Begeleiding van patiënten met Alzheimerdementie in het operatiekwartier

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.
Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be.
Nursing juni 2020
Tineke Neirynck (21 jaar)

Afgestudeerd:

Juni 2020, Hogeschool VIVES Brugge, bachelor verpleegkunde

Geleerd:

‘Bij het maken van deze bachelorproef leerde ik dat er bitter weinig gegevens zijn over het omgaan met alzheimerpatiënten in de ziekenhuiszorg.
Ik vraag me af hoe dit kan, want je komt toch vrijwel op elke dienst met hen in aanraking. Ik hoop dat er nog meer onderzoek plaatsvindt.’

Context

Reeds vroeg in de opleiding verpleegkunde word je als student om de oren geslagen met termen als ‘dubbele vergrijzing’. Ook in de praktijk tijdens onze stages zien we dit, maar hoe gaan we dan precies om met deze fragiele populatie? En hoe doe je dit op een specialistische afdeling zoals een operatiekwartier of spoedgevallendienst? De patiënt komt hier terecht in een vreemde omgeving waar vaak geen uniforme richtlijnen voorhanden zijn om met deze mensen om te gaan.

Methode

Ik ben begonnen met een literatuurstudie en raadpleegde meerdere databanken. Deze literatuurstudie leerde me dat er over dit onderwerp slechts weinig evidence-based onderzoek bestaat. Daarnaast raadpleegde ik de catalogus van het Vlaams Expertisecentrum Dementie.

Resultaten

Op basis van mijn literatuurstudie maakte ik een onderscheid tussen fysieke, psychologische en verbale gedragssymptomen die zowel pre- als postoperatief kunnen voorkomen. Fysieke symptomen zijn bijvoorbeeld wegloopgedrag en agressie. Psychologische symptomen zijn hallucinaties en desoriëntatie en de verbale symptomen zijn voornamelijk roepgedrag, schelden en beschuldigen. Ik maakte een poster met algemene richtlijnen die je te allen tijde in acht moet nemen, zoals veiligheid garanderen (laagstand bed, gebruik bedhekken), rustig blijven en respectvol handelen.1 Daarnaast bevat de poster voor elk van de 3 categorieën symptomen richtlijnen over hoe je als verpleegkundige op een operatiekwartier hiermee kan omgaan.
Ten slotte bevat de poster aanbevelingen. Zo kan een dementiebox met een fleecedeken, knuffel en rustgevende muziek voor een rustigere ontwaking zorgen. Via het dementiepaspoort kunnen de zorgverleners de belangrijkste informatie omtrent het ziekteproces volgen. Als laatste is er het advies om een mantelzorger toe te laten in de prenarcose en opnieuw in de recovery. Een bekend gezicht stelt immers gerust.
De poster werd uitgetest op het operatiekwartier in Eeklo. De poster kreeg een plek in het operatiekwartier en werd enthousiast ontvangen door de verpleegkundigen.

Conclusie

De poster is een eerste stap in de voorlichting over omgaan met Alzheimerpatiënten op een operatiekwartier. Het is een handig en praktisch hulpmiddel. Meer onderzoek naar hoe om te gaan met geriatrische patiënten op andere afdelingen in het ziekenhuis is aangewezen.
Noot
    • De Beer S. (z.d.). Hoe ga je om met opname in het ziekenhuis? Geraadpleegd op 10 oktober 2019, van https://dementie. nl/hoe-ga-je-om-met-opname-in-hetziekenhuis
    • Buijssen H, & Razenberg T. (1991). Dementie. Een praktische handreiking voor de omgang met Alzheimerpatiënten. Boom: Meppel.


Luchtweginfecties: wat helpt bij het opvolgen van preventierichtlijnen?

In samenwerking met Cebam, Cochrane Belgium. www.cebam.be
Nursing juli/augustus 2020
Tekst Trudy Bekkeringl, Marleen Corremans12, Jef Adriaenssens3

Context

Het opvolgen van richtlijnen ter preventie en controle van luchtweginfecties (Infection Prevention Control of IPC-richtlijnen) door zorgverleners wordt belangrijker wanneer het aantal luchtweginfecties toeneemt, zoals bij de covid-19-pandemie. IPC-richtlijnen omvatten het gebruik van maskers, gezichtsschermen, handschoenen en overjassen, het scheiden van patiënten met luchtweginfecties van anderen en striktere reinigingsroutines.

Selectiecriteria

De review includeerde kwalitatieve studies, peilend naar ervaringen van zorgverleners bij het volgen van lokale of (inter)nationale IPC-richtlijnen in elke gezondheidszorgsetting.

Samenvatting resultaten

Deze Cochrane rapid review4 is gebaseerd op 20 studies bij zorgverleners bij het omgaan met SARS, HINI, MERS,tuberculose of seizoensgriep.
Zorgverleners voelden zich onzeker wanneer de lokale richtlijnen lang en onduidelijk waren of niet in overeenstemming met (inter)nationale richtlijnen. IPC-richtlijnen verhogen werkdruk en vermoeidheid omdat gezondheidszorgpersoneel persoonlijke beschermingsmiddelen moet gebruiken en extra moet schoonmaken. Hun reacties op IPC-richtlijnen werden beïnvloed door de mate van ondersteuning door hun leidinggevenden en de werkplekcultuur.
Duidelijke communicatie over IPC-richtlijnen en voldoende ruimte om patiënten te isoleren werd als essentieel gezien. Andere belangrijke maatregelen omvatten het snel volgen van geïnfecteerde patiënten, het beperken van bezoek en gemakkelijke toegang tot handwasfaciliteiten. Men ervaarde te weinig training over de infectie zelf en over het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Bevorderlijke factoren voor het volgen van de richtlijnen waren: het personeel ziet de waarde van de richtlijnen uit of uit verantwoordelijkheidsgevoel naar hun patiënten. Sommigen vonden het moeilijk om maskers en andere middelen te gebruiken wanneer dit de patiënten bang maakte. Zorgverleners en managers waren bezorgd wanneer persoonlijke beschermingsmiddelen ontbraken of van slechte kwaliteit waren.
Tot slot wezen zorgverleners op het belang van het betrekken van alle medewerkers, inclusief ondersteunend personeel, bij het implementeren van IPC-richdijnen

Conclusie

Het vermogen en de bereidheid van zorgverleners om IPC-richtlijnen te volgen hangt samen met de richtlijn en hoe deze wordt gecommuniceerd, ondersteuning door managers, werkplekcultuur, training, fysieke ruimte, toegang tot en vertrouwen in persoonlijke beschermingsmiddelen en de wens om goede patiëntenzorg te bieden.

