zoals een eenvoudige aanraking of een luisterend oor. Door stil te staan bij hun eigen verlies, ontwikkelen studenten een dieper begrip over de betekenis van verlies en hoe je aansluitend betekenisvol nabij kan zijn als zorgverlener. Door bovendien uit het hoofd te treden en meer beeldend te werken, doorvoelen ze de situatie echt.”
Andere werkvormen zijn onder andere een kaartspel en dialooggroepen waarin studenten samen met andere studenten en hun stagebegeleider en/of mentor uit het werkveld reflecteren over ethisch geladen casussen. Het kan hierbij zowel over positieve als negatieve contrastervaringen gaan. Lies Beunens, coördinator van het ETHCOM-project en mede-onderzoeker bij Stimulans, UCLL Resilient People, benadrukt het belang hiervan: “We willen niet wachten tot studenten op stage gaan om hen dan pas ethiek te laten ervaren. Dit kan vanaf dag één een integraal deel zijn van de opleiding.”
Werken aan morele veerkracht
ETHCOM speelt niet alleen in op de nood aan ethische competenties, maar ook op het versterken van morele veerkracht bij toekomstige zorgverleners. Lies: “We mogen niet vergeten dat zorgverleners vertrekken vanuit een sterke motivatie en bevlogenheid. De situaties waar studenten of professionals mee te maken krijgen, kunnen soms heel aangrijpend zijn. De inzet op zorgethische competenties vertrekt dan ook vanuit de idee dat je door een dieper bewustzijn en kader, beter kan omgaan met morele stress en zo kan groeien in morele veerkracht.
Studenten en jonge verpleegkundigen worden soms geconfronteerd met zorgprofessionals die door routine en tijdsdruk de patiënt niet altijd meer als mens zien. “Dat wringt. Een glimlach of een eenvoudige goeiedag kosten geen tijd, maar betekenen een wereld van verschil. Ze slaan de brug naar vertrouwen”, aldus Kristel. “Een eerstejaarsstudent vertelde hoe ze op de afdeling oncologie leerde om in dialoog te gaan met patiënten. Zo praatte ze met een patiënt die net zijn diagnose had gekregen. Dat heeft een enorme impact op die persoon, dat is niet iets wat je zomaar af kan vinken. Toch blijft het soms bij een oppervlakkig contact. Een gemiste kans.”
“We horen soms dat er geen tijd is voor reflectie”, vervolgt Lies. “Maar juist in tijden van hoge werkdruk is het essentieel om bewust na te denken over hoe we onze tijd zinvol invullen. Neem nu die student. Door aandacht te hebben voor de persoon achter de diagnose, leverde ze diepere, warme zorg. Een goede dialoog over ethische dilemma’s helpt bovendien om stress en onzekerheid te verminderen, zeker als die plaatsvindt tussen verschillende collega’s op de vloer.”
Ruimte voor ethiek in het beleid
ETHCOM richt zich niet alleen op studenten, maar heeft ook als doel om het werkveld meer ethisch robuust te maken. “Hoofdverpleegkundigen en directies spelen een cruciale rol in het creëren van een zorgomgeving waarin ethische reflectie mogelijk is”, stelt Lies. “Dat betekent daarom niet dat er extra uren opleiding moeten komen, maar wel dat ethiek een integraal onderdeel kan zijn van het leven op de werkvloer. Casusbesprekingen, intervisies en open gesprekken met het team maken hierin een groot verschil.”
Kristel vult aan: “Het is belangrijk dat directies voeling houden met wat er op de werkvloer speelt. Dat betekent af en toe echt meedraaien, luisteren naar teams en ruimte creëren voor ethische reflectie. Pas door zelf te ervaren wat er speelt, kan je het beleid hierop afstemmen. Meer nog: onze Portugese partners betrokken zelfs verschillende delegaties van de overheid bij hun dialooggroepen. Verandering begint van onderuit, jouw stem doet ertoe.”
ETHCOM als internationale inspiratiebron
Behalve de Belgische hogescholen UCLL en VIVES, waren ook internationale partners betrokken bij het ETHCOM-project, zoals Portugal, Polen en Finland. Lies: “Elk land heeft zijn eigen ethische benadering en zorgsysteem. Toch zien we overal hetzelfde: ethische competenties zijn onmisbaar in de zorg. Door ervaringsgericht te werken, versterken we die competenties en verbeteren we de kwaliteit van zorg.”
Ook de keuze van de zorgcontexten binnen ETHCOM leverde waardevolle inzichten op. In Finland werd bijvoorbeeld gewerkt rond ethische vraagstukken op intensieve zorg, terwijl in België de focus lag op perinatale, palliatieve zorg, chronische zorg en kraamzorg. “Door deze uitwisseling zien we hoe universeel ethiek is, maar ook hoe elke context andere nuances met zich meebrengt”, besluit Lies. “Door domeinoverschrijdend te werken verzamelden we tools en methodieken die in de hele sector inzetbaar zijn. Van de zorgopleidingen tot het werkveld en in elke tak van ons zorgsysteem. Er is dus geen reden om er niet mee aan de slag te gaan.”
Meer weten over ETHCOM?
De ontwikkelde tools en methodieken, een bibliotheek en manifest zijn vrij beschikbaar voor zorgorganisaties en onderwijsinstellingen. Daarnaast stelt ETHCOM verschillende video’s ter beschikking met uitleg over de tools.
Raadpleeg de toolkit (in het Engels) of bekijk de video’s op het Ethcom-YouTubekanaal.
