Psychiatrische kwetsbaarheid bij bewoners in woonzorgcentra

Steeds meer mensen in woonzorgcentra kampen met psychische problemen. Wie tijdens zijn leven ooit een psychiatrische aandoening had, zoals een psychose of een ernstige depressie, heeft bovendien een grote kans op herval bij een verhuis naar een woonzorgcentrum. Het onderzoeksteam van project Odette ging daarom na hoeveel bewoners in woonzorgcentra een psychiatrische diagnose en bijgevolg een verhoogde kwetsbaarheid hebben, wat hun zorgnoden zijn en wat nodig is voor zorgverleners om op een zo goed en veilig mogelijke manier hierin te voorzien.

“Het aantal bewoners met een psychiatrische en/of neurocognitieve stoornis in woonzorgcentra neemt toe. Dat is deels te wijten aan de vergrijzing van de bevolking en deels aan de afbouw en heroriëntering van de bedden in de geestelijke gezondheidszorg. Dit brengt voor de zorgverleners heel wat uitdagingen met zich mee. Denk aan omgaan met agitatie, agressie of middelengebruik”, licht Katrin Gillis van Odisee Hogeschool toe. Als verpleegkundige is ze gespecialiseerd in neurologische zorg en als onderzoeker richt ze zich op de kwaliteit van leven van ouderen in residentiële omgevingen. Samen met Hilde Lahaye en Marianne De Witte begeleidt ze teams in woonzorgcentra en (psychiatrische) ziekenhuizen bij de implementatie van behoeftengebaseerde zorg bij ouderen. Daarnaast leggen ze zich toe op praktijkgericht onderzoek, brachten ze het profiel van bewoners in woonzorgcentra met een psychiatrische kwetsbaarheid en de impact ervan op hun zorgbehoeften in kaart en reiken ze mogelijkheden aan voor zorgverleners om met deze doelgroep om te gaan (zie kader).

Hoe groot is het probleem?

In een eerste fase voerde het projectteam een dataonderzoek uit tussen januari en september 2022 in 24 woonzorgcentra verspreid over Vlaanderen. De classificatie van psychiatrische en neurocognitieve stoornissen gebeurde op basis van de DSM-V. Bij de helft van alle bewoners stond minstens één psychiatrische of neurocognitieve diagnose in hun dossier beschreven. Van hen namen 1.155 personen deel aan het onderzoek. “Van alle bewoners met een psychiatrische stoornis is één op drie een man. De gemiddelde leeftijd van bewoners met een psychiatrische stoornis is lager dan die van bewoners met een neurocognitieve stoornis en ze verblijven gemiddeld ook langer in het woonzorgcentrum”, duidt Katrin. “Heel wat bewoners in woonzorgcentra kampen hierdoor met veranderend gedrag, met alcohol- en drugsmisbruik en/of hebben last van depressie, wanen, hallucinaties of angsten. De zorgzwaarte van deze bewoners valt niet te onderschatten. Dat is een bijzonder complexe zorgcontext voor de medewerkers.”

Verhuis is kantelpunt

De verhuis naar een woonzorgcentrum is voor mensen met een psychiatrische kwetsbaarheid vaak een kantelpunt, met een mogelijke terugval tot gevolg. De vraag rijst of deze personen wel thuishoren in een woonzorgcentrum, en indien wel, wat nodig is om in hun behoeften te voorzien. Katrin: “Voor ons is het antwoord hierop zeker ja. Al moeten we de veiligheid binnen de zorginstelling bewaren en de grenzen van zorgverleners en medebewoners bewaken. Het is niet haalbaar om elke zorgverlener in een woonzorgcentrum op te leiden in alle aspecten van de geestelijke gezondheidszorg. Daarom streven we er vanuit Odette naar om teams handige tools aan te reiken waardoor ze wel met dergelijke situaties kunnen omgaan.”

Expertise, verbinding en emotie

Een van de zaken die de onderzoekers vaststelden is dat het voor zorgverleners soms moeilijk is om de perceptie over een specifieke bewoner om te keren eens die bepaald gedrag vertoonde. “Het risico hierbij is dat iemand zo in isolement belandt. Tegelijk moet een afdelingsverantwoordelijke oog hebben voor de gevoeligheden binnen het team. Vanuit Odette werken we daarom op verschillende niveaus om de competentie bij zorgverleners en de draagkracht van een team te verhogen”, vult Katrin aan. Het eerste niveau is het aanbieden van opleiding, literatuur en inter- en supervisie door experten. “Op onze website zetten we een up-to-date kennisbank op, waar teamverantwoordelijken informatie vinden die past binnen hun eigen context. Dit vullen we aan met digitale tools, zoals podcasts, virtual reality en webinars. Zo is in Spotify een afspeellijst samengesteld met relevante podcasts over geestelijke gezondheid.”

Daarnaast zet Odette in op verbinding. Dat omvat deelname aan congressen, een dag meelopen in een bepaalde zorginstelling, ervaringsdeskundigen uitnodigen en de banden aanhalen met andere instellingen. Dat helpt om sterke regionale netwerken uit te bouwen tussen woonzorgcentra en psychiatrische instellingen en ziekenhuizen. “Tot slot willen we ruimte geven aan het emotionele aspect. Door kunst, theater en escaperooms in te zetten in teams, worden emoties bespreekbaar en wordt de groepsband sterker.”

Pilootproject 2024

Door een divers aanbod aan tools en opleidingen wil Odette de drempel verlagen voor verantwoordelijken binnen woonzorgcentra om er zelf mee aan de slag te gaan. Van oktober 2023 tot mei 2024 loopt een pilootproject hierrond in de regio’s Waasland en Kortrijk. De resultaten ervan worden midden volgend jaar verwacht. Katrin besluit: “Het gaat er ons om dat een zorgverlener door het gedrag van iemand durft te kijken en tracht te achterhalen wat de beweegredenen zijn. Zonder vooroordeel en vanuit de missie om een echte thuis te creëren voor elke bewoner.”

Het onderzoeksproject Odette wil een antwoord bieden op volgende vragen:

  1. Wat is de prevalentie van bewoners in woonzorgcentra met een diagnose van één of meerdere psychiatrische stoornissen en wat zijn hun behoeften?
  2. Hoe kunnen zorgverleners in woonzorgcentra zich professionaliseren en ondersteund worden in het omgaan met (toekomstige) bewoners met een psychiatrische kwetsbaarheid?
  3. Wat is het effect van een proof of concept waarbij zorgverleners opgeleid en ondersteund worden in het omgaan met bewoners met een psychiatrische kwetsbaarheid?

Voor meer info, mail naar info@projectodette.be of neem een kijkje op projectodette.be.


De rol van de hogescholen als partner in levenslang leren

Hogescholen bieden bacheloropleidingen aan en zijn zo verantwoordelijk voor de instroom van nieuwe verpleegkundigen in het werkveld. Toch heeft de hogeschool nog andere functies die decretaal bepaald zijn. De drie opdrachten van de hogescholen zijn onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Het is vanuit deze dienstverleningsopdracht dat hogescholen een partner kunnen zijn in het levenslang leren van verpleegkundigen. De Karel de Grote Hogeschool richtte in dat kader de KdG Academy op voor alle producten rond levenslang leren.

