Mannen en verpleegkunde

In maart lanceerde Vrouw en Maatschappij een campagne om meer mannen naar de zorg te lokken. Zo willen ze de vele vacatures in de sector ingevuld krijgen. Het aandeel mannen die actief zijn in de verpleegkunde ligt historisch gezien dan ook aan de lage kant. Toch merkte de Planningscommissie op dat het aantal mannen die voor het beroep kiezen, gestegen is. Voor heel België gaat het zelfs om een stijging van 40 procent. Waarom kiezen mannen voor verpleegkunde? En wat vinden ze er zo tof aan? Dat laten we hen graag zelf vertellen.

Peter Pauwels (53) uit Laarne

Nachtverpleegkundige in het UZ Brussel

Hoelang ben je al verpleegkundige?

29 jaar

Waarom koos je voor verpleegkunde?

Ik zorg graag voor mensen. Hen beter zien worden of hun toestand zien stabiliseren geeft voldoening. Ook het sociale contact is een grote motivator.

Wat vind je zo leuk aan je job?

Er is veel afwisseling op de werkvloer. Geen enkele dag is hetzelfde. De dankbaarheid van patiënten en hun families geeft ook enorm veel voldoening.

Hoe ga je om met de vooroordelen dat verpleegkunde een vrouwelijk beroep is?

Dat is gewoon zo. Ik heb me daar bij neergelegd. Al merk ik wel dat de jongere generatie er niet om maalt dat er af en toe een man aan hun bed staat.

Wat kunnen je vrouwelijke collega’s van jou leren?

Minder roddelen (lacht). Maar ik denk ook praktischer werken en minder snel in paniek slaan bij extreme gebeurtenissen. Als man kunnen we het werk misschien ook wel sneller voor het gezin zetten en zo is het makkelijker om voltijds te werken.

Hoe zou je andere mannen overtuigen om voor verpleegkunde te kiezen?

Als je houdt van sociaal contact en van je flexibel op te stellen in je uurrooster, dan is verpleegkunde de uitgelezen kans. Je hebt een brede waaier aan keuzes: ziekenhuizen, woonzorgcentra, thuiszorg en allerlei andere zorgcentra. Zo vind je gegarandeerd een organisatie die volledig bij je interesses past. Je krijgt bijscholing, nieuwe uitdagingen en wordt ondersteund om verder te studeren. En je hebt veel vrouwelijke collega’s.

Dieter Van der Voorde (28) uit Leuven

Student verpleegkunde aan Odisee

Hoelang ben je al verpleegkundige?

In september startte ik met de vierjarige bacheloropleiding in Brussel.

Waarom koos je voor verpleegkunde?

Voor mij was verpleegkunde na het middelbaar niet mijn eerste keuze, maar ik ben toch blij dat ik er uiteindelijk wel beland ben. Het voelt goed om een vak te studeren waarin je acties echt het verschil kunnen maken. Bovendien kan ik er mijn interesse voor anatomie en biologie combineren met mijn praktische ingesteldheid. De werkzekerheid is ook mooi meegenomen.

Wat vind je zo leuk aan je job?

Ik vind het zalig hoeveel er komt bij kijken. Je hebt zowel kennis nodig van anatomie en chemie, als van de wetgeving en de wiskunde. Daarnaast zijn sociale vaardigheden en een vaste hand natuurlijk noodzakelijk. Het is die constante uitwisseling en, af en toe toch wel, uitdaging tussen die verschillende domeinen, tussen mijn hoofd en mijn hart die het voor mij zo boeiend en interessant maken.

Hoe ga je om met de vooroordelen dat verpleegkunde een vrouwelijk beroep is?

Tot nu toe heb ik nog maar weinig gemerkt van een mannelijk tekort. We zijn op school wel met meer meisjes, maar ik ben zeker niet de enige jongen. En er zijn evengoed mannelijke docenten. Ook op mijn eerste stageplek was er toch een redelijk aantal mannen. Ik denk dat corona voor veel mensen ook wel een eyeopener was, toen ze zagen dat verpleegkundigen wel degelijk meer doen dan mensen wassen en bedden verplaatsen.

Wat kunnen je vrouwelijke collega’s van jou leren?

Ik denk en hoop dat ik de komende jaren vooral nog heel veel van hen zal leren (lacht).

Hoe zou je andere mannen overtuigen om voor verpleegkunde te kiezen?

Als je denkt dat het iets voor jou is, gewoon doen. Met mijn school- en stage-ervaring kan ik nu al zeggen dat er letterlijk ontelbare mogelijkheden zijn als verpleegkundige. Laat je vooral niet afschrikken door de stereotypes en vooroordelen. Maar het allergrootste pluspunt: als je ooit nota’s uitwisselt met medestudenten zijn ze altijd duidelijk geschreven.

Sam Van Ryssel (30) uit Antwerpen

Thuisverpleegkundige

Hoelang ben je al verpleegkundige?

10 jaar

Waarom koos je voor verpleegkunde?

Ik wilde een job waarbij ik de handen uit de mouwen kon steken. In het secundair ben ik afgestudeerd met een A2 Elektromechanica, maar daarin miste ik het sociaal contact. Toen kwam ik uit bij verpleegkunde en dit heb ik me nog geen dag beklaagd.

Wat vind je zo leuk aan je job?

Het sociale aspect spreekt me enerzijds enorm aan. Je komt overal bij de mensen thuis in hun persoonlijke levenssfeer. Het respect en waardering dat ik van de patiënten ontvang is een van mijn grootste drijfveer. Daarnaast vind ik het leuk om constant onderweg te zijn. Zo kom je ook wel eens overal terecht en leer je jouw buurt zeer goed kennen. Tot slot spreekt het zelfstandig statuut van de job mij enorm aan.

Hoe ga je om met de vooroordelen dat verpleegkunde een vrouwelijk beroep is?

Ik voel het vooroordeel eerder aan als een voorrecht. In een diverse samenleving in Antwerpen valt dat vooroordeel ook te verwaarlozen omdat in andere culturen dat net een mannenjob is. Ik kan perfect mezelf zijn in deze job en heb mijn geslacht nooit een belemmering ervaren.

Wat kunnen je vrouwelijke collega’s van jou leren?

Evenveel als mijn mannelijke. Ervaring kan je steeds doorgeven. Los van geslacht, geaardheid of religie.

Hoe zou je andere mannen overtuigen om voor verpleegkunde te kiezen?

Het is een job waarbij er elke dag een is vol nieuwe uitdagingen. Geen enkele dag is dezelfde. Voor een sociaal diertje dat graag zorgt voor anderen is dit de ideale job.

Dries Van Eyck (30) uit Bree

Verpleegkundige in WZC De Gerkenberg

Hoelang ben je al verpleegkundige?

Ik studeerde af in 2013 en ging aan de slag in het ZOL in Genk. Na enkele jaren ervaring maakte ik de switch naar ouderenzorg.

Waarom koos je voor verpleegkunde?

Ik koos voor verpleegkundige omdat ik al van jongs af aan mensen graag help door kleine dingen te doen. Het zorgzame zit in mijn DNA, zoals ze dat zeggen.

Wat vind je zo leuk aan je job?

Voor mij is het leukste aan de job mensen helpen die het moeilijk hebben door kleine, subtiele dingen te doen zoals het insmeren van de benen of rug met lotion of door tijd te nemen om te luisteren. Als ik vertrek, vind ik het fijn om weten dat die persoon er iets aan gehad heeft. En het is al helemaal geweldig wanneer die persoon je ook bedankt voor de zorgen, terwijl je als verpleegkundige vaak niet eens doorhebt wat voor impact je op dat moment hebt. Het zijn de kleine dingen, de dankbaarheid en waardering die de job maken zo schoon maken.

Hoe ga je om met de vooroordelen dat verpleegkunde een vrouwelijk beroep is?

Ik heb nog nooit last gehad van de vooroordelen. Soms komt het eens voor dat een persoon liever niet geholpen wil worden door een man, maar dan gaan we hier met het nodige respect mee om. Vaak volstaat het om even te polsen waarom dat zo is. Een kleine stap die heel wat angst kan wegnemen.

Wat kunnen je vrouwelijke collega’s van jou leren?

Ik probeer altijd het positieve te zien, in alle situaties. Dit gaat natuurlijk niet altijd even gemakkelijk, maar het helpt vaak om dingen te relativeren. In mijn ervaring trekken vrouwen, maar ook sommige mannen, zich meer dingen aan. Probeer het los te laten en alleen vat te krijgen op de dingen die voor jou belangrijk zijn. Hierdoor krijg je meer tijd om dingen te doen die echt een verschil maken. Voor jou en voor je medemens.

Hoe zou je andere mannen overtuigen om voor verpleegkunde te kiezen?

Verpleegkunde is niet alledaags, zeer gevarieerd en leerrijk. Wil je thuis komen en voelen en vertellen dat je een verschil hebt kunnen maken voor iemand, hoe klein ook, dan is verpleegkunde iets voor jou.


Verpleegkundigen en de arbeidsmarkt: cijfers en uitleg

De Cel Planning van het Aanbod van de Gezondheidszorgberoepen, de Dienst Gezondheidszorgberoepen en Beroepsuitoefening, de DG Gezondheidszorg en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu publiceren samen een gedetailleerd rapport over de evolutie van het beroep als verpleegkundige en zorgkundige gedurende vijftien opeenvolgende jaren. Afgevaardigden uit beroepsorganisaties, waaronder ook het NVKVV, valideerden het rapport. Dat onderzoek brengt goed nieuws want er is een toename van het aantal verpleegkundigen.

