Palliatieve zorg verhoogt het levenscomfort

Hoe vroeger palliatieve zorg in een ziektetraject wordt ingezet, hoe groter de voordelen zijn en dus hoe beter het is voor de patiënt en zijn naasten. Toch krijgen zorgvragers in de praktijk vaak pas te maken met deskundigen op gebied van palliatieve zorg als ze nog maar een levensverwachting van minder dan enkele weken hebben. Dit zou veel vroeger mogen.

Palliatieve zorg omvat alle zorg die gegeven wordt aan zorgvragers met een levensbedreigende aandoening en aan hun naaste omgeving, met als doel hun levenskwaliteit te verbeteren. Nog al te vaak wordt palliatieve zorg verward met terminale zorg, die louter focust op de zorg bij het levenseinde. Thuisverpleegkundige en domeincoördinator palliatieve zorg Carine Ogiers van het Wit-Gele Kruis: “Zoals Cicely Saunders, de bezieler van palliatieve zorg, het zo mooi zei, wil palliatieve zorg leven toevoegen aan de dagen en niet zozeer het leven zelf verlengen. In België kende palliatieve zorg begin jaren 90 een boost onder impuls van Lisette Custermans en zuster Leontine. De organisatie van palliatieve zorg in Vlaanderen vandaag garandeert dat een zorgvrager overal kan rekenen op palliatieve zorg, indien nodig.” Zo zijn er per provincie één of meerdere netwerken palliatieve zorg, hebben ziekenhuizen palliatieve supportteams en palliatieve eenheden, en zijn er in de woonzorgcentra referentieverpleegkundigen palliatieve zorg. In de thuiszorg bieden multidisciplinaire begeleidingsequipes de nodige expertise om thuisverpleegkundigen, zorgvragers, mantelzorgers en familie bij te staan.

Wat wil de zorgvrager zelf?

Een van de belangrijkste stappen in palliatieve zorg is het bespreekbaar maken van wat de zorgvrager wil. “Welke behandeling wil die persoon nog? Hoe ondersteunen we die zo goed mogelijk? Hoe vroeger je het gesprek hierover aangaat, hoe meer een zorgvrager de laatste periode van zijn leven zelf vormgeeft. Door een vroegtijdige zorgplanning uit te werken, krijg je als verpleegkundige een duidelijk beeld van wat die persoon graag wil”, zegt Carine. Toch blijft het een moeilijk onderwerp. Het gebruik van de PICT-schaal[1] kan hierbij helpen. “Voor huisartsen en thuisverpleegkundigen is het een handig middel om in te schatten waar een zorgvrager zich bevindt. Het is belangrijk dat ook de naasten en mantelzorgers hierbij betrokken worden. Al bepaalt de zorgvrager zelf om er al dan niet over te praten.”

Lerend netwerk en opleidingen

Onderzoeker en projectcoördinator aan Howest Verpleegkunde Danny Vereecke beaamt dat het geen evidente materie is: “Het is een continu proces. Als je met een zorgvrager hierover een gesprek aangaat, is het belangrijk te benadrukken dat wat die persoon op dat moment zegt, niet gebeiteld is in steen. Als mens kan en mag je hierin evolueren. Bovendien vergt het de nodige bewustwording bij zorgverleners. Daarom zetten we, samen met de meeste Vlaamse hogescholen, vanuit het lerend netwerk Edupal Vlaanderen in op het uitwerken van een basispakket palliatieve zorg en het stroomlijnen en verankeren van palliatieve zorg in de opleidingen verpleegkunde in Vlaanderen.”

De holistische benadering van palliatieve zorg krijgt binnen de gezondheidszorg meer vorm en wordt vandaag ondersteund door diverse opleidingen. Om referentieverpleegkundige palliatieve zorg te worden in een ziekenhuis, woonzorgcentrum of in de thuiszorg, volg je na je bacheloropleiding een referentie-opleiding bij een netwerk palliatieve zorg of een postgraduaat palliatieve zorg bij een hogeschool. Wil je meer weten over palliatieve zorg? Howest ontwikkelde, samen met partners zoals Palliatieve zorg Vlaanderen en de netwerken palliatieve zorg, een aantal gratis e-learnings[2] die een goede basis geven van wat palliatieve zorg omvat.

[1] De Palliative Care Indicator Tool is een eenvoudig en praktisch meetinstrument waarmee zorgverleners de palliatieve patiënt tijdig kunnen identificeren, ongeacht zijn of haar aandoening.

[2] www.howest.be/nl/covid19

Carine Ogiers

Danny Vereecke


Knipperlichten om palliatieve zorgnoden tijdig te herkennen

Bij ouderen in woonzorgcentra wordt het palliatieve stadium soms niet tijdig opgemerkt. Door hardnekkig vast te houden aan behandeling, wordt soms aan levenskwaliteit en comfort ingeboet. Expertisecentrum Dementie Paradox en Palliatieve Zorg Gent-Eeklo werkten een toolbox uit voor woonzorgcentra. Die omvat onder meer een brochure en een bijhorend affiche met knipperlichten: een beschrijving en visuele voorstelling van kleine maar soms onopvallende aspecten die erop duiden dat een zorgvrager palliatieve zorg nodig heeft. Bij de knipperlichten hoort ook een denkkader.

Door de uitbreiding en verbetering van de thuiszorg verhuizen personen steeds later naar een woonzorgcentrum. Die ouderen hebben vaker last van complexe chronische aandoeningen en hebben een hoge nood aan zorg en ondersteuning. Bovendien daalt sinds enkele jaren de gemiddelde tijd die zij in het woonzorgcentrum wonen. Vanuit palliatieve zorg lijkt het dan ook vanzelfsprekend dat we in deze context met een palliatieve bril naar de zorg kijken. Toch is dit in de praktijk vaak niet zo. Dat heeft diverse redenen: hulpverleners die de palliatieve fase niet herkennen, bewoners en de naasten die kippenvel krijgen bij het woord ‘palliatie’, of palliatieve zorg gelijkstellen aan terminale zorg en dus resoluut kiezen voor verdere behandeling.

Het verschil duidelijk maken tussen palliatieve zorg en terminale zorg is belangrijk om het begrip palliatie uit de taboesfeer te halen. Een palliatieve patiënt kan niet meer genezen, maar kan soms nog geruime tijd een kwaliteitsvol leven leiden. Terminale zorg of zorg bij het levenseinde is maar één onderdeel van de palliatieve zorg. Terminaal is iemand pas in de laatste weken of dagen van zijn leven.

De knipperlichten

Bewoners met chronische ziekten gaan soms zo langzaam achteruit dat hulpverleners en familieleden dit niet zien. Zorg wordt dan pas aangepast als de bewoner in een terminale situatie is gekomen. Het niet herkennen van de palliatieve fase leidt ertoe dat in de laatste levensmaanden van de bewoner gekozen wordt voor onderzoek en behandeling, eerder dan voor comfort en kwaliteit van leven. Nochtans zijn er kleine, onopvallende aspecten die erop duiden dat er iets verandert bij de bewoner en dat de zorg moet worden aangepast.

De lijst met knipperlichten kwam tot stand binnen een project van Palliatieve Zorg Gent-Eeklo en Expertisecentrum Dementie Paradox waarbij verschillende praktische tools werden ontwikkeld. De lijst is niet limitatief: ook andere alarmsignalen kunnen wijzen op een veranderende zorgnood.

Denkkader

De palliatieve fase start bij de oudere bewoner vaak ongemerkt. Alert zijn op kleine veranderingen bij de bewoner kan beslissend zijn om deze fase tijdig te herkennen. Na het opmerken van een of meerdere knipperlichten overleg je met het team en de huisarts of er argumenten zijn om de palliatieve benadering op te starten. Indien het team meent dat er wel degelijk iets veranderd is, wordt een overleg gepland met de bewoner, de naasten en/of zijn of haar vertegenwoordiger. Met hen volgt de (her)bespreking van het zorgdoel en de concrete aanpassingen van de afspraken en de zorg. Het tijdig optreden komt de levenskwaliteit van de zorgvrager ten goede.

