Luc Van Gorp: “Waar willen we met onze zorg naartoe?”

Het is en blijft een cruciale vraag die beleidsmakers, beroepsverenigingen, academici en zorgverleners moeten beantwoorden, vindt CM-voorzitter Luc Van Gorp. Het huidig zorgmodel in Vlaanderen waar kwaliteit, toegankelijkheid en ondersteuning centraal staan, wordt onbetaalbaar. Niet onlogisch dus dat bepaalde zorginstellingen op zoek gaan naar vers kapitaal. En zo ligt er een decreet op de tafel van het Vlaams Parlement om een gedeeltelijke privatisering in de zorg mogelijk te maken. De stakeholders in zorg en welzijn en de Vlaamse Raad voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin zijn hier tegen gekant en vrezen een commercialisering van de zorg.

Wat is de aanpassing van het decreet lokaal bestuur precies? De wijziging die in het Vlaams Parlement werd voorgelegd, laat toe dat lokale publieke zorgaanbieders, zoals rusthuizen, woonzorgcentra en andere zorginstellingen van een OCMW of een gemeente, een privévereniging of vennootschap kunnen oprichten en dus privé-investeerders aantrekken. Niet alleen krijgen zorginstellingen zo meer kapitaal binnen, door de gedeeltelijke privatisering genieten ze ook van extra fiscale voordelen. En dit zou de kwaliteit van de zorg en de positie van die zorginstellingen verbeteren. De stemming werd tot tweemaal toe tegen gehouden door de Vlaamse oppositie. Maar hoe moet het nu verder? Die privatisering klinkt veelbelovend op papier, maar is het dat wel?

Ruim 50 organisaties en federaties uit het brede veld van zorg en welzijn, waaronder het NVKVV, samen met een aantal academici stellen zich hier vragen bij en ondertekenden daarom in juli 2021 een open brief[1] aan de Vlaamse volksvertegenwoordigers. De brief eindigt met een uitnodiging voor een grondig debat en de auteurs pleiten om meer tijd te nemen in dit gevoelig dossier. Luc Van Gorp, sinds 2015 voorzitter van de CM, is een van hen. “Dat debat is er nog steeds niet gekomen. Misschien is ouderenzorg niet belangrijk genoeg”, vraagt hij zich luidop af.

Winst in buitenlandse handen

De zorg staat al jaren onder druk en niet in het minst door het financieel prijskaartje dat eraan vasthangt. Nieuw, mogelijks buitenlands kapitaal lijkt een welgekomen redding. “Dat er iets moet veranderen aan ons zorgsysteem, daar twijfelt niemand aan. Alleen niet op deze manier. Er moet een grondige discussie komen over waar we naartoe willen met onze zorg”, legt Van Gorp uit. Samen met de andere auteurs achten ze het risico te groot dat onze zorg in de handen komt van bedrijven die uit zijn op winst. Zonder enige garantie over de kwaliteit, de betaalbaarheid of de herinvestering van deze winst. Bovendien zet dit volgens hen de deur open naar de gedeeltelijke privatisering van andere diensten, zoals de gezinszorg, de kinderopvang, de thuisverpleging, de gehandicaptenzorg of de jeugdhulp. En op termijn misschien zelfs de ziekenhuizen. “We zien vandaag genoeg voorbeelden in België dat het aantrekken van buitenlandse investeerders het geld wegleidt van onze eigen instellingen. Kijk bijvoorbeeld naar de onafhankelijke laboratoria. Geld verdienen op de kap van kwetsbare mensen, willen we dat wel?”

Authentieke zorg

Er is nood aan authentieke zorg, vindt de CM-voorzitter. Geen zorg als dienst waar efficiëntie en controleparameters vooropstaan. Wel een warme zorg, die verbondenheid creëert en waar zorgzaamheid en coaching centraal staan. Van Gorp: “We zien meer en meer dat mensen, mede door de pandemie, zich keren tegen het huidig systeem. Hiermee bedoel ik in eerste instantie de bewoners zelf. De zorginstelling wordt te duur en de mensen krijgen niet de zorg die ze nodig hebben. Daardoor is er vandaag meer leegstand in woonzorgcentra dan een paar jaar geleden. Ook aan de kant van de zorgverleners stel ik me vragen. Worden de mensen die in de woonzorgcentra werken, zelf wel goed verzorgd? Als financiële resultaten het belangrijkst zijn, halen de zorgverleners dan nog genoeg motivatie uit hun job? En worden ze ook voldoende betaald? De kloof tussen de vergoedingen aan de top en die van de werknemers is in sommige bedrijven buitensporig. We moeten terug naar een meer menselijke aanpak dus, want als we niet authentiek bezig zijn, dan verdwijnt de zorg.”

Wat willen de bewoners?

De zorg moet opnieuw dichter bij de mens staan. Ook al zit zorg in ieder zijn DNA, toch duwen we die taak vaak uit onze handen. Kleine kinderen gaan naar de opvang, ouderen naar een woonzorgcentrum. Er lijkt bovendien een breuk te zijn tussen mensen die zorg geven en mensen die denken dat het leven zorgeloos is. “De zorg is onvoldoende gekend bij het brede publiek”, vindt Luc Van Gorp. “Er moet meer gewerkt worden aan de perceptie errond en de samenleving moet begrijpen wat ouderenzorg omvat. Jammer genoeg is er in Vlaanderen geen cultuur van overleg. Gelukkig zien we een bijzonder krachtig middenveld, dat een tegenbeweging op gang trekt. Dit kan alleen maar verder toenemen en een omslag creëren.” De voorzitter is dan ook hoopvol, maar blijft kritisch. “Het is wel degelijk vijf voor twaalf. Met het privatiseringsdecreet rekent Vlaanderen zich rijk, maar we verliezen de ziel van de zorg. Door de zorg in handen van de commercie te drijven, riskeert ze onbetaalbaar te worden en zal de kwaliteit zwaar onder druk komen te staan. We moeten dus terug naar de kern en inzetten op participatie, ook al betekent dat vertragen. Hierbij is het essentieel te begrijpen wat de bewoners zelf willen.”

Levenskwaliteit van mensen

Luc Van Gorp gelooft in een meer preventieve aanpak van de zorg. Een totaalplaatje, waarbij niet alleen naar het acuut probleem gekeken wordt en de symptomen behandeld worden, maar waar veel meer aan de basis gewerkt wordt zodat het probleem zich niet meer voordoet. Denk aan gezonde voeding en aan mentaal welzijn. CM breidde de voorbije jaren dan ook de tegemoetkoming voor psychologische zorg uit. “De complexiteit van samenleving is enorm toegenomen. Ik maak me soms meer zorgen over de psychologische gezondheid van mensen, dan de fysieke, want voor die laatste hebben we vaak wel oplossingen. Wat de psychologische zorg betreft willen wij een voortrekkersrol spelen en daar zetten we nu krachtig op in, met kwaliteitsvolle mensen. En daarbij is het aanpakken van de oorzaken een belangrijk onderdeel”, zegt Van Gorp.

Het verbeteren van de levenskwaliteit van mensen en het bijdragen tot een gezonde samenleving, is waar het om draait. En dat reikt verder dan een zorginstelling of ziekenhuis. Het gaat ook over gezonde lucht, een veilige buurt, kwalitatief onderwijs en ook kwaliteitsvolle, betaalbare gezondheidszorg. “Mensen hebben nood aan warmte, aan nabijheid en aan graag gezien worden. Dat is tijdens deze pandemie wel zeer duidelijk gebleken. In ons huidig model is daar te weinig plaats of tijd voor. Dus gaan mensen zich verzetten. Die tegenbeweging geeft me moed. Zorg moet in de juiste handen blijven. Nu is het aan ons om het debat ten gronde te voeren.”