De studie werd gepubliceerd in februari 2021 en heeft een basis van straf cijfermateriaal afkomstig uit verschillende overheidsinstellingen[1]. De cijfers gaan over een periode van 2004 tot 2018 en bestuderen hoeveel en in welke sectoren verpleegkundigen actief zijn. Een lijvig document dus waarin gedetailleerd alle verpleegkundigen op de arbeidsmarkt in beeld worden gebracht volgens leeftijd, geslacht, gewest, gemeenschap, diploma, activiteit, beroepsstatuut, enzovoort. Wat blijkt? Het aantal verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg in België steeg tussen 2004 en 2018 met 32 procent: van 95.718 naar 126.496. De gemiddelde verpleegkundige is anno 2018 niet veranderd. “Uit analyse van de cijfers blijkt dat de gemiddelde verpleegkundige nog steeds een Belgische vrouw is tussen de 35 en 50 jaar, actief in een ziekenhuis en in het bezit van een Belgisch bachelorsdiploma”, zegt onderzoekster en statisticus Veerle Vivet. “Toch moeten we dit nuanceren. Wanneer we spreken over ‘de gemiddelde verpleegkundige’ gaan we onvermijdelijk voorbij aan de tendensen die zich de afgelopen jaren hebben ingezet. Zo merkten we op dat het aantal 55-plussers verdubbeld is en dat hun aandeel in de actieve beroepsbevolking is toegenomen van 5 procent in 2004 naar bijna 20 procent in 2018. De leeftijdscategorie 50-54 toont een verdubbeling over de beschouwde periode. Voor de leeftijdscategorie 55-59 jaar is dit zelfs een verviervoudiging.”

De onderzoekers merkten ook een stijging op met het aantal verpleegkundigen met een niet-Belgische nationaliteit. Hoewel in de Vlaamse gemeenschap de toename van niet-Belgische verpleegkundigen groter is dan in de Franse gemeenschap, blijft het een zeer kleine groep (2 procent in 2018). In de Franse Gemeenschap zien we dat één op acht verpleegkundigen een buitenlandse nationaliteit heeft. “Zij maken geen deel uit van de gemiddelde verpleegkundigen, maar de verschillende evoluties in beide landsdelen zijn op zijn minst even boeiend”, zegt Veerle nog.

Drie grote groepen

De geanalyseerde data werd onderverdeeld in drie analysegroepen: Licensed To Practice (LTP), Professionally Active (PA) en Practising (PR). De LTP-groep zijn de beroepsbeoefenaars die gemachtigd zijn om het beroep van verpleegkundige uit te oefenen. Dit zijn alle personen in het bezit van een diploma verpleegkunde en met de Belgische nationaliteit of een visum, gemachtigd om het beroep uit te oefenen. Personen die nog een masterdiploma arts, tandarts of apotheker hebben, worden hier niet opgenomen omdat de onderzoekers er van uitgaan dat deze mensen het beroep van hun masterdiploma uitoefenen.

Wat is de Planningscommissie?

De Planningscommissie onderzoekt de behoeften op het vlak van medisch aanbod voor een aantal zorgberoepen, waaronder verpleegkundigen. Voor ieder zorgberoep zijn er werkgroepen opgericht. De Planningscommissie werd opgericht in 1996 en kijkt naar de evoluties in de medische zorg, de kwaliteit van de zorgverstrekking en de demografische en sociologische evoluties van zorgberoepen.

Acht op tien zelfstandigen kampt met stress en vermoeidheid

Na een heleboel noodkreten besloot zelfstandigenorganisatie Unizo een online enquête op te stellen. Zo wilden ze peilen naar het welzijn van zelfstandigen tijdens de coronacrisis. Wat blijkt: 84 procent heeft sinds de coronacrisis meer last van stress en vermoeidheid. Zo’n 44 procent heeft het gevoel dat het hen allemaal te veel wordt. Enerzijds liggen de strenge maatregelen aan de basis, anderzijds spelen ook financiële zorgen en het gebrek aan vooruitzicht mee. Veel zelfstandigen zouden gebaat zijn met psychologische hulp. Om deze zorg toegankelijker te maken gaat Unizo de samenwerking aan het met VVKP, de beroepsvereniging van klinisch psychologen.

Meer starters in zorgberoepen in Brussel

België telde in 2020 zo’n 106.788 nieuwe eenmanszaken en vennootschappen. Starters dus, die voor een zelfstandige activiteit kozen. In Brussel zaten daar enkele opvallende positieve cijfers bij. Zo merkten Unizo en de Federatie Vrij Beroepen (FVB) een sterke stijging op van de vrije beroepen in de zorgsector. Het aantal zelfstandige verpleegkundigen groeide tot 723, een stijging van 131 verpleegkundigen of 18,1 procent. Unizo en de FVB stelden een advies op met aandachtspunten voor de ondersteuning van zelfstandige zorgverleners. Ze pleiten voor meer aandacht aan aspecten van bedrijfseconomie in de opleiding. Ook het parkeer- en mobiliteitsbeleid moet in de hoofdstad verbeterd worden om aan deze beroepsgroep tegemoet te komen. Daarnaast moet er ook een ondersteuning komen van multidisciplinaire samenwerking, al dan niet op een digitale manier en in functie van zorgverlener en zorgvrager.

Binnen de populatie wordt ook een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de beroepsactieve verpleegkundigen in loondienst of als zelfstandige en anderzijds de beroepsbeoefenaars actief in de gezondheidszorg als verpleegkundige. Deze laatste groep bevat elke loontrekkende, actieve verpleegkundige met minstens één werkgever in de gezondheidszorgsector en elke zelfstandige, actieve verpleegkundige met een minimumaantal geboekte RIZIV-prestaties (817 in 2018) in de nomenclatuur verpleegkunde per jaar. In de drie analysegroepen werd ook gekeken naar het aantal verpleegkundigen dat voltijds in dienst is en naar de geboekte prestaties van zelfstandige verpleegkundigen. Dat werd voor een voltijds equivalent gelijkgesteld met 8.170 prestaties en een terugbetaald bedrag van 75.781 euro.

Deze onderverdeling leidde tot volgende resultaten. Voor de groep “licensed to practice” lag in 2018 het aantal op 214.325 personen, waarvan 126.916 in Vlaanderen. Hiervan heeft 3 procent niet de Belgische nationaliteit. Het aantal vrouwen ligt op 86 procent. Wat “professionally active” betreft, telt de Belgische arbeidsmarkt in 2018 zo’n 148.782 verpleegkundigen die beroepsactief zijn. Daarvan maken 91.431 verpleegkundigen deel uit van de Vlaamse Gemeenschap. Zo’n 81 procent van de actieve verpleegkundigen werkte als loontrekkende, 11 procent als zelfstandige en 8 procent combineerde een activiteit als loontrekkende met een activiteit als zelfstandige. Het aantal verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg (“practising”), tot slot, bedraagt 126.496, waarvan 76.727 in de Vlaamse Gemeenschap. Het aantal verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg is gelijk verdeeld per leeftijdscategorie. Verpleegkundigen die uitsluitend een activiteit als werknemer uitoefenen, vertegenwoordigen 81 procent. Verpleegkundigen die een zelfstandige activiteit uitoefenen 10 procent en verpleegkundigen met een gemengd statuut 9 procent.

Belangrijke lessen

Al bij al lijkt het dat de verpleegkunde er niet zo slecht voor staat. Waarom merken we binnen de eerste vijf jaar van een loopbaan dan toch zo’n grote uitstroom op in de zorg? Veerle Vivet: “Die uitstroom is het gevolg van de veroudering van de arbeidsbevolking geboren tussen 1945 en 1960, de zogenaamde babyboom. Dit zullen we ook in andere sectoren op de arbeidsmarkt beginnen opmerken, niet enkel in de gezondheidszorg en niet enkel voor verpleegkundigen. We moeten ook aandacht hebben voor de instroom. We zien in de tabellen en grafieken van het rapport dat het beroep er in geslaagd is om enerzijds voldoende instroom te voorzien en anderzijds de actieve beroepsbevolking van 50-plussers in het beroep te houden. In de Franse Gemeenschap is deze tendens iets groter dan in de Vlaamse Gemeenschap. De redenen waarom dit zo is, worden nog besproken in de betrokken werkgroepen van de Planningscommissie.”

Uit de cijfers kunnen tot slot ook belangrijke lessen getrokken worden, zoals het efficiënter inzetten van verpleegkundigen. Zo valt af te leiden in welke arrondissementen en provincies er een hoge of lage dichtheid van verpleegkundigen is. “Dit rapport is zeker geen eindpunt”, zegt Veerle Vivet nog. “Integendeel, het is de start van een diepgaande analyse. Het biedt een overzicht van het aanbod aan verpleegkundigen en hun activiteiten in België over een periode van veertien jaar. Een tweede stap die we met de werkgroep verpleegkunde en de Planningscommissie zullen ondernemen, is de ontwikkeling van toekomstscenario’s, die meer inzicht zullen geven in de vraag naar verpleegkunde.”

Het huidige rapport focust voornamelijk op het aanbod aan verpleegkundigen, maar er wordt op dit moment al werk gemaakt van een tweede stap: een scenario dat de dimensie van de vraag naar verpleegkundigen toevoegt. “Daarin laten we beleid zoveel mogelijk buiten beschouwing. De projecties zijn vooral een verderzetting van de historische tendensen, bedoeld om knelpunten zichtbaar te maken. Een derde stap is het ontwikkelen van alternatieve scenario’s die een visie op het beleid, de zorgvraag en het zorgaanbod omvatten. Het eindresultaat van deze verschillende stappen zal in eind 2021, begin 2022 beschikbaar zijn voor het grote publiek. Maar voor nu kunnen we concluderen dat de toename van het aantal verpleegkundigen vooral te wijten is aan het langer actief blijven op de arbeidsmarkt.”

 

[1] De cijfers komen uit de Federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen (Kadaster). Deze werden gekoppeld met gegevens uit het Datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale bescherming en het RIZIV.


Laat somatische en psychiatrische zorg hand in hand gaan

Mensen met een ernstige psychiatrische aandoening hebben een lagere levensverwachting dan de algemene bevolking. Zo’n zestig procent van de overlijdens in deze patiëntenpopulatie is te wijten aan somatische aandoeningen. Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (FCE) publiceert een studie over somatische zorg in een psychiatrische setting[1]. “Dat onderzoek vertrekt vanuit een zeer terechte tekortkoming in de huidige GGZ”, zegt Simon Malfait, verpleegkundige en onderzoeker in het UZ Gent.