Tekst op basis van een artikel door Gerda Okerman (Palliatieve Zorg Gent-Eeklo) en Veerle De Bou (ECD Paradox)

Design visual: Ann Kestens (ECD Paradox)

Bronnen:

  • Palliatieve zorg bij ouderen met dementie, Jo Lisaerde, Maartje Wils,2012, Wolters Kluwer
  • Gesprek met Jo Lisaerde en bezoek aan WZC De Wingerd – Leuven, 2019
  • Lisaerde J. Palliatieve zorg en pijnbehandeling bij personen met dementie. Het kantelmoment naar palliatieve zorg voor personen met dementie. Een vorming georganiseerd door ECD Paradox, Netwerk Levenseinde en Netwerk palliatieve Zorg Gent-Eeklo. Maart 2015
  • Van Mechelen W, Aertgeerts B, Vermandere M, Lisaerde J, De Lepeleire J; Identificatie van een palliatieve patiënt. Tijdschrift voor Geneeskunde 69-11 : 543-549. 2013 Doi: 10.2143/TVG.69.11.2001400

Het eerste knipperlicht is elk vermoeden van verandering: zowel naasten als hulpverleners die een paar dagen de bewoner niet hebben gezien kunnen schrikken en het gevoel hebben dat deze in korte tijd toch wel sterk veranderd is.

De slikfunctie gaat achteruit: verschillende ziektebeelden, zoals dementie, ziekte van Parkinson, CVA, … kunnen slikstoornissen veroorzaken. Slikstoornissen kunnen zich uiten door verslikken, maar ook door kwijlen, vertraagde inzet van de slikbeweging, herhaaldelijke slikpogingen, …

Recidiverende infecties: (Slik)pneumonie en urineweginfecties zijn vaak voorkomende infecties bij ouderen in het algemeen en zeker bij mensen met dementie. De weerstand tegen infecties is verminderd, antibiotica is minder effectief. Zeker in de palliatieve fase is een zorgvuldige afweging over eventuele opstart van antibiotica noodzakelijk.

Weigering van zorg en/of voedsel: deze weigering moet steeds ernstig genomen worden. Soms voldoet het om de zorg of de maaltijden aan te passen aan de noden van de bewoner. Soms is het ook een uiting van de wil van de bewoner om deze zorg te stoppen.

Nieuwe ernstige pathologie: het vaststellen van een oncologische diagnose, van nier- of hartfalen, van dementie, … kunnen een aanleiding zijn om het totaalplaatje opnieuw te bekijken.

Gewichtsverlies van meer dan vijf procent op zes maand tijd: dit is bij ouderen een zwaarwegend teken dat er iets misgaat in het lichaam. Het anorexie-cachexiesyndroom ontwikkelt zich zowel bij oncologische patiënten als bij personen met dementie. Bij dit syndroom ontstaat een irreversibel proces van eiwitafbraak en spieratrofie.

Wijziging zorgnood: indien de bewoner meer pijn, andere symptomen heeft of een decubitus ontwikkelt, is het goed om de totaalzorg te herbekijken.

Bij een levenseindevraag: als de bewoner zelf vragen stelt naar het levenseinde, of naar euthanasie.

Na een ziekenhuisopname: de ervaringen bij de ziekenhuisopname en de verandering in de algemene toestand bij de terugkeer naar het woonzorgcentrum kunnen ertoe leiden dat het zorgdoel moet worden aangepast.

Herhaaldelijk vallen: als mensen herhaaldelijk vallen, is het goed om de totaalzorg opnieuw te bekijken. Enerzijds kan men op zoek gaan naar de oorzaken van het vallen en preventieve maatregelen treffen. Anderzijds is het goed om stil te staan bij de gevolgen van het vallen, zoals het risico op breuken, en de mogelijke gevolgen te bespreken met de bewoner.

Vanaf GDS (Global Deterioration Scale) 7C: Dr. Reisberg deelt het dementieproces op in 7 fases. Het functieverlies zoals beschreven in fase 7 (FAST-Functional Assessment Staging) biedt een leidraad voor de prognose. Vanaf fase 7C dient de palliatieve zorg geïntensifieerd te worden en kan de verwachte overleving minder dan zes maand bedragen.

PICT-schaal: de Palliative Indicator Care Tool, is een instrument/flowchart om palliatieve zorgnoden te identificeren. De PICT-schaal start met de ‘surprise question’: zou ik verrast zijn als deze patiënt in de komende zes tot twaalf maanden overlijdt? Deze vraag peilt voornamelijk naar de kwetsbaarheid van de persoon. Indien het niet verrassend zou zijn, worden zeven kwetsbaarheidsindicatoren opgesomd. Indien er twee of meer indicatoren kunnen worden aangevinkt, gaat de flowchart naar het volgende vak waarin voor elke potentieel letale aandoening criteria zijn opgelijst. Het kunnen aanduiden van één criterium in dat laatste vak is voldoende om te beslissen dat er palliatieve zorgnoden zijn. Recent onderzoek (2021) heeft aangetoond: indien de PICT-schaal positief is, is de kans op overlijden binnen het jaar 3,5 keer groter dan bij de groep oudere personen bij wie de PICT-schaal negatief is (Acta Clinica Belgica 2022). Deze schaal is te downloaden op palliatievezorgvlaanderen.be/zorgverlener/tools-en-documentatie/pict.


Nood aan nieuw zorgmodel van palliatieve thuiszorg voor ouderen

De aanpak van gespecialiseerde palliatieve thuiszorg in Vlaanderen is jaren geleden ontwikkeld vanuit de kankerzorg en legt vandaag nog steeds de focus op het levenseinde van de patiënt, vanuit een acute zorgnood. Om de kwaliteit van leven van kwetsbare ouderen in de thuiszorg te verbeteren, moet palliatieve zorg proactiever worden ingezet. De onderzoeksgroep Zorg rond het Levenseinde van de VUB/UGent onderzocht nieuwe zorgmodellen om hier een antwoord op te bieden.

Gezondheidswetenschapper en doctoraatsstudent Kim De Nooijer werkte, onder begeleiding van promotor prof. dr. Lieve Van den Block, aan het FWO[1]-project ‘Het ontwikkelen en testen van de effectiviteit van een gespecialiseerde palliatieve zorgdienst voor kwetsbare ouderen in de eerstelijnszorg in Vlaanderen’. De studie wil een antwoord bieden op de paradigmashift die nodig is in de palliatieve thuiszorg, namelijk van een reactief levenseindemodel naar een proactief zorgmodel, en nieuwe modellen aanreiken om deze doelgroep beter te ondersteunen.

“Voor kwetsbare ouderen met een complexe problematiek, zoals meerdere morbiditeiten, psychosociale en/of spirituele-existentiële noden, is andere thuiszorg nodig, over een langere periode”, leggen de onderzoekers uit. “Palliatieve thuiszorg kan hier een antwoord op bieden, mits een vernieuwde aanpak. Naar analogie van een vergelijkbare studie in het Verenigd Koninkrijk, werkten we een nieuw model uit, waarbij de palliatieve thuisverpleegkundige over een periode van twee maanden gemiddeld drie à vier keer contact zou hebben met de zorgvrager en overleg zou hebben met andere eerstelijnszorgverleners.” Het doel? De levenskwaliteit van de zorgvrager verbeteren door proactief in te zetten op het tijdig identificeren van niet alleen de fysieke maar ook de psychosociale noden bij patiënt en mantelzorg, vroegtijdige zorgplanning, en geïntegreerde zorg in de eerste lijn. Het concept? Kortdurende en tijdige inzet van palliatieve thuiszorg op die momenten dat er nood aan is, dus niet enkel in de terminale fase.

Veiligheid en vertrouwen

Het onderzoeksteam startte met een zeer gedetailleerde bevraging bij verschillende eerstelijnszorgverleners in de sector: het palliatief thuiszorgteam, de huisarts, de thuisverpleegkundige, de maatschappelijk werkers, mutualiteiten, en ook zorgvragers en mantelzorgers. Op basis daarvan werkten de onderzoekers hun nieuw model uit. Algemeen gesteld werd het proactief inschakelen van palliatieve thuiszorg als een positief element beschouwd voor het welbevinden van de zorgvrager. Een belangrijk aspect hierbij is de nood aan veiligheid. “Mensen willen gehoord worden en weten dat iemand voor hen zal zorgen als het nodig is.