 

[1] https://www.tijd.be/opinie/algemeen/zet-onze-zorg-niet-in-de-uitverkoop/10319367.html


VIA-6 voor meer kwalitatieve ouderenzorg

Op 30 maart 2021 was er een formeel akkoord voor het zesde Vlaams Intersectoraal Akkoord (VIA6) voor de social- en non profitsectoren. Dat ging vanaf 1 juli in voege. Dit geldt tot 2025 voor werknemers binnen de private en publieke VIA-sectoren, waar ook de ouderenzorg deel van uitmaakt. Deze budgetten bieden onder meer woonzorgcentra de stimulans om extra personeel aan te trekken en de zorgkwaliteit te verbeteren. Klaartje Theunis, directeur P&O en VSB bij Zorgnet-Icuro, licht de belangrijkste veranderingen voor de sector toe.

De Vlaamse Intersectorale Akkoorden volgen de federale evoluties en akkoorden. VIA5 dateert uit 2018 en aan het nieuwe federale akkoord werd in 2020 al gestart. En zo kwam VIA6 er in 2021, met aan tafel de Vlaamse intersectorale werkgeversorganisatie Verso vzw, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten vzw (VVSG), de werknemersorganisaties van de private en publieke sector en de Vlaamse overheid. “De zorg- en welzijnssector was dus breed vertegenwoordigd bij de onderhandelingen”, zegt Klaartje Theunis. “Zo konden we grote stappen vooruit zetten om de kwaliteit in onder meer de ouderenzorg te verbeteren.”

Het nieuwe akkoord kwam er ook naar aanleiding van de gigantische inspanningen die het personeel uit de zorg- en welzijnssector leverde tijdens de coronacrisis. Ze waren de kracht die ons land overeind hield. “De garantie op goede zorg was de afgelopen maanden de hoeksteen in de samenleving. Maar de coronacrisis heeft ook de uitdagingen van de zorg- en welzijnssector duidelijk in beeld gebracht. De aantrekkelijkheid van de loons- en arbeidsvoorwaarden in de zorg- en welzijnssectoren, het verminderen van de werkdruk door het voorzien van extra personeel en het zorgen voor (zij-)instroom behoren tot de prioritaire uitdagingen”, staat te lezen in het akkoord.

Net daarom was de nood aan structurele maatregelen die een gelijkaardige waardering van personeelsleden in federale sectoren garanderen hoog. “Federaal werd 500 miljoen euro uitgetrokken voor de uitrol van IFIC, waarvan nog 100 miljoen voor andere initiatieven en het Zorgpersoneelfonds. Het kon niet zijn dat door de uitrol van IFIC een verpleegkundige in een psychiatrisch verzorgingstehuis er op achteruit ging en in een ziekenhuis net meer loon kreeg. Vlaanderen kon dus onmogelijk achter blijven en maakt zo een einde aan ongelijke financiering in de verschillende sectoren”, licht Klaartje toe.

527 miljoen euro

En dus maakte ook Vlaanderen geld vrij: zo’n 527 miljoen euro om precies te zijn. Het VIA6-akkoord is van toepassing op alle Vlaams erkende, vergunde en gesubsidieerde ondernemingen en hun personeelsleden. Het gaat onder meer om diensten voor gezins- en bejaardenhulp, de welzijns- en gezondheidssector, de socio-culturele sector, maar ook om geregionaliseerde zorgsectoren zoals revalidatieziekenhuizen, psychiatrische verzorgingstehuizen, ouderenzorg, revalidatievoorzieningen, initiatieven voor beschut wonen en multidisciplinaire begeleidingsequipes in de palliatieve zorg.

Het budget moet de koopkracht stimuleren, kwaliteitsmaatregelen implementeren en het aanwerven van extra personeel mogelijk maken. Die som wordt jaarlijks aangevuld met 50 miljoen euro voor nog extra persoon in de geregionaliseerde en klassieke welzijns- en zorgsectoren. Van dit totale budget gaat net geen 120 miljoen euro naar de koopkracht en 30,5 miljoen naar overige maatregelen in de ouderenzorg. Die extra koopkracht vangt de uitrol van IFIC op. Daarna worden die budgetten toegekend aan IFIC.

Succesvolle zijinstroom

Deze bedragen zijn een stap in de goede richting, maar waar worden ze nu concreet voor ingezet? “Enerzijds dus voor IFIC, maar ook om de extra coronapremie voor het zorgpersoneel te betalen”, zegt Klaartje. “Maar de belangrijkste bestemming van deze centen gaat naar extra jobs. Daar worden met deze middelen in de ouderenzorg alleen al 2.260 VTE’s gecreëerd. Niet onbelangrijk met al die knelpuntberoepen in de gezondheids- en welzijnssector. Het geld wordt onder meer ingezet voor kwalitatieve verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden het personeel. Zo bieden we een antwoord op de hoge werkdruk en andere uitdagingen waar de sector mee kampt, zoals een gezonde work-life balance en een betere verlofregeling. Op die manier willen we vooral de aantrekkelijkheid van de beroepen verhogen.”

Dit gaat hand in hand met het versterken van de zij- en doorinstroom, want daar zit heel wat potentieel voor knelpuntberoepen. “Dat doen we onder meer met het opleidingsproject voor verpleegkundigen Project 600 of met Kies voor de Zorg. Die laatste campagne was zo’n succes dat we te weinig budget hadden om alle kandidaten een plaats te geven. Binnen VIA6 en ook federaal worden extra budgetten hiervoor vrijgemaakt.”

Evalueren en bijsturen

Tot slot wordt ook ingezet op positieve beeldvorming voor de hele zorg- en welzijnssector. Dat gebeurt onder meer door sensibiliseringscampagnes die de opleidingen, maar ook een job in de ouderenzorg aantrekkelijker moeten maken. Vlaanderen versterkt deze inspanningen ook aan de hand van het plan Vlaamse Veerkracht, een relanceplan van 4,3 miljard euro dat de welvaart en het welzijn van Vlamingen na corona moet versterken. De Vlaamse zorg- en welzijnssector spelen hier een belangrijke rol.

En hoe ver staan we in Vlaanderen intussen met IFIC? In de private woonzorgcentra werd al in 2019 met IFIC gestart en in het intussen helemaal uitgerold, de publieke sector moet nog een weg afleggen voor de uitrol in maart 2022. “IFIC is niet af en blijft evolueren. We moeten het zeker niet complexer maken. Je kan ook vereenvoudigen door bijvoorbeeld met bulktitels te werken. IFIC draait om wat je doet, om evaluatie en monitoring. Niet om wat je gestudeerd hebt. Daarom is het belangrijk om dit te blijven toetsen aan de realiteit en bij te sturen waar nodig”, besluit Klaartje.


Valveilig wonen en ouder worden

Valpreventie bij ouderen in de thuisomgeving, in woonzorgcentra en in assistentiewoningen is cruciaal en de sleutel is beweging. In het kader van het project Actief en gezond ouder worden aan de Odisee hogeschool werd een plan met makkelijke, eenvoudige oefeningen opgesteld om mensen meer aan het bewegen te zetten. Zo verlaag je de kans op vallen en vang je sarcopenie op.

Regelmatig bewegen en je zitgedrag aanpassen zijn belangrijk voor jong en oud. Voor 65-plussers gelden specifieke aanbevelingen[1]. Zo wordt aangeraden elke 30 minuten op te staan en te bewegen aan lichte intensiteit, om per week tussen de 150 en 300 minuten te bewegen aan matige intensiteit of 75 tot 100 minuten per week aan hoge intensiteit. Ook oefeningen die het evenwicht en de lenigheid bevorderen en spierversterkende oefeningen tweemaal per week bewijzen hun nut. “Begin hier niet onbezonnen en zonder voorbereiding aan”, zegt Julie Vanderlinden, onderzoeker gezondheidszorg en docent verpleegkunde aan de Odisee hogeschool. “Eenvoudige bewegingen die vervolgens verlengd worden in frequentie, intensiteit en duur hebben het meeste effect. Een beetje beweging is altijd beter dan helemaal geen beweging, zelfs als bovenstaande aanbevelingen niet gehaald worden.”