Wie lijdt aan schizofrenie, psychotische aandoeningen, bipolaire stoornissen of chronische depressies overlijdt statistisch gezien vroeger dan de algemene bevolking. Ook in Westerse landen ligt de levensverwachting 13 tot 30 jaar lager. Zo’n zestig procent van deze vroegtijdige overlijdens is te wijten aan somatische aandoeningen. Enerzijds veroorzaakt door de levensstijl van de patiënt, anderzijds door de neveneffecten van psychiatrische medicatie. Toch knelt het schoentje ook elders. “Mensen met een psychiatrische aandoening krijgen vaak – onbewust – nog steeds een stempel opgedrukt in de reguliere, somatische zorg en ervaren een gebrek aan steun in die setting waardoor hun klachten niet serieus genomen worden. Het is echter ook een realiteit dat er binnen de psychiatrische zorgsetting ook nog te weinig aandacht is voor somatische klachten, deels te verklaren door een gebrek aan tijd en kennis”, zegt Maarten Desimpel, die meewerkte aan het rapport. “Deze KCE-studie is daarom belangrijk. In de studie wil men te weten komen hoe zo’n belangrijke gezondheidskloof in ons land kan bestaan. Internationaal zijn er heel wat richtlijnen op gesteld, maar in België niet of alvast te beperkt. Er worden  enkele concrete aanbevelingen geformuleerd met als doel een geïntegreerde, holistische en respectvolle benadering van de psychiatrische patiënt. Deze benadering moet het huidige schisma tussen lichaam en geest, die nog steeds aanwezig is in onze gezondheidszorg systeem overbruggen.”

Zo’n vijftig procent van de oversterfte is te wijten aan metabole of cardiovasculaire complicaties, veroorzaakt door de psychiatrische medicatie. Maar ook somatische aandoeningen zoals epilepsie, leveraandoeningen, chronische bronchitis en astma komen voor. En gemiddeld één psychiatrische patiënt op tien ontwikkelt diabetes. Bijkomende risicofactoren zijn roken, weinig bewegen, een onevenwichtig voedingspatroon, alcoholgebruik, slaapgebrek, enzovoort. “Onder somatische zorg vallen volgens de studie de kerntaken van preventie, screening, behandeling en gezondheidspromotie van bovengenoemde problemen”, zegt Simon Malfait. “Somatische zorg aan personen met een psychiatrische aandoening valt in België onder de algemene organisatie van de geestelijke gezondheidszorg, maar verdient nog meer aandacht. Verpleegkundigen kunnen en moeten hier een centrale rol in spelen. Het rapport doet enkele nobele voorstellen, met implicaties voor de verpleegkundige praktijk in de GGZ, die aangemoedigd kunnen worden maar waarbij ook enkele vraagtekens moeten geplaatst worden.”

Van vele disciplines thuis

Verschillende studies tonen aan dat psychiatrische zorg een van de meest complexe verpleegkundige specialisaties is door de combinatie van verschillende gezondheidsproblemen: fysiek, sociaal en psychisch. “In het onderzoek van het KCE wordt dan ook terecht voorgesteld een gespecialiseerde opleiding in te richten voor verpleegkundigen werkzaam in de GGZ”, zegt Simon Malfait, die voor het NVKVV het rapport vroegtijdig kon inkijken. “De vraag is dan wel: wie van de verpleegkundigen zal deze opleiding volgen aangezien er nu al een tekort is en er geen minimumnormen bestaan voor de erkenning van psychiatrische dienst, zoals bij een spoeddienst of een afdeling voor intensieve zorgen. Ook wordt de rol van een verpleegkundige in een multidisciplinair psychiatrisch team nog te vaak gezien als ondergeschikt aan de positie van de arts. De focus op meer zelfstandige, specialistische verpleegkundige profielen is dus een goede aanpak geweest om dit probleem aan te pakken. Verpleegkundigen met de nodige training zijn perfect in staat om op zelfstandige wijze aan screening, preventie en gezondheidspromotie te doen in deze populatie.”

Laten we even kijken naar andere Europese landen. In Nederland en Groot-Brittannië bijvoorbeeld beschikken psychiatrisch verpleegkundigen bijvoorbeeld over instrumenten voor detectie en opvolging van chronische somatische aandoeningen. De internationale aanpak en beschikbare richtlijnen kunnen perfect herleid worden tot een generiek behandelings- en opvolgingsplan dat in België kan ingezet worden voor de somatische gezondheid van mensen met een psychiatrische aandoening.

Geïntegreerde zorg

Het allergrootste probleem blijft schuil gaan in het feit dat somatische zorg en psychiatrische zorg als twee afzonderlijke entiteiten gezien worden. De toegang van psychiatrische patiënten tot somatische zorg is vaak problematisch en ze stuiten vaak op onbegrip. Hun klachten worden snel toegeschreven aan hun psychiatrische aandoening. En dat merken ook psychiatrische zorgverleners. Vaak moeten ze het recht op somatische zorg van hun patiënten verdedigen en collega’s overtuigen om hun patiënten een consultatie te geven.

“De oorzaak zit in een bepaalde onzekerheid van beide kanten, deels ten gevolge van de historische ontwikkelingen in het onderwijs. Tot voor kort werd in de opleiding van verpleegkundigen gekozen voor een bepaald specialisme waardoor het vertrouwen in andere vaardigheden op termijn naar de achtergrond verschuift”, zegt Maarten. “Psychiatrisch verpleegkundigen geven bijvoorbeeld aan dat ze zich onzeker voelen bij infusen prikken of een complexe wonde verzorgen. Toch moeten ze in staat zijn om de somatische klachten te onderscheiden en signalen op te vangen.” Simon treedt Maarten bij: “De vierjarige bacheloropleiding, waarbij geen specialisme meer gekozen kan worden, kan mogelijk soelaas bieden aan de verzuchting om zowel somatische als psychiatrische zorg meer met elkaar in contact te laten komen. Er dient wel voldoende aandacht te zijn dat geen onevenwicht creëert die overhelt naar de somatische kant van de zaak. Daarom blijft het pleidooi voor een specialistische, bijkomende opleiding gelden. Ook blijft het contrast met de HBO5-opleiding, die ook een specifieke psychiatrische opleiding aan biedt, bestaan. Dit toont aan dat er een grote noodzaak is om een vergaande denkoefening te houden in ons land over de toekomst van het verpleegkundig onderwijs.”

Zorgplan communiceren

Dat psychiatrische patiënten zich niet begrepen voelen, komt ook omdat ze niet voldoende sociale vaardigheden bezitten of ze hun gezondheidsnoden moeilijk kunnen uitleggen. Zo worden ze vaak terug naar de psychiatrische afdeling doorverwezen. De studie pleit er dan ook voor om de patiënt de regie over zijn/haar gezondheid te geven. Betrek de patiënt en zijn familieleden of mantelzorgers in een behandelings- en zorgplan. Door die heldere communicatie en informatie zal de patiënt zich beter voelen en verbetert ook de therapietrouw.

Om die communicatie te verbeteren kan een lijst met tests en tools opgesteld worden. Daarin staan standaard klinische onderzoeken die moeten uitgevoerd worden bij opname, tijdens het verblijf en bij ontslag. “Bij zo’n zorgplan is er nood aan iemand die de zorg coördineert. Een gespecialiseerd verpleegkundige kan deze rol op zich nemen”, vult Maarten Desimpel aan. “Zo komen de psychologische en somatische behoeften van de patiënt samen met zijn sociaal functioneren en patient empowerment.”

Tot slot doet Simon een oproep voor een hogere normering binnen de GGZ, waarvoor ook de KCE-studie een lans breekt. “Al is dit geen oplossing wanneer er een tekort is aan verpleegkundigen. Door dit tekort komen veel klassieke verpleegkundige taken zoals medicatiecontrole, administratie, enzovoort, bij de verpleegkundige te liggen, waardoor er te weinig ruimte is om de noodzakelijke therapeutische band met de patiënt op te bouwen.  Je moet de tijd kunnen nemen om naar een patiënt te luisteren en zijn of haar klachten te begrijpen. We moeten dan ook durven kijken naar andere modellen van gestructureerde zorgteams of equipes onder leiding van een verpleegkundige waar taakdelegatie mogelijk is. Hierdoor zullen psychiatrische verpleegkundigen zich vervolgens meer kunnen focussen op hun kerntaak om de probleemstelling uit het KCE-rapport te remediëren: het opbouwen van een therapeutische band met patiënten, waarbij voldoende, kennis-gebaseerde aandacht kan zijn voor het somatische.”

 

 

[1] Jespers V, Christiaens W, Kohn L, Savoye I, Patriek Mistiaen P. Somatische zorg in een psychiatrische setting – Synthese. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2021. KCE Reports volAs.


“Ouderen hebben nog verrassend veel in hun mars”

Een 97-jarige man die zijn schilderstalent ontdekt of een kranige tachtiger die opnieuw aan het sporten gaat. Ouder worden betekent niet per se oud zijn. En ook wie beperkingen ondervindt door zijn leeftijd heeft nog een waardevolle plaats in de maatschappij. “Er is een problematische beeldvorming over ouderen. Hoe we hen, zeker ook als zorgverlener, benaderen en behandelen bepaalt mee hun mentale weerbaarheid. Dat maakt een wereld van verschil, zeker als je weet dat er een groot hiaat is op vlak van geestelijke gezondheidszorg voor ouderen”, zegt ouderenpsychologe Charlotte Brys.

(G)ouder worden. Met dat project kaartte psychologe-gerontologe Charlotte Brys vorig jaar de moeilijke positie van ouderen in de samenleving aan. Niet vanuit de wetenschappelijke tijdschriften en theoretische boeken, wel met beide voeten in de praktijk. Charlotte polst naar hoe 65-plussers zelf hun positie ervaren en welke rollen ze al dan niet toebedeeld krijgen in onze samenleving. Daarnaast wil ze (levens)wijsheid niet verloren laten gaan en tracht ze ook de beeldvorming rond ouderen positiever te maken. “Citaten zoals ‘Het is niet omdat ik niet altijd kan volgen, dat ik dom ben. Ik zie en hoor niet meer goed, maar ben wel nog bij mijn volle verstand.’ leggen de vinger op de wonde”, legt Charlotte uit. “Hoe we ouderen aanspreken en behandelen heeft een grote impact op hun mentale toestand. Verpleegkundigen zijn vaak een vaste waarde in de zorgomgeving van ouderen. Zij kunnen dus een ook belangrijke rol spelen in de geestelijke gezondheid van deze groeiende bevolkingsgroep.”