Implicaties praktijk

Deze resultaten informeren leidinggevenden en gezondheidsorganisaties over hoe het gezondheidszorgpersoneel te ondersteunen bij het implementeren van IPC-richtlijnen.
Noten
  1. Center for Evidence-Based Medicine (CEBAM), Cochrane Belgium, BelgianInteruniversity Collaboration for Evidence-based Practice (BICEP): a Joanna Briggs affiliated Center
  2. Karel De Grote Hogeschool Antwerpen
  3. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg
  4. Houghton C et al Barriers and facilitators to healthcare workers’ adherence with infection prevention and control (IPC) guidelines for respiratory infectious diseases: a rapid qualitative evidence synthesis. DOI: 10.1002/14651858.CD013582.
Raadpleeg de volledige tekst van deze Cochtane review via de Cebam Digital Library for Health (www.cebam.be/nl/cdlh of www.cebam.be/fr/cdlh).


Evidence-based practice voor veilige en kwaliteitsvolle zorg

Eind 2022 wordt de vzw Platform Wetenschap en Praktijk (PW&P) ontbonden. Meer dan dertig jaar ondersteunde deze vzw op prominente wijze de wetenschappelijke ontwikkeling van de verpleeg- en vroedkunde. Vandaag worden de verschillende initiatieven verder gedragen door onder andere de AUVB-UGIB-AKVB, de VBOV en ebpracticenet.

In 1990 zag het Platform Wetenschap en Praktijk (PW&P) het levenslicht onder de naam Wetenschappelijke Vereniging voor Verpleegkunde en Vroedkunde (WVVV). Dertig jaar lang was het voornaamste doel het ondersteunen van de verwetenschappelijking van de praktijk van de verpleeg- en vroedkundigen. Onder andere door de samenwerking met het NVKVV en de aanwerving van een coördinator en webmaster vond de vzw begin 2010 zijn tweede adem. De naamsverandering kwam zo’n drie jaar later.

Brug tussen academische en professionele wereld

“Onze focus ligt op het sensibiliseren en implementeren van evidence-based practice (EBP) in de vroed- en verpleegkunde”, vertelt voorzitter Koen Van den Bossche. “Binnen de Wetenschappelijke Vereniging voor Verpleegkunde en Vroedkunde creëerden we vanuit verschillende werkgroepen rond onderwijs, beleid en pediatrie een vertaalslag van het onderzoek naar de toepassing van EBP in de praktijk.” Het PW&P bouwde daarop voort. Zo draagt het actief bij tot het leveren van veilige en kwaliteitsvolle zorg en bevordert de vzw het interdisciplinaire karakter van de zorg. Toch stopt de vzw eind dit jaar. “Onze organisatie evolueerde van een grote groep tot een beknopte kern van bestuursmedewerkers. Een aantal jaren geleden hield onze financiering op. Daarom definieerden we in 2015 drie belangrijke doelstellingen: het uitbouwen van een webportaal, het ter beschikking stellen van EBP-richtlijnen en het structureel borgstellen van het EBP-beleid in de beroepsorganisaties. Deze doelstellingen hebben we bereikt en onze initiatieven vonden hun weg in andere organisaties en structuren. Het is dus tijd om de fakkel door te geven.”

Belangrijke realisaties

De uitbouw van de Portal4Care-website is een van de realisaties van het PW&P. Dit tweetalige webportaal bundelt diverse hoogstaande kennisbronnen en stelt alle info vrij toegankelijk voor de verpleeg- en vroedkundigen. Een andere belangrijke mijlpaal was om samen met andere zorgberoepen en ebpracticenet[1] – waarvan PW&P stichtend lid is – de overheid te overtuigen de JBI-database[2] met EBP-richtlijnen aan te schaffen. Koen: “In België zijn er weinig richtlijnen gratis ter beschikking voor verpleeg- en vroedkundigen op de werkvloer. De JBI-database is betalend en voor hen dus onmogelijk om aan te schaffen. De richtlijnen, die bijdragen tot de kwaliteit van zorg, worden nu geleidelijk aan geprioriteerd, vertaald en gecontextualiseerd.” Tot slot kreeg het PW&P van de beroepsorganisatie AUVB-UGIB-AKVB de garantie dat ze zich op lange termijn zullen inzetten om EPB te integreren in de praktijk. “We wilden natuurlijk waarborgen dat het EBP-beleid gedragen wordt door het werkveld. Dat de AUVB hier nu mee aan de slag gaat, is een mooie bekroning op ons werk. Op deze manier zijn we zeker dat onze expertise blijft voortbestaan. Ook voor de vroedkundigen hebben we die garantie, aangezien de beroepsorganisatie VBOV zelf een wetenschappelijke cel oprichtte en van daaruit de EBP-aanpak voortzet.”

Binnenkort worden alle bestuursdocumenten van het PW&P in het KADOC van het NVKVV gearchiveerd. “We zijn bijzonder tevreden dat we dit kunnen doen, want zo blijft onze rijke geschiedenis en de uitgebreide informatie van ons platform ook in de toekomst gevrijwaard.”

[1] Ebpracticenet is het referentieplatform voor Evidence Based Practice voor alle Belgische zorgverleners. Hier vinden zorgverleners alle richtlijnen en andere EBP-informatie gevalideerd door het EBP-programma.

[2] De Joanna Briggs Institute-database bevat meer dan 1.000 EBP-richtlijnen en -samenvattingen, systematische reviews, een set EBP point-of-care tools, implementatie-ondersteuning en honderden video’s met e-learning applicaties en randinformatie.

Koen Van den Bossche


Betere en toegankelijke opvang voor slachtoffers van (acuut) seksueel geweld

In 2017 startte België met een proefproject rond Zorgcentra na Seksueel Geweld (ZSG) in Brussel, Gent en Luik. Na een succesvol pilootjaar besliste de regering om deze Zorgcentra uit te breiden en kreeg het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (IGVM) de opdracht om dit te coördineren. In totaal wil ons land tien van deze centra openen tegen eind 2023. Het doel? De zorg voor slachtoffers van seksueel geweld verbeteren en hen ondersteunen om de weg naar hulpverlening te vinden.

Sinds de opstart eind 2017 geleden in Brussel, Gent en Luik, zijn ondertussen ook in Antwerpen, Charleroi en West-Vlaanderen Zorgcentra na Seksueel Geweld (ZSG) geopend. In de volgende jaren komen er nog vier bij: in Limburg, Leuven, Namen en Luxemburg. Deze Zorgcentra vormen een uniek multidisciplinair samenwerkingsverband tussen een ziekenhuis, de politie en het parket. Slachtoffers van (acuut) seksueel geweld kunnen er 24 op 7 terecht en krijgen er op één locatie alle nodige bijstand.

