Coldspray om pijn te verminderen

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing juli/augustus 2016
Tekst Marleen Corremans1, 2, Jef Adriaenssens1, 3, 4, Bart Geurden1,2,5

Context

Het plaatsen van een intraveneuze katheter voor bloedafname of voor medicamenteuze behandeling is een pijnlijke procedure. Net voor het inbrengen van de naald worden coldsprays (ook vapocoolants genoemd) op de huid aangebracht om de pijn te verlichten. Het gebruik van deze coldsprays zou voordelen bieden ten opzichte van andere pijnstillende interventies. Bijvoorbeeld dat het effect snel optreedt (binnen enkele seconden).

Resultaten

Deze systematic review (SR) bekijkt de effectiviteit van coldsprays in het verminderen van pijn bij het inbrengen van een intraveneuze katheter. Negen RCT’s met 1070 deelnemers werden geïncludeerd voor kwalitatieve analyse. Twee van die negen gebruikten data uit eenzelfde onderzoek. Acht studies (848 patiënten) werden betrokken in de metaanalyse voor de primaire outcome ‘pijn tijdens het inbrengen van de katheter’. Ook de succesratio bij het inbrengen van de katheter, de ongemakken en bijwerkingen bij gebruik van de spray, en de tevredenheid van de patiënt werden meegenomen.
In al de RCT’s, zowel bij kinderen als volwassenen, werd telkens het gebruik van een coldspray (interventiegroep) vergeleken met het gebruik van een placebospray of geen spray (controlegroep). De pijnscores werden gemeten met de visueel analoge schaal (VAS100). Zes studies vonden plaats op spoedafdelingen, de anderen bij kleine ingrepen onder lokale verdoving. De verschillende onderzoeken gebruikten verschillende maten van intraveneuze katheters, variërend van 24 tot 16 Gauge.
De meta-analyse toonde aan dat het gebruik van coldsprays een significant hogere afname van de pijn geeft tijdens het plaatsen van de intraveneuze katheter dan een placebo of andere interventies. Op een visuele analoge pijnschaal (VAS 100) van 0 (pijnloos) en 100 (ergst mogelijke pijn) namen de gemiddelde pijnscores 12,5 punt af bij gebruik van een coldspray. Er waren te weinig data beschikbaar om uitspraken te doen over de tevredenheid van de patiënt. Wel werden een paar minieme negatieve bijwerkingen vastgesteld. Zo waren er vier meldingen van een koudegevoel, drie meldingen van een tijdelijke roodheid op de plaats van het aanbrengen van de coldspray, en één melding van een brandend gevoel. In het algemeen zorgt het gebruik van de coldspray voor een beetje pijn of (niet nader omschreven) discomfort bij het aanbrengen.

Opmerking

De kwaliteit van het bewijs was eerder gematigd dan hoog. Een aantal studies had slechts een kleine groep proefpersonen. Het uitsluiten van minder kwaliteitsvolle studies had echter geen invloed op de resultaten.

Conclusie

Het gebruik van coldsprays vlak voor het inbrengen van een intraveneuze katheter verlaagt de pijn tijdens de procedure, geeft een beetje discomfort tijdens het aanbrengen en heeft geen effect op het succes van aanprikken, of op het optreden van complicaties. De kwaliteit van de studies was echter matig en meer onderzoek is nodig om de resultaten te bevestigen.

Noten

  1. Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM)
  2. Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen
  3. KCE, Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg
  4. Platform Wetenschap en Praktijk
  5. Center of Research and Innovation in Care, Universiteit Antwerpen
    – Griffi  th RJ, Jordan V, Herd D, et al (2016). Vapocoolants (cold spray) for pain treatment during intravenous cannulation.
    Cochrane Database of Systematic Reviews, Issue 4. Art. No.: CD009484.


Voorbereiding op chirurgische ingreep mits psychologische voorbereiding

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing oktober 2016
Tekst Marleen Corremans1,2, Jef Adriaenssens1,3,4, Bart Geurden1,2,5, Trudy Bekkering1

Context

De manier waarop mensen denken en zich voelen voor een operatie kan invloed hebben op hun gevoelens en gedrag erna. Zo kunnen preoperatief angstige mensen achteraf meer pijn ondervinden. Uit een systematic review uit 1993 bleek dat psychologische voorbereidingstechnieken de pijn na een chirurgische ingreep reduceerden en dat patiënten hun activiteiten sneller terug opnamen. De opnameduur nam af en negatieve emoties zoals angst of depressie, verminderden.