Ouderenzorg is maatwerk

“Laten we meteen een duidelijk statement maken: ‘de oudere’ bestaat niet.” Na tien jaar ervaring in de ouderenzorg in al zijn facetten weet Charlotte Brys precies waarover ze spreekt. Ondertussen is ze gespecialiseerd in de geestelijke gezondheid van 65-plussers. “Dit is een erg heterogene groep, variërend in factoren als lichamelijke en psychologische toestand, maar ook onder meer het sociaal netwerk. Logischerwijs is de ideale omgang met de oudere evengoed uiteenlopend. Ongeacht de zorgvraag moeten we ouderen prikkelen om nog te groeien als persoon. We focussen niet op beperkingen, wel op wat wel nog kan. En dat is vaak nog heel wat.”

Ouder worden brengt uiteraard wel uitdagingen met zich mee. Met de hogere leeftijd komt vaak een groter aantal ingrijpende verlieservaringen. Of het nu eigen lichamelijke beperkingen zijn of mensen die wegvallen uit het netwerk van de oudere. Het maakt dat deze generatie vaak met veel emoties te kampen krijgt. Gevoelens die een passende omkadering vergen. En net daar knelt het schoentje. “Weinig collega-psychologen zijn gespecialiseerd in ouderen en ouderenzorg. Iemand van 60 jaar werd bijvoorbeeld onlangs nog als ‘oud’ bestempeld. Bij het horen van zo een uitspraken val ik van mijn stoel. Mijn oudste cliënt is 93 jaar en zelfs haar beschouw ik niet als ‘oud’. De bril van waaruit je als psychologe naar je cliënt kijkt bepaalt veel binnen het therapeutisch proces. Daarnaast zijn problematieken die bij ouderen leven vaak onvoldoende gekend. Hierdoor kan de basis voor een goede, gerichte GGZ ontbreken. En dat is een pijnpunt waar we als zorgverleners aandacht voor moeten hebben. De mentale weerbaarheid is een belangrijke rem op het ‘achteruitgaan’ van deze cliënten.” Charlotte ziet een rol weggelegd voor verpleegkundigen en bij uitbreiding voor de hele maatschappij. Een positieve insteek die ouderen laat focussen op wat ze wel nog kunnen. Blijven prikkelen om verder te groeien als persoon, ongeacht de actuele zorgvraag.

Dat biedt meteen ook tegengewicht voor de ‘levensmoeheid’ bij heel wat ouderen. Niet enkel medische factoren liggen aan de basis hiervan. Psychische, sociale en zingevingsproblematieken spelen eveneens een grote rol. Meldt een oudere dat hij of zij levensmoe is, dan is een holistisch zorgkader nodig. “Bijvoorbeeld de aanwezige pijn verlichten, goede professionele zorg of mantelzorg inschakelen, depressie behandelen of op een positievere manier naar de zaken leren kijken”, licht Charlotte toe. “Het zoeken naar oplossingen vergt een multidisciplinaire aanpak. Is er geen behandeling meer nodig of wordt die geweigerd, dan moet je als zorgverlener nagaan of er een verzoek tot levensbeëindiging speelt. In veel gevallen is dat niet zo en kan een aangepaste zorgplanning, die rekening houdt met alle aanwezige risicofactoren, de oudere terug zin in het leven geven.”

(G)ouder worden – Foto: Inge Kinnet

Barrières wegnemen

De ouderen van vandaag zijn veelal opgegroeid in een andere context dan de jonge generaties. Terwijl tal van initiatieven de jeugd aanzetten om mentale problemen en GGZ bespreekbaar te maken, is er bij hen nog veel schroom om de stap te zetten naar psychologische hulp. “Al is dat maar een deel van het probleem”, weet Charlotte. “Voor 65-plussers is GGZ ook nog bijlange niet zo goed uitgebouwd. Bepaalde vormen van crisishulp werkt zelfs met een leeftijdsgrens van 65. Dat leidt uiteraard tot schrijnende taferelen. Daar liggen nog heel wat opportuniteiten. Al kunnen verpleegkundigen, zeker in de thuissituatie, al een belangrijk luisterend oor bieden. Soms kan één babbel wonderen doen. Zeker als onpartijdig persoon met beroepsgeheim. Gevoelens durven benoemen en de alarmsignalen tijdig herkennen, zo kunnen we allemaal het verschil maken.”

Gelukkig is er de voorbije jaren wel steeds meer samenwerking in het veld om de GGZ voor 65-plussers beter uit te bouwen. Maatschappelijk werkers van mutualiteiten, ziekenhuizen, mantelzorgers, huisartsen, thuisverpleegkundigen en zo meer signaleren problemen en helpen zoeken naar de passende zorgkundige match. Hetzij in de vorm van professionele hulpverlening, hetzij bij een van de lokale initiatieven die her en der opgestart worden (zie kaderstuk). “We hebben het vaak over nood aan meer verpleegkundige handen. En dat klopt ook. Alleen laten we een groot potentieel aan vrijwilligers liggen, die sociale aspecten van de zorgnoden kunnen overnemen. Dat heeft veel te maken met het weinig bekend zijn van deze initiatieven. De zorggidsen en de sociale kaarten van steden en gemeenten moeten hier nog meer werk van maken. Zodat onder meer verpleegkundigen de weg naar deze mooie projecten vinden voor hun patiënten. We worden collectief ouder, maar we worden gemiddeld genomen ook beter en vitaler ouder. Door leeftijdsgenoten in te schakelen als buddy of helpende hand, krijgen zij meteen een nieuwe rol in de maatschappij. Zelfs in het kader van palliatieve zorg zijn er zeer waardevolle lokale netwerken, die de nodige ondersteuning bieden. Voor elke oudere is er een passende omkadering te vinden, in de reguliere zorg en verrassend vaak bij vrijwilligers. Een win-win, voor alle partijen. En een ideale manier om van ‘ouder worden’ te evolueren naar ‘gouder worden’.”


Palliatieve zorg: waar eenzaamheid op de loer ligt

Mensen overlijden zoals ze geleefd hebben. Iemand met veel contacten zal zich ook tijdens zijn laatste levensfase goed omringen met familie en vrienden. Een persoon die anders vaak alleen is, zal ook dan wat meer de privacy opzoeken en misschien geconfronteerd worden met eenzaamheid. Verpleegkundigen doen wat ze kunnen, maar staan soms machteloos. Gelukkig kunnen ze een beroep doen op een palliatief supportteam.

Een palliatief supportteam begeleidt patiënten in het hele ziekenhuis. Ze geven advies over palliatieve zorg en vroegtijdige zorgplanning. Daarnaast staan ze patiënten en hun omgeving bij tijdens de overgang naar de palliatieve zorgeenheid. “Centraal daarbij staat altijd de behoefte van de patiënt zelf”, zegt Marleen Van Overloop, coördinator van het palliatief supportteam van het Jessa Ziekenhuis in Hasselt. “Bij comfortzorg moet je altijd zorg bieden op maat van de patiënt en zijn omgeving. Medicatie op punt stellen, pijn verminderen, rust bevorderen, enzovoort: wat wil de patiënt tijdens die laatste levensfase? Als verpleegkundigen willen we vaak heel veel doen en onze patiënten zo goed mogelijk helpen. Soms denken we dat we er niet slagen, terwijl onze aanwezigheid en de gesprekken – zoals een patiënt het onlangs verwoordde – wonderen doen.”

“Een bemoedigend woordje van een verpleegkundige kan een wereld van verschil maken.”

Warm omringd

Katrijn Van Gils is pastoraal medewerker in het Heilig Hart Ziekenhuis Leuven, deel van een multidisciplinair team dat als doel heeft de patiënt en zijn naasten te ondersteunen samen met verpleegkundigen, artsen, psychologen, enzovoort. “We zien regelmatig dat patiënten zich beter voelen wanneer ze met liefde, aandacht en rust worden omringd, maar toch merken we ook veel eenzaamheid op”, zegt Katrijn. “Het gaat dan vooral om mensen die geen partner meer hebben en die al beperkt contact hadden met hun familie en vrienden voor hun opname. We doen er, ook in covidtijden, wel alles aan om bezoek toe te laten en om oog te hebben voor de familie van de patiënt. Want ook zij kunnen eenzaamheid ervaren omdat bijvoorbeeld het medische aspect alle aandacht opslorpt.”

Ook in het Jessa Ziekenhuis in Hasselt is bezoek in een palliatieve setting toegelaten, weliswaar beperkter door de pandemie. “Onze patiënten worden goed omringd door hun familie”, zegt Marleen. “Is dit niet mogelijk, bijvoorbeeld door COVID-19 of omdat de familie ver weg woont, dan zetten we in op videocalls. Daarnaast beschikken we op de palliatieve dienst ook over een groot team van vrijwilligers die, naar gelang de vraag van de patiënt, rustig naast het bed gaan zitten, een babbeltje slaan of eens meegaan naar de leefruimte.”

Wil een patiënt een diepgaand gesprek, maar praat die liever niet met een psycholoog, dan staat de pastoraal medewerker centraal. “Maar eenvoudigweg dichtbij de patiënt zijn en in gesprek gaan met hen en hun omgeving is voor ieder lid van het zorgteam belangrijk. En dat neemt iedereen ook ter harte”, benadrukt Katrijn. “Zelfs een klein bemoedigend woordje van een verpleegkundige of arts kan voor een patiënt een wereld van verschil maken.”


Groeiende erkenning voor complexe zorg van EPA patiënten

Voor mensen die al jarenlang kampen met ernstig psychisch lijden en waar talloze behandelingen geen effect hadden, bestond tot recent weinig verdere zinvolle ondersteuning. Crustatieve zorg wil daar een antwoord op bieden. Steunend op de filosofie van palliatieve zorg tracht crustatieve zorg creatiever om te gaan met de problematiek van deze patiënten. Om zo de levenskwaliteit te verbeteren.

Voor sommige mensen valt na een periode van diverse psychologische en/of psychiatrische behandelingen, vaak gecombineerd met tijdelijke opnames in verschillende instellingen, een hard verdict: uitbehandeld. Deze mensen eindigen in het beste geval op een afdeling, in het slechtste geval op straat. Zelfs al krijgen ze een plaats binnen een afdeling, garantie op betekenisvolle ondersteuning is dat niet. Door een tekort aan tijd en geld en een gebrek aan geschoold personeel. Vanuit die achtergrond startte zo’n vijf jaar geleden een proefproject rond crustatieve zorg, namelijk in het psychiatrisch ziekenhuis Onze-Lieve-Vrouw in Brugge en het openbaar psychiatrisch zorg- en kenniscentrum OPZ in Geel.