Nood aan gecoördineerde aanpak

Voor het bestaan van deze Zorgcentra dienden slachtoffers van seksueel geweld zelf op zoek te gaan naar de verschillenden instanties waar ze terecht konden voor hulp, voor medische verzorging en voor klachtneerlegging. Deze instanties bevonden zich op verschillende plaatsen en werkten niet of onvoldoende samen. Bewijsgaring was enkel mogelijk na een klachtneerlegging. Hulpverleners of politieambtenaren zijn bovendien lang niet allemaal gespecialiseerd in het bieden van hulp aan deze slachtoffers. Hierdoor is de stap naar hulpverlening of politie voor velen bijzonder groot, waardoor geweld vaak onzichtbaar blijft. Ook de timing speelt een belangrijke rol bij een aangifte, omdat de eerste 72 uren cruciaal zijn om gedetailleerd sporenonderzoek te kunnen doen.

De Zorgcentra na Seksueel Geweld bieden hierop een antwoord en fungeren als centrale plaats waar slachtoffers terecht kunnen voor laagdrempelige holistische zorg: medische en psychologische zorg, forensisch onderzoek en dit onmiddellijk na de feiten van seksueel geweld. In het ZSG kunnen slachtoffers zich aanmelden na acuut seksueel geweld – binnen de zeven dagen nadat het plaatsvond – en krijgen ze een multidisciplinaire omkadering aangeboden door speciaal opgeleid personeel.

Verpleegkundige als spilfiguur

Een ZSG-afdeling[1] bestaat hoofdzakelijk uit verpleegkundigen. Zij spelen een belangrijke rol in de zorg die daar verleend wordt. Slachtoffers van seksueel geweld worden onthaald door een verpleegkundige, die hun een eerste psychische bijstand biedt, met een focus op het creëren van veiligheid, vertrouwen en rust. De verpleegkundige verleent de nodige medische zorgen, onder staand order van de arts en volgens een nationaal vastgelegd medisch protocol. Hij of zij voert onder supervisie van de arts het forensisch onderzoek uit. Tot slot geeft de verpleegkundige de nodige informatie over hoe de opvolging van het slachtoffer vanuit het ZSG eruit zal zien en coördineert als casemanager de medische en psychosociale nazorg van de slachtoffers.

Om een goede samenwerking te faciliteren bevindt de ZSG-afdeling in een ziekenhuis zich in de nabijheid van de spoedafdeling. Meldt iemand zich daar, dan verwijst deze dienst het slachtoffer, als het medisch gezien geen urgente ingrepen nodig heeft, door naar de ZSG-afdeling in hun ziekenhuis of hun regio. Kan het slachtoffer om medische redenen niet verplaatst worden, dan gaat een verpleegkundige van het ZSG naar de spoedafdeling. Omgekeerd doet ook de ZSG-afdeling beroep op de spoedafdeling of op artsen van wacht, wanneer zich een slachtoffer aanmeldt bij het ZSG en medische zorgen nodig heeft die verder gaan dan wat het ZSG kan aanbieden.

Seksueel geweld, een wijdverspreid fenomeen

Uit onderzoek blijkt dat seksueel geweld veel meer voorkomt dan vermoed wordt en dat zelden aangifte wordt gedaan. De studie UN-MENAMAIS[2] analyseerde de prevalentie van seksueel geweld in België en vond dat 64 procent van de inwoners in België tussen 16 en 69 jaar oud een vorm van seksueel slachtofferschap heeft meegemaakt in hun leven. In respectievelijk 16 procent en 5 procent van de gevallen werden vrouwen en mannen zelfs het slachtoffer van verkrachting. Slechts 4 procent van de slachtoffers in bovenstaande studie gaf aan een officiële klacht te hebben ingediend bij de politie en 7 procent zocht formele hulp bij hulpverlening.

ZSG in cijfers

Data van eind 2021[3] tonen aan dat sinds de opening van de Zorgcentra al 4.943 slachtoffers werden geholpen. Het gaat in hoofdzaak over vrouwen (89 %) en over jongeren. De gemiddelde leeftijd is 24 jaar. Zo’n dertig procent van de slachtoffers is minderjarig. Steeds meer slachtoffers zetten zelf de stap naar een ZSG: 39 procent tegenover 35 procent aanmeldingen door de politie en 20 procent door doorverwijzing via hulpverlening. 62 procent van de slachtoffers melden zich binnen 72 uur nadat het seksueel geweld plaatsvond.

De ZSG zijn voornamelijk gefocust op de opvang van slachtoffers van acuut seksueel geweld, waarbij er mogelijke sporen van de pleger gevonden kunnen worden. Dat weerspiegelt zich in het type gerapporteerd geweld: verkrachting (65 %), poging tot verkrachting (4 %) en aanranding van de eerbaarheid (12 %). 32 procent van de feiten wordt door een onbekende gepleegd.

Positieve impact

Zodra alle tien ZSG operationeel zijn, zal elk slachtoffer van seksueel geweld in België binnen het uur toegang hebben tot deze multidisciplinaire opvang en holistisch zorgaanbod. Alle betrokken forensisch verpleegkundigen, psychologen en zedeninspecteurs zijn speciaal opgeleid om met deze slachtoffers om te gaan. De centra zijn bereikbaar via mail, telefoon of aanmelding in persoon. Het slachtoffer beslist zelf welke stappen het wil doorlopen, zoals een forensisch onderzoek of een klacht neerleggen. Worden sporen afgenomen, dan worden deze zes maanden bewaard voor een eventuele klachtneerlegging in de toekomst. Zo krijgt het slachtoffer meer tijd en ruimte om hierover een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Ook voor minderjarigen is er een specifieke aanpak, afgestemd op hun rechten en noden, met het oog op de veiligheid en bescherming van deze persoon.

[1] Dit is de locatie van het Zorgcentra na Seksueel Geweld verbonden aan een ziekenhuis.

[2] www.belspo.be/belspo/brain-be/projects/FinalReports/UN-MENAMAIS_FinalRep_v2.pdf

[3] Fomenko, E., Baert, S. & Keygnaert, I. (2022). Zorgcentra na Seksueel geweld: Jaarrapport 2021. Gent: Universiteit Gent. Vakgroep Volksgezondheid en Eerstelijnszorg. International Centre for Reproductive Health.

Vroedvrouw Valerie Valcke werkt in het Zorgcentrum na Seksueel Geweld in Gent

Na een kleine tien jaar als vroedvrouw op de dienst materniteit en verloskunde aan het UZ Gent stapte Valerie Valcke in oktober 2017 in het proefproject van het ZSG. “Vanuit mijn toenmalige rol kwam ik al in contact met slachtoffers van seksueel geweld. Een van mijn frustraties was het tekort aan opvolging nadat een zorgvrager onze dienst verliet”, vertelt ze. “Slachtoffers opvangen of mensen begeleiden die met verlies te maken krijgen, geeft me enorm veel voldoening. De switch naar het ZSG was voor mij een nieuwe uitdaging met veel leerkansen.”