Resultaten

In de Cochrane review die op deze plek wordt besproken6, werden de gunstige (en schadelijke) effecten van psychologische voorbereiding nog een keer bekeken bij mensen die chirurgie onder totale narcose ondergaan. De psychologische voorbereiding moest voor de chirurgische procedure plaatsvinden. Uiteindelijk werden 105 RCT’s (randomized controlled trials) opgenomen met een totaal van 10.302 proefpersonen.
Zeven psychologische voorbereidingstechnieken werden bekeken: procedurespecifieke informatie (welke operatie, wanneer en hoe, 48 studies), zintuiglijke informatie (hoe de procedure zal aanvoelen en welke zintuiglijke ervaringen hiermee gepaard zullen gaan, zoals smaak of geur, 37 studies), gedragsinstructies (wat de patiënten best zouden doen, 59 studies), cognitieve interventies (technieken met als doel de gedachtengang van de patiënt te veranderen, 20 studies), relaxatietechnieken (31 studies), hypnose (3 studies) en emotiegerichte interventies (technieken die mensen helpen met hun gevoelens om te gaan, 10 studies). 61 studies hadden pijn als outcome, 14 het herstelgedrag, 59 opnameduur en 49 negatieve emoties.
Psychologische voorbereiding van chirurgische patiënten verminderde postoperatieve pijn en negatieve emoties in vergelijking met de controlegroep. De verblijfsduur daalde met een halve dag. Gedragsinstructies zouden het herstelgedrag kunnen bevorderen. Om de resultaten hiervoor te kunnen vergelijken is echter eerst meer overeenstemming nodig over de te gebruiken meetinstrumenten.
Procedurespecifieke informatie verminderde de pijn niet, maar deed wel de verblijfsduur afnemen en verminderde de negatieve emoties. Cognitieve informatie deed de pijn niet afnemen en had geen significant effect op de verblijfsduur of op de negatieve emoties. Relaxatietechnieken deden postoperatieve pijn afnemen en negatieve emoties verminderen op voorwaarde dat deze techniek werd gecombineerd met andere technieken. De verblijfsduur nam, in vergelijking met de controlegroep, af met bijna een dag. Emotiegerichte technieken deden pijn afnemen in combinatie met andere technieken; de verblijfsduur of negatieve emoties namen niet significant af.

Opmerking

Vele studies gaven slechts zeer beperkte methodologische informatie waardoor het onduidelijk is of de resultaten betrouwbaar zijn. Door de verschillende gebruikte technieken, soorten chirurgie en meetmethoden moet de graad van evidentie ‘laag’ gescoord worden voor de outcomes pijn, negatieve emotie en verblijfsduur. Voor de outcome herstelgedrag wordt de graad van evidentie ‘zeer laag’ gescoord door de moeilijkheden bij het meten en rapporteren.

Conclusie

Psychologische voorbereiding kan postoperatieve outcomes zoals pijn, emoties en verblijfsduur verbeteren (niveau van bewijs is laag) en lijkt dit te doen voor het herstelgedrag (niveau van bewijs is zeer laag). Omdat het bewijs vrij mager is, kan het niet volledig worden aanbevolen voor de praktijk. Daarvoor is beter uitgevoerd onderzoek nodig.

Noten

  1. Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM)
  2. Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen
  3. KCE, Federaal Kenniscentrum Gezondheidszorg
  4. Platform Wetenschap en Praktijk
  5. Center of Research and Innovation in Care, Universiteit Antwerpen
  6. Powell R, Scott NW, Manyande A, et al. (2016). Psychological preparation and postoperative outcomes for adults undergoing surgery under general anaesthesia. The Cochrane Library. Art no CD008646.


Wisselen katheter

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing december 2016
Tekst Trudy Bekkering1, Jef Adriaenssens1,2

Context

Meestal zijn urinekatheters bedoeld als tijdelijk hulpmiddel, bijvoorbeeld na een operatie. Soms zijn ze echter voor langere termijn nodig, bijvoorbeeld bij aandoeningen als MS, omdat deze de blaasfunctie aantasten. Er bestaan verschillende manieren om een langdurige urinekatheter te verzorgen en onderhouden, zoals de katheter na een maximale tijd vervangen, antibiotica toedienen of schoonmaak- of smeermiddelen (zoals Instillagel®) gebruiken tijdens het vervangen.