13 tools voor ethisch handelen
UCLL – België | 1. Meet my patient: een bordspel om patiëntenparticipatie te versterken.. |
2. In dialoog met ouders van een doodgeboren kind: een zorgethische reflectie. | |
3. What’s your story: een tool om ethische competenties te versterken | |
ESEnfC – Portugal | 4. Kaartspel besluitvorming |
5. Reflectieve interactie via rollenspel-simulatie | |
VIVES – België | 6. Exposure to care: leren via blootstelling aan zorg |
7. Open dialooggroep: reflectie op ervaringen in een dialooggroep | |
8. Betrek een ervaringsdeskundige in een team | |
9. Reflectieve dialoog met high fidelity patiëntsimulatie | |
Laurea – Finland | 10. Waarden confronteren in perioperatieve zorg |
11. Ethische casusbespreking voor ethische uitdagingen | |
MUL – Polen | 12. Casusanalyse en groepswerk |
13. Casusanalyse en filmmaken: multimedia gebruiken om ethiek aan te leren |
Verpleegkundigen in beeld: heldhaftig, zorgzaam en onzichtbaar?
Verpleegkundigen spelen een cruciale rol in onze gezondheidszorg, maar hoe worden ze eigenlijk gezien in de media? Zijn ze de helden van de zorg, de stille krachten op de achtergrond, of soms zelfs compleet onzichtbaar? Als beroepsorganisatie hechten we belang aan een positieve beeldvorming en vertegenwoordiging van verpleegkundigen. De media zijn daarin een belangrijke bondgenoot. Daarom gaf NETWERK VERPLEEGKUNDE de opdracht te onderzoeken hoe media in Vlaanderen over verpleegkundigen berichten en hoe ons beroep in beeld wordt gebracht. Kracht van de media: vriend of vijand?
De media hebben een enorme invloed op hoe we verpleegkundigen zien (Kalisch, 2007). Enerzijds worden verpleegkundigen gepresenteerd als toegewijde en deskundige professionals, maar anderzijds versterken de media vaak traditionele genderrollen (Hallam, 2000) en benadrukken ze hun beperkte beloning en afhankelijkheid van artsen (Chen et al., 2023). Dit kan impact hebben op hoe aantrekkelijk het beroep is voor nieuwe generaties verpleegkundigen. Jongeren die overwegen om de zorg in te gaan, laten zich namelijk beïnvloeden door wat ze zien en horen (Chen et al., 2023). De vraag blijft dan: hoe vaak komen verpleegkundigen aan het woord in de media? De Woodhull Study (Sigma Theta Tau International, 1997) bracht aan het licht dat Amerikaanse verpleegkundigen slechts in 4 procent van de gevallen als bron werden gebruikt in de krantenmedia. Een heranalyse van deze studie door Mason et al. (2018) toonde zelfs een verdere daling tot 2 procent aan, ondanks de significante groei van het aantal verpleegkundigen en de verbeterde kwaliteit van hun opleiding (Yoder-Wise, 2021).
Onderzoek naar verpleegkundigen in Vlaamse media: wie krijgt het woord?
In Vlaanderen deden Billiau et al. (2025) onderzoek naar hoe vaak en op welke manier verpleegkundigen in de krantenmedia verschijnen. Ze analyseerden artikels in Het Laatste Nieuws, Het Nieuwsblad, De Morgen en De Standaard tussen 2019 en 2022. In totaal werden 1.758 artikels geanalyseerd waarin de gezondheidszorg en het verpleegkundige beroep aan bod kwamen. Na het screenen op bijkomende inclusie- en exclusiecriteria bleven 479 relevante artikels over, waarvan 44 artikels gepubliceerd voor de COVID-19-pandemie, 158 artikels tijdens de COVID-19-pandemie en 277 artikels na de COVID-19-pandemie.
De meeste krantenartikels richtten zich op ziekenhuizen (42,6 procent). Daarnaast kregen woonzorgcentra aandacht in 20,5 procent van de artikels, gevolgd door onderwijs (7,7 procent), eerstelijnszorg (6,5 procent) en preventieve publieke gezondheidszorg (5,0 procent). Ongeveer 17,8 procent van de berichtgeving besloeg meerdere zorgsectoren, zoals artikels over personeelstekorten of de inzet van ziekenhuispersoneel in woonzorgcentra tijdens de COVID-19-pandemie.
Opvallend is wie journalisten als bron gebruiken bij hun berichtgeving over de gezondheidszorg en over het verpleegkundige beroep. Verpleegkundigen die directe patiëntenzorg verlenen, komen slechts in 8,4 procent van de krantenartikels aan het woord. In plaats daarvan worden vooral directieleden (27,9 procent) en politici (10,3 procent) geraadpleegd, gevolgd door woordvoerders en managers. Tijdens de COVID-19-pandemie stonden verpleegkundigen nog in de top drie van meest geraadpleegde bronnen, maar na de crisis zakten ze terug naar de vijfde plaats.
Hoewel veel geïnterviewde bronnen een verpleegkundig diploma hebben, werken ze vaak niet meer als verpleegkundige. Van alle bronnen met zo’n diploma was slechts een derde nog actief in de directe patiëntenzorg, terwijl de rest respectievelijk bestond uit directieleden, managers, professoren en docenten. Wat betreft de genderverdeling binnen deze groep, was iets meer dan de helft vrouw.
Wat schrijft de media over verpleegkundigen?
Billiau et al. (2025) toonden aan dat verpleegkunde in slechts 28,4 procent van de krantenartikels centraal stond. In bijna de helft van de krantenartikels (44,3 procent) werd het onderwerp slechts zijdelings behandeld, terwijl het in 27,4 procent van de gevallen kort werd genoemd. Veel aandacht ging naar thema’s zoals personeelstekorten, werkdruk en COVID-19. Daarnaast waren ook beleid en politieke besluitvorming, en de kwaliteit van zorg regelmatig terugkerende onderwerpen.
De focus in de berichtgeving veranderde in de loop der tijd. Voor de COVID-19-pandemie lag de nadruk vooral op de kwaliteit van zorg, werkdruk en personeelstekorten. Tijdens de pandemie domineerde COVID-19-gerelateerde berichtgeving, terwijl in de periode daarna het accent verschoof naar beleid en politieke besluitvorming.