Valerie kreeg te maken met nieuwe aspecten, zoals psychisch herstel, omgaan met trauma en de juridische kant. “Het was de eerste keer dat parket, politie en ziekenhuis zo nauw met elkaar samenwerkten. Dat was bij momenten wat zoeken, maar vooral zeer verrijkend en waardevol.” Een van de grootste moeilijkheden blijft tot op vandaag het vinden van adequate nazorg voor bepaalde slachtoffers. “De wachtlijsten zijn lang, waardoor we niet altijd onmiddellijk de geschikte hulp kunnen inschakelen. Dat is moeilijk. Gelukkig hebben wij onze eigen traumapsychologen in het ZSG. Dat heeft een bijzonder positieve impact op het herstelproces van slachtoffers. En verder zoeken we via multidisciplinair overleg altijd naar alternatieve oplossingen.” Het is een uiterst boeiend en tegelijk veeleisende job. “Af en toe moet je eens je hart kunnen luchten bij een collega. In ons team is daar tijd en ruimte voor. Ook onze leidinggevende zet hier sterk op in en heeft oog voor ons welzijn.”

Voor Valerie is het essentieel dat zorgverleners, zoals verpleegkundigen op andere diensten, huisartsen, spoedartsen en gynaecologen, eerlijk zijn naar slachtoffers van seksueel geweld. “Deze mensen hebben voornamelijk nood aan rust en veiligheid. Maak geen loze beloften. Zorgverleners kunnen altijd bij ons terecht om te weten wat mogelijk is. We zien dat velen daar gebruik van maken. Er is een duidelijke positieve evolutie in het doorverwijzen naar de ZSG, iets wat alleen nog zal verbeteren eens elke provincie een Zorgcentrum heeft.”

De verschillende werkingsgebieden van het Zorgcentrum na Seksueel Geweld:

  • Tot maximaal zeven dagen na de feiten kan nog bewijsmateriaal verzameld worden, zoals DNA-sporen op het lichaam of stalen voor toxicologische analyse. In de Zorgcentra wordt een nieuwe methode van forensisch onderzoek gebruikt, die gerichtere staalafnames mogelijk maakt en de kans op het vinden van sporen vergroot. De sporen en bewijzen worden dus op kwalitatief hoogstaande wijze verzameld.
  • Er worden medische zorgen gegeven die specifiek verbonden zijn aan het seksueel geweld. Zo worden soa- en hiv-testing gedaan, wordt er preventief medicatie opgestart, de noodpil aangeboden, de vaccinatiestatus voor hepatitis A, B en C nagegaan, enz.
  • Er wordt de mogelijkheid geboden om op het Zorgcentrum klacht neer te leggen als het slachtoffer dat wil en de politie, in de vorm van een zedeninspecteur, zal zich ter plaatse begeven om de verklaring van het slachtoffer op te nemen.
  • Er wordt in psychologische nazorg voorzien, enerzijds voor psycho-educatie en anderzijds om symptomen van acute stressstoornis te behandelen of in te perken. Voor psychologische begeleiding op lange termijn wordt doorverwezen naar het bestaande hulpverleningsnetwerk.


Inlezen eID vanaf juni 2022 opnieuw verplicht in de thuiszorg

Om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, was tijdens de pandemie het inlezen van de eID van de patiënt in het kader van de derdebetalersregeling niet meer verplicht. Vanaf 1 juni 2022 wordt deze tijdelijke COVID-19-maatregel opgeheven en moet de identiteit van de patiënt opnieuw geverifieerd worden volgens de modaliteiten die golden voor de COVID-19-crisis.

Sinds 1 oktober 2017 zijn thuisverpleegkundigen verplicht om patiënten te identificeren via hun elektronische identiteitskaart of eID, als ze de derdebetalersregeling toepassen. Deze verplichte identificatie werd ingevoerd om zekerheid te hebben dat wat aangerekend wordt aan de mutualiteit, overeenstemt met de aanwezigheid van de zorgverstrekker bij de patiënt of de reële uitvoering van de zorgverstrekking voor die dag.

Tijdelijke COVID-19-maatregel

Toen in maart 2020 de coronapandemie uitbrak in ons land, besliste de regering om de verplichte lezing van de eID voor de duurtijd van de crisis op te schorten. Omdat thuisverpleegkundigen een belangrijke schakel zijn in de eerste lijn, wilde de FOD Volksgezondheid en het RIZIV hen en ook hun patiënten op deze manier beschermen tegen het coronavirus. Op dat moment werd aangenomen dat door de manipulatie van de ID-kaart van de patiënt, de kaartlezer en het ander elektronisch materiaal het virus zich gemakkelijker kon verspreiden.

Het RIZIV liet toe dat thuisverpleegkundigen de identiteit van de zorgvrager manueel en nadien invulden. Deze preventieve maatregel was bedoeld om de verdere verspreiding van het virus tegen te gaan en te vermijden dat de zorgverlener extra belast werd met het uitvoeren van bijkomende handelingen, zoals het ontsmetten van de kaart en de kaartlezer. Naarmate de coronacrisis vorderde, kwam meer informatie beschikbaar over hoe het virus zich verspreidt, over het ontsmetten van materiaal en over het gebruik van beschermingsmateriaal. Spontaan gingen belangrijke praktijken en organisaties thuisverpleging gaandeweg terug de eID systematisch inlezen omdat dit organisatorisch en kwalitatief ook een meerwaarde oplevert.

Herinvoering vanaf 1 juni

Intussen werd een heel sterke evolutie vastgesteld in de aangerekende prestaties via de derdebetalersregeling. Tijdens de pandemie is het aantal zorgvragers in de thuiszorg weliswaar sterk toegenomen, maar de evolutie in de aangerekende prestaties is niet evenredig daarmee. Er rees een bezorgdheid over de manier waarop prestaties manueel geregistreerd werden, over de correctheid van de werkelijk gerealiseerde prestaties en over een mogelijke ontsporing van de beschikbare budgetten. Omwille van de preventie op misbruik van de nomenclatuur is door alle formele vertegenwoordigers van de overeenkomstencommissie unaniem gevraagd om het inlezen van de eID terug verplicht te maken.

Vanaf 1 juni 2022 houdt deze tijdelijke COVID-19-maatregel op. Alle thuisverpleegkundigen die de derdebetalersregeling toepassen, zullen opnieuw de eID moeten inlezen. De controlediensten zullen vanaf die datum weer rekening houden met de manier waarop de identiteit van patiënten is geregistreerd.