Resultaten

De Cochrane systematic review die we hier bespreken4 includeerde drie RCT’s (n=107) over de doeltreffendheid van verschillende manieren om langdurige katheters te wisselen. De studies onderzochten:
– het effect van verschillende tijdsintervallen (ten minste maandelijks of indien klinisch aangewezen) voor de vervanging van de katheter,
– het gebruik van antibiotica om infecties te voorkomen,
– het gebruik van schoonmaakoplossingen zoals steriel water of chloorhexidineoplossing.
De eerste studie (n=17) vond dat mensen bij wie de katheter maandelijks (of wanneer klinisch nodig) werd vervangen, een lager risico hadden op symptomatische urineweginfectie dan mensen bij wie de katheter alleen werd vervangen wanneer klinisch nodig.
De tweede studie (n=70) laat zien dat het preventief geven van antibiotica voor het inbrengen van de katheter geen effect had op positieve urinetesten na zeven dagen, infecties of het risico te overlijden.
De derde studie (n=20) onderzocht het effect van steriel water of chloorhexidineoplossing voor het periurethraal reinigen voor vervanging van de katheter. Er was na zeven dagen geen verschil in het opkomen van asymptomatische ontstekingen. Geen van de deelnemers ontwikkelde een kathetergerelateerde symptomatische urineweginfectie.
De volgende uitkomstmaten vinden de auteurs van de review zeer belangrijk om een besluit te kunnen nemen over deze interventies: tevredenheid van de patiënt, kwaliteit van leven, schade aan de urinewegen en een afweging van kosten en baten. Deze waren echter niet meegenomen in de drie RCTs. Ook gaven de studies geen informatie over klinisch relevante vergelijkingen zoals: het vervangen van de katheter versus ander beleid zoals spoeling, thuis versus in klinische omgeving vervangen, schone versus een aseptische techniek, smeermiddel A versus B, met of zonder glijmiddel inbrengen, en tot slot de persoon die de vervanging uitvoert: de gebruiker, de verzorger of een zorgverlener.

Opmerking

Alle drie de studies waren klein, en er waren weinig patiënten met bepaalde uitkomsten (events), hierdoor hebben de studies te weinig bewijskracht (power). De rapportering van de studies was onvoldoende. De kwaliteit van het bewijs komt hierdoor uit op zeer laag.

Conclusie

Er is op basis van deze systematische review onvoldoende bewijs voor het beoordelen van de doeltreffendheid van de verschillende manieren van vervanging van langdurige urinekatheters. Voor een aantal belangrijke uitkomsten (zoals patiënttevredenheid, kwaliteit van leven, schade aan de urinewegen en een afweging van kosten en baten) zijn helemaal geen gegevens.

Betekenis voor de praktijk

Op basis van deze systematische review kunnen geen aanbevelingen worden gegeven voor de meest doelmatige methode om langdurige urinekatheters te vervangen.

Noten

  1. Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM).
  2. KCE, Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg.
  3. Platform Wetenschap en Praktijk.
  4. Cooper FPM, Alexander CE, Sinha S, et al. Policies for replacing long-term indwelling urinary catheters in adults. Cochrane Database of Systematic Reviews 2016, Issue 7.
    Art. No.: CD011115. DOI: 10.1002/14651858. CD011115.pub2.


Voeding bij ouderen

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing februari 2017
Tekst Trudy Bekkering1, Marleen Corremans1, Bart Geurden1,2,3

Context

Deze Cochrane review bestudeerde de effecten van allerlei interventies rond voeding bij mensen ouder dan 65 jaar die herstellen van een heupfractuur.4 De interventie diende binnen een maand na de fractuur opgestart te zijn. In totaal werden 41 studies met 3881 ouderen verzameld. Ouderen met een heupfractuur zijn vaak slecht gevoed op het moment dat de fractuur zich voordoet. Velen eten vervolgens ook slecht tijdens hun opname in het ziekenhuis. Ondervoeding kan het herstel van een heupfractuur belemmeren.