Zitgedrag verminderen

Zitgedrag afwisselen met beweging is ook belangrijk, beperk zitgedrag dan ook tot maximaal 8 uur per dag. “Vaak ben je je niet bewust van hoeveel tijd per dag je neerzit, daarom kan het nuttig zijn dat een bij te houden en op te tellen”, zegt Julie nog. “Zit je ’s avonds bijvoorbeeld lang onafgebroken in de zetel? Gebruik dan een kookwekkertje dat elke 30 minuten afgaat en je er aan herinnert even rond te wandelen in je woonkamer.” En er zijn nog andere tips. Voor en na je maaltijd een spieroefening doen bijvoorbeeld, die je lenigheid, kracht of evenwicht versterkt. Bel je met een familielid of vriend? Sta recht of wandel rond. Ook als je zit, kan je oefeningen doen. Zo stimuleer je de doorbloeding en kan je nekspieren, schouders en armen stretchen. “Dat hoeven echt geen moeilijke oefeningen te zijn. Je navel naar binnen trekken als je zit, volstaat al om je buikspieren aan te spreken.”

Neem je tijd

Je kan ook aan valpreventie doen door de woonomgeving veilig in te richten. Vermijd gladde, natte vloeren, let op met losliggende kabels of tapijten en met dorpels. Voorzie voldoende verlichting, een stevige trapleuning, handgrepen in de badkamer en steunpunten in andere ruimtes van de woning. “Ben je vaak duizelig als je recht staat? Kom dan heel traag recht, bijvoorbeeld wanneer je uit bed wil stappen. Blijf nog even op de rand zitten en zet je dan pas volledig recht”, geeft Julie nog mee als goede raad. “Gaat de deurbel of de telefoon, haast je niet, maar neem je tijd. Als het echt dringend is, wachten ze wel of bellen ze je terug. Praat zeker ook met de huisarts als de duizeligheid te erg wordt of te vaak voorkomt.”

Tot slot benadrukt Julie het belang van veilige schoenen. Dat zijn schoenen die goed aan de voet en hiel aansluiten, met een stevige en harde zool die alleen plooit ter hoogte van de overgang van de voet naar de tenen. Je tenen en je hiel zitten altijd volledig ingesloten in de schoen. “Hoge hielen en gladde zolen zijn natuurlijk altijd te vermijden om valincidenten te voorkomen”, besluit Julie.

[1] WHO (2020). Decade of Healthy ageing 2020-2030.

WHO (2020) Physical activity guidelines

Overige referenties

Vanderlinden, J. (2021). The relation between physical activity and sleep in older adults. The associations with movement behaviours and effects of a real-life lifestyle program. KU Leuven, PhD dissertation, Leuven (Belgium).

Vanderlinden, J., Lambers, S., De Koker, R., Musch, L. (2020). Mixed-methods-onderzoek naar beweging en slaap van ouderen. KWALON. Tijdschrift voor Kwalitatief Onderzoek, 25 (3), 63-71.

Vanderlinden, J., De Koker, R., Lambers, S., Musch, L., Vanderstraeten, G. (2020). Actief en gezond ouder worden voor iedereen. Bewegen en gezond eten het hele jaar rond. Odisee hogeschool, Brussel (Belgium)


Mobiele ploegen voor psychologische hulp aan huis

Covid schudde de hele samenleving door elkaar. Ook in de geestelijke gezondheidszorg zijn de effecten van de pandemie zeer duidelijk voelbaar. In het noordwesten van onze Belgische hoofdstad werd daarom een mobiele equipe in het leven geroepen. Mobiwest biedt zo psychiatrische zorgen binnen de thuissituatie aan kwetsbare personen vanaf 18 jaar.

Het initiatief voor Mobiwest startte eigenlijk al in oktober 2020. Toen dienden vijf centra voor geestelijke gezondheidszorg, samen met de Brusselse Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de Franstalige Gemeenschapscommissie en het geestelijke gezondheid netwerk Norwest een projectvoorstel in om psychologische bijstand te bieden aan volwassen in het noordwesten van Brussel. “Deze verschillende partners kwamen samen om Mobiwest vorm te geven. Zo ontvingen we de nodige subsidies om het project te financieren”, vertelt Jessica Braquenier, coördinator van Mobiwest. “We startten in 2020 met twee psychosociale medewerkers en een psychiater. Vandaag telt de organisatie elf mensen, waaronder ook verpleegkundigen. We zijn dus sterk gegroeid.”

Op Brussels grondgebied werken vier mobiele teams. Mobiwest is als enige actief in het noordwesten van de hoofdstad. Ze doen de gemeenten Laken, Sint-Agatha-Berchem, Ganshoren, Koekelberg, Jette, Neder-over-Heembeek en een deel van Molenbeek aan. Mobiwest speelt flexibel in op de vragen van zorgvragers. Soms gaan ze één à twee keer per week langs, maar vaak ook maar één keer om de drie weken. Alles hangt af van wat de zorgvrager wil en nodig heeft.

Toegankelijke GGZ

Het doel van Mobiwest is de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg verbeteren. Dit kaderde in het Relanceplan Covid van de regering. “Door COVID-19 ontvingen we ook meer financiering”, licht Jessica toe. “En dat is logisch, want je zag meer problemen van mensen die hun werk kwijt raakten, die vaak thuis zaten en troost vonden in alcohol of die zeer eenzaam waren. Niet alleen de risico’s op psychologische aandoeningen werd groter. Er was een bredere context van gezondheid en sociale en economische problemen die vroegen om preventieve, laagdrempelige gemeenschapszorg en een versterkte extramurale mobiliteit.”

Mobiwest richt zich voornamelijk op volwassenen, vanaf 18 jaar tot en met 65-plussers. Het zijn personen die psychologische, sociale of emotionele problemen ondervinden. “Die problemen bevinden zich in een zeer breed spectrum. Van depressies tot psychoses”, zegt Jessica. “Personen die bij ons komen, hebben vaak nog geen diagnose en hoeven zich daar bij ons ook niet aan te verwachten. Daar focussen andere hulpverleners op. We willen in de eerste plaats met Mobiwest heel laagdrempelig zijn voor kwetsbare mensen om zo de zorg beter te integreren in de maatschappij.”

Meerwaarde van thuisomgeving

Het verschil maakt Mobiwest door mensen te helpen hun leven opnieuw in handen te nemen en dagelijkse taken opnieuw uit te voeren. “We begeleiden hen op lange termijn en steeds vanuit de thuissituatie. Al ligt dat bij sommigen wat moeilijker. Dan gaan we eventueel samen een wandeling maken of boodschappen doen. Al is het een feit dat wanneer we hun thuisomgeving leren kennen, dit absoluut een meerwaarde is. Je ziet hoe personen leven en welke factoren eventueel nog meespelen in hun problemen. Zo bouwen we iets op en we nemen daar uitgebreid de tijd voor. We zullen ook nooit iets in hun plaats doen, maar hen wel in contact brengen met de juiste professionals, ook in de zorg. Zo organiseren we ook dat een thuisverpleegkundige langs komt, als dat nodig is. Op die manier verlagen we niet enkel de drempel tot psychologische bijstond, maar ook tot andere zorgberoepen.”


Thuiszorg van psychiatrische patiënte

STAP 1: CASUS

Joke heeft als thuisverpleegkundige een jonge psychiatrische patiënte die veel aandacht van de thuisverpleegkundigen vraagt. De patiënte leeft op bij het krijgen van aandacht. Ze is goed gekend bij de verschillende huisartsen in de regio. Geeft een arts niet de nodige medicatie, dan stapt ze naar een andere arts. Joke gaat twee keer per week langs voor een toilet en zet één keer per week de medicatie klaar.

Er is een afsprakenblad opgemaakt en Joke of de verpleegkundige die van dienst is zet enkel de medicatie klaar die op het afsprakenblad staat. De rest van de medicatie wordt bewaard in een afgesloten beautycase. De verpleegkundigen maakten met de huisarts en de psychiater de afspraak dat enkel de medicatie die op het afsprakenblad vermeld staat, wordt klaargemaakt en gegeven.