Bronnen:


E-portfolio’s ondersteunen levenslange competentiebeoordeling en -ontwikkeling

Context

In de afgelopen jaren won de competentiegerichte leertheorie aan belang. Dit nieuwe paradigma voor onderwijzen en leren heeft als doel dat elke student afstudeert met de competentie om levenslang te leren. Daardoor ontstaat de behoefte aan effectieve instrumenten die uitwisselbare beschrijving van competentiebewijzen mogelijk maken. In deze context is het elektronisch portfolio (e-portfolio) naar voren gekomen als een geschikt instrument dat studenten helpt bij het verzamelen en beheren van meerdere soorten beoordelingsbewijzen.

Probleemstelling

Een aanzienlijk aantal studenten beginnen en eindigen hun onderwijservaringen bij verschillende instellingen. Daarnaast willen zij hun leerdossier meenemen naar de werkplek, of er gebruik van maken voor hun persoonlijke levenservaringen buiten het werk. Zonder standaardmethoden die de integratie van e-portfolio’s met andere informatiesystemen en het exporteren van e-portfoliodata ondersteunen, blijven de mogelijkheden beperkt en voelen de studenten geen motivatie hun portfolio te onderhouden.

Samenvatting van de resultaten

Een overzicht wordt gegeven van bestaande interoperabiliteitsspecificaties die hebben bijgedragen aan het definiëren van de structuur van e-portfolio’s, namelijk de IMS ePortfolio specificatie29 en de JISC Leap2A specificatie30. De onderzoekers concluderen dat het fundamentele probleem van de hierboven gepresenteerde modellen is dat de semantiek van de onderliggende beschrijvingselementen alleen door mensen kan worden begrepen. Beide modellen gebruiken XML-schema’s, maar XML maakt het alleen mogelijk gegevens te structureren en biedt geen informatie over de semantische veronderstellingen die aan deze gegevens ten grondslag liggen.

Conclusie

De onderzoekers presenteren de ontwikkeling van de portfolio-ontologie die een gemeenschappelijke woordenschat biedt voor het beschrijven van portfoliomateriaal. Het model maakt gebruik van Semantic Web-technologieën om formeel en semantisch portfoliodata te beschrijven, waardoor de interoperabiliteit en communicatie van competentie-ervaringen tussen verschillende leersystemen en -instrumenten wordt vergemakkelijkt.

Implicaties voor de praktijk

Portfolio’s ondersteunen competentiegerichte pedagogische benaderingen en bevorderen levenslang leren. De voorgestelde technologie voorziet in een gemeenschappelijke woordenschat voor het beschrijven van portfolio-artefacten en vergemakkelijkt zo de interoperabiliteit en communicatie van competentie-ervaringen tussen verschillende leerapplicaties.


Verpleegkundige aanpak van ECC bij jonge kinderen

Hoewel Early Childhood Caries (ECC) een geheel te voorkomen aandoening is, blijft het wereldwijd één van de meest voorkomende ziektes bij kinderen tussen nul en zes jaar. Tijdens het literatuuronderzoek bleek dat er zowel bij ouders als bij zorgverleners weinig kennis was over preventieve maatregelen. Door een vorming te organiseren, werd al een stap in de goede richting gezet voor het bekomen en behouden van een goede mondhygiëne.

Context

Early Childhood Caries – vroeger gekend als zuigflescariës – is tot op heden nog steeds een veel voorkomende ziekte bij jonge kinderen. Het is een aandoening die zowel in westerse als ontwikkelingslanden voorkomt. Het ontwikkelen van ECC kan onder andere leiden tot pijn, tandbederf, tandextracties, ondervoeding, schade aan het permanente gebit en zelfs hospitalisatie. Ook ontstaan op financieel en sociaal vlak vaak problemen omwille van de hoge kosten en een daling van de levenskwaliteit van het kind. Uit literatuuronderzoek bleek dat op gebied van preventie weinig initiatieven bestaan en dat er een algemeen gebrek aan kennis is van deze ziekte. Het geven van educatie bleek een effectieve preventiemaatregel te zijn om de mondgezondheid te verbeteren.

Methode

Vorig jaar werd een literatuuronderzoek gedaan waarin de beïnvloedende factoren van ECC in kaart werden gebracht. Binnen het praktijkonderzoek van dit jaar lag de focus op het overbrengen van deze kennis aan ouders van jonge kinderen en zorgverleners. Hiervoor werd samengewerkt met Huis van het Kind Aalst om een vorming te organiseren.

Resultaten

Uit de literatuur kwam naar voren dat tweemaal per dag poetsen gedurende twee minuten met fluoridetandpasta, voldoende speekselvloed, gezonde gevarieerde voeding en voldoende vitamine D factoren zijn die het melkgebit beschermen tegen ECC. Tegelijk werd vastgesteld dat er weinig preventieve initiatieven bestaan en dat er gebrek aan kennis is omtrent deze ziekte. Zorgverleners kunnen meer inzicht bieden in een gezonde mondhygiëne, wat kan helpen bij het voorkomen van deze aandoening. Om deze reden werd in samenwerking met Huis van het Kind Aalst een duurzaam project opgestart, waarmee jaarlijks een vorming georganiseerd zal worden voor ouders en andere geïnteresseerden. Hierdoor wordt het belang van een goede mondhygiëne van jongs af aan in de kijker gezet en kan al op vroege leeftijd ingezet worden op een goede mondgezondheid bij kinderen in Vlaanderen.

Conclusie

Verpleegkundigen en andere zorgverleners spelen een belangrijke rol in het sensibiliseren van een gezonde mondhygiëne bij jonge kinderen. Het tijdig observeren en herkennen van symptomen, het geven van educatie op maat van de patiënt en ouders en het doorverwijzen naar de juiste instanties zijn noodzakelijk als preventie van deze aandoening. Ook het informeren van andere zorgverleners is essentieel om tijdig in te grijpen bij een vermoeden van ECC. Met dit initiatief is alvast een startschot gegeven om in Vlaanderen de aandacht te vestigen op dit probleem en preventief te werken.