Het levenslang leren aanbod van hogescholen, postgraduaten, micro-credentials of navormingen richt zich voornamelijk op individuele cursisten. Zo kiest een verpleegkundige die zich verder wil bekwamen uit een ruim aanbod aan vervolgopleidingen, grote en kleine pakketten. “Vaak geven cursisten en organisaties aan dat de inhoud van deze pakketten niet aansluit bij hun effectieve leernoden en dat de prijs van deze vormingen aan de hoge kant is”, zegt business developer en klantrelatiebeheerder van de onderwijsgroep Welzijn en Gezondheidszorg Sven De Smet. “Sinds de invoering van de vierjarige bacheloropleiding is de prijs om verder te studeren en te specialiseren toegenomen in vergelijking met de vroegere bachelor-na-bacheloropleidingen. Wanneer je je als verpleegkundige wil specialiseren moet je zelf of je werkgever diep in de buidel tasten. De vraag stelt zich dan ook of dit model duurzaam is naar de toekomst toe.”

Expertise combineren

De Karel de Grote Hogeschool pakt daarom anders aan. “Als hogeschool beschikken we over een dubbele expertise die we willen inzetten voor de zorgorganisaties”, licht Sven toe. “Enerzijds zijn we inhoudelijk bekwaam om verpleegkundigen op te leiden en zetten we sterk in op het evidencebased werken in onze basisopleidingen. Die kennis uit onze bacheloropleiding kunnen we ook delen met het werkveld. Daar zit net onze meerwaarde. Als hogeschool beschikken we ook over een onderwijsexpertise. Door dit te combineren creëren we dus een toegevoegde waarde voor de instellingen.”

Concreet maakt de klantrelatiebeheerder samen met de organisatie de leernoden binnen de organisatie helder. Dat is vaak niet eenvoudig. Eens deze leernood bepaald is, wordt gekeken naar wat de hogeschool kan bieden als antwoord op deze leernood. Vaak groeit hier een echte samenwerking uit. Zowel de opleiding als de organisatie voorzien de nodige expertise. Dat komt samen in een zinvol en op maat uitgewerkt vormingspakket. Daarbij wordt rekening gehouden met de juiste lesmethodieken, werkvormen en met de borging van de opgedane kennis. “We weten dat de tijd dat alle vormingen moesten doorgaan op de hogeschool definitief tot het verleden behoort”, vult Sven aan. “Hoewel het voor sommige lessen net wel een meerwaarde kan zijn om naar een veilige leeromgeving zoals het skillslab te komen. Ook dit nemen we mee in ons plan van aanpak.”

Voor elk leerdomein

Sven werkt als klantrelatiebeheerder vanuit de onderwijsgroep Welzijn en Gezondheidszorg, maar staat in nauwe verbinding met de collega’s uit de andere onderwijsgroepen. “Zo proberen we echt de referentie voor levenslang leren te zijn voor onze partners”, zegt Sven nog. “Als een zorgorganisatie tijdens een verkennend gesprek aangeeft dat ze ook een vorming willen voor de logistieke medewerkers, kunnen we snel schakelen naar de expertise van de opleiding Logistiek Management. We zijn ervan overtuigd dat de krachten bundelen en echt samenwerken de juiste stappen zijn om levenslang leren binnen onze zorgberoepen waar te maken.”


Thuiszorgorganisaties leiden bekwame helpers op

De stijging van de zorgvraag en de schaarste aan medewerkers vragen om slimme investeringen in ons verpleegkundig- en zorgpersoneel. Dit geldt ook voor voorzieningen voor personen met een beperking.

In de voorzieningen voor personen met een beperking dragen thuisverpleegkundigen vaker bij in de totale zorg van de bewoners. Ook Altrio Thuisverpleging helpt mee in voorzieningen waar tekorten zijn, voornamelijk met zelfstandige verpleegkundigen en zorgkundigen.

De inzet van externe verpleegkundigen en zorgkundigen draagt bij tot een ondersteuning van het personeel binnen de zorginstelling. Zo kunnen verpleegkundigen, orthopedagogen en begeleiders zich focussen op hun kerntaken binnen het dagelijkse leven van de bewoners.

Oplossing voor gebrek aan medische diensten

In vele eerder kleine voorzieningen is geen medische dienst aanwezig. Het is moeilijk om een medische opvolging te organiseren, ook al zijn hiervoor richtlijnen opgesteld. Een wettelijk kader omtrent de taakdifferentiatie en -delegatie zal ertoe bijdragen dat de externe thuisverpleegkundige als coördinator van de zorg kan optreden. “Deze thuisverpleegkundigen zullen de connectie tussen de zorgvragers, de huisartsen en de specialisten bevorderen. Zo slagen externe diensten voor thuisverpleging                 er hier ook in een efficiënte en kwaliteitsvolle zorg aan alle zorgvragers te bieden”, benadrukt Birgit Van Wabeke, coördinator voorzieningenzorg bij Altrio Thuisverpleging.

Opleiding bekwame helper door thuisverpleegkundigen

Het wetsontwerp bekwame helper zal na publicatie een wettelijk kader bieden zodat de bekwame helper een aantal verpleegkundige handelingen mag uitvoeren, die aangeleerd en gecoördineerd worden door een verpleegkundige.

Diensten voor thuisverpleging kunnen de opleidingen in samenwerking met de voorzieningen en hogescholen inrichten. Het voordeel? De thuisverpleegkundige die dagelijks aanwezig is en al een vertrouwensband heeft met de zorgvrager, geeft dan zowel de zorgen als de opleiding. Dat is voor alle betrokkenen veel comfortabeler. De voorziening of overkoepelende organisatie kan het theoretische gedeelte opstellen. Deze opleiding wordt samengesteld op maat van de zorgvragers, medewerkers en hun werking. De thuisverpleegkundige kan dan het praktische gedeelte uitvoeren.

Praktijkvoorbeeld

In Vlaams-Brabant heeft zo tRede een opleidingsplan uitgewerkt voor al haar voorzieningen. Voor Huis In De Stad in Tienen werkt tRede hiervoor samen met Altrio Thuisverpleging om hun medewerkers op te leiden tot bekwame helpers. In een eerste fase werd een theoretisch pakket opgesteld door tRede en de verschillende voorzieningen. Het praktische gedeelte, namelijk de stage, werd steeds gegeven door de verpleegkundige die daar werkt. Dit gebeurde zowel tijdens de verzorgmomenten zelf als tijdens apart ingelaste momenten. Dat een vertrouwde persoon de lessen en stage op zich neemt, is een meerwaarde voor de voorzieningen en voor de zorgvrager.

Dit artikel kwam tot stand in samenwerking met Altrio Thuisverpleging.