De start van de effectieve studie, met de kortdurende, tijdige contacten, viel quasi samen met het begin van de coronacrisis in ons land. “Dat bemoeilijkte ons werk. Nochtans bleek het zelfs in deze moeilijke periode haalbaar de studie uit te voeren, mits enige vertraging en nauwkeurige procedures. We merkten dat het nodig was om palliatieve zorg goed uit te leggen aan ouderen om de misvatting dat het louter terminale zorg is weg te werken. Bovendien merkten we op dat niet alle ouderen onmiddellijk openstonden om een nieuwe zorgverlener toe te laten, maar een grote groep wel. Het uitbouwen van een vertrouwensband is bij deze doelgroep bijzonder belangrijk, zeker als het gaat over het bespreekbaar maken van psychosociale of existentiële noden. Daarnaast stelden we vast dat de huisbezoeken door de palliatieve thuiszorgequipe vaak maar eenmalig gebeurden. Enerzijds moesten de verpleegkundigen van de palliatieve thuiszorg prioriteren stellen door COVID-19, anderzijds zagen ze niet altijd een noodzaak naar directe opvolging bij de doorverwezen ouderen. Nochtans werd het bezoek door ouderen en hun naasten meestal wel als erg positief ervaren.” De voorzichtige conclusie van het onderzoek is dat er wel degelijk een nood is aan een nieuw zorgmodel voor palliatieve thuiszorg, maar dat het vooropgestelde model verder moet gefinetuned worden samen met de palliatieve zorgsector.

Bron: doctoraatstudie Kim De Nooijer: Het ontwikkelen en testen van de effectiviteit van een gespecialiseerde palliatieve zorgdienst voor kwetsbare ouderen in de eerstelijnszorg in Vlaanderen

[1] Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek


Complicaties bij stomazorg

De literatuur[1] toont aan dat complicaties bij dragers van een stoma in tachtig procent van de gevallen kunnen voorkomen. Deze delen we in op basis van postoperatieve complicaties zoals een bloeding, necrose, hernia, … en patiëntgerelateerde complicaties zoals lekkage, geur, nachtlediging, … 

Sommige complicaties komen voor kort na de operatie en anderen pas een paar maanden na de aanleg van een stoma. In het laatste geval gaat het meestal om huidcomplicaties. Ze vertegenwoordigen dan ook het grootste percentage. Deze huidcomplicaties kregen de laatste jaren ook meer aandacht en vallen onder de naam peristomale dermatitis, een subgroep van de Moisture Associated Skin Damage (MASD), als lekkage de oorzaak is. Peristomal Medical Adhesive Related Skin Injury (PMARSI) wordt gebruikt als het huidletsel van mechanische oorzaak is. In de meeste gevallen ligt de oorzaak van huidcomplicaties aan de basiszorg of aan het materiaal. Het is dan ook niet altijd nodig om van materiaal te veranderen zodra een probleem zich voordoet. Al is het wel belangrijk om de oorzaak van het probleem te herkennen.

Postoperatieve opvolging

Patiënten worden vandaag sneller ontslagen uit het ziekenhuis, wat weinig plaats maakt voor stoma-educatie. Er is daardoor ook minder ondersteuning bij de keuze van het correcte materiaal. Afhankelijk van het ziekenhuis is er al dan niet een stomaconsultatie en/of een stomaverpleegkundige aanwezig. Stomaconsultaties worden ook meestal enkel postoperatief gepland, maar een stoma verandert nog in de weken en maanden na de aanleg. Studies[2] tonen nochtans duidelijk aan dat patiënten die opgevolgd worden door stomaverpleegkundige tot acht keer minder complicaties hebben.

Stomazorg is geen exacte wetenschap. Het is trial-and-error en zoeken naar wat past bij de patiënt. Toch moet je steeds aandachtig zijn, want het kan grote gevolgen hebben voor de patiënt. Een stomaverpleegkundige ondersteunt de patiënt van de pre- en de postoperatieve fase tot ontslag. De verpleegkundige bezit gespecialiseerde kennis over het materiaal dat op de markt beschikbaar is en over de terugbetaling ervan. Zo kan de stomaverpleegkundige voor elke patiënt een geïnformeerde en gepersonaliseerde keuze maken. Daar zijn enkele basisregels aan verbonden. In het kader van probleemstomazorg is dit bijvoorbeeld bij een huidprobleem, een tweedelig systeem gebruiken om de huid de kans te geven om te helen en niet dagelijks de plaat te moeten veranderen. Een ander voorbeeld is een gordel te gebruiken als je een convex plaat gebruikt om het stoma uit te duwen.

Aangepast materiaal

Een aanpassing van het stomamateriaal hoeft dus niet altijd, soms is het gebruik van een aangepast wondzorgmiddel voldoende. Vroeger werd vooral gekozen voor hydrofiber of alginaatverbanden. Tegenwoordig bestaan er ook verbanden die een ontsmettende werking hebben over verschillende dagen.

Iodosorb is een cadexomeerverband met jodium. Het poeder kan over de wonde gestrooid worden en de overschot wordt weggewaaid. Bij kleine wonden kan de plaat rechtstreeks op het poeder geplaatst worden. Bij verzadiging en uitwerking van de iodine zal het poeder wit worden.

Hyalo4 Silver Spray is een suspensiespray voor topisch gebruik die hyaluronzuur, metallisch zilver en vitamine E bevat. De spray kan op de wond aangebracht worden. Komt dit op de gezonde huid terecht, dan veeg je deze heel gemakkelijk in poedervorm af. Na enkel één applicatie en de plaat twee dagen ter plaatse, is er een duidelijke vermindering van de roodheid en is de wondbodem veel vitaler.

Dit hydrofoob wondverband dient voor de behandeling van geïnfecteerde en exsuderende wonden. De wiekvorm is gemakkelijk in gebruik bij stoma. Deze wiek absorbeert geen wondvocht en heeft dus een secundair verband of kompres nodig om maceratie te voorkomen.

Soorten huidletsels

De soorten huidletsels kunnen als volgt ingedeeld worden:

Irritatie

Groot – klein (MASD – PMARSI)

Wonden

Oppervlakkig – diep

Soms komt een combinatie van beide voor. Aan iedere categorie wordt een specifieke behandeling gekoppeld. De laatste jaren is een kennis van wondzorg dan ook niet meer weg te denken uit de stomazorg. Naast stomamateriaal en de toebehoren is het belangrijk dat de stomaverpleegkundige ook over de kennis van de actieve wondverbanden beschikt. Aangezien bij een huidprobleem de voorkeur aan een tweedelig systeem gegeven wordt om de huid zo weinig mogelijk te beschadigen, is het belangrijk dat er voor een actief verband gekozen wordt dat twee à drie dagen kan werken.

[1] The Prevalence of Ostomy-related Complications 1 Year After Ostomy Surgery: A Prospective, Descriptive, Clinical Study. Eva Carlsson 1, Jeanette Fingren 2, Anne-Marie Hallén 2, Charlotta Petersén 2, Elisabet Lindholm 2.

The frequency of early stomal, peristomal and skin complications. Andrea Maglio 1, Alessandro Pasquale Malvone 2, Vitalba Scaduto 2, Davide Brambilla 3, Francesco Carlo Denti 1.

[2] Ostomy Complications, Risk Factors, and Applied Nursing Care: A Retrospective, Descriptive Study. Cahide Ayik 1, Dilek Özden 1, Deniz Cenan 2.

The Prevalence of Ostomy-related Complications 1 Year After Ostomy Surgery: A Prospective, Descriptive, Clinical Study. Eva Carlsson 1, Jeanette Fingren 2, Anne-Marie Hallén 2, Charlotta Petersén 2, Elisabet Lindholm 2.

Casus irritatie

Deze casus gaat over een patiënt met een dubbelloops ileostoma dat in een put ligt met verschillende lekkages per dag. Hij had tot nu toe een vlak tweedelig systeem en de irritatie werd verzorgd met eosine. Op 7 mei 2021 werd een eerste applicatie van Cavilon advanced® gedaan. Een tweedelig soft convex-systeem met microporeuse rand werd gebruikt met pasta.

10 mei 2021: Geen lekkages meer en nieuwe applicatie Cavilon advanced®. 14 mei 2021: Volledige heling, enkel nog restanten eosine te zien.

Met dank aan Valerie Hanssens (UZ Brussel) en Stomavlas: Vlaamse Stoma Verpleegkundigen.


Bewegen tegen pijn met oefensessies op maat

Dat bewegen goed is voor het menselijke lichaam en de geest, is algemeen geweten. Toch is het voor velen een uitdaging om dagelijks voldoende fysieke inspanning te doen. Zeker voor mensen met chronische pijn, want zij vertonen vaker vermijdingsdrang uit angst nog meer pijn te ervaren. Kinesitherapeut Annelise Dieudonné van het AZ Delta in Roeselare zet alles op alles om ook pijnpatiënten meer te laten bewegen. Met aangepaste oefeningen en pilates op maat.