Nood aan adequate zorg

Crustatieve zorg of ‘schelpzorg’ is een innovatief zorgmodel voor patiënten met een ernstige, persisterende psychiatrische aandoening, afgekort EPA. “We spreken van patiënten waar veelal een lange geschiedenis achter zit”, licht doctorandus Loïc Moureau, zorgethicus, toe. “Bij deze mensen zijn heel wat therapieën geprobeerd, al dan niet in combinatie met medicatie of zelfs elektroshocktherapie. Helaas zonder resultaat. Denk hierbij aan patiënten met bijvoorbeeld schizofrenie, een bijzonder ernstige depressie of een heel zware vorm van persoonlijkheidsstoornis, of een combinatie van deze. De lijdensdruk van deze personen is zeer groot, waardoor ze permanent ondersteuning nodig hebben.” De nood aan een alternatieve, innovatie aanpak is met andere woorden hoog.

Zeggen dat deze zorg tot nu toe stiefmoederlijk behandeld is, vindt Loïc geen overstatement. Zowel naar de patiënten als het zorgpersoneel toe. Deze afdelingen hebben typisch minder hoogopgeleid personeel en moeten het met minder uren en mensen doen. “Dat is net de paradox”, zegt Loïc. “Zij met de meest complexe zorg in de GGZ, worden het minst ondersteund.” Crustatieve zorg wil daar verandering in brengen en deze negatieve dynamiek doorbreken.

Innovatieve aanpak

Vanuit het uitgangspunt van de palliatieve filosofie, wil crustatieve zorg een nieuwe manier aanreiken om deze EPA patiënten te helpen. De aanpak mag gerust creatief zijn en wat buiten de lijnen kleuren. De focus ligt op het verbeteren van de levenskwaliteit, vanuit een holistische aanpak met meer nadruk op de existentiële aspecten van de zorg. “Deze mensen hebben typisch veel verlies gekend, hebben weinig familiecontact en kampen met bijkomende, soms ernstige somatische klachten, die niet altijd tijdig worden ontdekt. Ze stellen zich dus terecht veel zin-vragen. Die zijn niet makkelijk te beantwoorden. Het is dus belangrijk om daar bij deze zorg veel aandacht aan te besteden”, verduidelijkt Loïc. Ondanks hun lagere levensverwachting, heeft deze groep een enorme zin om te leven en door te gaan. “Deze patiënten zijn gemiddeld gezien nog jong. En toch zijn sommigen al vijftien jaar in behandeling. In en uit ziekenhuis of instelling. Bovendien hebben ze een hoog risico op bijkomende aandoeningen.” Wetenschappelijke literatuur toont aan dat dit risico een gevolg is van een combinatie van een aantal factoren, zoals een minder gezonde levensstijl, teveel aan medicatie, minder goede communicatievaardigheden. Bij mensen met EPA worden vaak meerdere diagnoses tegelijk gesteld. Bipolair, diabetes en middelenmisbruik, bijvoorbeeld.

Zorgmodel in opbouw

De interesse voor het onderwerp neemt toe. Enerzijds om deze complexe doelgroep beter te ondersteunen, anderzijds om het verplegend, therapeutisch en zorgverlenend personeel bij te staan. “De vraag naar deze alternatieve zorgaanpak is van onderuit gekomen. Artsen, psychiaters, verpleegkundigen die een oplossing willen bieden aan het probleem. Zo is een werkgroep ontstaan die verschillende organisaties tracht te betrekken in het reflectieproces. Iedereen is het er mee eens dat de doelgroep en hulpverleners beter verdienen”, zegt Loïc. “De vraag die op tafel ligt, is ‘hoe willen we dit aanpakken en hoe helpt de palliatieve filosofie ons om dat zorgmodel uit te tekenen?’.”

Vanuit verschillende wetenschappelijke artikels en dit forum krijgen de concepten van het zorgmodel meer en meer vorm. Hierbij wordt gekeken naar en overlegd met andere landen, zoals bijvoorbeeld Nederland, waar het ART model – Active Recovery Triad – wordt gebruikt. Een van de instrumenten in opbouw is een monitor: een bottom-up indicatorenset opgesteld vanuit de input van hulpverleners en experten. “Dit behandelt onder andere welke infrastructuur we nodig hebben en hoeveel personeel, wat hun kwalificaties moeten zijn en dus welke opleidingen vereist zijn. Ook hoe we somatische zorg willen aanpakken en wat dit betekent naar aantal huisartsenuren toe, bijvoorbeeld.”

Erkenning voor complexiteit

De toegenomen aandacht voor deze problematiek heeft een positieve weerslag op zowel de patiënten als verpleegkundigen. “De complexiteit van het werk van de verpleegkundigen wordt veel positiever gewaardeerd. Door de toegenomen bewustwording krijgen ze meer erkenning voor hun zeer moeilijke job. Binnen beleidskringen worden terechte vragen gesteld naar bezettingsgraad en opleidingsniveau. Deze verpleegkundigen moeten bovendien een bepaalde graad van vrijheid krijgen om creatief met zorg om te gaan. Dat vraagt een zeker leiderschap. Crustatieve zorg past niet in het strikte kader van een psychiatrische afdeling waar veel protocollen en regels zijn”, vertelt Loïc.

De erkenning voor het lijden van de patiënten en de complexiteit van hun problematiek neemt toe. Vanuit het toegenomen wetenschappelijk onderzoek verbeteren ook hun perspectieven. Voor de entourage van deze patiënten, familie en naastbetrokkenen die al een lange weg afgelegd hebben in de zorg, is de komst van crustatieve zorg eveneens een verademing. “Er is meer aandacht voor deze groep en we kijken naar echte zorg op maat, zonder een specifieke aanpak hardnekkig door te zetten. Bijvoorbeeld als we kijken naar storend of agressief gedrag, proberen we dat op een creatieve manier toch toe te laten, maar zo dat het veilig is voor patiënt en verpleegkundige.” Crustatieve zorg wil de aandacht verleggen naar zin-vragen, naar passende therapeutische begeleiding en degelijke somatische screening. Volledig gericht op kwaliteit van leven.


Het belang van een duidelijk zicht op wie mantelzorgers zijn

Het welbevinden van bewoners in een woonzorgcentrum stond het afgelopen jaar door COVID-19 meermaals onder druk. De rol van mantelzorgers is hierbij een belangrijk element. Hun betrokkenheid stopt namelijk niet na de verhuis van een zorgvrager. De afgelopen drie jaar onderzochten Katrien Peeters en Liesbet Van Vlasselaer, beiden verbonden aan de University Colleges Leuven-Limburg (UCLL), dit thema met een praktische inspiratiegids als resultaat.

De initiële vraag naar betere ondersteuning voor mantelzorgers kwam vanuit meerdere mantelzorgverengingen waaronder Samana en Okra. “Samana kreeg van haar leden te horen dat ze bij de verhuis van een zorgvrager naar een woonzorgcentrum nogal verweesd achterbleven. Na ettelijke jaren voor hun naaste gezorgd te hebben in de thuissituatie”, licht Katrien Peeters toe. Met deze bevindingen stapte Samana naar UCLL en van daaruit werd een onderzoeksproject uitgeschreven.

Inspireren vanuit wetenschappelijke basis

Hoewel het evident lijkt dat er voor de mantelzorger ook na een verhuis een rol is weggelegd, bleek dit al snel onontgonnen terrein. Het onderzoeksproject werd opgezet met mantelzorgverenigingen zoals Samana en Okra Zorgrecht, Familiehulp – als thuisorganisatie, Expertisecentrum Dementie en woonzorgcentra zelf. “Dit liet toe om vanuit de verschillende stakeholders een mooie stuurgroep samen te stellen en zo een gedegen praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (PWO) op te starten. De zorgverleners in onze studie zijn trouwens zowel verpleegkundigen, zorgkundigen, sociaal assistenten als ergotherapeuten. Zorgverlening in de ruime zin van het woord dus”, legt Liesbet Van Vlasselaer uit. Het resultaat van hun onderzoek komt op een ideaal tijdstip. Enerzijds om mee een antwoord te bieden op de problematiek naar aanleiding van de coronacrisis. Anderzijds omdat vanuit de politiek, met het nieuwe woonzorgdecreet, de aanzet is gegeven om mantelzorg in het beleid van een woonzorgcentrum op te nemen.

“De behoeften van een mantelzorger veranderen met de tijd. Het is enorm belangrijk dat zorgverleners daar herhaaldelijk naar vragen.”

De opzet van het onderzoek was het in kaart brengen van de noden van mantelzorgers en zorgverleners, en ook die van de zorgvrager en beleidsmedewerkers. Met als doel mantelzorgers en zorgverleners te ondersteunen in mantelzorg binnen het WZC. Liesbet: “Op basis van meer dan 80 interviews voor, tijdens en na een verhuis, met alle partijen – mantelzorger, zorgverlener, beleidsmedewerker en bewoner – hebben we co-creatiesessies opgezet. Om te definiëren wat we wilden bereiken met de output van de interviews.” Daaruit zijn een inspiratiegids en coachingtrajecten voortgevloeid. Die gids moet een antwoord bieden op de vraag: hoe willen wij hier met mantelzorgers omgaan.

SOFA model en samenspelscan

De gids is opgebouwd rond de samenspelscan en het SOFA model, wat staat voor samenwerken, ondersteunen, faciliteren en afstemmen. Een mantelzorger kan namelijk vier rollen op zich nemen, meestal niet tegelijkertijd: als partner in de zorg, als hulpvrager, als persoonlijk betrokkene en als expert. De behoeften van deze persoon zijn anders afhankelijk van de rol die hij of zij op dat moment vervult. Het is als zorgverlener belangrijk daarop in te spelen. Is een mantelzorger bijvoorbeeld overbelast door de zorg, dan krijgt de zorgverlener een ondersteunende functie. Wanneer de mantelzorger de rol als expert opneemt, is het cruciaal dat de zorgverlener met die persoon afstemt over de zorg van de bewoner.

Het kennen van deze rollen en de onderliggende behoeften is dus cruciaal om een goed samenspel tussen zorgverlener, mantelzorger en bewoner te garanderen. De samenspelscan richt zich ook op deze rollen en helpt de noden van de mantelzorger en zorgverlener in kaart te brengen. Zo krijgt een woonzorgcentrum een duidelijk zicht op de hiaten om te bepalen wat specifiek nodig is. Om dat dan verder uit te diepen aan de hand van de gids.