Bronnen:

  • Cammerman, J., Dufour, K., Van den Bossche, J., Van den Eede, S. (2021). Welke factoren hebben een positieve invloed op mondhygiëne bij kinderen tussen nul en zes jaar? (Literatuuronderzoek, Odisee Aalst)
  • Cammerman, J., Van den Bossche, J., Van den Eede, S. (2022). Bevorderen van de mondgezondheid bij kinderen tussen nul en zes jaar: preventieve opbouw en implementatie van een vorming voor ouders (Praktijkonderzoek, Odisee Aalst)

Huis van het Kind (z.d.). Het Huis van het Kind is dé lokale info- en ontmoetingsplaats voor ouders. Geraadpleegd op 29 oktober 2021, van https://www.scribbr.nl/bronnengenerator/apa/new/webpage/

Sarah Van den Eede, Jolien Cammerman en Jeffrey Van den Bossche studeren in juni 2022 af als bachelor verpleegkundigen aan de Odisee Hogeschool Campus Aalst. Voor hun bachelorproef ‘Bevorderen van mondgezondheid bij kinderen van 0 tot 6 jaar: preventieve opbouw en implementatie van een vorming voor ouders’ onderzochten ze welke factoren de mondhygiëne bij kinderen tussen nul en zes jaar beïnvloeden en wat nodig is om een betere mondhygiëne te bevorderen.


Hypertensie, een stille doder

Hypertensie of hoge bloeddruk is een veel voorkomende aandoening, die vaak te lang onder de radar blijft. Naar schatting heeft zo’n twintig procent van de Belgische bevolking er last van, maar is slechts de helft hiervan op de hoogte. Toch houdt een hoge bloeddruk heel wat risico’s in, met mogelijks een fatale afloop als gevolg. Gelukkig is deze aandoening goed behandelbaar.

We spreken van een te hoge bloeddruk wanneer de systolische druk of bovendruk groter is dan of gelijk aan 140 millimeter kwikdruk (mm Hg) en/of de diastolisch druk of onderdruk groter is dan of gelijk aan 90 millimeter kwikdruk. Tot vandaag blijft arteriële hypertensie een van de belangrijkste oorzaken van morbiditeit en mortaliteit, met een jaarlijks gemiddelde van 15.000 sterfgevallen in België. Professor Tine De Backer van het UZ Gent en voorzitter van het Belgisch Hypertensie Comité legt uit: “Hoge bloeddruk is vaak lange tijd asymptomatisch en wordt bijgevolg te weinig gediagnosticeerd en te laat behandeld. Toch kan de diagnose gemakkelijk gesteld worden en bestaan er doeltreffende en toegankelijke behandelingen.” Zonder medische opvolging kan hypertensie leiden tot een hartaanval of een beroerte, of brengt het bepaalde complicaties met zich mee, zoals hartfalen, perifere vaatziekten, nierbeschadiging, dementie, retinale bloedingen en virusstoornissen.

Geen klachten

Mensen die last hebben van een hoge bloeddruk, hebben meestal geen symptomen en als die er wel zijn, zijn het vaak zeer ernstige problemen, zoals een hersen- of hartinfarct. “Daarom zeggen wij: meten is weten”, vertelt professor De Backer. Door regelmatig je bloeddruk te meten, kan je tijdig ingrijpen. Je meet je bloeddruk het best meermaals per dag, want hij varieert doorheen de dag. Zit je rustig in de zetel, of doe je een sportieve activiteit, dan kan dit een effect hebben op je bloeddruk. Om je bloeddruk op te volgen, ga je het best langs bij je huisarts. Die bepaalt wat er moet gebeuren en adviseert je mogelijks de bloeddruk ook thuis te meten om een volledig en correct beeld te krijgen.

Levensstijl en medicatie

Hypertensie kan erfelijk bepaald zijn, maar is evengoed het gevolg van je levensstijl. Hoe gezonder je leeft, hoe beter voor je bloeddruk. Roken, stress, obesitas, te veel zout en te weinig beweging hebben dan weer een negatief effect.

Is je bloeddruk toch te hoog, dan kan de arts bloeddrukverlagende medicatie voorschrijven. Het is belangrijk deze medicatie niet abrupt af te breken. Professor De Backer: “Plots stoppen met de medicatie kan je bloeddruk en je hartpompfunctie ontregelen, met alle gevolgen van dien. Om op lange termijn de bloeddruk effectief onder controle te houden en mogelijke cardiovasculaire problemen te vermijden, is een correcte, stipte inname essentieel.”

Bronnen:

  • Congres Report, Tempo Medical September 2021 – medisquare.be
  • https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2020/10/15/cardioloog-tine-de-backer-te-hoge-bloeddruk-is-een-stille-dode/


Wat te doen bij bloedvergiftiging (sepsis)

Wat is het?

Een bloedvergiftiging of sepsis is het gevolg van een ernstige infectie.

  • Meestal gaat het om infecties met bacteriën.
  • Verschillende soorten infecties kunnen sepsis veroorzaken, bijvoorbeeld:
    • een blaasontsteking;
    • een longontsteking;
    • een hersenvliesontsteking.
  • Wanneer deze oorspronkelijke infecties via je bloedbaan verspreiden, ontwikkel je een bloedvergiftiging. Je lichaam moet dan heftig reageren om de infectie te kunnen afweren.

Een bloedvergiftiging is ernstig en mogelijk levensbedreigend. Omdat je toestand erg snel kan verslechteren, is een intensieve behandeling in het ziekenhuis nodig.

Risicofactoren

Vaak, maar niet altijd, zijn er onderliggende risicofactoren zoals:

  • een verminderde weerstand:
    • door bepaalde medicatie (bijv. cortisone of chemotherapie);
    • bij ziekten (hiv);
    • doordat je milt verwijderd werd;
  • chronische aandoeningen, bijv. diabetes en COPD.

Hoe kan je het herkennen?

Een bloedvergiftiging is doorgaans het gevolg van een gewone infectie (bijv. urineweg-, luchtweg- of huidinfectie) die slecht evolueertLijkt een infectie, ondanks behandeling (meestal antibiotica), niet goed te genezen? Wees dan alert voor een bloedvergiftiging als je volgende klachten hebt:

  • algemeen onwel voelen, vermoeidheid, zwakheid;
  • koorts (>38°C) of juist heel lage temperatuur (<36°C);
  • koude rillingen;
  • verwardheid;
  • algemene of lokale pijn;
  • misselijkheid of braken;
  • snelle hartslag;
  • snelle ademhaling;
  • lage bloeddruk.

Alarmtekenen zijn:

  • rood-paarse stipjes of vlekjes (puntbloedingen of petechiën) op je huid die je niet kan wegdrukken;
  • blauwe of paarse vlekken.

Hoe kan je arts het herkennen?

Bevraging en lichamelijk onderzoek

Je arts zal aan bloedvergiftiging denken wanneer je je zeer onwel voelt of je klachten ernstig zijn. Om dit in te schatten, vraagt hij:

  • welke klachten je hebt en hoe ze verlopen;
  • of je al antibiotica hebt genomen, en zo ja, hoe je die gebruikte.