De patiënte heeft naast de medicatie die op het afsprakenblad staat een doosje met medicatie die drie keer per dag zou moeten toegediend worden. Dit staat niet op het afsprakenblad. De patiënte beweert aan Joke dat de medicatie wel werd voorgeschreven en dat zij de medicatie moet innemen. De verpleegkundige belt naar de specialist-psychiater. Hij kent de medicatie niet en dus geeft de verpleegkundige het ook niet. De patiënte beschuldigt de verpleegkundige, er vloeien tranen.

Van haar kant belt de patiënte bijna wekelijks naar het secretariaat van de thuiszorgdienst waarbij ze de verpleegkundige ervan beschuldigt dat er geen medicatie werd klaargezet, wat uiteraard niet klopt. Ook in het dagelijkse contact met de patiënte zijn er problemen. Het klaarzetten van de medicatie voor de hele week neemt een vol uur in beslag omdat de verpleegkundige steeds door de patiënte wordt onderbroken. Zowel de verpleegkundigen als de hoofdverpleegkundigen van de thuiszorgdienst weten niet meer hoe deze situatie aan te pakken.

STAP 2: DILEMMA’S

Voor een zorgverlener is een dilemma een situatie waarbij zij of hij wordt geconfronteerd met twee mogelijke oplossingen die met elkaar niet de verzoenen vallen, dus elkaar volstrekt uitsluiten.

Voor Joke en met uitbreiding haar collega’s stellen zich vier dilemma’s.

  1. Enerzijds de onredelijke tijdspanne die Joke moet steken in het klaarzetten van de medicatie, anderzijds haar andere patiënten die wachten.
  2. Enerzijds het respecteren van de procedure en de afspraken over medicatie, opgesteld door de psychiater, anderzijds het respect voor het voorschrift van andere psychiaters.
  3. Enerzijds het respect voor de eigen beroepsdeontologie, anderzijds de eigen gevoelens van irritatie en soms afkeer.
  4. Enerzijds het respect voor de afgesproken procedure, anderzijds de hiërarchie die door de patiënte wordt aangesproken wanneer het niet verloopt zoals zij het wenst.

STAP 3: OPLOSSINGEN

Eens de dilemma’s in kaart gebracht gaan we op zoek naar oplossingen. Telkenmale gaan we elk dilemma hernemen, maar niet vanuit het perspectief van Joke en haar collega’s, maar vanuit patiënten-perspectief. We doen dit onder vraagvorm:

Hoe gaan we vanuit het perspectief van de patiënte, ertoe komen om

  1. De verpleegkundige handeling toch met het gedrag van de patiënte te verzoenen.
  2. Het respecteren van de afsprakenlijst toch met de vraag naar bijkomende medicatie te verzoenen.
  3. De deontologie met het geven van aandacht te verzoenen: frustratie en irritatie kunnen op dat moment worden vermeden.
  4. Het respecteren van de procedure met de klachten naar de thuiszorgdienst te verzoenen.

Als antwoord op deze vragen werden de volgende oplossingen naar voor gebracht

  1. Om ervoor te zorgen dat de verpleegkundige in alle rust de medicatie kon klaarzetten zodat er ook geen tijd verloren ging nam de patiënte gedurende deze tijd haar douche. Er werden met de familie afspraken gemaakt om op bepaalde momenten langs te komen en met de patiënte een wandeling te maken zodat de verpleegkundige in alle rust haar werk kon doen.
  2. Met de patiënte werd afgesproken dat zij, bij een bezoek aan een andere arts, ook haar afsprakenblad meenam zodat deze de bijkomende medicatie kon noteren.

In het geval dat er zich toch problemen voordeden werd de referentiepsychiater gecontacteerd die dan op zijn beurt zijn collega kon contacteren voor verificatie.

  1. Aandacht voor de patiënten hoort deontologisch nu eenmaal ook bij de zorg. Deze aandacht werd dan ook gegeven onder de vorm van een apart gesprek waarbij de verpleegkundige beschikbaar was voor de vragen en bekommernissen van de patiënte.
  2. Met de thuiszorgdienst werd afgesproken dat het secretariaat niet meer de hoofdverpleegkundige door verbond zodat Joke of haar collega alle beslissingsbevoegdheid behielden.

Deze oplossingen werden door Joke en haar collega’s in de praktijk gebracht en dit met voldoening van zowel de patiënte, de verpleegkundigen, de familie, de dienst als de psychiater.

Werkgroep Praktische Ethiek


Meer financiering van het RIZIV voor de thuisverpleging

De begroting van het RIZIV voorziet voor 2022 ruim 36 miljard euro voor de zorgsector. Zo’n 1,92 miljard euro daarvan gaat naar de thuisverpleegkundige zorg. Een stijging ten opzichte van de 1,83 miljard euro uit het budget van 2021. Toch is het een logische evolutie, want de vraag naar verpleegkundige zorg in de thuissituatie stijgt. Hendrik Van Gansbeke, algemeen coördinator van het Wit-Gele Kruis van Vlaanderen en vertegenwoordiger van verpleegkundigen binnen het RIZIV, gidst ons door de belangrijkste veranderingen voor thuisverpleegkundigen.

De stijging van het budget voor 2022 is niet zo vreemd. Die volgt de gebruikelijke trendanalyses en de verwachte groei van de sector thuisverpleging. Eind 2020 merkte de thuisverpleging een stijging van het aantal patiënten en een toename van de zorgzwaarte op en dat zette zich in de eerste helft van 2021 verder. Die verhoogde vraag naar en complexiteit van thuisverpleegkundige zorg brengt ook extra budget met zich mee. Toch is nog niet alles rozengeur en maneschijn. “De nomenclatuur en de waardering per prestatie blijven op zich gelijk”, zegt Hendrik Van Gansbeke. “Er is vanaf 1 januari 2022 wel een lineaire indexering van de honoraria van 0,79 procent. Dat is lager dan wat de sector in de dagelijkse realiteit meemaakt. De levensduurte ligt hoger, in september 2021 was er een loonindexering van 2 procent en vanaf februari 2022 komt daar nog eens 2 procent bij. Daarmee zien we een soort vertraging in de waardering van de honoraria van thuisverpleegkundigen.”

Diabeteseducatoren in de thuisverpleging

Geen nieuwe nomenclatuur dus, wel ruimte voor nieuwe initiatieven binnen de zorg door de groeinorm van 2,5 procent. Dat is 1 procent meer tegenover vorige legislatuur. Daarvan gaat een deel naar maatregelen voor betere en preventieve tandzorg, maar ook naar de algemene financiële toegankelijkheid van zorg met een verlaging van de voorwaarden voor de maximumfactuur. De thuisverpleegkunde is hier ook niet vergeten. “Onder meer voor de verpleegkundige diabeteseducatoren zal het een en ander veranderen met de herziening van de zorgtrajecten diabetes. Het NVKVV en NPTV haalden al aan in een visienota in 2020 dat de verpleegkundige diabeteseducator vaak ondergewaardeerd wordt en het administratief zeer moeilijk heeft”, licht Hendrik toe. “Bij de opstart van een zorgtraject moet de educator vier handtekeningen hebben om het zorgtraject contractueel te kunnen starten: van de diabetoloog, de huisarts, de patiënt en de educator zelf. Als de diabeteseducator te vroeg start met de educaties binnen het zorgtraject, kan hij vaak zijn prestaties niet aanrekenen omdat de administratie niet tijdig in orde komt. Op initiatief van de mutualiteiten zal nu een overgangsperiode van drie maanden voorzien worden om het papierwerk in orde te brengen terwijl de diabeteseducaties al opgestart kunnen worden. Zo wordt dit probleem toch opgelost.” De sector hoopt dat met de extra middelen in het budget 2022 er ook iets kan gedaan worden aan de financiële waardering van het werk van de verpleegkundige diabeteseducator. De inspanningen die geleverd worden en de verantwoordelijk die ze opnemen zijn ruimer dan aanvankelijk ingeschat.

Remgeld voor thuisverpleegkundigen?