Resultaten

Achttien studies onderzochten het gebruik van extra energierijke orale voeding uit andere bronnen dan proteïnen, uit proteïnen en uit enkele vitaminen en mineralen. Deze multinutriënten hebben waarschijnlijk geen effect op het risico om te overlijden. Wel kunnen ze het aantal complicaties, zoals drukletsels, infectie, veneuze trombose, longembolie en verwardheid, verlagen.
Vier studies onderzochten de neus-maagsonde. Hierbij loopt vloeibare voeding met eiwitarme energie, eiwitten, vitaminen en mineralen, via een sonde in de neus tot in de maag. Een neus-maagsonde lijkt geen effect te hebben op het risico te overlijden of het risico op complicaties, alhoewel bewijs uit gecontroleerde studies ontbreekt. De sondevoeding werd slecht verdragen.
De inname van meer proteïnen via orale voeding werd onderzocht in vier studies. Deze proteïnen hebben waarschijnlijk geen effect op het risico te overlijden of het risico op complicaties. Wel lijken deze voedingsinterventies negatieve uitkomsten te verminderen, alhoewel bewijs uit gecontroleerde studies ontbreekt.
De volgende interventies leken geen duidelijk effect te hebben op het risico te overlijden of op complicaties: het intraveneus toevoegen van vitamine B1 en wateroplosbare vitaminen, verschillende vormen en dosissen vitamine D, intraveneus of oraal ijzer, ornithine alpha-ketoglutaraat versus een isonitrogeen peptide supplement, taurine versus placebo, een supplement met vitaminen, mineralen en aminozuren.
Een laatste studie evalueerde het effect van assistent-diëtisten die helpen bij het eten geven. De inzet van assistentdiëtisten kan het risico op overlijden verminderen, maar heeft waarschijnlijk geen effect op het aantal personen met complicaties.

Opmerking

Hoewel er veel studies zijn gevonden over voedingsinterventies is de kwaliteit van het bewijs laag tot zeer laag. Dit komt vooral door fouten in de studieopzet, waardoor er een hoog risico is op vertekende resultaten (bias).

Conclusie

Voedingsinterventies in de vorm van (orale) supplementen, al dan niet verrijkt met energie uit eiwitten, vitaminen en mineralen, kunnen het risico op complicaties na een heupfractuur bij ouderen verminderen. Ze lijken echter geen invloed te hebben op het risico om te overlijden. Het niveau van bewijs is laag tot zeer laag en dus is er onzekerheid over deze resultaten.
Betekenis voor de praktijk
Voedingsinterventies voor ouderen met een heupfractuur zouden toegepast kunnen worden om complicaties te verminderen. Deze review geeft geen duidelijkheid over welke voedingsinterventie de meest doelmatige is.

Noten

  1. Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM).
  2. Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen.
  3. Center of Research and Innovation in Care, Universiteit Antwerpen.
  4. Avenell A, Smith TO, Curtain JP, et al. Nutritional supplementation for hip fracture aftercare in older people. Cochrane Database of Systematic Reviews 2016, Issue 11. Art. No.: CD001880. DOI:10.1002/14651858.CD001880.pub6.


Dermatitis bij incontinentie

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing april 2017
Tekst Marleen Corremans1,2, Trudy Bekkering1

Context

Incontinentie-geassocieerde dermatitis (IAD) is een ontsteking van de huid door contact met urine of stoelgang. Niet wegdrukbare roodheid van de huid is het meest voorkomende symptoom, maar ook blaren, huidlaesies en huidinfecties kunnen voorkomen. 10 tot 45 procent van de incontinente volwassenen heeft IAD en drukgerelateerde huidaandoeningen. Om IAD te voorkomen en te behandelen worden tal van producten aanbevolen om de huid te reinigen of verzorgen. De huidverzorgingsproducten omvatten reinigingsmiddelen, vochtinbrengers en beschermers of een combinatie van deze. In de praktijk worden producten en procedures ter preventie of behandeling door elkaar gebruikt. Deze Cochrane review evalueerde het effect van huidverzorgingsproducten, de methoden om de producten te gebruiken, procedures en gebruiksfrequenties bij volwassenen.