Functieprofiel begeleidingsverpleegkundige

Sinds 2000 kan elk ziekenhuis een voltijdse begeleidingsverpleegkundige tewerkstellen. Deze vormt de brug tussen nieuwe medewerkers en de organisatie, tussen starter en team, tussen opleidingsinstelling en ziekenhuis. De werkgroep Begeleidingsverpleegkundigen van NETWERK VERPLEEGKUNDE actualiseerde het functieprofiel van deze rol. Een essentiële stap om de perceptie over verpleegkunde en de identiteit van verpleegkundigen te moderniseren en af te stemmen op de toekomst waarin kwaliteitsvolle, complexe zorg mogelijk wordt gemaakt.

Op 1 maart 2000 werd door ministers Frank Vandenbroucke en Magda Aelvoet de functie van begeleidingsverpleegkundige geïntroduceerd. Diverse redenen lagen aan de basis van deze beslissing: een te hoge werkdruk, onvoldoende tijd voor de begeleiding van nieuwkomers, te snel een hoog rendement en te grote verantwoordelijkheid moeten behalen, de complexiteit van het werkveld, grote personeelstekorten, … Al deze aspecten leidden toen tot een sterke uitstroom kort nadat verpleegkundigen in de sector aan de slag gingen. De begeleidingsverpleegkundige moest hierop een deel van de antwoorden bieden met een structurele, constructieve begeleiding en ondersteuning voor nieuwe medewerkers en studenten.

Zeven jaar na het invoeren van deze functie, stuurde de werkgroep Begeleidingsverpleegkundigen van NETWERK VERPLEEGKUNDE de omschrijving van het profiel een eerste keer bij. Het doel van deze functie werd toen als volgt omschreven: ‘Binnen de visie van het ziekenhuis en gekaderd binnen de regelgeving en normen van de wetgeving zorgen voor de introductie (onthaal en inscholing) van de nieuwe medewerker en de studenten zodat zij op een deskundige manier hun functie of stage kunnen invullen.’

De werkgroep Begeleidingsverpleegkundigen volgt sinds de invoering van dit profiel de wetgeving over de uitoefening van het verpleegkundig beroep op de voet en de bijhorende hervorming in de opleiding, in afstemming met de veranderende noden op de arbeidsmarkt. Vanuit dit perspectief wordt het functieprofiel van de begeleidingsverpleegkundige up-to-date gehouden. Dit resulteerde in de voorstelling van een nieuw functieprofiel dat voldoet aan de actuele situatie in het veld.

Kritische bedenkingen

Anno 2023 houden de schaarste op de arbeidsmarkt en een dalende trend in aantal studenten verpleegkunde aan. Net daarom is een vlotte introductie en retentie van verpleegkundigen na de opstart zo belangrijk voor de begeleidingsverpleegkundige. In de eerste plaats richten ze zich naar de verpleegkundige en vroedkundige bachelor in een ziekenhuiscontext. Toch wordt nauwkeurig gekeken naar de hervormingen in de opleidingen en naar de introductie van nieuwe profielen op de werkvloer om differentiatie en taakuitzuivering mogelijk te maken. Zo kan het profiel indien nodig meegroeien.

Het profiel evolueerde van een eerder operationele rol naar een staffunctie. In IFIC werd de functie 6073 ingeschaald op 14. Wanneer we naar de actuele jobinhoud kijken, hoort de begeleidingsverpleegkundige ingeschaald te zijn op 16. Daarnaast moeten ook vragen gesteld worden bij de termijn van het mandaat van de begeleidingsverpleegkundige. Om beleidsmatig grondig en vernieuwend te werken zijn enerzijds vaak langere termijnen nodig dan de nu voorziene vijf jaar. Toch moet in het belang van professionaliteit en persoonlijk welzijn dit mandaat regelmatig kritisch geëvalueerd worden. Zo blijven de medewerkers geëngageerd en alert in een veranderende ziekenhuiscontext.

Ten slotte wijst de werkgroep ook op dezelfde noden in de ouderen- en gehandicaptenzorg. Ook daar zou het kwaliteitsvol begeleiden van studenten en introduceren van nieuwe collega’s op een gestructureerde en goed ondersteunde manier de zorg een kwaliteitslabel kunnen bieden en de aantrekkelijkheid van werken met ouderen en gehandicapten verhogen.

Begeleidingsverpleegkundige 2023

Hieronder vind je een verkorte weergave van de actuele functiebeschrijving van de begeleidingsverpleegkundige. Ze is ontstaan vanuit de basis zoals opgesteld in 2000 en herschreven vanuit de talrijke gesprekken met begeleidingsverpleegkundigen in Vlaanderen. Het nieuwe document inventariseert de grote gemeenschappelijke noemer vanuit de functiebeschrijvingen in heel wat Vlaamse ziekenhuizen.

Resultaatsgebied 1: Begeleiding van de nieuwe verpleegkundige/vroedkundige: net afgestudeerd, herintreder of mutatie

  1. Introductie van de nieuwe medewerker:
    1. Onthaal
    2. Inscholing:
      1. organisatie, participatie en ondersteuning van de inscholing in het verpleegkundig departement, in samenwerking met dienst vorming/training/opleiding (VTO)
      2. evaluatie, optimalisatie en actualisatie van het inscholingsprogramma
    3. kwaliteitszorg van het introductiebeleid
  2. Begeleiding van de nieuwe medewerker in het verpleegkundig departement

Resultaatsgebied 2: Begeleiding van de studenten verpleegkunde en vroedkunde

  1. Ondersteuning van het stagebeleid ten aanzien van de onderwijsinstelling:
    1. Zet in op een transparante samenwerking tussen onderwijsinstelling en ziekenhuis m.b.t. de organisatie van de stage en de ondersteuning van de student tijdens de stage
    2. Volgt het stagebeleid op in samenspraak met de directie verpleegkunde, leidinggevenden en mentoren
  2. Ondersteuning van het stagebeleid ten aanzien van de student:
    1. Zet in op een vlotte integratie van de student tijdens de stage
    2. Bouwt een optimale mentorwerking uit
  3. Innovatie en promotie van het verpleegkundig beroep

Profiel en competenties

  • Opleidingsniveau: bachelor/master in de verpleegkunde
  • Budget: één voltijds equivalent per ziekenhuis (bij voorkeur te verdelen over 2 deeltijdse mandaten in functie van de continuïteit)
  • Competenties:
    • Kennis
    • Leidinggeven
    • Contact- en relatievaardig
    • Vaardig in coachen
    • Sterk in plannen en organiseren
    • Communiceren
    • Probleemoplossing


Inhouse opleiding tot hoofdverpleegkundige in de thuisverpleging

Wil je als hoofdverpleegkundige aan de slag bij het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen, dan doorloop je als deel van een talentpool een interne opleiding. Het doorgroeitraject bereidt verpleegkundigen voor op de verschillende petten die ze zullen opzetten en laat hen alvast proeven van de job. Hoofdverpleegkundigen Jeroen Dusoir en Lana Magerman slaagden met vlag en wimpel en praten ons bij over deze intense inhouse opleiding.