Verpleegkundigen die directe patiëntenzorg verlenen, kwamen het vaakst aan het woord in krantenartikels over COVID-19, werkdruk en beleid en politieke besluitvorming. Daarentegen werden ze het minst geraadpleegd bij onderwerpen als onderzoek, technologie, innovatie en digitalisering, arbeids- en contractonderhandelingen en financiële aspecten van de zorg.
Hoe kan het beter?
Verpleegkundigen blijven in Vlaamse krantenmedia onderbelicht. Wanneer ze wel in de media verschijnen, kent de berichtgeving vaak een negatieve ondertoon. Dit benadrukt de noodzaak om hun imago te versterken en hun essentiële rol in zowel de zorg als het beleid beter te erkennen (van Wijk et al., 2025).
Verpleegkundigen moeten zelf actief bijdragen aan de promotie van hun beroep, maar dat is moeilijk in crisistijden, waarin ze onder grote druk staan. Bovendien beïnvloedt hun zelfbeeld het publieke imago: een zwakke zelfperceptie kan de representatie negatief kleuren (Bennett et al., 2020; Ten Hoeve et al., 2013). Angst voor misinterpretatie door journalisten vergroot deze terughoudendheid. Daarom is het essentieel om verpleegkundigen al vroeg communicatieve vaardigheden bij te brengen.
Daarnaast werkt de zorgheldretoriek contraproductief: helden verwachten geen erkenning, wat bijdraagt aan het gebrek aan structurele waardering en verloning (Mohammed et al., 2021). Een realistische en eerlijke beeldvorming is cruciaal voor de positionering van het verpleegkundige beroep.
Bronnen
Bennett, C., James, A., & Kelly, D. (2020). Beyond tropes: Towards a new image of nursing in the wake of COVID‐19. Journal of Clinical Nursing, 29(15–16), 2753–2755. https://doi.org/10.1111/jocn.15346
Billiau, L., van Woerkens, S., Claeys, B., de Windt, C., Eeckloo, K., & Malfait, S. (2025). Letter to the editor: Comment on “Finding the Voices: Representation of Nurses in Dutch Newspaper Media” with Flemish data. Onder revisie in Journal of Nursing Scholarship.
Chen, X., Du, Y., Shen, Z., Qin, W., & Zhang, Y. (2023). How the public perceives the “good nurse” in China: A content analysis of national newspapers. Journal of Nursing Scholarship. https://doi.org/10.1111/jnu.12928
Hallam, J. (2000). Nursing the image. Routledge eBooks. https://doi.org/10.4324/9780203136027
Kalisch, B. J., Begeny, S., & Neumann, S. (2007). The image of the nurse on the internet. Nursing Outlook, 55(4), 182–188. https://doi.org/10.1016/j.outlook.2006.09.002
Mason, D. J., Nixon, L., Glickstein, B., Han, S., Westphaln, K. K., & Carter, L. (2018). The Woodhull study revisited: Nurses’ representation in health news media 20 years later. Journal of Nursing Scholarship, 50(6), 695–704. https://doi.org/10.1111/jnu.12429
Sigma Theta Tau International. (1997). The Woodhull Study on Nursing and the Media: Health care’s invisible partner. PubMed, 8(2), 64–70. https://pubmed.ncbi.nlm.nih.gov/10711202
Ten Hoeve, Y., Jansen, G., & Roodbol, P. F. (2013). The nursing profession: Public image, self-concept and professional identity. A discussion paper. Journal of Advanced Nursing, 70(2), 295–309. https://doi.org/10.1111/jan.12177
Van Wijk, J., Van Loon, F., Hendrickx, F., Arets, D., & Lalleman, P. (2025). Finding the voices: Representation of nurses in Dutch newspaper media between 2019 and 2022. Onder revisie in International Nursing Review.
Yoder-Wise, P. S. (2021). Creating a more accurate picture: The Woodhull study and media in general. Journal of Continuing Education in Nursing, 52(3), 107–108. https://doi.org/10.3928/00220124-20210216-01
De hervorming van het verpleegkundige profiel in de praktijk
De hervorming van het verpleegkundige profiel roept voorlopig meer vragen op dan antwoorden. Hoe maak je de nieuwe wetgeving werkbaar op de ziekenhuisvloer? Uschi Colemonts, proces- en zorginnovator in het Ziekenhuis Oost-Limburg (ZOL), zoekt het uit samen met het THINK³ Simulation & Innovation Lab. Hun missie: orde scheppen in de chaos door de theorie te toetsen aan de praktijk. “De hervorming biedt mogelijkheden om de zorgorganisatie te herdenken. En als we een concreet zicht hebben op de pijnpunten kunnen we ze gericht aanpakken”, aldus Uschi.
Het THINK³ Simulation & Innovation Lab in Hasselt probeert een antwoord te formuleren op uitdagingen in de zorgsector. Onderzoekers, studenten, zorgverleners en bedrijven helpen organisaties bij het uitwerken van verbeterprogramma’s en de effectieve implementatie ervan. “Samen met vier andere projecten kwamen we als winnaar uit de bus voor het Zorginnovatiefonds. In totaal kregen we 35.000 euro subsidie en academische ondersteuning van de UHasselt-onderzoekers in het THINK³ lab”, vertelt Uschi Colemonts, voormalig hoofdverpleegkundige en vandaag – naast haar functie als hoofd van de Hoteldiensten – proces- en zorginnovator in het ZOL. Het project ging in mei 2023 van start en loopt twee jaar.” Dat lijkt lang, maar de regelgeving blijft veranderen en er zijn nog veel grijze zones.”
De proef op de som
Een van de kernpunten van de nieuwe Wet op de Uitoefening van de Gezondheidszorgberoepen (WUG) is de opsplitsing tussen de basisverpleegkundige (niveau 5) en de verpleegkundige verantwoordelijk algemene zorg, kortweg VVAZ (bachelor). “In de praktijk verrichten beide profielen vaak hetzelfde werk. De nieuwe wetgeving brengt daar verandering in, maar het blijft onduidelijk hoe we dit effectief moeten implementeren”, legt Uschi uit. Daarom klopte ze met enkele collega’s aan bij het THINK³ lab.