Regelmatig bewegen doet veel met een mensenlichaam: het bevordert de bloedsomloop, stimuleert de stofwisseling, stuurt zuurstof naar de spieren en heeft een positief effect op je organen, longen en ademhaling. Bovendien verbetert het je humeur en geeft het je een pak energie. Voor chronische pijnpatiënten is dat niet anders, al is de mentale drempel om – vaak letterlijk – de eerste stap te zetten groot. Uit angst meer pijn te hebben of omdat ze denken niet veel meer te kunnen. Hierdoor lopen ze een groter risico aan hun zetel of bed gekluisterd te zijn. “Deze patiënten dreigen in een vicieuze cirkel te geraken, want hoe minder je beweegt, hoe minder je spieren ertegen kunnen”, vertelt Annelise Dieudonné, kinesitherapeut in het AZ Delta in Roeselare. Zij begeleidt pijnpatiënten naar meer beweging. “Bewegen is een goede afleiding en maakt net dat de pijn minder opvalt. Zit je een hele dag stil, dan neig je snel naar piekeren en denk je net meer aan je pijn.”

Wat is Fit-Boost?

Fit-Boost is een bewegingsprogramma van het AZ Delta in Roeselare. Tijdens 24 sessies van anderhalf uur leren zo’n tien tot vijftien pijnpatiënten meer bewegen. De sessies beginnen rustig met pilatesoefeningen op de mat. Geleidelijk aan wordt de activiteit opgevoerd en komen ook balsporten aan bod. Steeds in overleg met de individuele deelnemers. Fit-Boost creëert een omgeving waar iedereen zichzelf kan zijn en samen iets kan bereiken, ondanks de pijn. Momenteel biedt alleen AZ Delta Roeselare dit aan, al is de interesse vanuit andere ziekenhuizen groot om hiermee aan de slag te gaan.

Mentale impact van pijn

Mensen met chronische pijn associëren hun fysieke gewaarwording met bepaalde activiteiten of objecten. Heeft iemand pijn tijdens het stofzuigen bijvoorbeeld, dan zal die na verloop van tijd al pijn ervaren bij het zien van de stofzuiger. “Het pijnaspect kan je niet uitschakelen, ook niet tijdens een fysieke activiteit. Toch willen we dat onze patiënten bewegen als iets positiefs ervaren. Vaak denken ze nog weinig aan te kunnen. Door met hen in gesprek te gaan over wat ze uit het leven willen halen, creëer je een mindset die wel openstaat voor meer lichaamsbeweging”, gaat Annelise verder. “Als je begrijpt wat lichamelijk nog wel of niet lukt, krijg je meer controle over de situatie. En dan is de vraag niet meer hoe je van de pijn verlost geraakt, maar wel hoe je ermee kan omgaan zodat buitenkomen, mensen ontmoeten, deel zijn van de maatschappij weer mogelijk wordt.”

Rome wasn’t built in a day

Als chronische pijnpatiënten ontdekken dat ze lichamelijk tot meer in staat zijn, gaat vaak een hele wereld voor hen open. Annelise hamert enorm op het langzaam opbouwen van beweegoefeningen. “We willen het gedrag van mensen veranderen. Dat vergt tijd. Daarom proberen we beweging als een spel te zien”, zegt ze. Het werkt drempelverlagend en neemt het schaamtegevoel weg als iets niet lukt. Ook samen bewegen met anderen heeft een positief effect. In het AZ Delta Roeselare organiseren ze oefeningen in groep, volgens het Fit-Boost-programma dat bestaat uit 24 beweegsessies. “Er ontstaat een bepaalde dynamiek en mensen delen hun ervaringen onderling, wat motiverend werkt. Daarnaast is het belangrijk regelmatig in te checken bij de patiënt doorheen het bewegingstraject. Wat doet die graag, wat geeft meer pijn, wat minder. Door continu af te stemmen op de noden van de patiënt verhoogt de slaagkans om het vol te houden.”

Bewegen zonder dat het moet

Dieudonné: “Door je beweegoefeningen wat luchtiger te maken, valt het negatieve gevoel ook weg. Pijnpatiënten moeten niet bewegen, maar willen het zelf, want ze vonden het de laatste keer leuk. Het helpt als je voor jezelf bijhoudt wat allemaal goed verliep op een dag. De kleine dingen ook. Een mens vergeet snel wat die allemaal gedaan heeft. Door het voor jezelf op te schrijven, zie je dat je tot meer in staat bent, dan je denkt.” In AZ Delta Roeselare passen ze ook Virtual Reality toe om mensen te motiveren. “Daarin zit het speelse karakter verwerkt. Bijvoorbeeld in een spel waarbij je punten kan scoren als je een bal aantikt, zie je dat patiënten daarop reageren. Om net dat ene punt te halen, gaan ze een tikkeltje verder dan normaal. Een waardevolle techniek die je uitdaagt op een positieve manier.”

Tot slot is opvolging essentieel. Na het traject van 24 sessies houdt het ziekenhuis contact met de deelnemers en ze organiseren ook een terugkomdag. “Al tijdens het beweegprogramma moedigen we onze patiënten aan om thuis aan de slag te gaan. Dat kan door kleine oefeningen te doen, zoals de trap eens op en af, een korte wandeling. Of we laten hen thuis opwarmen. Zo ontstaat spontaan een link met de thuissituatie. Ze zullen vooraf wat oefenen voor ze in groep iets tonen en zijn sneller geneigd beweging in hun dagelijkse leven in te bouwen. Uiteraard steeds met hun inspraak en op hun tempo.”

Bron: Prikkel November 2021 – Pilates op maat van pijnpatiënten


Total pain concept buiten palliatieve zorg

In palliatieve zorg is het total pain concept beter gekend. Het houdt rekening met de fysieke, sociale, spirituele en emotionele pijn die een patiënt doormaakt. Ook al ligt de basis voor het concept van totale pijn bij de grondlegster van de palliatieve zorg, Cicely Saunders, toch kan dit ook in ruimere zorgcontexten toegepast worden. Christine De Bosschere, docente aan Artevelde Hogeschool en lid van de werkgroep Palliatieve Zorg van het NVKVV, legt uit hoe dit zelfs binnen wondzorg past.

Ook de International Association for the Study of Pain (IASP) steunt haar definitie van pijn op het total pain concept. Pijn is wat de patiënt zegt dat het is. Het is een ervaring van de hele persoon en omhelst dus veel meer dan louter lichamelijke ongemakken. Daarom moet het benaderd worden als een multidimensionaal verschijnsel dat een totale zorg voor heel de mens en wat die precies nodig heeft vereist. “Cicely Saunders vroeg als eerste aandacht voor het begrip van totale pijn. Ieder ziektesymptoom zoals fysieke pijn wordt door allerlei factoren beïnvloed en kan zo de beleving veranderen”, zegt Christine. “Ik denk aan een situatie waar een patiënt een gezwel had dat op andere organen drukte. Zorgverleners besteedden veel aandacht aan het gezwel en aan pijnmedicatie, ook al had die persoon geen pijn. Weten dat hij ging sterven, dat raakte hem pas. Die angst voor de toekomst, financiële zorgen, conflicten in de naaste omgeving, … Het zijn allemaal factoren die voor patiënten kunnen meespelen. Wil je als zorgverlener een klacht goed en globaal behandelen, dan moet je daar ook rekening mee houden.”

Daarom is het belangrijk om pijn niet alleen met medicijnen te bestrijden. Niet-medicamenteuze pijnbestrijding is ook een noodzaak, zeker onder de noemer van complementaire zorg. “Denk maar aan afleiding, humor, een massage, een gesprek, aromatherapie, …”, zegt Christine. “Als verpleegkundige focus je op de wonde, dat is normaal. Maar je mag nooit vergeten dat een mens meer is dan dat. Door de werkdruk ontbreekt het ons vaak aan tijd om te luisteren, maar dit kan ook tijdens de verzorging gebeuren. Zo pikken we ook alarmsignalen op om tijdig door te verwijzen naar andere zorgprofessionals. Soms is pijn een schreeuw om aandacht, dat klopt. Al is de erkenning van een bepaalde pijn even vaak al voldoende voor een patiënt om zich beter te voelen, zeker wanneer het om chronische wonden gaat.”

Therapeutische hardnekkigheid loslaten

In palliatieve zorgsituaties is een lichaam vaak niet meer in staat om wonden te helen. Zelfs niet met de meest complexe wondzorgtherapie. Palliatieve patiënten kunnen uitgebreide wonden hebben die in de meeste gevallen niet meer genezen. De wonden zijn vaak het gevolg van tumoren, bestraling of langdurig liggen. Niet zelden hebben palliatieve patiënten een combinatie van wonden. Het accent ligt niet langer op het behandelen met het uitzicht op genezing, maar op het beperken van het ongemak of het bieden van comfort.