Wie zijn nu de mantelzorgers?

Een van de opvallendste bevindingen uit het onderzoek was dat zorgverleners en beleidsmedewerkers geen duidelijk zicht hebben op wie de mantelzorgers zijn. “Ze praten over een contactpersoon of de familie, maar hebben onvoldoende inzicht in wie nu echt de zorg op zich neemt en wat die zorg precies inhoudt”, zegt Katrien. ”Bovendien heeft een bewoner dikwijls een heel netwerk van mantelzorgers achter zich.” Het in kaart brengen van die groep mensen met hun verschillende rollen en noden is noodzakelijk.

Katrien: “De verwachtingen en mogelijke talenten van mantelzorgers kennen is cruciaal. Dit is meestal onuitgesproken of een mantelzorger heeft moeite het zelf te verwoorden. Bovendien verandert dit in de tijd. Idealiter bevraagt een zorgverlener dit dus herhaaldelijk om die veranderingen mee te nemen in het totale zorgplaatje.”

Duidelijke nood aan breder overleg

Zowel beleidsmedewerkers, zorgverleners als mantelzorgers gaven onafhankelijk van elkaar aan dat er meer overleg moet komen. Dat was een tweede opvallende conclusie van het onderzoek. De drie partijen verwachten zo minder conflicten. Door uit te spreken wat ze elk willen of niet willen, en wat er mogelijk is, eventueel mits een aantal kleine veranderingen. “Al is daar in de meeste woonzorgcentra vandaag geen ruimte voor”, zegt Katrien. “Het uitspreken van de verwachtingen door de verschillende partijen is nochtans echt noodzakelijk”, vult Liesbet aan.

Een ander aspect uit de studie is dat de zorgverlener, met de beste intenties, de zorg van de bewoner volledig wil overnemen. Vanuit de overtuiging zo de mantelzorger te helpen. Dit is niet altijd aan de orde. “Dit is misschien een goede aanpak bij een overbelaste mantelzorger. Maar soms heeft het een averechts effect”, zegt Liesbet. “Een mantelzorger wil namelijk betrokken blijven na de verhuis, mogelijks in een andere rol. Dit komt dus weer terug op wat zijn de noden en hoe biedt een zorgverlener het best ondersteuning.”

 

“Het uitspreken van de verwachtingen van alle
betrokken partijen maar ook wat mogelijk is,
creëert een goed kader voor onderling overleg.”

Zorgverlening en mantelzorg: een complex samenspel

Die betrokkenheid is niet altijd even evident voor de zorgverlener. De ene persoon ervaart inbreng van de mantelzorger al snel als kritiek, de ander heeft moeite om iets uit handen te geven. Dit benadrukt weer het belang van overleg. Wat een zorgverlener eventueel als een detail beschouwt, zoals het veranderen van medicatie zonder vooraf overleg of uitleg te geven, ervaart een mantelzorger potentieel als een groot probleem. De rol van de beleidsmedewerker is hierin essentieel. Die moet nagaan hoe het woonzorgcentrum op individuele wijze kan tegemoetkomen aan de mantelzorger en bewoner, zonder daarom alle regels persoonsafhankelijk te maken. En de verbinding aangaan met de betrokken partijen: mantelzorger, zorgverlener en bewoner. “We hoorden regelmatig dat een zorgverlener het moeilijk heeft om uit te leggen waarom iets wel of niet mag. Ondersteuning vanuit de beleidsmedewerkers in de communicatie hierrond doet veel”, zegt Katrien.

Een laatste, opmerkelijk gegeven uit het onderzoek is dat mantelzorgers het woonzorgcentrum onvoldoende kennen vooraf. Bij 80 procent van de bevraagde casussen volgde de verhuis op een ziekenhuisopname en was dus niet vooraf gepland. “De samenspraakfiche is hierbij een handig instrument uit de gids. Het heeft de mantelzorger de kans op voorhand na te denken over de taken die hij of zij wil opnemen na de verhuis”, vertelt Liesbet. Als zorgverleners in de thuissituatie hierop inspelen, dan verloopt het proces een stuk makkelijker en krijgen alle partijen de kans hun verwachtingen en noden vooraf uit te spreken en af te toetsen.


Slimme bril als hulpmiddel bij wondzorg?

Oorspronkelijk ontwikkelde Iristick een slimme bril voor industriële toepassingen. Al snel zag het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen mogelijkheden om deze te vertalen naar een zorgcontext. Ze starten met een proefproject waar ook de studenten van de bacheloropleiding Verpleegkunde aan Hogeschool VIVES in Kortrijk aan deel namen. Een samenwerking met enkele interessante inzichten.

Een situatieschets: je hebt als thuisverpleegkundige al enkele malen de wonde van een patiënt verzorgd, maar ziet geen beterschap. Je twijfelt of er al dan niet een verpleegkundig specialist moet langskomen. Die twijfel kan snel worden weg genomen met de slimme bril van Iristick. Daarmee film je de wonde en sta je in rechtstreeks contact met een specialist ter zake. Die volgt mee wat je doet en kan je instructies geven. Allemaal in real time.

Bart Degryse is innovatiemanager bij het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen en legt uit hoe de slimme bril werkt. “De bril is zeer licht, stevig gebouwd en heel makkelijk te hanteren. Je connecteert de bril met je smartphone en power unit, belt iemand op in de back office, die logt zich in en kan meteen meevolgen. De camera aan de zijkant heeft een zoomfunctie, ook tussen de ogen zit een camera met een ledlichtje en er zijn ook luidsprekers ingewerkt die je kan verbinden met een headset. De thuisverpleegkundige kan filmen, de camera sturen en een foto nemen. Heb je een goede relatie met een dokter of met een specialist in een ziekenhuis? Dan kan je hem via je smartphone een link sturen om mee te volgen.”

Charlotte Dumon, docente van het vak Ondernemerszin & Innovatie aan de bacheloropleiding Verpleegkunde Hogeschool VIVES, treedt Bart bij: “Bovenaan in het rechterglas zit ook een schermpje verwerkt waar iets op geprojecteerd kan worden. Zo kan de wondzorgspecialist vanachter de computer een foto nemen, een zone aanduiden die extra verzorging nodig heeft en die foto dan terug sturen naar het brilletje. Maar hij of zij kan ook een foto sturen van het type verband dat gebruikt moet worden, of een stukje tekst van de procedure projecteren. Het ondersteunt de thuisverpleegkundige van op afstand en neemt heel wat onzekerheden weg.”

Uiteenlopende situaties

Het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen kon de bril uitvoerig testen in het kader van het RATZ-project, Remote Assistance Technische Zorgen. Daarvoor ontvingen ze subsidies via het Vlaams Agentschap voor Innovatie en Ondernemen (Vlaio). CIDSS bracht het Wit-Gele Kruis in contact met Iristick en staat in voor de communicatie en disseminatie van de resultaten van het project. Het proefproject startte in februari 2020 en duurde iets langer dan een jaar. In die periode zocht het Wit-Gele Kruis uit hoe ze dit in hun werking kunnen integreren. Dat legde meteen enkele uitdagingen bloot. Partner Ginder Studios bekeek dan weer hoe de bril meteen gelinkt kan worden aan het verpleegdossier. En het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen schakelde ook de studenten uit het derde jaar bachelor Verpleegkunde van Hogeschool VIVES in Kortrijk in.

“We onderzoeken twee mogelijke pistes om de bril van Iristick in onze werking te integreren”, licht Bart toe. “Enerzijds kan de bril zeker ter ondersteuning van enkele technische procedures dienen. Ik denk dan aan het aanprikken van een poortkatheter of de bediening van een bepaald type morfinepomp. De persoon aan de computer in de backoffice is dan een back-up, een ondersteuning voor de thuisverpleegkundige. Anderzijds onderzoeken we ook de mogelijkheid om de bril in ons onboardingproces in te schakelen. En daar hielpen de studenten van VIVES ons bij.”

Negen studenten ontwikkelden hun business case project rond dit onderwerp. Hoeveel kosten die brillen en hoe versnelt dit de onboarding van nieuwe thuisverpleegkundigen? Ze maakten een kosten-batenanalyse en bekeken de voor- en nadelen. “De studenten gingen ook aan het werk met simulatieonderwijs. Ze gebruikten de immersive room van VIVES simlab waar een volledige thuissituatie kan nagebootst worden, inclusief blaffende honden, spelende kinderen of een te luide tv op de achtergrond. Dat gaf de test meteen een zeer realistische dimensie”, vertelt Charlotte Dumon. Student Sybren Vanneste testte samen met zijn medestudenten Ruth D’Haeyere, Axl Devos, Céline Descamps, Margot Dehaerne, Justine Gylain, Nicolas Temmerman en Britt Thieren de bril uit. Hij vult aan: “Twee studenten van buiten de groep voerden de test uit in de simulatieruimte. Zij kregen de opdracht een poortkatheter aan te prikken met instructies van twee andere studenten die aan de andere kant van het gebouw zaten. Die testen verliepen zeer vlot en we konden toch al enkele belangrijke conclusies trekken.”

Geruststelling

De slimme bril biedt zowel voor- als nadelen, zoveel is zeker. “Die ondersteuning vanop afstand kan de patiëntveiligheid ten goede komen. Er is geen extra persoon ter plaatse nodig en dat is interessant in covidtijden”, zegt Charlotte. “Maar het kan ook handig zijn om technieken op te frissen of om een bepaalde geplande bijscholing te versnellen. De bril dient ter ondersteuning bij nieuwe technieken in het veld. Ik ben zelf chirurgisch verpleegkundige en vanuit mijn achtergrond zie ik dit zeker toepasbaar bij negatieve druktherapie, een niet-invasieve, actieve wondbehandelingstechniek, of bij moeilijk te helen wonden.”

Charlotte denkt ook dat het de thuisverpleegkundige een teamgevoel en een gevoel van geruststelling schenkt en zo stress wegneemt: “Het idee dat hulp maar een telefoontje verwijderd is en dat je meteen advies kan inwinnen over welk materiaal te gebruiken, of je een wondcultuur moet nemen, … Dat is een grote meerwaarde. In het ziekenhuis overleg je ook in bepaalde situaties met je collega’s of met de arts.” Bart Degryse ziet nog andere voordelen. “Omdat je in contact staat met een wondzorgspecialist of arts kan die persoon ook al meteen het rapport opmaken en eventuele medicatie voorschrijven en bestellen. Dat hele proces gaat dus veel sneller”, vertelt Bart.