Jeroen: “Ik heb de opleiding afgerond in juli. Lana is intussen al anderhalf jaar aan het werk als hoofdverpleegkundige. Vandaag combineren we taken als leidinggevende en coach, doorverwijzer, docent en ambassadeur. We overzien de dienstlijsten van de verpleegkundigen en zorgkundigen op de baan. Wie rijdt waar? En is dat allemaal logisch? Zijn er problemen die we moeten aanpakken, zoals wegenwerken waardoor een dienstlijst aangepast moet worden?” Lana beaamt: “Als hoofdverpleegkundige zijn er veel overlegmomenten. We organiseren de maandelijkse patiëntenbesprekingen, zitten samen met andere hoofdverpleegkundigen en bekijken waar we elkaar kunnen helpen. Ook externe besprekingen horen erbij, met gezinshulp, artsen en de ziekenhuizen bijvoorbeeld.”

Intern doorgroeien

Iedere verpleegkundige binnen het Wit-Gele Kruis komt in aanmerking voor de opleiding. “Het Wit-Gele Kruis kijkt niet enkel naar je diploma, maar ook naar hoe je werkt”, zegt Lana. “Als ze zien dat je gemotiveerd bent om hoofdverpleegkundige te worden, doorloop je een assessment. Daarin behandel je een aantal casussen en beoordelen ze je competenties. Ben je klaar om aan de opleiding te beginnen? Of laten we je nog wat meer ervaring opdoen?” Solliciteer je extern als hoofdverpleegkundige, dan volg je een apart traject waarin je enkele maanden op de baan gaat om een duidelijk zicht te krijgen op wat thuisverpleging is en ook de computersystemen in de vingers krijgt.

Talentpool

De volledige opleiding gebeurt intern en duurt negen maanden. “Je bent deel van een kleine pool van een viertal verpleegkundigen”, legt Jeroen uit. “Er zijn fysieke opleidingsmomenten over specifieke thema’s. Naast de opleidingen zijn er ook individuele en groepscoachings. Die worden allemaal georganiseerd op een plek in de provincie die voor de studenten en lesgevers centraal is. De lesgevers zijn zelf hoofdverpleegkundigen of regiomanagers die expert zijn in hun vakgebied.”

Het traject start met theoretische lessen die in een tijdspanne van vier maanden live plaatsvinden. De onderwerpen gaan van het computersysteem tot het opvolgen van financiële indicatoren. Dat laatste leer je ook doen voor je eigen equipe. “Het is interessant om daar eens bij stil te staan en samen met je verpleegkundigen in die cijfers te duiken. Zo krijgen zij ook zicht op de analyse. Daarnaast leer je door de taken binnen dit traject zaken voordragen en voor groepen spreken. Je stimuleert ook de collega-hoofdverpleegkundigen om bij bepaalde zaken en indicatoren stil te staan”, aldus Lana.

Leren en ventileren

Voor Jeroen zat de meerwaarde van het traject dan weer in de groepscoachings. “Je zit samen met je collega’s uit de opleiding en kan in een veilige omgeving delen waar je mee zit. Het is een moment om zowel te ventileren als om oplossingen en tools te zoeken voor je specifieke situatie. Daarnaast zijn er ook individuele coachings en krijg je een meter of peter toegewezen uit een andere afdeling. Een ervaren hoofdverpleegkundige die je veel tips kan geven, om mee te nemen naar je eigen afdeling.”

Als je alle lessen, opdrachten en coachings doorlopen hebt, volgt nog een jurygesprek waarbij je een opdracht rond je equipe voorstelt. Daarna ben je klaar om als hoofdverpleegkundige aan het werk te gaan. Al heb je intussen heel wat praktijkervaring. “Tijdens het traject werden mijn organisatie-uren stelselmatig opgevoerd. Ik kreeg eerst acht uur per week voor het traject. Dat groeide tot twaalf, zestien en uiteindelijk twintig uur. Je bent deels op de baan en leert deels ook het systeem en de medewerkers al kennen”, vertelt Jeroen. Lana voegt toe: “Tijdens mijn opleiding werkte ik als verpleegkundige en liep ik ook al mee met de hoofdverpleegkundige. Je krijgt ruimte in je agenda om de zaken die je bijleert meteen toe te passen. Zo draag je tijdens het traject al bij in je afdeling.”


Intermittent fasting: de remedie voor diabetes type 2?

De laatste vijf jaar is intermittent fasting een begrip waar veel mensen over spreken. Een modeverschijnsel voor de ene, een levensstijl voor de andere. “Het voordeel van deze toegenomen aandacht is dat het onderzoek ook exponentieel stijgt”, zegt Servaas Bingé, sport- en lifestylearts en auteur van verschillende boeken over intermittent fasting. “We zien dan ook dat vasten positieve effecten heeft op de ontwikkeling van diabetes type 2.”

Voeding en je manier van leven spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van een levensstijlziekte als diabetes type 2. Intermittent fasting is een voedingspatroon waarbij je voor een bepaald aantal uur vast en enkel water drinkt en waarbij je een aantal uur mag eten. Hoe dat patroon eruitziet, is voor elke persoon verschillend. Je kan zestien uur vasten en dan tijdens een periode van acht uur eten (16:8), of die verhouding kan evengoed opgedeeld zijn in twee keer twaalf uur (12:12). “Intermittent fasting kende een belangrijke wetenschappelijke evolutie”, schets Servaas Bingé. “Tien jaar geleden moesten we ons baseren op de biochemie en op wat we wisten over suikerinname en suikerreserves uit studies met dieren. Vandaag kijken we naar mensen via lifestyle-onderzoeken. Dat vergt een andere aanpak. Je hebt geen groep A en groep B die je wel of niet een geneesmiddel toedient. Bij levensstijl gaat het om de effecten van stress, slaap, beweging, voeding, relaties, … op een individu. Die effecten zijn minder drastisch en de eindpunten zijn niet helemaal zichtbaar. Om tot statistisch correcte evidentie te komen heb je bovendien grote steekproeven nodig en die mensen vind je niet zomaar. Dat maakt dat we langetermijneffecten nog niet altijd kennen.”

Drie energiebronnen in ons lichaam

Wat wel duidelijk is, is dat je je metabolisme kan trainen om op een andere energiebron over te schakelen. Suiker is de primaire motor van ons lichaam. In tweede instantie is dat glycogeen, de suikerreserve in spieren en lever. Daar kan je twee tot drie dagen op overleden. De derde bron is vet. “Je metabole status is afhankelijk van je suikerniveau. Maar we eten altijd en dat veroorzaakt mee de stijgende cijfers voor diabetes en hart- en vaatziekten”, zegt Servaas. “Ik startte met intermittent fasting bij sporters, omdat zij snel van energiebron in hun lichaam moeten kunnen wisselen. Al gauw merkte ik dat dit ook voor bepaalde ziektes kan ingezet worden. Als lifestylearts ga ik altijd uit van preventie van ziekte. Breekt de ziekte toch uit, dan kijken we hoe we ze kunnen stoppen of omkeren. Zo had ik een patiënt met diabetes type 2 in de praktijk. Hij volgde intermittent fasting via een mild patroon van 16:8 gedurende enkele maanden. Zes maanden later hebben we de insulineresistentie kunnen omkeren en zagen we dat de waarde voor hemoglobine A1c gedaald was. Let op: dit lukt niet voor iedereen. Ik zal intermittent fasting bijvoorbeeld nooit aanraden voor zwangere vrouwen, voor mensen met een eetstoornis of voor wie recent de diagnose diabetes type 2 kreeg.”