Zeker in de terminale fase is het van belang om geen therapeutisch hardnekkige wondzorg te willen toepassen “Dan biedt het gebruik van hydrolaten een heel comfortabel en kwaliteitsvol alternatief”, vertelt Christine. “Ze zijn een complementair deel van aromatherapie, maar worden nog te vaak vergeten. Het is natuurlijk aromatisch water met specifieke eigenschappen dat je via een kompres op de wonde aanbrengt. Ze zijn zeer zacht, zuiver en bacterievrij en daarom voor iedereen bruikbaar. Vaak hebben ze antiseptische, ontstekingsremmende, verzachtende of pijnstillende effecten. Ze kunnen ook geurwerend werken[1]. Wonden zullen zo dus niet genezen, maar het zal wel de nadelige symptomen wegnemen zoals bloedingen, geur, pijn, jeuk en exsudaat[2]. Helaas is hier nog weinig wetenschappelijk onderzoek naar gedaan en is verdere professionalisering nodig om hiermee aan de slag te gaan.”

[1] Waterschoot, Veerle. Hydrolaten. Morgaine, 2016.

[2] Tilley, Lipson, & Ramos, 2016

Praktijkvoorbeelden van hydrolaten voor comfort-wondzorg

  • Cisteroos en geranium: bloedstelpend
  • Bergbonenkruid en lavendel: ontstekingremmend
  • Strobloem en roomse kamille: pijnstillend
  • Pepermunt: jeukwerend

“20 procent is biologie, 30 procent zijn gedachten en 50 procent zijn emoties”

Dat bij de aanpak van chronische (wond)pijn ook psychosociale factoren een belangrijke rol spelen, benadrukt ook Eddy Lambrecht van Wondzorg.net. “Er zijn verschillende oorzaken van wondpijn die niet steeds weg te nemen zijn. Je kan die zoeken in de sensitisatie van de wonde en de wondrand, chronische inflammatie, vasculaire oorzaken, onvoldoende pijnstilling, gebrek aan therapietrouw, geen correct voorschrift, … Maar 20 procent is een biologische, sensorische ervaring, 30 procent zijn de – vaak negatieve – gedachten en 50 procent zijn de emoties. Daarom benadrukken we het belang van empathie, een goede omkadering van de patiënt en het nemen van je tijd bij wondzorg. Al beseffen we dat tijd niet eenvoudig is in de huidige context.”

In verband met pijnstilling raakt Eddy nog enkele belangrijke punten aan. “Er is topicale pijnstilling, maar soms kunnen ook pijnstillende verbanden soelaas bieden. Zeker wanneer de wondpijn niet aan te pakken is. Kijk ook naar eventueel vasculaire oorzaken. Misschien is er gebrekkige microcirculatie waardoor er te weinig bloed en te weinig zuurstof naar de wondzone komt. Zeker bij chronische wonden en bij vaatpatiënten is dit een belangrijke oorzaak. Blijft de pijn toenemen, analyseer die toename dan. Gebruik ik het juiste verband of te veel antiseptica? Moet de wondzorgprocedure bijgewerkt worden? Moet de multimodale pijnaanpak herbekeken worden?”

Tot slot pleit Eddy ervoor om naast de klassieke basispijnstilling ook aandacht te besteden in niet-farmacologische pijnstilling. Denk maar aan een rustige omgeving, voldoende afleiding, een VR-bril, … “Al moeten alle leden van het team hier wel in geloven en over communiceren. Het is geen instant fix, maar zal wel effect geven op lange termijn. Maar ook een goede voorbereiding van de wondzorg en een even nauwkeurige opvolging spelen een rol.”


Negatievedruktherapie in de thuisverpleegkunde: een positief verhaal

Al tien jaar lang ijvert de thuisverpleging naar terugbetaling van negatievedruktherapie in de thuisverpleegkunde. Door een gebrek aan evidentie is er namelijk nog geen terugbetaling van tijd en middelen voor deze vorm van wondzorg. Het RIZIV initieerde daarop in 2018 zelf een project. Daar zijn de resultaten en aanbevelingen nu van bekend.

Negatievedruktherapie (NDT) in de thuisverpleging neemt al gauw vijftig minuten in beslag. Toch is er niets in de nomenclatuur te vinden over vergoedingen voor deze prestaties. In ziekenhuizen was dit wel al het geval. Waar situeert het probleem zich dan? “De literatuur vermeldde tot nu toe te weinig effectiviteit van de behandeling met NDT, terwijl de realiteit ons leert dat NDT niet alleen in het ziekenhuis maar ook in de thuisverpleging haalbaar is”, zegt Louis Paquay, verpleegkundig stafmedewerker bij het Wit-Gele Kruis. “Het is een niet-invasieve behandeling die wondgenezing bevordert en een alternatief biedt voor wondzorg. Met het Wit-Gele Kruis pleiten we ervoor om dit in een thuiszorgcontext toe te passen in plaats van in een ziekenhuis. Een opname is vaak niet nodig. Mensen die NDT moeten ontvangen zijn niet ziek, maar hebben wel nood aan complexe zorgen.”

Het RIZIV nam daarom het initiatief om een wetenschappelijk proefproject op te starten van achttien maanden. Daarin werden drie vragen gesteld: hoe verloopt de toepassing van NDT in de thuiszorg? Hoe ervaren patiënten, hun omgeving en thuisverpleegkundigen het gebruik van NDT thuis? Wat kost dat? In het najaar van 2018 volgde de formele goedkeuring en in februari 2019 werd van start gegaan. “Er werden twintig teams gevormd, waarvan elf in Vlaanderen en negen in Wallonië”, vertelt Lieven De Maesschalck, onderzoeker aan Thomas More en innovatiemanager Mobilab & Care. “Daarin zaten telkens een coördinator, thuisverpleegkundigen uit de regio en medewerkers van de ziekenhuizen. Die teams werden zeer breed opgesteld en boden een goede mix van thuiszorgorganisaties en zelfstandigen. Het doel was om in totaal duizend wonden op te volgen. Dit is een uniek project dat transmuraal gedragen werd en waar de regio’s, instellingen en organisaties sterk samenwerkten. Van maart 2019 tot en met december 2021 moesten zij informatie verzamelen en deze rapporteren aan het onderzoeksteam.”

736 wonden

Er vond zowel een kwantitatieve studie als een kwalitatieve studie plaats. Louis Paquay was de voortrekker van het kwantitatieve luik. “Zo werden in totaal 736 wonden gedocumenteerd via vier vragenlijsten die in webformulieren ingevuld werden door de betrokken zorgverleners. Deze vragenlijsten bevatten informatie over de wonden, het verloop van de behandeling met NDT gedurende drie weken en de samenwerking met andere zorgverleners: welk multidisciplinair overleg had plaatsgevonden? Wie voerde welke taken uit? Tot slot werd na de behandeling ook gepeild naar de tevredenheid van de patiënt.”

Ook het kwalitatieve luik werd grondig aangepakt door het wetenschappelijk team. Daarin zetelden aan Vlaamse kant naast Louis en Lieven ook Kristel De Vliegher van het Wit-Gele kruis Vlaanderen en aan Franstalige zijde Agnès Jacquerye (ULB) als kwaliteitsverantwoordelijke en Dominique Gainvorste, verpleegkundig directeur en wondzorgspecialist. Er werden focusgroepen en interviews opgesteld voor firma’s en voor de teams. “De logistieke situatie in de thuiszorg zal anders zijn”, zegt Lieven. “Het was dus belangrijk naar prijssetting en levering toe dat we ook daar een goed beeld op kregen. Daarnaast was er ook een focusgroep met tien teams om de zorgketen in kaart te brengen op basis van de vragenlijsten uit het kwantitatieve luik. Zo kwamen we te weten wat er achter de cijfers zat. In die focusgroep zaten thuisverpleegkundigen, referentieverpleegkundigen, coördinatoren, huisartsen, artsen en verpleegkundigen uit het ziekenhuis en patiënten.”

Een project van deze omvang liep de nodige vertraging op. Enerzijds was er COVID-19 waardoor in Wallonië alle niet-essentiële zorg werd stilgelegd. “Ook in Vlaanderen stond het even on hold en vroeg het wel enige moeite om dit opnieuw op te starten. In Wallonië was er ook enige bezorgdheid over de haalbaarheid van deze studie en speelde vertaling van alle documenten ook een rol. Ze hebben een andere opvatting over zorg en zijn iets protectionistischer. Al waren de reacties van de regionale teams zeer positief”, zegt Lieven. “Anderzijds moesten we ook goedkeuring krijgen van de medische ethische commissies van de 72 deelnemende ziekenhuizen.”