Je arts voert ook een grondig lichamelijk onderzoek uit. Heb je alarmtekenen (zie hoger)? Dan verwijst hij je onmiddellijk door naar het ziekenhuis.

Ander onderzoek

Er gebeurt sowieso ook aanvullend onderzoek:

  • een bloedonderzoek;
  • een bloedkweek (om de ziekmakende bacterie op te sporen);
  • beeldvormende onderzoeken (bijv. een longfoto).

Een bloedkweek moet gebeuren voor je met een antibioticum start:

  • Anders is de ziektekiem niet of zeer moeilijk terug te vinden. Dit is een absolute voorwaarde om de behandeling te doen slagen.
  • Het resultaat van de bloedkweek is pas na enkele dagen bekend. Daarom wacht de arts niet, en start hij al een behandeling met antibiotica op.

Wat kan je zelf doen?

  • Verbetert een infectie niet of wordt het slechter, ondanks een behandeling? Contacteer dan je arts.
  • Als je arts antibiotica voorschrijft, volg deze behandeling dan goed op. Sla geen dosissen over en probeer ze niet te vergeten.
    • Doe je dat wel, dan kan je de infectie moeilijker overwinnen.
    • Bovendien geef je de bacteriën de kans om resistent te worden tegen het antibioticum. Dat wil zeggen dat het antibioticum niet meer goed werkt tegen de bacteriën.
  • Heb je plots kleine rood-paarse vlekjes op je huid, die je niet kan wegdrukken? Contacteer dan onmiddellijk je arts.
    • Je kan dit testen door een glas op de vlekjes te drukken.
    • Zulke vlekjes (puntbloedingen) kunnen een teken zijn van een ernstige hersenvliesontsteking. Dit moet je onmiddellijk laten behandelen.

Wat kan je doen?

De behandeling van een bloedvergiftiging gebeurt in het ziekenhuis.

  • Je krijgt vocht en medicijnen toegediend via een infuus.
  • Ze controleren ook steeds of:
    • je bloeddruk niet te laag wordt;
    • je organen (bijv. je nieren) goed blijven werken.
  • Soms gebeurt dit op de dienst intensieve zorgen.

Bronnen

  • https://www.ebpnet.be
  • DynaMed [Internet]. Ipswich (MA): EBSCO Information Services. 1995 – . Record No. T115805, Sepsis in Adults; [updated 2018 Dec 04, cited 11/03/22]. Available from https://www-dynamed-com.gateway2.cdlh.be/topics/dmp~AN~T115805. Registration and login required.


De weg ligt open naar nog meer ontwikkelingsgerichte zorg voor premature pasgeborenen op neonatologie

De zorg voor pasgeborenen is de laatste jaren meer en meer gericht op de ontwikkeling en het welzijn van het kind. De verbinding tussen kind en ouder speelt hierbij een cruciale rol en moet – zeker in de eerste levensdagen – maximaal gefaciliteerd worden. Voor prematuur geboren kinderen vormt dit vaak een uitdaging. Hierdoor ontstonden internationaal verschillende nieuwe zorgmodellen die op de neonatologie-afdeling de hechting tussen ouders en pasgeborenen moeten bevorderen. Ook in België dringt de vraag zich op hoe ziekenhuizen hiermee willen en kunnen omgaan. Een studie van het KCE[1] brengt nu een reeks aanbevelingen om dit te realiseren.

Midden vorige eeuw introduceerde de Britse psychiater John Bowlby het begrip ‘hechting’, dat gedefinieerd wordt als: een diepe en duurzame emotionele band tussen twee mensen, in een (succesvolle) zoektocht naar een gevoel van comfort en veiligheid[2]. De afgelopen dertig jaar is hier veel onderzoek naar verricht, wat zich vertaalde in ‘ontwikkelingsgerichte zorg voor kinderen en hun gezin’ of ‘infant- and family-centered developmental care (IFCDC)’. Een pasgeborene heeft in de eerste levensjaren fysieke nabijheid nodig van een volwassene. Een vroegtijdige scheiding tussen ouder en kind heeft gevolgen voor de ontwikkeling van het kind en kan de lichamelijke en geestelijke gezondheid beïnvloeden. Een hekel punt voor premature pasgeborenen – met een zwangerschapsduur van minder dan 37 weken – die soms maandenlang in een ziekenhuis verblijven. Het rapport ‘Ontwikkelingsgerichte zorg voor prematuur geboren baby’s en hun familie in neonatologie’ van het KCE wil gezondheidsautoriteiten, ziekenhuizen en zorgverleners helpen om prioriteiten te stellen en strategische beslissingen te nemen over de implementatie van IFCDC in de neonatale zorg in België.

“In ons land bestaan al verschillende initiatieven en zoeken ziekenhuizen continu hoe ze binnen hun mogelijkheden de hechting tussen de prematuur geboren baby en de ouder(s) kunnen bevorderen”, zegt Mieke Caelen, intensive care neonatologie verpleegkundige in het Máxima Medisch Centrum. “Denk hierbij aan het ‘Baby Friendly Hospital Initiative’ (BFHI) waarmee al dertig Belgische ziekenhuizen gecertificeerd zijn. Of aan de toepassing van het NIDCAP®-concept[3] in het UMC Sint-Pieter, het AZ Sint-Jan Brugge-Oostende en het UZ Leuven, en aan de FINE 1-opleiding[4] in bijna alle ziekenhuizen. Toch zijn afdelingen steeds bezig om aanpassingen te doen en barrières weg te werken.” Dat bevestigt ook Katrin De Winter, opleidingsverantwoordelijke voor het postgraduaat neonatologie aan de Thomas More-hogeschool: “De lijst met aanbevelingen is bijzonder lang. Al zijn vele zaken herkenbaar en is de mindset en wil om hierop verder te werken duidelijk aanwezig in de Belgische neonatologie-afdelingen . Een van de grootste uitdagingen is dat niet elk advies eenvoudig te implementeren is. Denk bijvoorbeeld aan de bestaande architectuur in een ziekenhuis. Als die niet toelaat de afdeling neonatologie anders in te richten, ben je beperkt in je keuzes.” Ook de financiële impact van sommige voorstellen of de beschikbaarheid van voldoende personeel zijn aandachtspunten.