Volgens Servaas is het bij voeding vooral zaak om te kijken wanneer je eet en wat je eet. “Wanneer je eet, controleer je met intermittent fasting. Een patroon van 16:8 kunnen we geleidelijk aan opbouwen via 12:12. Dan eet je tussen 8 en 20 uur. Wat je op die momenten eet is zeer belangrijk. Iemand met diabetes type 2 zal ik aanraden minder koolhydraten te consumeren om zijn insulinegevoeligheid te herstellen. Algemeen genomen doe je er na je periode van vasten, net als anders, goed aan om gezond te eten. Ik adviseer om zoveel mogelijk kleuren van de regenboog op je bord te leggen. Zo’n zeventig à tachtig procent daarvan is dan van plantaardige oorsprong. Al besef ik dat de verleiding overal om de hoek loert. En we snoepen allemaal wel eens graag. Vul je bord met drie vierde gezonde voeding en een derde plezier. Maar hou het vooral simpel.”

Combinatie van interventies en hulpverleners

Voeding is niet het enige aandachtspunt. Dit werkt samen met andere interventies zoals voldoende slapen en stressvermindering. Het cortisolhormoon dat in stresserende situaties vrijkomt, stimuleert namelijk de pancreas en de aanmaak van insuline. Servaas: “Kijk naar het totaalplaatje van elke individuele patiënt. Traditionele geneeskunde is reactief en focust op genezen. Met lifestyle geneeskunde gaan we voor de proactieve aanpak en preventie. Dat vraagt tijd en motivatie van de patiënt. Het is geen quick fix, maar wel de oudste vorm van geneeskunde. Al is er wat mij betreft geen onderscheid tussen beide. Met lifestyle geneeskunde wordt toegewerkt naar resultaten op lange termijn. Je pakt gewoontes aan en verandert het gedrag. Intermittent fasting is zo’n gewoonte, die je relatief eenvoudig in je leven kan inbouwen.”

Voor Servaas heeft de verpleegkundige als zorgverlener het beste zicht op de eetgewoontes van een patiënt en kan door hem/haar meegezocht worden naar de oorzaak van hoge glycemiewaarden. “Preventie en lifestyle zijn teamwork. Ook om mensen te motiveren zodat ze het volhouden. Samen vermijden we dat iemand een chronische patiënt wordt. De verpleegkundige is vaak het eerste, zorgzame aanspreekpunt. Hij of zij krijgt meestal ook andere “soft” info te horen, die nuttig kunnen zijn voor andere hulpverleners. Dat is een belangrijke signaalfunctie.”


Glycemieregulatie in de thuiszorg

Zonder een sensor of insulinepomp gebeurt glycemiemeeting vaak door een thuisverpleegkundige die één tot vier keer per dag langsgaat bij de persoon met diabetes. Het gaat dan vaak om senioren of mensen met een slecht zicht. Linda Van Himme is verpleegkundige en diabeteseducator bij het Wit-Gele Kruis Oost-Vlaanderen en volgt al veertig jaar lang personen met diabetes op. “Er zijn heel wat factoren die de waarden van hun bloedglucose beïnvloeden, wij helpen hen om dat stipt op te volgen.”

Glycemie meten gebeurt met een prikpen, strips en een glycemietoestel. Soms kunnen personen met diabetes dit niet zelf en dan komt een thuisverpleegkundige langs om samen met hen de glycemie te meten, te interpreteren en eventueel de insuline aan te passen vooraleer deze toe te dienen of in te spuiten. Bij meerdere keren toedienen van insuline per dag, is er altijd een aanpassing van het schema voorzien. De insuline wordt afgestemd naar gelang de glycemiewaarde. Voor sommige personen met diabetes is het niet zo gemakkelijk om de juiste aanpassingen zelf te doen. Dit kan tot vier keer per dag nodig zijn. “Vaak doen mensen die vier keer per dag insuline moeten spuiten dit zelf”, zegt Linda Van Himme, diabeteseducator bij het Wit-Gele Kruis Oost-Vlaanderen. “De personen met diabetes die meer dan drie keer per dag insuline spuiten, worden dan ook in de tweede lijn verder opgevolgd via de diabetesconventie, waar ze hun meetmateriaal ontvangen. Maar we komen natuurlijk ook bij personen met diabetes die enkel orale antidiabetische medicatie nemen, eenmaal per week insuline spuiten of eenmaal per week incretine toegediend krijgen.”

Deze vorm van thuiszorg maakt deel uit van het zorgtraject diabetes type 2: diabeteseducatie in de eerste lijn. Educatie is namelijk een belangrijk onderdeel van leven en omgaan met diabetes en dat is voor een stipte opvolging van de ziekte niet anders. “Metingen worden steeds comfortabeler en minder pijnlijk, met dank aan de technologie. Dat maakt dat een vingerprik een soort back-upmeting geworden is. Al is er vaak weinig aandacht voor de specifieke noden van patiënten die hun glycemie niet zelf kunnen opvolgen. Glycemiemeters of apps om de niveaus op te volgen zijn heel handig, maar die zijn bijvoorbeeld niet altijd aangepast voor slechtzienden, die het schermpje niet kunnen lezen of voor wie de kleuren niet duidelijk zijn. Al ben ik wel een grote voorstander van die apps. Ik heb er intussen een vijftal op mijn smartphone staan waarmee ik mijn patiënten goed opvolg. Ze geven in wat ze gegeten hebben en houden hun gewoontes bij. Het laat je toe soms makkelijker de oorzaak van een abnormale glycemiemeeting op te sporen. Daarom meten we vaak wanneer de persoon met diabetes nuchter is, voor de maaltijd omdat je dan de hoogste waarde kan opmeten. De lever stapelt die suikers namelijk op. We komen ’s avonds, voor het slapengaan, en de volgende ochtend ook nog eens langs. Het is meer dan enkel glycemie prikken, je moet de waarden ook goed interpreteren. Is het te hoog of net te laag, dan ga je samen met de zorgvrager op zoek naar een mogelijke oorzaak en communiceer je met de huisarts of endocrinoloog.”

Evoluties in het werkveld

De voorbije tien jaar merkte Linda heel wat veranderingen op. Onder meer voeding speelt een nog grotere rol in de glycemiewaarden. “We eten meer voorbereide maaltijden en bewerkt voedsel”, zegt ze. “Dat heeft onvermijdelijk een impact. Daarnaast zie ik ook dat de levensomstandigheden veranderen. Ik kom in veel jonge gezinnen met een drukke, uitdagende thuissituatie en dat brengt veel stress met zich mee. De discipline om je therapie goed op te volgen verdwijnt dan ook naar de achtergrond, of die discipline is bij sommige mensen slechts beperkt aanwezig. Dat heeft een invloed op je bloedsuikerspiegel.” Linda beseft hoe moeilijk haar patiënten het soms hebben. “Leven met diabetes is niet eenvoudig. Je kan het niet zomaar loslaten. Het is een rugzak die je altijd bij je hebt en die je levensstijl beïnvloedt. Ook dat veroorzaakt stress en je kan de motivatie wel eens verliezen.”