Allereerst hielp het lab bij het afbakenen van de scope: wat is het exacte probleem, hoe pak je het aan en hoe testen we dit in de praktijk? Daarnaast kregen Uschi en haar team een spoedcursus in projectmanagement en werden ze uitgedaagd om verder te kijken dan het ZOL alleen. “Alle ziekenhuizen worstelen met dezelfde vraagstukken en moeten dezelfde wetgeving geïmplementeerd zien te krijgen. Daarom was het cruciaal om ook andere ziekenhuizen en de opleidingscentra voor verpleegkunde te betrekken. Dat was één van de voorwaarden van het fonds: iets betekenen voor de maatschappij.”
In september 2024 startte het pilootproject in het ZOL, aanvankelijk op drie afdelingen: geriatrie, heelkunde en een inwendige afdeling. “Die laatste haakte op de valreep af, wat op zich al een belangrijke les was. Door de specifieke aard van deze afdeling was het op dat moment niet haalbaar om er een nieuwe zorgorganisatie met basisverpleegkundigen te testen. De aangepaste wetgeving verbiedt basisverpleegkundigen om complexe handelingen uit te voeren, wat problemen veroorzaakte bij het opstellen van de werkplanning”, benadrukt Uschi.
Een geriatrische en heelkundige afdeling testten de nieuwe rolverdeling wel uit. Een deel van het team zette de pet op van VVAZ, een ander deel die van basisverpleegkundige. “Zo konden we nagaan in de praktijk wat wel goed loopt en waar het schoentje nog wringt.”
Theorie vs. praktijk
Uit de testen kwamen diverse knelpunten naar voren, maar geen verrassingen. Voor de start van het pilootproject staken verschillende hoofdverpleegkundigen al eens de koppen bij elkaar. De meeste hypotheses die ze toen stelden, zijn ook uitgekomen.
Zoals verwacht bleek een van de grootste struikelblokken de verhouding tussen de VVAZ en de basisverpleegkundige. Uschi: “Huidige verpleegkundigen zijn bezorgd over de komst van basisverpleegkundigen. Het is belangrijk dat iedereen zich comfortabel voelt bij de nieuwe structuur. Vertrouwen opbouwen kost tijd, en dat is een eerste grote uitdaging. Om dit vertrouwen op te bouwen, is er duidelijkheid nodig. Zo rijzen er nog steeds veel vraagtekens rond het concept van complexe handelingen. Wat verstaan we precies onder complex? De wet geeft de verpleegkundige handelingen per profiel weer, maar er zijn nog te veel grijze zones. Zolang er ruimte is voor interpretatie, blijven we ter plaatse trappelen.”
Uschi haalt het voorbeeld van intraveneuze hoogrisicomedicatie aan: “Elke shift moet er wel eens intraveneus hoogrisicomedicatie toegediend worden. Hoe maak je dit werkbaar in de praktijk als de basisverpleegkundige dat niet meer mag doen? Sommigen zien de nieuwe wetgeving als een antwoord op de arbeidskrapte, maar dit bewijst net het tegendeel: de personeelspuzzel wordt nog moeilijker om te leggen.”
Dat brengt ons bij de discussie rond de eindverantwoordelijkheid. “De VVAZ krijgt een coördinerende rol en heeft daardoor het gevoel de eindverantwoordelijkheid voor de handelingen van de basisverpleegkundige te hebben. En dit terwijl iedereen verantwoordelijk is voor de eigen uitgevoerde handelingen. De nuance ligt in de verantwoordelijkheid van de VVAZ om de situatie in te schatten en handelingen al dan niet te delegeren aan de basisverpleegkundige. We evolueren van een systeem waarin een verpleegkundige verantwoordelijk is voor de toegewezen patiënten naar een teamgerichte aanpak, waarin zorg gezamenlijk wordt verleend en taken worden gedelegeerd binnen een gestructureerd team. Dat vraagt om een nieuwe mindset”, vat Uschi samen.
Nood aan bewustwording en opleiding
Er is nog veel nood aan bewustwording, zoveel is duidelijk. Volgens Uschi moet je die voeden met heldere communicatie en de juiste educatie, te beginnen bij de zorgmedewerkers. “Zij moeten niet alleen grondig geïnformeerd worden, maar ook actieve begeleiding krijgen in deze gloednieuwe manier van werken. Alleen zo krijg je iedereen mee op de kar. Bovendien moeten de opleidingen mee evolueren. Bepaalde competenties zullen in de bacheloropleiding meer belicht moeten worden, zoals klinisch leiderschap, delegeren en werken in gestructureerde zorgteams.”
Maar niet alleen het zorgpersoneel heeft nood aan duiding, ook de patiënt moet begrijpen wat er gaande is. “Plots passeren nog meer verschillende gezichten aan het bed van de patiënt. Hoe krijg je dat uitgelegd? Ook de patiënt moet begrijpen waarom de aanpak is zoals ze is.
Concrete adviezen
Op basis van de eerste testresultaten formuleerden Uschi en haar projectteam een reeks praktijkgerichte adviezen voor de implementatie van de nieuwe wetgeving. Om die adviezen verder te verfijnen en verder vorm te geven aan de zorgorganisatie van de toekomst, richtte ZOL vier impactgroepen op waarvan één groep zich buigt over de rol van de VVAZ en de basisverpleegkundige. “We laten alle hoofdverpleegkundigen hun licht schijnen over de adviezen zodat we ze verder kunnen aanscherpen”, zegt Uschi. “De volgende stap? Maken dat de juiste mensen ermee aan de slag kunnen zodat ze ook in de praktijk belanden.”
“De puzzel wordt er niet eenvoudiger op, maar we moeten blijven investeren in samenwerking, vertrouwen en duidelijke richtlijnen”, besluit Uschi. “De komende maanden zijn cruciaal om de implementatie verder vorm te geven en de meest werkbare aanpak te vinden. Zeker als je weet dat de eerste basisverpleegkundigen binnenkort stage lopen en in 2026 het werkveld instromen.”