Aanbevelingen

Vanuit de brede aanpak en resultaten zijn nu aanbevelingen naar het RIZIV toe geformuleerd. Deze tonen de concrete meerwaarde van NDT in de thuiszorg aan en ook de praktische haalbaarheid. Een blik op de resultaten: 68 procent van de wonden kwam voor bij personen ouder dan 60 jaar. Vaak zijn dit personen die (deels) geïmmobiliseerd zijn. Een concrete aanbeveling is dus dat er voor NDT ook het best een mantelzorger aanwezig is. Zo’n 27 procent van de patiënten werd niet gehospitaliseerd. Slechts 28 procent werd tussen de één en negen dagen opgenomen en dan vaak in een ambulante setting.

In 75 procent van de gevallen ging het om continue NDT en 42 procent waren postoperatieve wonden. In Wallonië zagen de onderzoekers meer acute wonden (72 procent). In Vlaanderen was er een evenwicht tussen de acute en chronische wonden. De meeste wonden waren gesitueerd op de borst, de buik of een been. “Thuisverpleegkundigen volgden dagelijks en eenmaal in het weekend het verband op”, zegt Louis. “In 72 procent van de gevallen was het de thuisverpleegkundige zelf, anders was het de referentieverpleegkundige wondzorg. We stelden vast dat bezoeken met enkel observatie zonder verbandwissel afgewisseld werden met bezoeken waarin er een verbandwissel plaatsvond.”

Positieve effecten

Ook over de tevredenheid van patiënten en zorgverleners zijn cijfers beschikbaar. Liefst 92 procent van de patiënten geeft aan NDT in de thuiscontext als positief te ervaren. Ze stelden vooral vast dat de thuisverpleegkundige hen meer informatie en educatie verschafte dan in een ziekenhuissetting het geval was. Ook thuisverpleegkundigen zijn bijzonder tevreden. Bij 78 procent van hen werd een bijkomende opleiding gegeven. “Al zou dit in de basisopleiding moeten zitten, gekoppeld aan een stage in de thuiszorg”, vindt Lieven.

Ook over het multidisciplinair overleg werden aanbevelingen gedaan. “Zo raden we een vast overlegmoment eenmaal per maand aan. Nu vond dat vooral tussendoor en telefonisch plaats”, zegt Lieven. “We stelden vast dat de observatie, besprekingen en evaluaties veel tijd in beslag namen, maar dat de communicatie zowel op papier als digitaal vlot verliep en met respect voor de GDPR. Het contact met de ziekenhuizen werd langs beide zijden ook positief geëvalueerd. Bij de eerste verbandwissel in het ziekenhuis was een thuisverpleegkundige aanwezig om die eerste vertrouwensband te scheppen. De 21 dagen opvolging, ook tijdens het weekend, garandeerde de zorgcontinuïteit en droeg extra bij tot die goede relatie tussen thuis- en ziekenhuisverpleegkundigen.” En de kostprijs? “We berekenden dat het goedkoper is om NDT uit te voeren in de thuiszorg. Drie weken behandeling kost dan 1.288 euro, dat is veel minder dan drie weken in het ziekenhuis te verblijven”, zegt Lieven. “Al moet er vanuit het RIZIV ook gewaakt worden over die prijssetting en over correcte tarieven voor de verleende zorgen en voor het materiaal.”

Nog werk aan de winkel

Naast deze positieve resultaten, zijn er ook enkele bedenkingen. “De aansprakelijkheid voor NDT in ziekenhuizen ligt bij het ziekenhuis. Maar hoe ga je dit organiseren in de thuiszorg? Wat als materiaal stuk gaat? Misschien moet hier gekeken worden richting de bedrijven en een soort polis gekoppeld worden aan de huurprijs van het materiaal”, zegt Lieven. “We stelden ook mogelijkheden tot uitbreiding vast. Die 21 dagen opvolging door de thuisverpleegkundige zijn een goed gemiddelde. Al moet dit verlengd kunnen worden na een evaluatie met de behandelende arts.”

Andere uitbreidingen zien de onderzoekers vooral in de mogelijke opstart van NDT in de eerstelijnszorg, waar de huisarts of het woonzorgcentrum het initiatief neemt. “De samenwerking tussen de eerste- en tweedelijn verliep zeer vlot”, zegt Louis. “Er waren duidelijke aanspreekpunten en de coördinatietaken werden vergoed. Hoe organiseer je dit na het project zodanig dat die continuïteit en dat vertrouwen behouden blijven? Daar moet goed over nagedacht worden. Bij de huisartsen stelden we een wisselende betrokkenheid vast. Het was vaak de thuisverpleegkundige die het initiatief nam om feedback te vragen aan de huisarts.”

“Deze studie is uniek in zijn soort”, besluit Lieven. “Het project rond NDT kadert duidelijk binnen een groter verhaal, zoals thuishospitalisatie. Bekijk dit los van de technische handeling en je ziet dat ook teaching, begeleiding, coördinatie, overleg en permanentie een plaats hebben.”


Verpleegkundige autonomie en kwaliteit van zorg centraal bij nieuwe nomenclatuur wondzorg

Na vijf jaar zwoegen is de nieuwe nomenclatuur wondzorg een feit. De vereenvoudigingen en het mogelijk maken van een efficiëntere opvolging, betere communicatie, een snellere doorverwijzing naar de juiste zorgverstrekker, een opwaardering van de handelingen en de budgetneutraliteit waren nodig om niet alleen de wondzorg, maar ook de zorgkwaliteit te verbeteren. Op lange termijn zou deze nieuwe nomenclatuur zelfs geld kunnen besparen. Hoe? Door meer autonomie, meer kwaliteitseisen en dus ook meer garanties voor kwaliteitsvolle zorg.

De oorspronkelijke vraag aan het RIZIV om de nomenclatuur rond wondzorg te veranderen dateert al van 2017. Vandaag ligt een uitgebreid voorstel op tafel dat wellicht in het najaar zal ingaan. Een werk van lange adem, maar wel een dat overtuigende resultaten zal neerzetten en waar de juiste zorg op het juiste moment centraal staat. Hilde Claessen van Wit-Gele Kruis Antwerpen: “Zo is uitgebreid aandacht besteed aan de autonomie en de eindverantwoordelijkheid van de verpleegkundige. Het is de bedoeling om de referentieverpleegkundige wondzorg en de arts doordachter en sneller in te zetten. Op die manier bespaar je, dat klopt. Maar je biedt meteen ook de juiste zorg op het juiste moment en dat komt de wondgenezing, wondgenezingsduur, en dus de patiënt ten goede. We verwachten dat zo middelen vrijkomen die elders ingezet kunnen worden.”

Geen voorschrift meer

De belangrijkste vernieuwing is misschien wel dat wondzorg als B1-handeling altijd kan opgestart worden, ook zonder een voorschrift van de arts. Kristien Scheepmans, stafmedewerker bij het Wit-Gele Kruis en lid van de werkgroep Thuisverpleegkundigen NVKVV: “Voor wondzorg als B1-handeling is geen voorschrift meer nodig, voor B2-handelingen blijft dit wel het geval. Waar je het voorschrift vroeger nodig had voor de terugbetaling van de prestaties, kan je voortaan autonoom en op eigen verantwoordelijkheid wondzorg uitvoeren. Dit was al langer zo voorzien in de wetgeving, maar stond niet in overeenstemming met de eisen en daarbij horende vergoedingen van het RIZIV.”