Continue aanwezigheid faciliteren

Verschillende Belgische ziekenhuizen, zoals het UZ Leuven en het UZ Antwerpen, passen het single room-concept toe, waarbij premature pasgeborenen niet meer met zes of acht op een zaal liggen, maar elk een individuele kamer krijgen. Mieke Caelen: “Studies tonen aan dat het kind baat heeft bij een afgezonderde ruimte, omdat je externe prikkels veel beter onder controle kan houden. Zo creëer je een rustigere omgeving voor de baby en de ouder(s), die bijdraagt tot de neuromotorische ontwikkeling van de baby. Al is het geen zwart-wit verhaal.” Door prematuur geboren baby’s niet meer samen op een zaal te verzorgen, is de zorgverlener niet continu bij elk kind. Dat is een aanpassing voor het zorgpersoneel. “Ideaal zou zijn dat ouders effectief bij hun kind kunnen overnachten, het rooming-in-principe, maar dat is voor vele ziekenhuizen door plaatsgebrek en door beperkte financiële middelen niet altijd haalbaar. Daarom denk ik dat het realistischer is om op korte termijn te streven naar 24/7 toegang voor ouders, mits gegarandeerde veiligheid van het kind.”

Heel wat ziekenhuizen reiken vandaag al verschillende opties aan om dichter bij het kind te verblijven. Ofwel in het ziekenhuis zelf, desnoods op een andere afdeling, ofwel door faciliteiten te voorzien voor het ruimere gezin in de buurt van de zorginstelling. Zo biedt bijvoorbeeld het Ronald McDonald Huis een verblijf aan op de campus van het UZ Brussel. Het gezin van het gehospitaliseerde kind krijgt zo een thuis op een boogscheut van het ziekenhuis. Ouders, maar ook broers of zussen, kunnen elke dag naar hun zieke kind gaan en het zo de liefde en aandacht geven die het nodig heeft. In het UZ Gent is er de speel- en leefruimte deLIEving[5] waar kinderen en jongeren tot veertien jaar terecht kunnen terwijl de ouders hun pasgeborene bezoeken.

Ontwikkelingsgerichte houding

Vanuit haar rol bij de Thomas More-hogeschool en als vertegenwoordigster bij het PNAE[6] komt Katrin De Winter vaak in contact met neonatologie-afdelingen over heel Europa. “Voor mij is het rapport vooral een belangrijke stap naar het wegwerken van eventuele barrières om infant- and family-centered developmental care mogelijk te maken. Als opleidingsverantwoordelijke vind ik het een must dat onze studenten verpleeg- en vroedkunde dit concept door en door kennen. Niet alleen in de postgraduaat-opleiding, maar ook in de basisopleiding”, legt ze uit. “Als zorgverlener kom je ook buiten de dienst neonatologie in contact met premature pasgeborenen. Weten wat de ideale omgeving is voor zo’n kind maakt een enorm verschil. Dat gaat van de optimale temperatuur tot het reduceren van prikkels en de neonatologie-verpleegkundige de tijd geven het kindje goed te installeren. Zeker omdat ouders er op die momenten meestal niet bij zijn, zoals bij een CT-scan of in een OK.”

Volgens Katrin is het goed dat dit rapport de nodige structuur brengt in een reeks aanbevelingen. Het rapport werd naar de verschillende betrokken kabinetten gestuurd om aan de slag te gaan met de aanbevelingen voor de overheid. “Er komen heel veel factoren aan bod, van het aanpassen van de architectuur over het veranderen van het vaderschapsverlof tot het transparanter maken van bepaalde kosten. Elke neonatologie-afdeling is anders en dus niet alles is onmiddellijk haalbaar. Ontwikkelingsgerichte zorg vraagt een bepaalde kijk op een situatie. Dat moeten we onze studenten bijbrengen en hen daarin begeleiden zodat ze doordrongen worden van het concept. Meestal ervaren ze dit pas echt op de werkvloer, bijvoorbeeld tijdens hun stage. Een houding aanleren vergt tijd. In ons postgraduaat is de FINE 1-opleiding dan ook inbegrepen. De interactie tussen zorgverleners in de praktijk en de studenten zelf levert altijd bijzonder momenten op. Daar moeten we nog meer op inzetten in de toekomst, zodat ontwikkelingsgerichte zorg een automatisme wordt.”

[1] KCE REPORT VOLAs Ontwikkelingsgerichte zorg voor prematuur geboren baby’s en hun familie in neonatologie.

[2] Bowlby J. Attachment and Loss. New York: Basic Books; 1969.

[3] Newborn Individualized Developmental Care and Assessment Program.

[4] Family and Infant Neurodevelopmental Education 1 is een internationaal programma rond de NIDCAP®-basisprincipes in ontwikkelingsgerichte neonatale zorg.

[5] deLIEving is er voor broers en zussen van patiënten en kinderen van ernstig zieke ouders.

[6] Paediatric Nursing Associations of Europe

Copyright Marc Faes Pelt

Wie is Katrin De Winter

  • master verpleeg- en vroedkunde (Universiteit Antwerpen)
  • secretaris van de werkgroep Kinderverpleegkunde van het NVKVV
  • Belgische vertegenwoordigster bij en lid van het PNAE (Paediatric Nursing Associations of Europe)
  • opleidingsverantwoordelijke postgraduaat neonatologie aan de Thomas More-hogeschool
  • docent neonatologie in opleiding verpleeg- en vroedkunde

Wie is Mieke Caelen

  • banaba in de pediatrische gezondheidszorg (UCLL)
  • lid van de Federale Raad voor Verpleegkunde: Pediatrie
  • lid van de werkgroep Kinderverpleegkundigen van het NVKVV
  • intensive care neonatologie verpleegkundige in het Máxima Medisch Centrum (Veldhoven)

Kortetermijnaanbevelingen voor neonatale zorgverleners

Onderstaande aanbevelingen richten zich onder andere tot de zorgverleners werkzaam op neonatale diensten en komen integraal uit het rapport ‘Ontwikkelingsgerichte zorg voor prematuur geboren baby’s en hun familie in neonatologie’ van het KCE:

  • Beperk de scheiding tussen ouders en hun baby tijdens de gehele opnameduur (van de bevalling tot het ontslag van de baby uit het ziekenhuis) tot het absolute minimum rekening houdend met de huidige beschikbare middelen en omkadering.
  • Geef ouders 24 uur per dag en 7 dagen per week toegang tot de baby door de barrières voor continue toegang tot het minimum te beperken en accommodatie voor de ouders te voorzien.
  • Versterk de psychosociale ondersteuning voor het gezin. Psychosociale zorgverleners moeten specifiek worden toegewezen aan neonatale diensten en zijn idealiter 24 uur per dag en 7 dagen per week beschikbaar (via wachtdienst of telefonische permanentie). Daartoe dient (aan)gepaste wetgeving uitgevaardigd te worden, gecombineerd met meer ondersteunende (financiële) maatregelen.
  • Verschaf gezinnen een adequate voorbereiding om de overgang naar thuis te vergemakkelijken. Dit kan door verder te blijven inzetten op onder meer ontwikkelingsgerichte opleiding van ouders en participatie in de zorg tijdens de volledige hospitalisatieduur.