THINK³ Lab: de brug tussen onderzoek en praktijk
Het THINK³ Simulation & Innovation Lab is een initiatief van de Universiteit Hasselt en de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij Limburg (POM). Het is ontstaan als reactie op de snelle veranderingen in de gezondheidszorg. Nieuwe technologieën, wetenschappelijke inzichten en personeelsuitdagingen vragen om een doordachte en duurzame aanpak. THINK³ bouwt bruggen tussen universiteit en praktijk: het ondersteunt organisaties bij de ontwikkeling en implementatie van innovatieve oplossingen op basis van onderzoeken. Elk project wordt wetenschappelijk onderbouwd en afgestemd op de specifieke noden van de organisatie.
Driedaagse opleiding infectiepreventie gaat van start
Deze maand starten de eerste opleidingsdagen voor referenten infectiepreventie. Deze opleiding is het resultaat van de samenwerking tussen de Werkgroep Infectiebeheersing (WIN) van NETWERK VERPLEEGKUNDE en IPC professionals uit verschillende zorginstellingen, leden van het Hospital Outbreak Support Team (HOST) en medewerkers van het Departement Zorg.
In 2024 startte het BAPCOC Support Team (Belgische Commissie voor de Coördinatie van het Antibioticabeleid) een evaluatieproject, in het kader van het Nationaal Actieplan Antimicrobiële Resistentie (NAP AMR). Het doel van deze evaluatie is om onderbouwde aanbevelingen te formuleren voor de optimalisatie van het nationale Infection Prevention and Control (IPC)-programma. Om opportuniteiten te detecteren is een goed zicht op de huidige situatie essentieel. Om dit mogelijk te maken werd er als onderdeel van de evaluatie een uitgebreide enquête gebruikt. Deze enquête werd ontworpen in samenwerking met de drie beroepsassociaties: de Werkgroep Infectiebeheersing van NETWERK VERPLEEGKUNDE (WIN), de Association Belge des Infirmiers en Hygiène Hospitalière (ABIHH) en de Belgian Infection Control Society (BICS). Deze enquête was opgebouwd om de personeelsbezetting en de activiteiten van IPC-teams in de Belgische ziekenhuiscontexten in kaart te brengen, samen met bestaande noden en knelpunten.
Referenten infectiepreventie
De enquête behaalde een responsgraad van 87 procent (op een totaal van 104 ziekenhuizen). We zoomen hierbij graag in op het onderdeel rond de situatie van de referenten infectiepreventie. “De meerderheid van deze referenten had een verpleegkundige achtergrond. In zeven centra ging het om verpleegkundigen met een HBO5-opleiding. Een aantal zorginstellingen had dan weer referenten die uit andere disciplines komen, zoals de paramedische sector, logistiek, radiologie of de verloskunde”, schetst Camelia Bogaert, voorzitter van de WIN, de resultaten.
Naast de achtergrond van de referenten infectiepreventie werd er ook naar de huidige en wenselijke takenverdeling, en naar het opleidingstraject dat ze doorliepen gevraagd. Uit de resultaten bleek dat de opleidingstrajecten sterk verschillend zijn. Naast interne opleidingen, zoals e-learningmodules en workshops, volgden sommige referenten externe vormingen, zoals de opleiding voor ‘Referent in infectiepreventie’ aan de Erasmus Hogeschool. Opvallend genoeg stelden zeven respondenten dat er voor de referenten binnen hun instelling geen formele opleiding werd voorzien. De nood aan een uniform opleidingsbeleid was duidelijk, zowel inhoudelijk als wat het aantal voorziene opleidingsuren betreft.”
Naar een gefundeerde basisopleiding
De WIN organiseerde in het verleden al opleidingen voor referenten infectiepreventie, zowel centraal in Brussel als lokaal in ziekenhuizen en woonzorgcentra. Tijdens de covidpandemie kwam dit aanbod echter stil te liggen. De daaropvolgende jaren kwamen er vanuit verschillende hoeken herhaaldelijk vragen om de opleiding opnieuw op te starten.
Op basis van de recente bevraging nam de WIN het initiatief om een vernieuwde basisopleiding te ontwikkelen. In januari 2024 startte Camelia een overleg met infectiepreventie-experten uit diverse zorginstellingen en HOST-netwerken (Hospital Outbreak Support Team, nvdr.). In een latere fase zijn medewerkers van het Departement Zorg uitgenodigd om mee het concept vorm te geven. “Door al die experten samen te zetten en de nieuwe opleiding vanuit verschillende perspectieven te bekijken, zijn we erin geslaagd een breed gedragen programma op te stellen waarmee we hopen te voldoen aan de noden van de referenten infectiepreventie”, benadrukt Camelia.
Het opleidingsconcept werd grondig uitgewerkt. Naast regelmatige overlegmomenten boden zowel een vragenlijst – die organisatorische knelpunten in kaart bracht – als de feedback van deelnemers aan de studiedag voor referenten tijdens de Week van de Verpleegkunde waardevolle input voor het verder verfijnen van de nieuwe opleiding.
Drie opleidingsdagen, in een haalbaar tempo
Het resultaat van deze denkoefening is een driedaagse basisopleiding, verspreid over drie maanden. Door de opleidingsdagen te spreiden, komt de WIN tegemoet aan de bezorgdheid van zorginstellingen over de haalbaarheid van langere opleidingen, zeker in tijden van personeelstekorten. Een halve terugkomdag op ziekenhuisniveau is optioneel.
Naast referenten uit acute ziekenhuizen richt deze opleiding zich ook naar referenten uit woonzorgcentra. Rekening houdend met de verschillen tussen deze twee doelgroepen zullen bepaalde onderwerpen in parallelle sessies aangeboden worden om beter in te spelen op hun respectieve noden.