Vaak krijgt Linda te maken met een taalbarrière of met lager opgeleide mensen. Dan is het moeilijk om hen op te leiden, maar ook om de meting en de interpretatie van het resultaat goed uit te leggen. “We trekken ons uit de slag met tekeningen, lichaamstaal en vertaalapps. Bij andere culturen zien we dat we de familie meer moeten betrekken in het zorgproces. Opvolging is meer dan het resultaat uitleggen. Je moet dat met alle betrokken personen ter harte nemen en veel herhalen. Zo werken we samen met gezinszorg over welke maaltijden ze kunnen bereiden, wat ze moeten doen bij een hypo, … Die communicatie met alle partijen is vaak intens, maar is wel een positieve evolutie. Het is niet langer een arts die zegt hoe en wat. Je doet het samen, ook met de educatoren in het ziekenhuis. Daardoor moeten we ook steeds goed op de hoogte zijn van welke medicatie een patiënt krijgt. Dat kan namelijk veranderen na een opvolging in het ziekenhuis. Die infodoorstroming van de eventuele aanpassing van medicatie, van de tweede naar de eerste lijn en omgekeerd is cruciaal. Alsook de samenwerking met de huisarts, die voor ons een zeer belangrijke partner is. Durf contacten leggen om vertrouwensbanden te creëren.”

Beïnvloedende factoren

Door haar ervaring heeft Linda een goed zicht op welke factoren de bloedsuikerspiegel beïnvloeden. Zo is beweging belangrijk om je glycemiewaarden onder controle te houden. Ziekte speelt ook een rol. Iemand met diabetes zal hogere waarden vertonen wanneer hij of zij verkouden is of met een infectie kampt. “Hetzelfde verhaal zien we bij hormonale schommelingen bij adolescenten”, vertelt Linda. “Dan is er nog het hygiënische aspect. Hebben mensen iets suikerigs gegeten vlak voor de meting, dan kan het resultaat abnormaal hoog zijn omdat er nog wat suiker aan de handen is blijven kleven. Handhygiëne is te allen tijde zeer belangrijk.”

Linda besluit: “Als educator moet je je soms klein maken. Wanneer waarden afwijken, tast je de mogelijke criteria af en om te zien wat er aan de hand is. Je speelt vaak een klein beetje voor psycholoog, want af en toe komen er stress, problemen of werksituaties naar boven. Dan luister je en probeer je hun te leren om zichzelf graag te zien en om voor zichzelf te zorgen. Een educator ontwikkelt voeling met deze verschillende situaties en past zich aan.”


Nieuw geneesmiddel remt ontwikkeling diabetes type 1 af

Diabetes genezen, het is de droom en de missie van heel wat endocrinologen wereldwijd. Met het nieuwe geneesmiddel Teplizumab zijn ze misschien een stapje dichter geraakt. Of niet? Prof. Dr. endocrinoloog Chantal Mathieu (UZ Leuven) legt uit hoe dit geneesmiddel de evolutie van diabetes type 1 afremt.

Honderd jaar na de ontdekking van insuline is door de FDA in de Verenigde Staten een nieuw medicijn goedgekeurd dat de ontwikkeling van diabetes type 1 vertraagt. “Dit is een enorme stap vooruit”, zegt professor endocrinoloog Chantal Mathieu. “Diabetes type 1 wordt nu niet enkel onder controle gehouden, maar de symptomen kunnen met Teplizumab ook worden afgeremd. Het medicijn is momenteel enkel goedgekeurd voor patiënten die zich in fase 2 van diabetes type 1 bevinden, met andere woorden: een vastgestelde aanwezigheid van antistoffen tegen de bètacellen en glucosestoornissen. Dat betekent niet dat de patiënten zelf al zichtbare symptomen ervaren, want diabetes begint veel vroeger dan de klinische diagnose. Familiestudies en bloedonderzoeken tonen aan dat de dodelijke dans tussen het afweersysteem en de bètacellen al tot twintig jaar voor de diagnose start. Dit noemen we fase 1: de aanwezigheid van antistoffen. Daarnaast waren er ook studies met dit medicijn bij mensen die al verder in het ziekteverloop zitten en waarbij een nieuwe diagnose werd gesteld. Ook daar noteren we positieve resultaten.”

Deactiveren en stabiliseren

Diabetes type 1 vernietigt geleidelijk aan de functie van de bètacellen. Het nieuwe medicijn zet hierop de tegenaanval in. Teplizumab is een antistof tegen CD3 T-lymfocyten. Dit specifieke eiwit is een merker op zowel CD8 en CD4-cellen die allebei verantwoordelijk zijn voor het vernietigende effect op de insulineproducerende cellen. Door die specifieke T-lymfocyten te deactiveren, stabiliseert Teplizumab het aantal nog werkende bètacellen. Het medicijn wordt gedurende veertien dagen via een infuus toegediend. Na de behandeling worden de effecten van diabetes met minstens twee jaar uitgesteld.

De toekomst van diabetes

Zal Teplizumab ook bij ons verkrijgbaar zijn? “Dat zal niet zo heel lang meer duren, hoop ik. De aanvraag voor goedkeuring bij het Europees Geneesmiddelenagentschap (EMA) wordt eind 2023 ingediend. Dit nieuwe medicijn brengt de sector volop in beweging.” Teplizumab is het eerste medicijn dat de ziekte op zo’n ingrijpende manier beïnvloedt, maar zeker niet het laatste. In ons land alleen al lopen ondertussen vier studies naar meer mogelijkheden. Daarnaast is het nut van een vroegtijdige screening nogmaals bewezen. Ook dat is een belangrijk gevolg van deze doorbraak. Via INNODIA worden daarom nieuwe pilootprojecten opgezet om diabetes type 1 vroegtijdig op te sporen. Daarnaast worden de studies naar Teplizumab ook voor de andere fases van de ziekte verder uitgebreid. “Is diabetes nu genezen? Zeker niet, maar de goedkeuring van dit geneesmiddel opent enorm veel deuren. En die molen draait nu op volle toeren.”

Wat is INNODIA

INNODIA is een internationaal samenwerkingsverband tussen 31 academische instellingen, 6 industriële partners, een kleinschalige onderneming en 2 patiëntenorganisaties die hun kennis en ervaring samenbrengen met één gemeenschappelijk doel: diabetes type 1 bestrijden. Aan de hand van klinische studies wil INNODIA de verdere achteruitgang van de bètacelfunctionaliteit bij mensen bij wie recent diabetes type 1 is vastgesteld een halt toeroepen door op het immuunsysteem of de bètacellen in te werken met verschillende behandelingen. De farmaceutische bedrijven die deel uitmaken van INNODIA bundelen hun krachten om samen met vooraanstaande academische klinische onderzoekers de doeltreffendheid van potentiële nieuwe geneesmiddelen aan te tonen.