“Je kan je als verpleegkundige niet verschuilen achter een voorschrift, want wondzorg is al jaren een basiscompetentie voor elke verpleegkundige. Wie de zorgen uitvoert, is strafrechtelijk de eindverantwoordelijke. Een richtlijn uit 2008 vanuit het RIZIV stelt ook dat, als je niet machtig bent om een prestatie of handeling uit te voeren, je dit moet kenbaar maken aan de behandelende arts”, zegt Diégo Backaert, thuisverpleegkundige en ook lid van de werkgroep Thuisverpleegkundigen van het NVKVV. “Nu gaat klinisch redeneren gestimuleerd worden. Je zal zelf moeten inschatten wanneer een referentieverpleegkundige moet langskomen. Dat is een eerste keer verplicht na zes weken, maar als verpleegkundige, die bezig is met de kwaliteit van zorg, doe je dit normaliter al vroeger. Tegelijk moedigen we zo ook bedside teaching aan, want je stelt samen met de referentieverpleegkundige een behandelplan op. Die leermomenten zullen nu ook vergoed worden. Dit maakt dat het niveau van kwaliteit en de educatie aan de verpleegkundige gaat stijgen. Waar de referentieverpleegkundige vroeger zei wat de verpleegkundige moet uitvoeren, kan die het nu altijd voordoen. Ik haal als voorbeeld graag een belangrijke studie over diabetesvoet aan. Professor J. Apelgvist ontdekte al in 1990 dat bij doorverwijzing van een diabetesvoetwonde binnen de 25 dagen, in plaats van de nu gemiddelde 188 dagen, deze snellere doorverwijzing kan leiden tot een 79 procent minder kans op amputaties. Op lange termijn is dit een ongelooflijke winst voor de gezondheidszorg. Interdisciplinariteit en een kritische blik zijn noodzakelijk en onmisbaar.” Zowel Hilde en Kristien als Diégo zijn het eens: die extra autonomie en verantwoordelijkheid zijn mijlpalen die leiden tot een opwaardering van alle verpleegkundigen en tot een opwaardering van de kwaliteit van wondzorg.

Bijkomende verstrekking complexe wondzorg

De opstart van wondzorg mag dan wel gebeuren zonder voorschrift, de arts moet binnen de vijf dagen door de verpleegkundige ingelicht worden. Als verpleegkundige voeg je voortaan ook verplicht een foto toe aan het dossier. Op die manier wordt het wondzorgdossier visueel uitgebreid. “Een wondzorgdossier zal voortaan dus meer bevatten dan een voorschrift en de basisgegevens van de zorgvrager. Daarvoor zijn duidelijke richtlijnen uitgewerkt waardoor ook de opvolging duidelijk tot uiting zal komen”, zegt Kristien. Een meer eenvoudige interprofessionele communicatie zal ook leiden tot een betere en snellere dialoog over de behandeling van wondzorg.

Wat verdwijnt is de specifieke wondzorg. Het gaat om uitzonderlijke wonden die niet vaak voorkomen en die arbeidsintensief zijn. Verpleegkundigen kunnen dan in de plaats hiervan en in functie van de tijdsduur, een beroep doen op de bijkomende verstrekkingen complexe wondzorg. “We noemen dit de weesgevallen”, zegt Hilde. “Ook hier kan de behandeling zonder voorschrift worden opgestart, maar geldt de kennisgeving en verantwoording aan de adviserend geneesheer binnen de tien kalenderdagen na de eerste dag van de behandeling.”

Meer respect

Wat verandert nu concreet voor de basisverpleegkundige? “De opstart bij wonden waar geen voorschrift voor nodig is en de verplichte foto haalden we al aan”, zegt Kristien. “Daarnaast is de verpleegkundige aan zet. Hij of zij is verantwoordelijk voor een kwalitatieve wondverzorging en opvolging en moet een eerste keer binnen de zes weken advies vragen aan een referentieverpleegkundige of arts, of de wonde nu geneest of niet. Nadien moet er om de zes weken een referentieverpleegkundige of arts geraadpleegd worden als de wonde niet geneest. Vroeger advies vragen kan altijd. Als verpleegkundige zal je voortaan ook uitgebreider moeten registreren en rapporteren in het verpleegdossier, in functie van de meest recente evidencebased richtlijnen. Deze hervorming zal een positief effect hebben. Je zal niet langer enkel uitvoeren, maar ook meer klinisch en kritisch moeten nadenken.”

Je zal als verpleegkundige dus een uitgebreider verantwoordingsdossier moeten hebben, maar je gaat er beter voor vergoed worden. Dit zal zich ook vertalen naar een groter respect voor de intellectuele handelingen die verpleegkundigen dagelijks stellen. “Je moet een verband niet wisselen om te wisselen, maar je moet wel de wonde-evolutie observeren, het verband controleren, de behandeling eventueel aanpassen, en onder andere verschillende parameters en observaties opnemen”, zegt Diégo.

Nadelen en kansen

De nieuwe nomenclatuur is zoals steeds een compromis. Er zullen dus zeker ook nadelige elementen opduiken. Toch zal deze verandering er niet zo ingrijpend inhakken als misschien verwacht wordt. “Als de fundamenten van je zorgverlening al goed zaten, zal deze hervorming niet veel impact hebben. Eigenlijk moest je al deze zaken al doen”, zegt Diégo. “De referentieverpleegkundige wordt nu vaak te laat ingeschakeld. Dit zal nu vroeger kunnen en is verplicht, een eerste keer na zes weken. Het is aan de professionaliteit en verantwoordelijkheid van de verpleegkundige om de stap naar de referentieverpleegkundige te zetten. Je mag best toegeven dat je iets niet weet. Daarom is samenwerken zo waardevol. Deze hervorming van de nomenclatuur biedt een uitgelezen kans om beter samen te werken.”

Diégo maakt nog de vergelijking met onze noorderburen. In Nederland is er meer terugbetaling voor verbandmateriaal en besparen ze net op het inschakelen van referentieverpleegkundigen. Dit komt de kwaliteit niet ten goede. “Onze nieuwe opbouw is logisch en sluit aan bij de praktijk. Er werd ook met alle betrokken partijen constructief samengewerkt om dit te verwezenlijken. We willen nu een duidelijk vraag-en-antwoorddocument opstellen dat verpleegkundigen helpt in deze overgang en dat overbodige discussies bij een eventuele controle kan vermijden. Ook de overgangsmaatregelen moeten nog afgetoetst worden. Ook via het NVKVV zullen we de nodige opleidingen voorzien om verpleegkundigen zo goed mogelijk voor te bereiden. Als we ook op het vlak van opleiding de krachten bundelen, dan biedt dit enorme kansen voor de zorgkwaliteit.”

Deze nieuwe nomenclatuur heeft als doelstelling zorgkwaliteit van wondzorg te garanderen en op lange termijn ook besparingen te realiseren door het efficiënter inzetten en gebruik maken van de middelen. Op korte termijn wordt zo naar budgetneutraliteit gestreefd, omdat wonden sneller zullen helen door een snellere en correctere behandeling. Zorgkwaliteit garanderen is een belangrijk doel. Al moet die evaluatie binnen een tweetal jaar wel gebeuren. Er zijn namelijk veel variabelen – zoals het materiaal – die de effectieve bespaarkost zullen beïnvloeden.

Toch creëert de nieuwe nomenclatuur vooral opportuniteiten, vindt Hilde. “Verpleegkundigen zullen meer zuurstof krijgen en in hun autonomie geprikkeld worden om verdere opleidingen te volgen. We mogen gerust fier zijn om wat we in België allemaal realiseren op het vlak van wondzorg. In twintig jaar tijd zijn we sterk en kwalitatief gegroeid. De nieuwe nomenclatuur zal aanpassen worden, maar we hebben de nodige fundamenten om dit aan te kunnen.”


Uiterst gedetailleerde beelden met lagere stralingsdosis

Artsen, ingenieurs en onderzoekers zoeken voortdurend hoe ze nog meer informatie uit een medisch beeld kunnen halen en tegelijk de nodige stralingsdosis en de duur van de scan zo laag mogelijk kunnen houden. Door de photon counting-techniek is daarmee een revolutionaire stap gezet. Met een positieve uitkomst voor de zorgvrager, de zorgverlener en de radioloog.

Al meer dan twintig jaar is Walter Coudyzer assistent klinische studies op de dienst radiologie van het UZ Leuven. Hij staat in voor onderzoek en ontwikkeling naar CT en beeldvorming met een focus op klinische studies en forensisch onderzoek. In 2021 bracht Siemens Healthineers als eerste een nieuw type CT-scanner op de markt die gebruikt maakt van photon counting en zocht wereldwijd ziekenhuizen die het toestel wilden uittesten. Het UZ Leuven diende een studie in en kon eind vorig jaar er als enige ziekenhuis in België mee aan de slag. Voor Walter en zijn collega’s Mirte Janssens, technoloog medische beeldvorming op CT, en Maarten Goossens, verpleegkundige op CT, zijn de nieuwe mogelijkheden door photon counting op zijn minst baanbrekend te noemen.

Wat is photon counting?