De opleiding wordt georganiseerd op provinciaal niveau, om de lokale expertise te benutten en de continuïteit te garanderen. Op deze manier is deze opleiding ook gemakkelijk bereikbaar voor de deelnemers. “Samenwerking is een kernwoord”, zegt Camelia. “Indien nodig kunnen lesgevers vanuit nabijgelegen provincies ondersteuning geven. Zo combineren we efficiëntie met duurzaamheid en versterken we tegelijk het IPC-netwerk in Vlaanderen. De samenwerking uit zich ook in een gedeelde digitale map, waarin alle opleidingsmaterialen zullen gebundeld worden. Met deze aanpak zetten we samen een belangrijke stap voor de gestandaardiseerde en kwalitatieve opleiding voor referenten infectiepreventie.”
Nieuwe wetgeving dringt functiedifferentiatie op
Hoe kunnen we de zorg beter organiseren en verpleegkundigen optimaal inzetten volgens hun competenties? Deze vragen bepaalden mee de contouren van de nieuwe visie op verpleegkunde, die oproept tot functiedifferentiatie. Wij spraken met Solange Indenkleef, directeur zorg van het Wit-Gele Kruis Limburg en provinciaal coördinator van het consortium Limburg, over de impact van de nieuwe wetgeving op de thuisverpleegkunde. Samen met het Wit-Gele Kruis Limburg zette ze een systeem met wijkteams op poten om in te spelen op het bewegende zorglandschap. “Er zijn al mooie stappen gezet, maar we zijn er nog niet.”
Het consortium Limburg ontstond tijdens de coronacrisis als een samenwerking tussen acht zorgorganisaties. Wat begon als een ad hoc-oplossing van de overheid om de zorg draaiende te houden, groeide uit tot een structureel model. “De crisis was slechts een katalysator. De onderliggende problematieken, zoals personeelstekorten en complexe regelgeving, bleven bestaan. Reden te meer om de krachten te blijven bundelen”, zegt Solange.
Een belangrijk speerpunt van het consortium is kennisoverdracht. Zo merkten ze dat nieuwe beleidsinformatie moeilijk doorstroomde naar de grote groep thuisverpleegkundigen. Via opleidingen en webinars bereikt die informatie de doelgroep nu wel. Bovendien kijkt het consortium niet alleen naar de uitdagingen van nu, maar ook naar die van de toekomst. “We voerden al hervormingen door op basis van de noden binnen het netwerk Limburg. Aan ons nu om de nieuwe regelgeving in dit nieuwe model in te passen.”
De functieladder: een nieuwe kijk op totaalzorg
“Al zolang ik me herinner staat de taakverdeling tussen HBO5- en bachelorverpleegkundigen ter discussie”, begint Solange. “In de praktijk voeren ze vaak dezelfde handelingen uit, ondanks hun verschillende statuut. De functieladder brengt daar nu verandering in. Voor het eerst is er een strikter onderscheid tussen de basisverpleegkundige en de verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ).” Daar waar de VVAZ autonoom mag handelen in complexe situaties, kan de basisverpleegkundige dat niet langer. Concreet betekent dit dat de basisverpleegkundige alle C-handelingen nu aan de VVAZ moet overlaten. Bovendien zijn bepaalde handelingen, zoals intermittent sonderen, voor een basisverpleegkundige een B2-handeling en voor een VVAZ een B1-handeling. “De rol van de basisverpleegkundige wordt ingeperkt, waardoor die altijd zal moeten samenwerken met een VVAZ of arts in complexe situaties.”
Tegelijkertijd opent de functieladder nieuwe deuren. Zorgkundigen kunnen thuisverpleegkundigen voortaan ondersteunen bij alledaagse taken zoals hygiënische zorgen, wat ademruimte biedt. “Toch zullen we als thuisverpleegkundigen moeten leren loslaten”, waarschuwt de coördinator. “We zijn het gewoon om alles voor de zorgvrager te doen en dat siert ons. Dit is dan ook geen pleidooi tegen totaalzorg. Alleen hoeven we niet alle zorgen zelf uit te voeren.” Daarnaast creëert de introductie van de verpleegkundig specialist (masterniveau) en de klinisch verpleegkundig onderzoeker (doctoraatsniveau) nieuwe carrièremogelijkheden binnen de verpleegkunde. Zo worden talenten en competenties optimaal ingezet. “Je kan de functieladder opklimmen. De juiste persoon op de juiste plaats.”
Hoewel de ladder tal van opportuniteiten brengt, vraagt die tegelijk om een doordachte organisatie en nauwe samenwerking. Door de nieuwe regelgeving dringt een herstructurering zich op. Het Wit-Gele Kruis Limburg gaf alvast het goede voorbeeld met de introductie van wijkteams, een eerste poging om tot een gedifferentieerde en nauwere samenwerking met alle zorgorganisaties te komen. Solange: “Eén wijkteam bestaat uit zeven à acht verpleegkundigen die verantwoordelijk zijn voor honderd patiënten. Elke cluster van drie wijkteams wordt aangestuurd door een VVAZ-verpleegkundige, in de rol van wijkteamcoach. Deze coach heeft zowel een coördinerende als een klinische functie: die evalueert complexe zorgsituaties, begeleidt het team in de zorgverlening en garandeert een vlotte communicatie. Na een succesvolle testfase is dit model inmiddels uitgerold in alle afdelingen van het Wit-Gele Kruis Limburg. De evaluaties zijn bijzonder hoopgevend.”
Een wettelijk kader voor ADL en bekwame helper
Naast de functieladder schept de WUG-wetgeving nu ook een wettelijk kader voor assistenten bij Activiteiten uit het Dagelijkse Leven (ADL). “Wat in de praktijk al gebeurde, wordt nu eindelijk bij wet vastgelegd”, stelt Solange. Ondersteuners zonder medische achtergrond mogen nu in niet-complexe situaties basiszorg verlenen. Dit omvat onder andere medicatietoediening, hygiënische zorg en metingen. “Met andere woorden: de buurvrouw mag nu wel medicatie geven aan mijn zieke moeder zonder tussenkomst van een thuisverpleegkundige.”