Meer info over INNODIA op https://www.innodia.eu/nl/.


Multidisciplinaire begeleiding van adolescenten met diabetes type 1

Wereldwijd lijden naar schatting 8,4 miljoen mensen aan diabetes type 1, waarvan 1,2 miljoen kinderen en adolescenten[1]. Volgens cijfers van het RIZIV gaat het in ons land om zo’n 3.634 kinderen en jongeren tussen 0 en 18 jaar. Daar komen jaarlijks ongeveer 450 nieuwe diagnoses bij. De laatste dertig jaar neemt dat cijfer toe en manifesteert de ziekte zich op jongere leeftijd. Intensieve aanpak door een multidisciplinaire team is echt noodzakelijk om het opgroeiende kind te behandelen en samen met zijn familie in dit leerproces te begeleiden. Kinderendocrinoloog prof. Dr. Kristina Casteels en psychologe Janne Houben, allebei verbonden aan het UZ Leuven, geven tekst en uitleg.

Diabetes type 1 is een auto-immuunziekte die zich bij kinderen ontwikkelt. Onder de 18 jaar gaat het bij diabetesdiagnoses in zo’n 89 procent van de gevallen om type 1. Bij type 1 diabetes, maakt het lichaam geen insuline meer aan en moet er levenslang insuline toegediend worden: dit kan gebeuren via een insulinepen of insulinepomp. Diabetes type 2 ontwikkelt zich meestal op latere leeftijd en hangt vaak samen met een minder goede levensstijl. “Bij deze ziekte is er geen gebrek aan insuline, maar werkt die insuline niet goed. Therapie bestaat meestal uit aanpassingen in de levensstijl en orale medicatie”, legt kinderendocrinologe Kristina Casteels uit. “Bij type 1 spelen zowel genetische als omgevingsfactoren een rol in het ontstaan ervan. Sinds enkele jaren bestaat de mogelijkheid om pasgeboren baby’s te screenen op een genetisch risico op type 1 diabetes.   Dit gebeurt via een vingerprik op het moment van de neonatale screening. Zo’n veertien ziekenhuizen in ons land nemen deel aan deze Freder1k-studie. Gezien 90 procent van de nieuw gediagnosticeerde kinderen geen eerstegraadsverwant heeft met type 1 diabetes, is het belangrijk deze screening aan de algemene populatie voor te stellen.  Als er een verhoogd risico wordt vastgesteld, kunnen deze kinderen deelnemen aan preventiestudies.”

De stadia van diabetes type 1

Diabetes type 1 verloopt in drie stadia[2]. In het eerste stadium zijn al meer dan twee antistoffen te vinden in de bloedwaarden, maar is de bloedsuikerspiegel nog in orde. Die verandert pas in het tweede stadium, wanneer de aanval verder gevorderd is. “De bloedsuikerspiegel is hier al verhoogd na het eten of drinken van suikerhoudende middelen”, zegt prof. Dr. Casteels. “In het derde stadium volgt de klinische diagnose en zien we symptomen zoals vermageren, veel plassen en drinken.” Hoe snel de ziekte verloopt van stadium 1 tot 3 is voor elke patiënt anders. “In sommige gevallen wordt diabetes type 1 pas heel laat herkend”, zegt psychologe Janne Houben. “Symptomen zoals veel drinken, weinig eten en veel plassen worden dan aan externe factoren zoals de groei of de warmte toegekend. We proberen daarom huisartsen en verpleegkundigen te sensibiliseren en merken dat dit zijn vruchten afwerpt.”

De eerste stappen

Voor zowel het kind als voor de ouders is de diagnose van diabetes type 1 ingrijpend. “Iedereen gaat er anders mee om”, licht Janne toe. “Sommigen hebben nog niet goed door wat het is. Ze worden ook meteen een à twee weken opgenomen in het ziekenhuis, waar ze overladen worden met uitleg. De ene vindt het moeilijk die informatie te verwerken, de andere heeft het lastig met de prikjes en ervaart veel verdriet of zorgen over de toekomst, nog iemand anders blijft er rustig onder. Het is een verwerkingsproces dat iedereen op zijn manier doorloopt.”

Tijdens de opname is er een multidisciplinaire aanpak met aandacht voor de levenskwaliteit van het kind en het gezin. Daarin wordt gekeken naar hoe het evenwicht bewaard kan worden tussen het verzorgen van de ziekte enerzijds en een normaal dagelijks leven anderzijds. “Tijdens de opname wordt uitleg gegeven over wat type 1 diabetes is en wat de nodige behandeling is, namelijk gezonde voeding/levensstijl, glucosemetingen, insuline toedienen, …”, vertelt Janne. “Het kind ziet samen met de ouders daarom 1 uur per dag een diabetesverpleegkundige, 1 uur een diëtist en op regelmatige basis een psycholoog. Het is een rollercoaster en een intens proces waarbij het belangrijk is dat ouders zeer nauw betrokken worden. De diagnose heeft dan ook een impact op het hele gezin. Samen gaan we met het gezin op zoek naar nieuwe gewoonten en een nieuwe structuur voor wanneer ze uit het ziekenhuis ontslagen worden. Dit kan ook een impact hebben op broers en zussen, waardoor zij op vraag ook bij dit proces betrokken kunnen worden.”

Diabetes en het puberbrein

Adolescenten denken op korte termijn. Ze leven vandaag en morgen. Hun brein is nog niet ver genoeg ontwikkeld om de langetermijneffecten van diabetes in te schatten. “Bij lagereschoolkinderen nemen ouders die zorg op zich. We zullen hier ook werken met een leuk boek en leggen de ziekte uit als een verhaal met huisjes en sleutels. Tijdens de behandeling leggen we hier meer de focus op hoe de ouders hun kinderen kunnen ondersteunen”, zegt Janne. “Bij adolescenten ligt het anders. We gaan rechtstreeks met hen aan de slag en rekenen op de betrokkenheid van de ouders. Het is belangrijk dat zij ook alle informatie meekrijgen, want je  mag van adolescenten niet verwachten dat ze dit alleen doen. Ook al willen ze vaak al zelfstandig zijn en ook al zoeken we samen naar manieren om deze zelfstandigheid te bereiken, is het belangrijk te beseffen dat de vaardigheden van adolescenten rond zelfcontrole, plannen en organiseren nog niet voldoende ontwikkeld”, zegt Janne. “Ik ben jong en ik wil wat, is niet toevallig de titel van onze lezing tijdens het Diabetessymposium.”