Beeld en privacy

En de nadelen dan? Zowel Bart als Sybren halen meteen de internetverbinding aan. “Je bent aan het beeldbellen, een procedure gelijkaardig aan Zoom of Teams. Ik denk dat we tijdens deze pandemie allemaal de verbindingsproblemen aan den lijve ondervonden hebben. Daar bestaan wel oplossingen voor, maar je moet toch minstens over een 4G-verbinding beschikken die goede beeldkwaliteit levert. Een helder beeld is bij wondzorg ongelofelijk belangrijk”, legt Bart uit.

Daarnaast moet ook de privacy in acht genomen worden. Verpleegkundigen moeten zich echt richten op de wonde en bijvoorbeeld niet bij de patiënt thuis beginnen rondkijken wanneer ze bril dragen . “We bekeken ook het financiële plaatje. Je koopt bijvoorbeeld drie brillen aan, maar je moet ook een wondzorgspecialist hebben die de desk bemant. En er komt ook een luik opleiding bij kijken om met de bril te leren werken”, zegt Sybren. “De thuisverpleegkundige wordt in zekere zin ook afhankelijk van de specialist en gaat misschien minder kritisch nadenken of meedenken. Daarnaast is de specialist gefixeerd op die wonde en ziet hij de context niet. Het is zeker een hulpmiddel dat kan ingeschakeld worden voor de verdere opvolging van wondzorg, maar de bril mag de wondzorgspecialist of thuisverpleegkundige zeker niet vervangen.”


Een visie naar preventieve wondzorg: “Liever nu dan later”

Dokter Kristien Van Acker is diabetologe en werkt als medisch directeur in het Centre Santé Des Fagnes in Chimay. Als oprichtster en ondersteunster van verschillende Vlaamse diabetes voetcentra, experte diabetes voetonderwijs in ontwikkelingslanden en mede-oprichtster van Train-the-Foot-Trainer projecten is ze de aangewezen persoon om wondzorg bij personen met diabetes toe te lichten. Een visie in enkele belangrijke vragen.

Ter gelegenheid van de Wereld Diabetes Dag organiseerde D-Foot International van 8 tot en met 14 november de Global Diabetic Foot Awareness Week. Waarom is deze week zo belangrijk?

Er zijn heel wat initiatieven die het bewustzijn vergroten van het belang van de juiste behandeling van diabetische voetproblemen. Ze promoten het werk van diabetische voetspecialisten over de hele wereld. Tijdens die week worden webinars gehouden, awards uitgereikt, infokaarten over diabetesvoet verspreid, enzovoort. Zo’n aandachtweek is zeker een meerwaarde. Het maakt alle zorgverstekkers aandachtiger naar de nieuwste internationale richtlijnen en – nog belangrijker – het biedt hen tools om deze richtlijnen om te zetten in de praktijk. Voor alle types wonden gelden een paar basisprincipes. Of het nu het Smart Foot Project of het Fast Track Project is. Deze zorgtrajecten moeten dringend hun weg vinden in de praktijk.

We hebben het in dit artikel over preventie van alle wonden. Wat zijn de belangrijkste items waar verpleegkundigen een rol in spelen? Of hebben zij hierin geen rol te vervullen?

Verpleegkundigen spelen een ontzettend grote rol in wondzorgpreventie. Verpleegkundigen mogen ook wondzorg uitvoeren zonder voorschrift. Al hebben ze wel een voorschrift nodig om een betaling te verkrijgen van het RIZIV. Dit maakt dat de verpleegkundige een hele grote verantwoordelijkheid heeft in het observeren, bestuderen en richting geven aan de te nemen stappen in het wondhelingsproces. We onderscheiden vier soorten preventie (zie kader, nvdr.). Die spelen alle vier een belangrijke rol. Hoe sneller en hoe beter op preventie wordt ingezet, hoe beter en mooier de outcome.

In uw visie naar wondzorg toe: waar kan men of zou men moeten aan werken, bijvoorbeeld op Europees vlak?  

Er zijn vijf aspecten waar sterk aan gewerkt kan worden. Als de COVID-19-pandemie ons iets leerde, dan is het wel dat er een Europese sturing voor gezondheid zou moeten zijn om toekomstige gezondheidssystemen te ondersteunen. Patiënten staan centraal of als mede-actor bij het identificeren en vormgeven van oplossingen voor een kwaliteitsgerichte, persoonsgerichte, rechtvaardige, veerkrachtige en duurzame gezondheidszorg. Die mag niets inboeten aan kwaliteit. Misschien moeten we naar Frankrijk durven kijken, waar men in volle COVID-19-periode kleine hubs maakte, die in verbinding stonden met de eerstelijnszorg en zo een onnoemelijk belangrijke rol speelden in de communicatie. Dit is een heel mooi voorbeeld van decentralisatie van de zorg.

Ten tweede moet er een beter gezondheidsbeleid komen naar praktijk, onderzoek en onderwijs. Patiënten, maar ook andere zorgactoren, zoals verpleegkundigen worden nog te weinig betrokken in de beleidsvorming, het onderzoek, en het vormgeven van zorgpraktijken. Het is zo immens belangrijk dat klinisch en wetenschappelijk onderzoek doorstroomt naar de praktijk. Ook een digitale transformatie van de gezondheidszorg is, ten derde, noodzakelijk. Gegevens delen en bewaken is cruciaal in een doeltreffende, kwaliteitsvolle zorg. En dat moet veilig en persoonsgericht gebeuren. Teleconsulting wordt een noodzaak, maar dat moet voldoen aan heel wat voorwaarden.

Zoals?

Een standaard vasculaire beoordeling van de arts via telefoon of videogesprek kan helpen een onderscheid te maken tussen ernstige chronische ledemaatbedreigende ischemie en meer gematigde stadia van perifere aderziekte. Rustpijn van de voet of tenen of op de wonden wanneer de patiënt plat ligt is een sterke aanwijzing voor een ernstige perifere arteriële occlusieve aandoening. Hetzelfde geldt wanneer sprake is van ernstig weefselverlies of nieuw droog gangreen of nat gangreen, dat dringend chirurgisch debridement vereist om sepsis te voorkomen. Vraag de patiënt naar de aanwezigheid van een slechte geur over de wond, nieuw vastgesteld oedeem, verlies van warmte of gevoel, of systemische kenmerken van infectie.

Wat is de rol van de patiënt tijdens zo’n videogesprek?

De patiënt kan de lift-til-test (Buerger’s Test, nvdr.) uitvoeren om te testen op arteriële insufficiëntie. Dit verloopt ook via een videogesprek waarin de arts, podoloog of verpleegkundige instructies geeft. De patiënt krijgt de instructie om de aangedane lidmaat op te heffen met de hulp van een vriend of familielid. Blancheren – een witte, koude voet – met progressieve gevoelloosheid en pijn aan de tenen die zich binnen enkele minuten na het opheffen van de ledematen ontwikkelt, wijst sterk op ernstige arteriële insufficiëntie. Als de patiënt daarentegen wordt geïnstrueerd om het been onder het horizontale vlak te laten zakken, wordt de rustpijn gewoonlijk verlicht en wordt cyanose van de voet opgemerkt. Er mag geen kleurverandering optreden als de arteriële circulatie normaal is, ongeacht de positie van de ledematen.

U had het over vijf belangrijke werkpunten?

Toegang tot gezondheidszorgen, zonder discriminatie, is nog zo’n werkpunt. We moeten streven naar een rechtvaardige en betaalbare toegang tot hoogwaardige, geavanceerde en inclusieve zorg voor iedereen zonder discriminatie of stigma. Tot slot moeten we ook de patiëntengemeenschappen versterken. Belanghebbenden in de gezondheidszorg moeten ondersteund worden met onderwijs, middelen en expertise om hen te helpen bij het gezamenlijk ontwerpen van een mensgericht gezondheidsbeleid en een veerkrachtig kwalitatief gezondheidssysteem.

“Er is geen ideaal verband. Wondzorg is veel meer dan een verband, het is dynamisch denken.”

Wondzorg en verbanden zijn onlosmakelijk verbonden, maar er is nog veel onwetendheid over. Hoe kunnen we verpleegkundigen helpen om kritisch en aandachtig te zijn?

Er is geen ideaal verband. Wondzorg is veel meer dan een verband. Collega’s stellen zelfs dat wat je op een wonde legt van geen belang is, als je maar rekening houdt met de onderliggende pathologie. Het belangrijkste is namelijk dat je alle vuil en dode weefsel eerst verwijdert vooraleer je het correcte verband aanbrengt. Er mag dus niets op de wonde drukken. Kleefpleisters mogen niet afspannen en mogen niet aan de huid blijven kleven zodat je geen stripping letsels veroorzaakt. Bescherming is noodzakelijk. Stellen dat het niet uitmaakt wat je er op legt, is dan weer iets te kort door de bocht. Er zijn heel veel nieuwe inzichten en verbandmaterialen. Zalven op basis van hars of bepaalde etherische oliën worden bijvoorbeeld opnieuw gebruikt omdat men steeds weer op zoek gaat naar nieuwere of vergeten producten die een oplossing kunnen bieden voor bijvoorbeeld antibioticaresistentie. Of het nu een diabetesvoet is of een andere wonde, het verband zou toch moeten aangepast worden aan de wondfase. Het al dan niet aanwezig zijn van oedeem speelt hierbij ook een belangrijke rol. Je gebruikt geen oplosbare zalven als de wonde nog veel vocht geeft. Maar daarom moet je eerst inzicht krijgen in de wondheling met al haar fasen. Wondzorg is dynamisch denken.

Wat zijn voor u de belangrijkste voorwaarden waaraan wondzorgverbanden moeten voldoen?

Een ideaal wondverband moet eenvoudig in gebruik zijn: absorberend, niet te groot, niet occlusief of luchtafsluitend, gemakkelijk te verwijderen zonder trauma’s te veroorzaken, met of zonder medische werking autolytisch debridement nastreven, antimicrobieel zijn en protease en vochthuishouding onderhouden. Maar het moet ook kosteneffectief en klinisch getest zijn. Bovenal moet je kijken of een dagelijkse verbandwissel nodig is. Er zijn tal van nieuwe zeer doeltreffende verbanden. Ik vraag mij vaak af waarom deze nog niet gekend zijn bij het merendeel van de verpleegkundigen en artsen? Denk maar aan verbanden met een sucrose octasulfaat TLC-NOSF-laag. Of de Leucopatch, waarbij uit eigen bloed leukocyten, plaatjes en fibrine worden gecentrifugeerd. Onderzoek toont een veel snellere helingstijd aan, indien correct gebruikt.