Vooral in woonzorgcentra, waar het personeelstekort nijpend is, brengt deze maatregel verlichting. Toch blijft kwaliteitsbewaking een belangrijk aandachtspunt. “Je kan wel iemand aanleren hoe die een patiënt hygiënisch verzorgt, maar als verpleegkundige grijp je zo’n momenten aan om de gezondheidstoestand van de patiënt te screenen. Die klinische blik ontbreekt vaak bij ADL-ondersteuners. De uitdaging ligt in het garanderen van de zorgkwaliteit zonder de autonomie van deze zorgondersteuners te ondermijnen.”
De bekwame helper wordt eveneens verankerd. Dit koninklijk besluit stelt niet-gezondheidszorgbeoefenaars in staat om één specifieke verpleegkundige taak uit te voeren bij één specifieke persoon in een vaste context. Denk aan een leerkracht die insuline toedient aan een leerling. “Zo hoeft een thuisverpleegkundige niet speciaal tijdens de schoolpauzes langs te komen”, verduidelijkt Solange. Dit vereist extra opleiding en ondersteuning. “De zorgkwaliteit moet altijd gewaarborgd blijven. De taken verschuiven, maar de verantwoordelijkheid niet”, drukt ze op het hart. Het consortium ziet dit als een kans om de druk op de zorg te verlichten en de competenties van verpleegkundigen optimaal in te zetten. Tegelijkertijd benadrukt het de noodzaak van een duidelijke afbakening van verantwoordelijkheden en opleidingstrajecten.
Iedereen mee op de kar krijgen
De grootste uitdaging? “De thuisverpleegkundigen meekrijgen in dit verhaal”, zegt Solange resoluut. “Waarom veranderen als het systeem prima werkt? Maar als de context verandert en je blijft vastklampen aan oude gewoontes, loopt het mis. Helaas moeten ze dat vaak eerst zelf ervaren vooraleer ze ervoor openstaan.” Het Wit-Gele Kruis Limburg is daar het beste bewijs van. Daar was de schaarste bij het zorgpersoneel zo groot dat de wijkteams met open armen ontvangen werden. De sleutel tot succes ligt volgens Solange in goede begeleiding en opleiding om de transitie te laten slagen. “Investeren is de boodschap, maar daar wringt in België nog te vaak het schoentje. We moeten deze uitdaging aangaan en durven springen. Hopelijk volgen de middelen ook.”
Verder blijft de definitie van complexe zorg een heikel punt. “Wat is complex en wat niet? Daar is nog veel onduidelijkheid over. En ik mis soms de onderbouwing waarom bepaalde handelingen onder B1 of B2 vallen. Sommige classificaties doen mijn wenkbrauwen fronsen”, zegt Solange. Tot slot is de samenwerking tussen het RIZIV en de overheid een voortdurende uitdaging. “Voor B2-handelingen is een voorschrift nodig, maar voor B1 niet. Zolang voorschriften nodig zijn voor terugbetalingen, moeten die twee instanties blijven overleggen.”
Voor Solange is het duidelijk: de drempels moeten overal omlaag. “Anders krijg je thuisverpleegkundigen onmogelijk mee op de kar. De nieuwigheden in de wetgeving zijn een grote stap vooruit, maar de echte uitdaging ligt in de implementatie ervan.”
De functieladder
- Niveau 4: zorgkundigen
- Niveau 5: basisverpleegkundigen
- Niveau 6: verpleegkundigen verantwoordelijk voor algemene zorg (VVAZ)
- Niveau 6: gespecialiseerde verpleegkundigen
- Niveau 7: verpleegkundig specialisten
- Niveau 8: klinisch verpleegkundig onderzoeker
Wat is het Consortium Thuisverpleging Limburg?
Tijdens de coronacrisis bundelden verschillende thuisorganisaties in Limburg hun krachten binnen het Consortium Thuisverpleging Limburg om cohortzorg te organiseren en triage- en vaccinatiecentra te ondersteunen.
Nu zetten ze deze samenwerking verder onder de vlag van het NPTV ( Nederlandstalig Platform voor Thuisverpleegkundigen). Het Consortium streeft naar een efficiënte informatiedoorstroming, maximale ondersteuning voor thuisverpleegkundigen en een signaalfunctie voor noden in de sector. Zo organiseerden ze een webinar over de nomenclatuur wondzorg, tweemaal een HomeCARE-event en opleidingen rond thuishospitalisatie.
Elke eerstelijnszone (ELZ) heeft een verantwoordelijke die in contact staat met de zorgraad, wat de samenwerking versterkt. Deelnemende partners zijn Altrio, Care-Support, CT-Paramedics & Zorgconnect, i-Mens, Mederi, OptiCare, VP Plus en Wit-Gele Kruis Limburg. Voor vragen kan je terecht bij provinciaal coördinator Solange Indenkleef via solange.indenkleef@limburg.wgk.be .
Hoe vertaalsoftware een doorbraak betekent voor anderstalige thuisverpleegkundigen
Kunnen vertaalsoftware en het snelle 5G-netwerk meer arbeidsmogelijkheden creëren voor anderstalige thuisverpleegkundigen? Dat onderzocht zorgorganisatie i-mens samen met Orange en imec-SMIT van de VUB. De eerste resultaten zijn alvast veelbelovend.
Communicatie binnen de zorg is cruciaal. Zeker bij thuisverpleegkundigen. Maar wat als de taalbarrière te groot is? Bij i-mens werken 10.000 mensen, waarvan 600 anderstaligen die geen gemeenschappelijke taal delen met hun leidinggevende of klanten. Net omdat i-mens inclusie en welbevinden hoog in het vaandel draagt, ging de zorgorganisatie op zoek naar een oplossing. Niet alleen voor de huidige anderstalige medewerkers, ook voor potentiële kandidaten. Want het aantal anderstaligen binnen de organisatie (4 procent) ligt nog altijd een stuk lager dan het Belgische gemiddelde (15 procent) bij de beroepsactieve bevolking. Werk aan de winkel, dus. Zeker met het oog op de krappe arbeidsmarkt.