Er liggen plannen op tafel om patiënten die bij de huisarts of tandarts langsgaan enkel nog het remgeld van 3,5 of 4 euro te laten betalen voor een consultatie, bij het verder uitrollen van het zogenoemde derde-betalerssysteem. Ook voor thuisverpleegkundigen werd de vraag gesteld. “Maar dat onderwerp ligt in de sector niet prominent op tafel”, zegt Hendrik Van Gansbeke. “Al zijn we het er mee eens dat de thuisverpleging niet anders behandeld moet worden dan andere zorgdisciplines. Het derde-betalerssysteem is al van toepassing voor de thuisverpleging. Patiënten krijgen haast nooit een factuur, behalve voor handelingen die niet in de nomenclatuur staan. Dat maakt de thuisverpleegkunde al zeer toegankelijk. Toch is er een chronische onderwaardering van de thuisverpleging. Daar komt nog de grote schaarste aan thuisverpleegkundigen en de stijgende werkdruk bij. Misschien moeten we op termijn inderdaad overgaan tot het innen van remgeld om tot een volwaardige financiële waardering van het beroep te komen. Vandaag is er een zeer grote kloof tussen de uitbetaalde lonen en de effectieve kosten. Voor thuisverpleegkundigen in loondienst betekent dat verstandig omgaan met subsidies en alternatieve middelen, voor zelfstandig thuisverpleegkundigen betekent dat meer prestaties per dag om iets analoog te verdienen ten opzichte van de kosten die er tegenover staan. Een situatie die haast niet vol te houden is.”

Wat met de coronamaatregelen?

Tijdens de pandemie waren verpleegkundigen niet meer verplicht per bezoek de e-ID’s van de patiënten in te lezen. Dat zal weldra weer genormaliseerd en verplicht gemaakt worden. De extra vergoedingen die er kwamen voor de aankoop van materiaal en persoonlijke beschermingsmiddelen zijn in volle gang. Die verlopen vanaf september 2020 via een generiek systeem voor de volledige gezondheidszorg. “Al zijn er enkele problemen opgedoken tussen de verwachte schattingen en de effectieve terugbetalingen die moeten gebeuren”, licht Hendrik Van Gansbeke toe. “De vooropgestelde hypotheses in de telling van de patiënten contacten of bezoeken strookten niet met de realiteit waardoor er hier en daar verschillen op zitten. In de  werkgroep van het RIZIV met de administratie en  de mutualiteiten pleiten we als vertegenwoordigers van de thuisverpleegkundigen hier voor meer transparantie en communicatie. De voorbereidingen voor de betalingen voor de periode december 2020 – juni 2021 zijn aan de gang en er is naar verluidt een verlening voor de periode van juli 2021 tot vandaag of het einde van de coronapandemie in voorbereiding. Verwacht wordt dat nieuwe vergoedingen beperkter zullen zijn naarmate de crisis langer aanhoudt.”

Vooruit kijken naar 2023

Verder staat in het budget nog de nieuwe nomenclatuur voor wondzorg, die halverwege 2022 in voege gaat, en wil de sector ook negatieve druktherapie in de wondzorg bij patiënten thuis aan de nomenclatuur toegevoegd zien. Er komen ook betere en verregaande afspraken in verband met thuishospitalisaties, zeker voor antibioticatherapie en oncologische behandelingen onder de vorm van infuustherapie. Verpleegkundigen zullen extra vergoed worden voor het extra coördinatiewerk en de afstemming met het ziekenhuis en de huisarts hiervoor.

“We bereiden ook actief het budget van 2023 voor, waarin we onder meer het proactief opvolgingsbezoek willen opnemen”, zegt Hendrik. “Dat past volledig binnen de preventieve aanpak die we binnen een geïntegreerde gezondheidszorg moeten hanteren. Net zoals het principe van subsidiariteit, dat zich uit in het stimuleren van zelfzorg, het organiseren en begeleiden van mantelzorg en de multidisciplinaire samenwerkingen met andere zorgprofessionals voor de patiënten in de thuisverpleging. Daarbinnen past ook het werk voor het bedenken en ontwikkelen van een nieuwe financiering voor de thuisverpleging in 2022 waar ketenzorg een belangrijke plaats inneemt. Zo zetten we steeds meer in op geïntegreerd, transversaal en over de disciplines heen samenwerken.”


Op weg naar telemonitoring in de thuisverpleging?

Televerstrekkingen wonnen tijdens de coronacrisis aan belangstelling. En dat opende de weg naar innovaties in de zorgsector. Zo werden projecten opgezet om covidpatiënten op te volgen via teleconsult, om de druk op de ziekenhuizen te verlichten. Of dit ook de weg opent naar een bredere toepassing van teleconsults in de thuisverpleegkunde is nog maar de vraag. “Het RIZIV is iedere sector aan het bevragen”, zegt Els Bulteel, directeur zorgverleners bij ZorgConnect en lid van de werkgroep thuisverpleegkundigen van het NVKVV.

“Een huisbezoek van een thuisverpleegkundige is altijd een meerwaarde”, zegt Els Bulteel. “Het is voor ons bijna niet haalbaar om over te schakelen op teleconsultaties. Voor diabeteseducatoren kan het eventueel wel. Zij kunnen hun educaties over de pathologie en over omgaan met diabetes in het dagelijks leven wel digitaal laten plaatsvinden. Al is het tijdens zo’n educatie ook nuttig om de thuissituatie van een zorgvrager in te schatten en dat lukt niet altijd via een scherm.”

Het RIZIV bevraagt momenteel iedere zorgsector naar de haalbaarheid en toepassing van televerstrekkingen. “Het consensus voor de thuisverpleging zou daar zijn dat we het niet standaard toepassingen omdat het gewoon niet haalbaar is. Er zijn heel wat verstrekkingen die je als thuisverpleegkundige niet van op afstand kan uitvoeren, zoals inspuitingen toedienen, medicatie klaarzetten, infuustherapie, … Toch staan we er voor open om de mogelijkheid steeds in vraag te stellen bij een nieuwe nomenclatuur, zoals voor de nieuwe nomenclatuur rond wondzorg en de nomenclatuur voor proactieve opvolging het geval is”, zegt Els nog.

Thuisopvolging tijdens derde golf

Een van de projecten waar telemonitoring werd toegepast, is in de opvolging van covidpatiënten in Aalst sinds maart 2021. Thuiszorgorganisatie i-mens en koepelorganisatie voor zelfstandig thuisverpleegkundigen Mederi werkten hier aan mee, net zoals de Z-plus, technologieleverancier Remedus, huisartsenkring Aalst en het OLV en ASZ ziekenhuis.

Besmette patiënten kregen een thermometer en saturatiemeter mee naar huis en registreren hun parameters op een multidisciplinair platform. Bij de opstart kwam steeds een thuisverpleegkundige langs, die eventueel de patiënt ook dagelijks kon bijstaan in het registeren van die parameters. Verpleegkundigen van zorgcentrale Z-plus volgden de waarden op en grepen in bij een noodgeval of wanneer bijsturing door een arts nodig was. Zo werd de patiënt enerzijds enkel naar het ziekenhuis doorverwezen wanneer het echt nodig was. Anderzijds kon een opgenomen patiënt het ziekenhuis vroeger verlaten om van thuis verder opgevolgd te worden. Het project toonde tijdens de derde covidgolf aan dat patiënten gemiddeld 2,5 dagen vroeger naar huis konden, in veilige omstandigheden.

104 patiënten

Sinds maart 2021werden via dit project 104 covidpatiënten opgevolgd aan de hand van teleconsults. Dat aantal is intussen gestegen door de vierde golf. “Een goede zaak”, vindt Karin Van Mossevelde, algemeen directeur van i-mens. “Het verlicht de druk op de covidafdelingen. Maar er zijn nog andere zorgnoden. Ook de huisartsen worden overspoeld. Door hen tools aan te reiken om bepaalde patiënten op afstand op te volgen, komt meer ruimte vrij voor de gewone zorg.”