Kinderen met een chronische ziekte ondergaan dezelfde ontwikkelingsstadia als andere kinderen, maar ze krijgen met andere, extra uitdagingen te maken. Tieners beginnen door biologische en hormonale veranderingen te twijfelen aan alle kennis, vaardigheden en ervaringen die ze voorheen vertrouwden. “De puberteit is een periode van lichamelijke, maar ook van cognitieve en sociale ontwikkeling. Ze leren abstract, logisch en ruimtelijk denken en consequenties trekken. Ze ondervinden dat een idee, gedachte of gevoel het menselijke handelen kan beïnvloeden”, zegt Janne. “Psychosociaal ontwikkelen ze hun eigen identiteit. Iemand met type 1 diabetes heeft de uitdaging daar die chronische ziekte aan te rijmen en rekening te houden met aspecten als therapietrouw. Dat is allemaal niet vanzelfsprekend. Je helpt hen om die taken autonoom op zich te nemen naarmate ze ouder worden, maar dat gaat stapsgewijs en in overleg.”

Samen als diabetesteam

De psychologen van het multidisciplinair team is laagdrempelig aanwezig. Ze gaan rustig kennismaken na de diagnose, leren de gezinnen kennen en begeleiden bij het initiële verwerkingsproces. “We willen vooral aangeven dat het normaal en ok is hoe ze zich voelen door te luisteren. Zo weten adolescenten en ouders dat ze bij ons terechtkunnen indien ze met bepaalde uitdagingen te maken krijgen. Soms kan het de ouders even over het hoofd groeien of worstelen tieners met hoe ze hun therapie moeten uitvoeren in een sociale context. Janne licht hun functie verder toe: “Eenmaal per jaar hebben we een afspraak. Dat is de gelegenheid om polshoogte te nemen over hoe het gaat met de adolescent. We praten niet enkel over de ziekte, maar ook over school, hobby’s, de thuissituatie, … Kortom: over hun persoon in zijn geheel. Natuurlijk praten we ook over hun diabetes, hoe het loopt met het uitvoeren van hun therapie, over hun motivatie, hoe zij dit ervaren, eventuele uitdagingen, … Merken we bezorgdheden op, dan zijn we er om te ondersteunen. Kinderen en ouders vinden het meestal niet vreemd om door een psycholoog begeleid te worden. We maken deel uit van het diabetesteam. Geeft iemand aan dat ze het toch lastig vinden om met ons te praten, dan houden we het bij dat jaarlijkse opvolgingsgesprek.”

Prof. Dr. Casteels besluit: “Type 1 diabetes is een ziekte met een grote weerslag op het dagelijkse leven van heel de familie. Ouders zijn een belangrijke en onontbeerlijke steunpilaar voor hun kind. Bij jongere kinderen gaat het om begeleiding, bij adolescenten om samenwerking en betrokkenheid.”

 

Prof. Dr. Kristina Casteels en psychologe Janne Houben geven een lezing tijdens het Diabetessymposium in het ICC Gent op maandag 13 november 2023. Inschrijven kan via diabetessymposium.be.

[1] Casteels K, Vanhuyse V, Paulus J, Overbergh L, Van Ryckeghem L, Mathieu C. Screening, preventie en interventie: tijd om type 1-diabetes samen aan te pakken. Percentieel Vol 27, nr 6. 2022; 6-9.

[2] Besser REJ, Bell KJ, Couper JJ, et al. ISPAD clinical practice consensus guidelines 2022: Stages of type 1 diabetes in children and adolescents. PediatrDiabetes. 2022; 1‐13. doi:10.1111/pedi.13410

 


Comfort, zelfvertrouwen en nieuwe perspectieven door therapie met paarden

Hippotherapie is niet nieuw en wordt al langer toegepast bij mensen met een beperking, autisme of een chronische aandoening. Marlies Van Hecke gebruikt equicoaching bij mensen met diabetes. “Bij de paarden durven mensen hun grenzen stellen en leren ze voelen wat hun behoeften echt zijn.” Met behulp van de dieren begeleidt Marlies de deelnemers naar een beter zelfbewustzijn en een positief, realistisch toekomstbeeld.

Verpleegkundige en diabeteseducator Marlies Van Hecke is gepassioneerd door paarden. Ze geeft les aan de Arteveldehogeschool binnen zowel de opleiding Verpleegkunde als het postgraduaat Hippotherapie. Als erkend lid van Equine Assisted Coaching en intervisiebegeleider bij Centaur Federation heeft ze een jarenlange expertise in coachen en equicoaching. Dat garandeert de betrouwbaarheid en kwaliteit van haar trainingen.

Tijdens equicoaching met mensen met diabetes ligt de hoofdfocus op het psychosociale en emotionele aspect. “In elke levensfase ervaren zij heel wat hindernissen en drempels waardoor het leven met diabetes niet altijd even rooskleurig is”, vertelt Marlies. “Denk bijvoorbeeld aan studenten die een opleiding starten met wisselende uurroosters, diverse stageperiodes en variërende pauzes. Zij kunnen hun glycemieprikken moeilijk plannen, wat hun diabetes en hun algemeen welbevinden in de weg staat. Ze botsen op grenzen en twijfels die onbewust stress en frustratie veroorzaken. De paarden helpen dit in kaart te brengen.”

Authenticiteit van paardenkracht

Paarden zijn sociale kuddedieren. Ze reageren instinctief op lichaamstaal door dichterbij te komen of net afstand te nemen. Deze eerlijk feedback biedt inzicht in de onbewuste tegenstijdigheid van de deelnemer en biedt de coach toegang tot dieperliggende vraagstukken. Marlies: “Het coachen verloopt tussen de paarden. Als ik vraag hoe men zicht voelt, volgt soms het antwoord: ‘Het gaat goed’. Wanneer de paarden dan wegstappen of onrustig reageren, weet ik dat er toch meer aan de hand is en kan ik door de juiste vragen te stellen, beter ingaan op wat er echt speelt. De deelnemers hebben meestal snel door dat de paarden hun emoties doorgronden. Dit moedigt hen aan om dieper te graven en bewust te voelen welke onderliggende twijfels of angsten hun leven belemmeren. Hier werken we op verder.”

Doelgericht werken aan positief realistisch toekomstbeeld

Mensen kunnen leren van de oprechte manier waarop paarden in het leven staan “Net als paarden, leven mensen met diabetes in een constante staat van paraatheid. Zou ik dat wel eten? Ga ik genieten van dat feestje als ik niets mag eten of drinken? Heb ik mijn insuline bij? Hoe hoog of laag sta ik? Wat als ik mij plots niet goed voel? In die constante alertheid zit veel onrust”, legt Marlies uit. “Een patiënt kwam bij mij met ontzettend veel frustratie. Zijn omgeving verweet hem niet therapietrouw te zijn, hij vond hen onwetend. Toen hij zei dat hij gewoon wou genieten van het leven zonder steeds met zijn diabetes rekening te moeten houden en dan liever tien jaar minder leefde, kreeg ik inzicht in zijn echte behoeften: genieten, begrip, houvast. Door ademhalingsoefeningen met de paarden creëerden we rust en geraakte die persoon uit zijn emotionele tunnel. We leerden grenzen aangeven tegenover anderen met communicatiestrategieën en zochten naar alternatieven voor het genieten van bijvoorbeeld alcohol of voeding. Stap voor stap groeide zijn positieve toekomstperspectief en kreeg hij weer vat op zijn leven. Via versterkende tools mensen met diabetes zelfbewust en authentiek leren handelen: dat is de kracht van equicoaching.”