Diabetes is uw specialiteit. Met welke tool kan men best communiceren? Wordt de Pedis Classificatie of de Wagner Classificatie nog gebruikt?

Wagner is te eenvoudig en Pedis te complex. Door SINBAD als basis voor communicatie te gebruiken, vergeten clinici de basis niet. De aan- of afwezigheid van elke variabele moet worden gerapporteerd. Dit is vooral belangrijk bij een triage met behulp van foto’s, zoals bij teleconsultatie. Het zou maar gebeuren dat – zonder het te weten – de patiënt PAD heeft en een afbeelding zonder significant erytheem en zwelling ten onrechte kan worden geïnterpreteerd als minder urgent. De infectie moet worden gekarakteriseerd met behulp van het IWGDF/IDSA-klinische classificatieschema.

Tijdens COVID-19 merkten we veel problemen. Als men bijvoorbeeld een ledemaatbedreigende ischemie vermoedt, dan is het voordeel van revascularisatie om de bloedperfusie te verbeteren en te helpen bij wondgenezing en ledemaatherstel doorgaans groter dan het risico van overlijden aan een COVID-19-infectie in de ziekenhuisomgeving. Vasculaire patiënten hebben door hun hoge prevalentie van co-morbiditeit een hoger risico op slechte uitkomsten in COVID-19. Een snelle revascularisatie is raadzaam onder het motto “tijd is weefsel”. Is dat niet mogelijk, dan moeten we de best mogelijke voetzorg bieden, via telegeneeskunde op persoonlijke afspraken met leden van een multidisciplinair team. Vergeet ook niet dat een beperkt aantal patiënten hun wonden ook kunnen genezen zonder revascularisatie, maar het duurt veel langer.

Wat zou elke verpleegkundige moeten doen bij een wonde?

Elke verpleegkundige zou in staat moeten zijn om enkele belangrijke handelingen uit te voeren. Ten eerste het screenen naar perifeer vaatlijden, neuropathie of infectie tekenen (RCDT). Daarnaast moet hij of zij altijd, ook tijdens covid, kijken en zoeken naar ondermijning en vervolgens een wonde beoordelen en documenteren met een foto. Ook het verband kiezen en de juiste frequentie van de zorg inschatten is belangrijk, net zoals educatie en advies aan de patiënt en zijn gezinsleden. Controleer als verpleegkunde ook de pijn en herbekijk en -evalueer, indien nodig. Verlies de patiënt dus niet uit het oog, maar volg goed op. Een holistische kijk, zowel naar het sociale als naar co-morbiditeiten is belangrijk. Tot slot, is er geen verbetering of twijfel je, verwijs dan altijd door.

Hoe kan je een niet-helende wonde eenvoudig herkennen?

De twee weken regel is een leidraad. Als een wonde binnen de twee weken niet geneest, mag je er vanuit gaan dat dit een niet-helende wonde is. Deze wonden gaan vaak gepaard met hoge opstaande randen, pijn, exsudaat, ondermijning, biofilm en slijm, omliggende cellulitis, beperkte granulatiecellen, trombusvorming in deze granulatiecellen en eventuele zichtbare ettercellen.

Wat is voor u het belang van bijscholing en up-to-date zijn, ook voor verpleegkundigen in het werkveld?

Je kan en zal nooit volleerd zijn. Ik ben al dertig jaar actief en leer nog dagelijks bij, van collega’s en door het luisteren naar patiënten. Ik leer ook bij van verpleegkundigen en andere zorgberoepen. Iedere zorgverstrekker heeft zijn eigen insteek en kennis. Het bundelen van die verschillende kennis leidt tot een veel betere en kwalitatievere gezondheidszorg. We moeten af van de idee dat: ‘ik weet het best, ik weet alles’. Luisteren is zo belangrijk.

Vier soorten preventie

  • Primaire preventie: het voorkomen van ziektes. Dit gebeurt vaak met vaccinaties, zoals nu tijdens COVID-19, door vitamines, voedingsadvies of algemener advies. Heel belangrijk bij diabetespatiënten is hierbij de rol van de diabeteseducator. Bij een tandarts kan dit bijvoorbeeld om poetsinstructies door de tandartsassistente gaan, om gaatjes te voorkomen.
  • Secundaire preventie: de ziekte opsporen in een vroeg stadium. Denk maar aan zwangerschapsdiabetes of een screening bij de tandarts iedere zes maanden om gaatjes en tandvleesontsteking te zoeken. Door anamnese van de patiënt kan je vragen of hij/zij nog ver kan stappen of iedere 300 meter even moet blijven staan.
  • Tertiaire preventie: voorkomen dat de ziekte erger wordt of dat er ernstigere beperkingen ontstaan. Bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat wonden niet infecteren. We denken nog te vaak dat je iemand met klachten onmiddellijk moet behandelen. Preventie kan altijd.
  • Quaternaire preventie: een vrije nieuwe preventie die ervoor moet zorgen dat mensen niet onnodig gebruik maken van het zorgsysteem. Zorg moet betaalbaar zijn en blijven. En dat wordt een hele uitdaging.

Met dank aan Diégo Backaert.


Oncologische wondzorg: focus op patiëntencomfort in de thuisomgeving

Het doel van toegewijde wondzorg is gewoonlijk wonden laten genezen. Wie oncologische wondzorg doet, houdt er over het algemeen een andere visie op na. Wanneer een tumor door de huid groeit, is volledig herstel hoogst uitzonderlijk. “We kunnen het de patiënt en zijn omgeving wel zo aangenaam mogelijk maken en de ongemakken zoveel mogelijk inperken”, zegt zelfstandig thuisverpleegkundige Cathy Savelkoels. Daarmee raakt ze meteen het belang van de oncologische wondzorg aan.

Oncologische wondzorg bestaat uit twee grote categorieën. Enerzijds zijn er de wonden die aan de therapie gerelateerd zijn. Die ontstaan door de toxiciteit van bijvoorbeeld chemo of door de radiotherapie, denk maar aan radiodermatitis. Anderzijds kan de patiënt ook wonden krijgen wanneer een tumor door de huid groeit. Dan spreken we van oncologische ulcera. “En die genezen gewoonlijk niet meer”, weet Cathy. “Vaak vindt deze wondzorg plaats in een palliatieve setting. Zolang een patiënt nog behandeld wordt, kan de wonde zich wel gedeeltelijk herstellen, maar zodra de therapie stopt, begint de groei opnieuw. Met een ergere verwonding als gevolg.”

Goede huidzorg cruciaal

Aan het eerste type wonden, die het gevolg zijn van de therapie, kan de patiënt zelf preventief werken. Van bij de start is een goede huidverzorging belangrijk. Dat houdt in: de huid goed reinigen, hydrateren, neutrale zeep gebruiken en de huid goed beschermen. Zo is het afgeraden om op blote voeten te lopen of om werken uit te voeren zonder handschoenen. Om de verzwakte huid minimaal te belasten dus. Een arts kan ook koudetherapie voorschrijven, om de effecten van de zenuwaantasting door kankerbehandelingen terug te dringen.

De complexiteit van oncologische ulcera

Een oncologisch ulcus heeft niet enkel zijn specifieke benadering en bijzondere setting, het brengt ook enkele typische uitdagingen met zich mee. “Algemeen gesproken, is mooi, roze weefsel bij wondzorg een goed teken. Dat granulatieweefsel duidt op een positieve evolutie. Bij oncologische patiënten stelt dat een extra moeilijkheid. Tumorweefsel ziet er namelijk gelijkaardig uit. Het onderscheid is soms moeilijk te maken. Bovendien brengen ulcera veel exsudaat met zich mee, zijn ze extreem doorbloed en is er een groot infectiegevaar. Oncologische wondzorg vereist deskundigheid en creativiteit.”

Om deze wonden in de thuissituatie goed te verzorgen, is de juiste verbandkeuze heel belangrijk. Calciumverbanden om het bloeden te stelpen, koolstofverbanden om de geur tegen te gaan of superabsorbers om het exsudaat op te vangen zijn bijvoorbeeld zaken waar de zorgvrager graag in mee beslist. Ook andere zaken spelen mee. Om welke tumor gaat het? Is er nog een behandeling mogelijk? En waar bevindt het ulcus zich? Cathy Savelkoels: “Die laatste vraag bepaalt ook veel. Bij hoofdhalstumoren die doorgroeien kunnen we bijvoorbeeld niets doen. In de buurt van de carotis is er extreem bloedgevaar. Misschien nog meer dan bij andere oncologische ulcera staat maximaal comfort voor de patiënt hier centraal. Als dat gaat bloeden, is dat fataal. We zorgen er dus voor dat er sedatie in huis is, moest dat zich voordoen. Zodat de patiënt zelf en zijn naasten weten wat ze dan moeten doen. Deze benadering van verpleegkunde en wondzorg in het bijzonder is niet vanzelfsprekend. Binnen de thuisverpleging is het ook belangrijk om voor dergelijke wonden extra vorming te volgen of door te verwijzen naar een collega die deze specialisatie bezit.

Het afstappen van de curatieve visie die verpleegkundigen typeert, is geen evidente oefening. Al komt het in de essentie op hetzelfde neer: streven naar het beste voor de patiënt. In dit geval betekent dat de levenskwaliteit verbeteren en de klachten en ongemakken minimaliseren. “Dat zit soms in kleine, praktische dingen”, geeft Cathy nog mee. “Een patiënt verzorgen in de thuisomgeving is niet hetzelfde als in een ziekenhuis waar je alle comfort en middelen bij de hand hebt. Oncologische wonden scheiden vaak veel geurend vocht af. Zowel voor de patiënt als voor zijn omgeving is dat minder aangenaam. Daarom proberen we de verbanden tweemaal per dag te wisselen. Is de wondverzorging erg pijnlijk, dan zoeken we een alternatief om het eenmaal daags te doen en de afscheiding toch onder controle te houden. Zo is oncologische wondzorg telkens weer echt maatwerk, afgestemd op de individuele patiënt.”