Ingrid Redant is thuisverpleegkundige en praktijkmentor bij i-mens. Zo heeft ze een brede blik over de praktische kant van het proefproject. De eerste ongerustheden over het nieuwe systeem waar ze mee moesten werken, werden al snel weggenomen toen het programma zeer intuïtief en makkelijk aan te leren bleek. “Ik ging zelf ook langs bij patiënten”, vertelt Ingrid. “Zij waren meestal nog heel vermoeid, maar wel in een goede gezondheidstoestand. De jongere patiënten namen hun parameters zelf op. Daar volstond een opstartgesprek waarin het project werd uitgelegd, wat je moest meten en hoe je dat moest doen, waar je terecht kon bij problemen, … De oudere patiënten hadden vaak geen smartphone of tablet, daar gingen we dan twee of drie keer per dag langs om de parameters op te nemen en door te sturen. Algemeen merkte ik dat mensen wel blij waren om weg te zijn uit het ziekenhuis. ‘Nergens beter dan thuis’, vonden ze. Ze hadden ook veel vertrouwen in de opvolging door de zorgcentrale Z-plus. Het is net in die opvolging dat telemonitoring misschien ook bij andere aandoeningen, zoals hartfalen of diabetes, een meerwaarde kan zijn. Je kan korter op de bal spelen terwijl de patiënt autonomer wordt en geen nieuwe consultaties hoeft af te wachten bij eventuele problemen. Al mag de computer het nooit van ons overnemen.”


Mobiliteit en thuiszorg: een en-enverhaal

Ellenlange files, parkeerregels, circulatieplannen, lage-emissiezones. Als burger dwingen ze ons om na te denken over onze verplaatsingen met de wagen. Maar als je, net als thuisverpleegkundigen, dagelijks je wagen nodig hebt, moet je op zoek naar oplossingen. Karolien Heirman is facility manager bij het Wit-Gele Kruis Oost-Vlaanderen en licht toe hoe zij vanuit haar job probeert de mobiliteit van de thuisverpleegkundigen te verbeteren.

Als facility manager is Karolien Heirman verantwoordelijk voor de gebouwen van het Wit-Gele Kruis Oost-Vlaanderen en voor de mobiliteit van het personeel. Daartoe behoort ook het wagenpark met 1.500 voertuigen. Liefst 99 procent van de thuisverpleegkundigen van de organisatie verplaatst zich met de wagen, maar door het circulatiebeleid van heel wat steden en gemeenten worden de rondes bemoeilijkt. “En het is onmogelijk om de planning daar op af te stemmen. Dus moeten we oplossingen zoeken”, zegt Karolien. “De zones 30, de vele knips, de parkeerproblematiek, wegenwerken, … Het verschilt van stad tot stad. Vaak willen de besturen wel helpen en ons toegang verlenen tot die knips, maar we moeten ook vanuit onze organisatie bijspringen.”

Zo bekijkt de thuisverplegingsorganisatie of het mogelijk is fietsen in leasing te geven aan de verpleegkundigen. “Al is dat geen totaaloplossing voor 1.500 mensen”, zegt Karolien. “Je moet ook werk maken van gepaste accessoires zoals fietstassen en hesjes. We kunnen eventueel fietsen plaatsen aan de rand van een stad, maar dan verlies je als verpleegkundige je flexibiliteit. Ook stadsoplossingen zoals deelfietsen zijn geen mogelijkheid. Je moet kunnen rekenen op de beschikbaarheid van deze vervoersmiddelen en die is niet altijd gegarandeerd. Deelsteps zijn te gevaarlijk en met het openbaar vervoer boet je in aan flexibiliteit en geraak je ook niet overal. Veel zorgvragers wonen vaak op plaatsen waar geen bus of tram komt.”

Creatief zijn

Momenteel ruilden twee thuisverpleegkundigen van het Wit-Gele Kruis Oost-Vlaanderen hun wagen in voor de fiets. Binnenkort volgt een evaluatiemoment. “Intussen blijven we verder zoeken. Het is nooit een kwestie van geld, wel een en-enverhaal van welzijn, veiligheid en duurzaamheid. Ook de weersomstandigheden spelen mee”, licht Karolien toe.

Afhankelijk van de stad of gemeente worden oplossingen op maat uitgewerkt. Zo worden verpleegkundigen in Gent vervoerd door jobstudenten. In Sint-Niklaas krijg je als zorgverlener speciale toestemming om te parkeren. Er was ook een eenmalige actie waar particulieren een bordje voor het raam hingen “hier mag je parkeren”, om het vrije plekje voor hun huis te benutten.

“Minder boetes, minder stress en meer tijd voor de patiënt”

Kimberly Claeys is thuisverpleegkundige bij het Wit-Gele Kruis Oost-Vlaanderen. Ze heeft een ronde in Petegem (Deinze) van minder dan een vierkante kilometer. Daarom koos ze ervoor om alle verplaatsingen voortaan te voet te doen.

Deinze is een druk verkeersknooppunt in de Gentse rand en het stadsbestuur voert een fietsvriendelijk beleid. “Dat is zeer positief, maar het resultaat voor mijn job is wel dat ik vaak in de file sta en moeilijk een parkeerplaats vind”, zegt Kimberly. “Je hebt pas recht op gratis parking in Deinze als je 100 euro aan parkeerkosten kan voorleggen. Daarvoor moet je ook een heleboel formulieren invullen.”

En dus zocht Kimberly naar een oplossing. Ze parkeert haar wagen aan de kerk van Petegem. Daar mag ze gratis staan tussen 9 en 12 uur. Van daaruit gaat ze te voet naar haar patiënten. “Daar is voldoende parkeergelegenheid en zo ontlast ik het centrum”, vertelt ze. “Ik ga op stap met mijn rugzak waarin alle materiaal zit. Onderweg beantwoord ik mailtjes, leer ik de buurt kennen of kom ik enkele bekende gezichten tegen. Wanneer ik na zo’n 7.000 stappen terug aan mijn wagen ben, is mijn hoofd leeg. De fiets nemen zag ik persoonlijk niet zitten. Ik vond het niet praktisch en te gevaarlijk. Al ben ik er van overtuigd dat het in een groter gebied wel handig is.”

Kimberly geeft nog enkele tips mee om andere thuisverpleegkundigen te inspireren. “Draag stevige schoenen, investeer in een goede rugzak waar al je materiaal in past en kleed je in laagjes. Bij slecht weer kan je gewoon wat dichter tegen de huizen wandelen”, zegt ze. “En mijn patiënten zorgen ook goed voor mij. Wanneer het regent of koud is, warm ik bij hen mijn sjaal op terwijl ik met de verzorging bezig ben. Het vraagt misschien wat organisatie, maar ik heb minder boetes, minder stress en meer tijd voor mijn patiënten.”

Tweevoudig probleem

Dat de mobiliteit het ook moeilijk maakt om extra verpleegkundigen te vinden, spreekt voor zich. Toch zijn er naast personeel nog twee andere grote mobiliteitsuitdagingen waar de thuiszorg voor staat. “Zo is er de elektrificatie van ons wagenpark. Benzine wordt heel duur en elektrische wagens doen hun intrede. Naast een wagen, zullen we voortaan ook laadfaciliteiten moeten voorzien. Bij de verpleegkundige thuis een laadpaal installeren is moeilijk omdat er een groot verloop is bij ons personeel. We moeten dus bekijken of laden centraal kan gebeuren”, zegt Karolien. “Hybride wagens zijn ook een optie en worden al volop getest. Maar de markt, de fiscaliteit en de wetgeving evolueert razendsnel en dus is afwachten voorlopig de beste keuze.”

“Een tweede probleem zijn de verkeer- en circulatieplannen van de steden en gemeenten. Het wordt steeds drukker op de weg. Voorlopig hebben we daardoor nog niet veel verpleegkundigen weten stoppen, maar je moet wel steeds de vinger aan de pols houden. Daarom zitten we steeds samen met steden en gemeenten om te bespreken wat de mogelijkheden tot samenwerking zijn. In de ene stad of gemeente loopt dat al vlotter dan in de andere. Er zijn er ook waar we helemaal geen medewerking krijgen.” Vanuit deze probleemstellingen lanceert het Wit-Gele Kruis van Vlaanderen over al haar afdelingen verschillende oefeningen. “Het is een nationaal probleem en we moeten van elkaar leren om dit goed aan te pakken”, besluit Karolien.