Technologie met maatschappelijke impact
I-mens sloeg de handen in elkaar met Orange en met imec SMIT – VUB Brussel. Samen ontwikkelden ze vertaalsoftware die meer doet dan enkel simultaan vertalen. Wat deze tool anders maakt dan andere vertaalapps? Door de 5G-technologie kan er een onderscheid gemaakt worden tussen soorten internetverkeer en wordt er voorrang gegeven aan een prioriteitsoproep.
Evelyn De Kesel, expert innovatie bij i-mens, licht toe: “Onlangs had één van onze poetshulpen een auto-ongeluk op weg naar haar klant. Om de verzekeringspapieren en het aanrijdingsformulier in te vullen, kon ze vlot via videocall communiceren met haar leidinggevende en snel handelen.” Door de simultaanvertaling vormt taal geen barrière meer. Zo voelt de medewerker zich geconnecteerd met de leidinggevende en dat verhoogt het veiligheidsgevoel. Tegelijk kan de medewerker de live tool gebruiken in het contact met de klant. De eerste resultaten tonen vooruitgang op verschillende vlakken. “Door de app kan ik opnieuw zelfstandiger communiceren”, zegt ook Aleksandra, poetshulp bij i-mens.
Meer diversiteit op de werkvloer
De positieve impact van spraaktechnologie reikt verder dan enkel de werkvloer. De vertaalsoftware wordt nu ingezet bij sollicitatiegesprekken, waardoor het criterium om Nederlands te spreken voor bepaalde functies is weggevallen. Dit opent de deur voor een bredere instroom van anderstalige zorgverleners en draagt bij aan een meer inclusieve en diverse sector. “We hopen dat mensen die een andere taal spreken zich sneller welkom voelen en dat we elkaar, ondersteund door technologie, vlotter begrijpen”, zegt Evelyn De Kesel.
De toekomst van zorg en communicatie
Hoewel vertaaltechnologie geen wondermiddel is, bewijst dit project dat het een krachtig hulpmiddel kan zijn om communicatiebarrières in de zorgsector te doorbreken. De groeiende ervaring met obstakels en best practices helpt i-mens en andere zorgorganisaties om de inzet van vertaalsoftware verder te optimaliseren.
Hoe dan ook: voor de zorgsector betekent dit een wereld van verschil. Niet alleen kunnen anderstalige medewerkers efficiënter communiceren met patiënten en met collega’s, ze brengen ook diverse achtergronden mee in het team. De toekomst van de zorg is digitaler en inclusiever dan ooit.
Bijscholing voor toegankelijke thuiszorg, met financiële compensatie
In hun ‘Health Professionals Report: Capacity, Accessibility and Production’ brengt het RIZIV het landschap van de verpleegkundigen in België in kaart. Het rapport analyseert onder meer de geografische toegankelijkheid en betaalbaarheid van verpleegkundige zorg. Een van de heldere conclusies: door zich te blijven bijscholen dragen thuisverpleegkundigen bij aan toegankelijke en kwalitatieve zorg in de thuiscontext. Het RIZIV zet er meteen ook een jaarlijkse bijdrage van 175 euro tegenover.
Het rapport is gebaseerd op cijfers en statistieken uit de periode 2013 tot 2023. In die tijdsspanne van tien jaar tekenden zich enkele opvallende tendensen af. In 2023 telde ons land 21.850 verpleegkundige FTE’s. Met 86 procent vrouwen blijft het een hoofdzakelijk vrouwelijk beroep. De densiteit was in Brussel het laagst, met 6,56 verpleegkundigen per 10.000 inwoners. Koploper Limburg telde dan weer ruim 33 verpleegkundigen per 10.000 inwoners, vijf keer zoveel als in de hoofdstad. In alle gewesten is de densiteit over de onderzoeksperiode wel aanzienlijk toegenomen.
Indicatoren voor toegankelijke zorg
De geografische spreiding van verpleegkundigen over België is een belangrijke factor, in het bijzonder voor de thuisverpleegkunde. Een ongelijke verdeling kan de toegankelijkheid en kwaliteit van de thuiszorg in bepaalde regio’s onder druk zetten. Extra aandacht voor de toegankelijkheid in minder dense verpleegkundige gebieden – met Brussel als koploper, gevolgd door Waals-Brabant en Antwerpen – is dus wenselijk. Ook de analyse van demografische gegevens zoals de leeftijden en genderverdeling binnen het verpleegkundige beroep biedt relevante inzichten voor een goede, duurzame planning en organisatie van de thuisverpleegkunde.
Blijven leren en evolueren
Eeuwig leren zit verpleegkundigen in het bloed. Ook als thuisverpleegkundige school je je het best regelmatig bij. Zo waarborg je mee de zorgkwaliteit in de thuisomgeving van je patiënten en speel je in op hun evoluerende behoeftes. Het RIZIV erkent het belang van bijscholing en biedt daarom een financiële vergoeding voor verpleegkundigen die opleidingen volgen. Jaarlijks kan je daarom zo 175 euro van je leerbudget terugkrijgen. Om recht te hebben op deze vergoeding moet je aan enkele voorwaarden voldoen, onder meer het ontvangen van de telematicapremie en het volgen van minimaal vijf uur erkende bijscholing per jaar.
Individuele of groepsvergoeding
Je vraagt de financiële vergoeding voor bijscholing uiterlijk op 15 september aan voor opleidingen in het voorgaande jaar. Was je in dat jaar geen lid van een dienst voor thuisverpleegkunde en had je een uniek derdebetalersnummer? Dan kan je een individuele vergoeding aanvragen. Was je wel aangesloten bij een dienst? Dan vraagt de verantwoordelijke van de dienst een groepsvergoeding aan voor de leden. De aanvraagprocedure verloopt via de webtoepassing ‘PremieAanvragen’ op ProGezondheid.
Weten of jij recht hebt op de bijscholingspremie? Ontdek het hier.