De techniek van photon counting is op zich niet nieuw en bestaat al meer dan veertig jaar. Alleen ontbrak het aan de nodige computerkracht en software om de beelden te registeren en te verwerken. In een klassiek CT-toestel worden fotonen met röntgenstralen door het menselijk lichaam gestuurd. Wanneer de fotonen het lichaam verlaten, wordt een beeld gevormd. Dit proces gebeurt in twee stappen. Eerst worden de geabsorbeerde röntgenstralen omgezet in zichtbaar licht. Daarna wordt het licht omgezet in een elektrisch signaal dat het beeld vormt.

Photon counting-detectoren zetten de röntgenfotonen direct om in elektrische signalen waardoor het beeld sneller gevormd wordt. Aan de basis liggen kunstmatig gekweekte kristallen waaruit de detectoren gemaakt worden. Deze detectoren zijn veel gevoeliger dan die in een traditionele scanner. Dit levert scherpere beelden op, met veel meer detail aan een hogere resolutie en met een lagere stralingsdosis.

Gedetailleerde informatie

“De nieuwe photon counting CT-scanners functioneren eigenlijk als een grote microscoop”, legt Walter uit. “Met beelden van 0,2 millimeter resolutie komen ze dicht in de buurt van micro CT-scanners. Door deze nieuwe techniek kunnen we als het ware in het lichaam van een zorgvrager kijken. Bovendien worden veel meer beelden gegenereerd, waaruit enorm veel data te halen valt. De beelden bevatten veel minder ruis en hierdoor kunnen we nu al verschillende materialen van elkaar onderscheiden. Zo herkennen we karakteristieken die we vroeger onmogelijk zagen. Je kan je dus inbeelden dat het hierdoor op termijn mogelijk wordt om bijvoorbeeld het type tumor op basis van een scan te bepalen, omdat je het specifieke materiaal waaruit de tumor bestaat op beeld kan herkennen.”

Een andere toepassing is in de wereld van traumatologie. Met de photon counting-techniek is het mogelijk de trabekels in het bot te onderscheiden. Hierdoor kan een arts aan de hand van beeldmateriaal de stevigheid van het bot inschatten en bij een ingreep bijvoorbeeld beslissen om het bot te herstellen of eerder een prothese te plaatsen. “We kunnen zelfs de gehoorbeentjes in detail op de scan zien. Dat was tot nu toe niet mogelijk. Of bij een coronaire stent kunnen we nu in de stent kijken en zien wat de kwaliteit ervan is en of deze nog goed doorgankelijk is. De toepassingen zijn veelzijdig.”

Gebruiksgemak voor zorgverlener en -vrager

Maarten en Mirte zijn overtuigd van de kracht van dit nieuwe toestel. Maarten: “Op basis ervan hebben we nieuwe protocollen uitgewerkt. We hebben minder contrastvloeistof nodig, waardoor het ongemak voor de zorgvrager verkleint.” Ook voor de zorgverlener biedt het toestel heel wat voordelen. “De lay-out van de bediening is zeer logisch opgebouwd. Het toestel zet zich automatisch goed ter hoogte van de regio die moet onderzocht worden. Bovendien zijn er nu pictogrammen toegevoegd, waardoor een zorgvrager gewoon kan zien wanneer hij wel of niet mag ademen”, gaat Mirte verder.

Omdat de duur van de scan veel lager ligt, is in sommige gevallen geen sedatie meer nodig. Bij jonge kinderen wordt met deze techniek in minder dan een seconde een beeld gemaakt”, vult Walter aan. “Dan is de vraag of het kind kan stilzitten minder relevant. Met de komst van artificiële intelligentie, dat meer en meer wordt ingezet bij medische beeldvorming, zullen we in de toekomst in staat zijn nieuwe pathologieën in kaart te brengen en de radioloog beter ondersteunen in de analyse van de beelden. Met een accuratere diagnose en behandeling als resultaat.”

Wat zijn de voordelen van photon counting CT?

  • De beelden zijn scherper, gedetailleerder en er zijn veel meer beelden.
  • De duur van de scan ligt lager – zo’n 4 à 6 seconden voor een volwassene en zo’n 0,5 seconden voor een baby.
  • De hoeveelheid röntgenstralen nodig voor een kwalitatief beeld is lager en dus minder schadelijk voor een zorgvrager.
  • De gemiddelde tijd voor een onderzoek neemt hierdoor ook af.
  • De bediening van de scanner is intuïtiever.


Omgaan met de organisatie op de dienst medische beeldvorming

Stap 1: voorbereidingsfase

De tijd tussen de aankomst van een zorgvrager in de wachtzaal en het eerste contact (first patiënt contact, KPI) met een verpleegkundige moest geregistreerd worden. Dit is een top down strategie, want het werd niet besproken in groep en werd gewoon verwacht. Er heerste weerstand omdat de verpleegkundigen op de dienst heel veel formulieren diende in te vullen en omdat er niet meteen een registratie gebeurde. Toch is de verwachting dat de zorgvrager binnen de vijftien minuten aangesproken wordt. Is dit toch later, moet de zorgvrager de reden meegedeeld worden waarom het wat langer duurt. Een goed onthaal en deskundige informatie is cruciaal om het onderzoek vlot te laten verlopen. Er vond in dit geval geen registratie van het KPI plaats, omdat we niet wisten hoelang de zorgvrager al in de wachtzaal zat. Er waren geen middelen voorzien en het onderzoek moest uitgevoerd worden binnen de bestaande planning.

Stap 2: stappenplan

Fase 1

Al snel bleek dat de planning niet goed was afgestemd en de zorgvrager dus al snel langer dan vijftien minuten aan het wachten was. Er werd een korte vorming gegeven over het nut en het doel van de KPI. Zo kwamen we tot de vaststelling dat er meer tijd en personeel nodig was om dit uit te voeren. De verpleegkundige diende meer heen en weer te lopen om de persoon in de wachtzaal te informeren. Het tijdsplan diende anders ingevuld te worden zodat er tijd vrij kwam om te zorgvrager in te lichten en de onderzoeken uit te voeren.

Fase 2

Op de vraag of dit nodig is, is geen discussie mogelijk. Dit moet steeds gebeuren om het onderzoek zo vlot mogelijk te laten verlopen en de zorgvrager gerust te stellen.

Fase 3

Uit een enquête bleek dat veel collega’s de zorgvrager niet inlichten, maar ook dat de zorgvrager niet echt de nood voelde om deze informatie te krijgen. Er ontstond veel frustratie onder de collega’s en de onderzoeken liepen nog meer uit.

Fase 4

In deze fase merkten we al heel snel dat zo’n KPI binnen de vijftien minuten niet haalbaar bleek. Omdat we de zorgvrager dienden in te lichten, moesten we de huidige zorgvrager alleen laten, naar de wachtzaal lopen en de volgende informeren wanneer die aan de beurt was. Hierdoor verloren we nog meer tijd en bij het afroepen van de zorgvrager dacht deze dat het aan hem was en stond die iedere keer op.

Ook waren we zo druk bezig dat we vaak te laat doorhadden dat we uitliepen in tijd. Zorg kreeg daarom voorrang op het aanvinken van het KPI, ook omdat het niet ingeburgerd is. Zonder het aanpassen van de workflow was het zeer inefficiënt om de patiënt binnen de vijftien minuten aan te spreken. Er werd dus besloten om een nieuwe workflow te creëren en om de patiënt te informeren via vernieuwde folders en een tv-scherm. Door de workflow aan te passen kwamen we bijna automatisch binnen de vijftien minuten na afspraak onze patiënt ophalen.

Fase 5

De win-winsituatie kwam er door de workflow te verbeteren. We merkten dat we de zorgvrager heel vaak binnen de vijftien minuten konden ophalen en dat de zorgvrager hier ook positief op reageerde. Daarnaast was de zorgvrager beter geïnformeerd, waardoor die meer gerust in de wachtzaal zat. De baliemedewerker nam een taak over en informeerde de zorgvrager bij aanmelden over eventuele achterstand in het schema. De verpleegkundige hoefde dit niet langer meer te doen.

De weerstand die overwonnen moest worden was die van de nare kijk op het heen en weer lopen en het extra werk. Een oude kijk die vernieuwd moest worden, met positieve resultaten tot gevolg.

Besluit

De laatste jaren is heel wat veranderd op de dienst medische beeldvorming. Denk maar aan nieuwe toestellen of andere technieken. De onderzoeker werd geconfronteerd met weerstand van de groep, maar leerde vooral dat je je goed moet voorbereiden, duidelijke doelen moet stellen met afspraken en vooral het nut of de winsten goed moet laten overkomen. Door de verschillende fases te herkennen, krijgt het veranderingsproces vorm en kan meer gefocust bijgestuurd of ingegrepen worden.