Medische hulpmiddelen: wie betaalt wat?

De terugbetaling van medische hulpmiddelen is complexe materie waarvoor heel wat te zeggen valt. Hulpmiddelen is dan ook een zeer divers thema dat zowel onder het federale als Vlaamse terugbetalingssysteem valt. Eenduidige antwoorden formuleren is moeilijk. Toch helpen we je, samen met Katrien De Koekelaere van de Christelijke Mutualiteit, graag op weg naar de juiste informatie.

Wat is een medisch hulpmiddel?

Eerst en vooral verdient het begrip medisch hulpmiddel een definitie. Volgens het FAGG (Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten) is een medisch hulpmiddel een gezondheidsproduct dat zijn medische werking te danken heeft aan een mechanisch middel. Zoals een pleister, een prothese, een externe defibrillator, enzovoort. Het gaat om elk instrument, toestel of apparaat dat helpt in de diagnose, preventie, bewaking, behandeling of verlichting van een ziekte, verwonding of handicap. Europa deelt hulpmiddelen in in vier klassen, volgens gevaarlijkheid.

  • Klasse 1: kompressen, rolstoelen, elastische verbanden, herbruikbare scalpels, …
  • Klasse 2A: contactlenzen, huidnietjes, kronen, hoorapparaten, …
  • Klasse 2B: hemodialysetoestellen, infuuspompen, condooms, inwendige hechtingen, …
  • Klasse 3: borstimplantaten, actieve coronaire stents, heupprothesen, …

Daarnaast worden hulpmiddelen ook ingedeeld volgens soort. Er zijn de niet-implanteerbare middelen, zoals verbanden, brillen, hoorapparaten, ademhalingstoestellen, ziekenhuisbedden, rolstoelen, enzovoort. Tot de implanteerbare hulpmiddelen behoren dan alle hulpmiddelen die na een ingreep minstens dertig dagen in het lichaam blijven. Denk maar aan heupprothesen, intraoculaire lenzen, pacemakers, binnenoorprothesen, defibrillators, … Er bestaan ook medische hulpmiddelen naar maat. Het zijn gezondheidsproducten die enkel voor een bepaalde zorgvrager gebruikt worden, zoals een tandprothese, steunzolen, orthopedische schoenen, enzovoort. Tot slot onderscheiden we nog medische hulpmiddelen voor in-vitrodiagnostiek. Het gaat om middelen die gebruikt worden om stalen van een zorgvrager te kunnen onderzoeken. Voorbeelden zijn een zwangerschapstest, een test om de bloedsuikerspiegel te meten, …

Wie betaalt wat?

Nu we weten hoe hulpmiddelen gedefinieerd worden, kunnen we inzoomen op de terugbetaling. Enerzijds zijn er hulpmiddelen die via de verplichte ziekteverzekering terugbetaald worden. Voor bepaalde hulpmiddelen moet je een beroep doen op een aanvullende of facultatieve verzekering. Denk maar aan een hospitalisatieverzekering, tandverzekering of medische reisbijstand. Anderzijds is voor bepaalde hulpmiddelen een terugbetaling via het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) voorzien. Wie dus tussenkomt en hoeveel, hangt dus sterk af van het hulpmiddel in kwestie.

Federale ziekteverzekering

Heel wat hulpmiddelen vallen onder de bevoegdheid van onze verplichte ziekteverzekering. Niet-implanteerbare medische hulpmiddelen die terugbetaald worden zijn onder meer bepaalde verzorgingsmaterialen zoals haarprothesen, zuurstofconcentratoren, pompen en cassettes voor geneesmiddelen, inhalatieoplossing van hypertonisch natriumchloride voor personen met mucoviscidose, gipsmateriaal, medische zuurstof, draagbare diffusors en cassettes voor het toedienen van antibiotica aan personen met mucoviscidose. Ook blaasspoelmiddelen, steriele insulinespuiten en sondes voor autosondage thuis worden terugbetaald. Daarnaast zijn er ook een aantal diagnostische hulpmiddelen waar je een tussenkomst voor kan krijgen, zoals bloeddrukmeters, bloedglucosemeters, lancethouders, glucosecontrolestrips en lancetten. Personen die in een zorgtraject diabetes type 2 zitten, krijgen hun zelfzorgmateriaal ook terugbetaald wanneer ze behandeld worden met insuline of een incretinemimeticum. Personen ouder dan 18 jaar die thuis urinesondage uitvoeren krijgen maximaal vijf sondes per dag terugbetaald. Wie stomamateriaal nodig heeft, beschikt over een driemaandelijkse virtuele portefeuille voor specifiek materiaal aan te kopen. Dat budget wordt bepaald door de behandelende arts. Implantaten en invasieve medische hulpmiddelen worden volgens verschillende systemen terugbetaald.

Meer concrete informatie vind je via de nomenclatuur op de website van het RIZIV.

Hoorapparaten

Ook voor hoortoestellen kan een tussenkomst geregeld worden. Met een voorschrift van een NKO-arts, gaat de zorgvrager langs bij een erkend audicien. Deze maakt een testverslag op dat aan de NKO-arts wordt bezorgd. Die beslist dan op zijn beurt of de zorgvrager al dan niet een hoorapparaat nodig heeft. Dit gebeurt aan de hand van enkele criteria. Zo moet het gehoorverlies minstens 40 decibel bedragen en moet het hoorapparaat een winst van minimaal 5 decibel opleveren. De aanvraag belandt vervolgens bij een adviserend arts van het ziekenfonds. Wordt dit goedgekeurd en werd het hoorapparaat geplaatst? Dan pas kan de zorgvrager de tegemoetkoming aanvragen. Wie nog geen 18 jaar is kan elke 5 jaar een nieuw hoortoestel aanvragen. Wie ouder is kan dat om de 3 jaar doen. Wie nog meer terugbetaling wenst, kan daar een extra verzekering voor afsluiten.

Hulpmiddelen voor personen met een handicap

Personen met een handicap kunnen een beroep doen op terugbetalingen via het VAPH. Zij bieden op hun website met een overzichtelijke hulpmiddelendatabank een goed overzicht van alle mogelijke hulpmiddelen die er bestaan voor personen met een handicap en voor hun verzorgers en begeleiders. Gaande van verzorging, huishouden en computers tot slaapcomfort, telefonie en voedsel. Let op: niet alle middelen genieten van een tussenkomst. Wat wel en niet terugbetaald wordt staat in een refertelijst. Die lijst is ingedeeld in activiteitendomeinen en er staat telkens duidelijk bij hoe groot het maximumbedrag (refertebedrag) van de tegemoetkoming is. De refertetermijn geeft aan hoelang het hulpmiddel gebruikt kan worden. Opgelet, rolstoelen en andere mobiliteitshulpmiddelen vallen onder de bevoegdheid van de Vlaamse Sociale Bescherming (VSB).

De refertelijst raadpleeg je via vaph.be/hulpmiddelen/refertelijst.
De hulpmiddelendatabank raadpleeg je via
vaph.be/hulpmiddelen/databank.


Zorgtechnologieën onder een ethische loep

Technologische innovaties zijn schering en inslag in de huidige Westerse gezondheidszorg. De innovaties streven naar een betere en meer kwalitatieve zorg of naar het verhelpen en behandelen van gezondheidsproblemen. Toch roepen verschillende van deze innovaties  ethische vragen op. Tijs Vandemeulebroucke bestudeerde samen met prof. dr. Yvonne Denier en prof. dr. Chris Gastmans deze ethische kaders in een onderzoek aan de KU Leuven.

Technologische gezondheidsinnovaties vinden plaats op het vlak van medische behandelingen  (gentherapie of pharmagenetica), medische testing, en op het vlak van gebruiksmaterialen, medische en zorghulpmiddelen (robotica en body sensors) en informatievergaring en verwerking (e-health, big data). Al deze technologieën worden met een specifiek doel ontwikkeld: de patiënt of zorgbehoevende beter en efficiënter helpen. Er zijn verschillende ethische studies voor handen over technologische gezondheidsinnovatie(s), maar een ruimer praktisch kader voor zorgverleners ontbreekt. En net dat willen Tijs Vandemeulebroucke, Yvonne Denier en Chris Gastmans in het leven roepen.

“Veel ethische studies hebben ofwel een bepaalde innovatie als focus of ze hanteren een generieke aanpak om een bepaalde categorie aan innovaties te screenen of te evalueren”, zegt Tijs Vandemeulebroucke, voormalig onderzoeker aan het Centrum voor Biomedische Ethiek en Recht van de KU Leuven en vandaag onderzoeker aan het nieuwe Sustainable AI Lab van de Universiteit van Bonn in Duitsland. “Wij gingen kijken welke ethische kaders voor de screening of evaluatie van technologische gezondheidsinnovaties bestaan, waarop deze  focussen, en wat hun ethische inhoud is. Met een systematische literatuurstudie van de relevante internationale wetenschappelijke literatuur bestudeerden we in een eerste fase 56 publicaties met een eigen analysetool als wegwijzer. We definieerden voor elke studie verschillende kenmerken waaronder, de ethische theorie of traditie en bijhorende principes, de methodologie, de achtergrond, de effectiviteit, de motivatie en de doelen waarvoor een kader werd ontwikkeld en gebruikt. Dit hielp ons om een duidelijk overzicht te krijgen en belangrijke conclusies te trekken die we in een tweede fase van het onderzoek aan onze stakeholders en experts voorlegden. Die groep was een perfecte weerspiegeling van de maatschappij, met vertegenwoordigers uit de farmaceutische sector, de zorg, de technologie- en healthtechsector, beleidsmakers, enzovoort. Uit die dialoog tussen de theorie en de praktische interpretatie ervan formuleerden we een 80-tal aanbevelingen voor een mogelijks Belgisch-Vlaams ethisch kader met een zestal focusvragen: (1) Waarom een ethisch kader voor gezondheidstechnologie moet worden ontwikkeld of gebruikt?; (2) Hoe specifiek moet een ethisch kader zijn?; (3) Wanner in het innovatieproces moet een ethisch kader worden gebruikt?; (4) Welke moet de ethische inhoud (principes en waarden) van een ethisch kader zijn?; (5) Hoe moet een ethisch worden gebruikt?; (6) Wie moet het ethisch kader gebruiken?.”

Voorbij privacy en autonomie

De onderzoekers merkten in de laatse 10 jaar een grote groei van het aantal gepubliceerde ethische kaders. Logisch ook, want er waren meer technologische ontwikkelingen. “Die ethische kaders kwamen er uit filosofisch-ethische hoek, maar we merkten dat ook de disciplines gerelateerd aan de zorgsector kaders ontwikkelden . Zulke evoluties brengen namelijk vragen met zich mee en de nood aan een praktisch kader dringt zich op”, zegt Tijs. “Die vragen situeren zich vaak rond privacy en autonomie van de zorgvrager en de zorgverlener. Niettemin voldoen technologische gezondheidsinnovaties ook  altijd aan andere opvattingen in de maatschappij. Denk maar aan de corona-app. Die belichaamt eigenlijk de sociale dynamiek tijdens de pandemie en de noden van veiligheid en duidelijkheid die we toen hadden. Het duidt de relatie tussen de overheid en het individu.”

Hoe zou een kader voor Vlaanderen er nu uitzien? “Gebaseerd op het onderzoek kunnen we zeggen dat een ethisch kader bruikbaar moet zijn in alle fasen van een technologische gezondhedsinnovatie zoals ontwerp, ontwikkeling, implementatie, gebruik, enz. en alle niveaus van mogelijke ethische impact, maatschappelijk, organisatorisch, individueel in ogenschouw moet nemen. ”, duidt Tijs. “. Denk bijvoorbeeld aan de aankoop van een robot in een woonzorgcentrum. Op een maatschappelijk  niveau stel je jezelf als instelling daar de vragen: waarom doen we dit, is er nood aan, zal het de zorg verbeteren, is er druk van buitenaf om dit te doen? Ook op een organisatorisch niveau moet je een en ander aftoetsen aan je beleidsvisie. Wat doen we wel of niet, is het om een personeelstekort op te vangen of gaat het om een technologische fix, zullen we efficiënter werken, wat met privacy, hoeveel kost het? Tot slot speelt ook het individuele niveau. Hier komt privacy terug, maar ook een eventuele overafhankelijkheid van technologie. Door op die innovaties te vertrouwen en hen bepaalde capaciteiten toe te dichten kan je een soort verslaving in de hand werken. Dan moet je gaan kijken hoe je dat individu zal begeleiden.”

Eigenlijk komt het hier op neer: een technologie, zoals een app of een robot, kan men verglijkingen met een geneesmiddel. Bij goed gebruik heeft dit positieve gevolgen, bij een slecht gebruik of misbruik, kan het een drug zijn. “We hebben een hele structuur op poten gesteld om geneesmiddelen te evalueren. Waarom doen we dat dan niet voor technologische gezondheidsinnovaties?”

Rol van de verpleegkundige

Volgens Tijs spelen verpleegkundigen een belangrijke rol in de zorgethiek. “Zij zijn zeer toegankelijke zorgverleners en altijd raadpleegbaar. Ze spelen een bemiddelende rol tussen de patiënt, dokter en directie. Maar ook zij moeten kijken welke waarden voor hen belangrijk zijn. Zeker op individueel vlak. Ze kunnen dit proactief doen wanneer een bepaalde innovatie geïmplementeerd wordt, maar ook retroactief moedigen we dit aan. Ook dan is een ethische houding en reflex belangrijk om te kijken of die technologie wel goed benut wordt.

Of technologische innovaties het zorglandschap definitief zullen veranderen en artsen overbodig zullen maken? “Neen dat geloof ik niet. Er zijn wel evoluties in de diagnostiek, maar het zijn eerder hybride vormen. Denk maar aan huidscanapps, die je aanraden om een afspraak te maken bij een dermatoloog. Als we met apps en technologie dokters willen vervangen, dan begeven we ons in zeer troebel water, juridisch en ethisch gezien. Want wie is verantwoordelijk bij een foute diagnose? Technologie is geavanceerd, maar we mogen niet vergeten dat het een gebruiksvoorwerp is om de zorg uit te voeren of te verbeteren.”

Lessen uit de geschiedenis

Het lijkt erop dat de voorbije decennia verschillende technologiën zijn opgedrongen. Technologieën worden niet meer per se ontwikkelt vanuit een bepaalde sociale nood. Eerder worden er nu eerst mogelijke noden gecreëert voor een bepaalde technologie.“Denk maar aan Facebook. Plots was het daar en vond het zijn weg in onze levens. Nu kunnen we ons sociale leven amper nog voorstellen zonder Facebook en soortgelijke platformen”, zegt Tijs. “In de zorg moeten we opletten met die ontwikkelingen. Zorgtechnologie moet ontstaan uit een bepaalde zorgnood  Ze mag ons niet  worden opgedrongen zoals robotica of big data. Een programma als Flanders’ Care stemt die noden af bij de industrie.”

Of all vormen en types van technologie de gezondheidszorg verbetert, wil Tijs niet hebben gezegd. Wel vindt hij dat we een onderscheid moeten maken tussen een wenselijkheidsethiek en een zorgvuldigheidsethiek met betrekking tot technologische gezondheidsinnovatie. “We moeten ons blijven afvragen of een technologie wel wenselijk en nodig is en die met de nodige afstand bekijken. Pas daarna kan er dan worden gefocust op mogelijke specifieke ethische spanningen, bijvoorbeeld impact op autonomie en waardigheid, om een zorgvuldige ontwikkeling en gebruik te garanderen. Er komt veel technologie op ons af. Daar kunnen we niet om heen en soms is het moeilijk die dynamiek te vatten. Daarom moeten we er kritische en zorgvuldig mee omgaan en zijn die ethische kaders belangrijk.”

 

Raadpleeg de volledige studie.