Resultaten

De review vond 13 RCT’s met 1.295 deelnemers. Zij waren allen incontinent voor urine, stoelgang of beide. Ze woonden in een woonzorgcentrum of waren gehospitaliseerd. Door de variatie  in producten en procedures konden de resultaten van deze studies niet samengenomen worden.
Negen trials vergeleken verschillende huidverzorgingsproducten zoals zeep, zinkoxidecrème of -olie, Cavilon™ film, Sudocrem, Cavilon™ huidreiniger, en ook een combinatie van producten. Twee studies testten een gestructureerde huidverzorgingsprocedure, te weten washandjes met reinigende, bevochtigende en beschermende eigenschappen of geïmpregneerd met lotion. Eén studie onderzocht de toepassing van een filmvormend huidverzorgingsproduct, elke 24, 48 of 72 uren. Eén studie bekeek of een huidreiniger met aloë vera gevolgd door een huidverzorgende crème beter om de 6 of om de 12 uren wordt aangebracht.
Twee onderzoeken toonden aan dat water en zeep weinig bijdragen in de preventie en behandeling van IAD. Het eerste onderzoek vond dat een huidreiniger (Clinisan™) effectiever zou kunnen zijn dan water en zeep. In het tweede onderzoek leek een standaard wasprocedure met een washandje met reinigende, bevochtigende en beschermende eigenschappen nuttiger dan het gebruik van water en zeep.
De andere studies suggereerden dat het effectiever is om een huidverzorgingsproduct te gebruiken dan om dat niet te doen. Er werd geen bewijs gevonden dat het ene huidverzorgingsproduct beter zou zijn dan het andere.
Geen van de studies onderzocht schadelijke neveneffecten van de producten.

Opmerking

De kwaliteit van het bewijs was laag. 11 studies hadden slechts een kleine groep proefpersonen en waren van korte duur. Algemeen was er een hoog risico op bias. Dit komt vooral door fouten in de studieopzet, waardoor er een hoog risico is op vertekende resultaten.

Conclusie

Er bestaat weinig bewijs voor lokale huidzorg om IAD te behandelen of te voorkomen. Water en zeep lijken niet effectief. Het lijkt beter om huidreinigers te gebruiken dan om deze niet te gebruiken.

Betekenis voor de praktijk

IAD lijkt het best te voorkomen en te behandelen door het gebruik van een huidverzorgingsproduct en het vermijden van zeep. Het is onduidelijk welk huidverzorgingsproduct het beste is.

Noten

  1. Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM).
  2. Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen.
  3. Beeckman D, Van Damme N, Schoonhoven
    L, et al. Interventions for preventing and treating incontinence-associated dermatitis in adults. Cochrane Database of Systematic Reviews 2016, Issue 11. Art. No.: CD011627.
    DOI: 10.1002/14651858.CD011627.pub2.


Educatie over mondzorg gericht op personeel en bewoners van woonzorgcentra.

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Cochrane Belgium, zie www.cochrane.be
Nursing juni 2017
Tekst Jef Adriaenssens1,2, Trudy Bekkering1, Marleen Corremans1,3, Bart Geurden1,3,4

Context

Het verband tussen de gezondheid van de mond van wzc-bewoners en hun levenskwaliteit, voedingsstatus en kans op luchtweginfecties is inmiddels aangetoond. Educatie die de kennis en vaardigheden van bewoners en zorgverleners op dit gebied vergroot, leidt mogelijk tot een betere mondgezondheid van de bewoners.

Resultaten

Deze Cochrane review5 ging na wat de (gunstige) effecten zijn van educatieve interventies bij personeel en bewoners van wzc’s op de mondgezondheid van bewoners. Na een uitgebreide zoektocht (januari ’16) in meerdere databanken includeerden de review-auteurs negen randomized controlled trials (RCT’s) met in totaal 3.253 proefpersonen. De leeftijd van de overwegend vrouwelijke bewoners varieerde van 78 tot 86 jaar. Van de proefpersonen droeg tussen de 62% en 87% een tandprothese en had 32% tot 90% geen tanden meer.  Acht studies vergeleken educatieve interventies voor mondzorg met standaardzorg. De interventies bestonden uit kennisverhoging en vaardigheidstrainingen. Eén studie vergeleek standaardzorg met interventies die alleen kennisverhoging beoogden. Alle studies omvatten opleiding rond mondgezondheid (met een actieve trainingscomponent): vijf studies alleen voor personeel in de ouderenzorg en in vier studies voor zowel personeel als bewoners. De follow-up van de studies varieerde tussen drie maanden en vijf jaar.
Geen enkele geïncludeerde studie evalueerde de primaire uitkomsten ‘mondgezondheid’ of ‘levenskwaliteit’ van de rusthuisbewoner. Ze focusten alle op tand- of gebitsplaque. Metaanalyse van de resultaten toonde geen verschil in de toestand van de mond tussen de bewoners in de mondzorginterventiegroep en deze in de standaardzorggroep, niet op vlak van tandplaque (6 studies, 437 bewoners) noch van gebitsplaque (5 studies, 816 bewoners). Geen enkele studie bracht de eventuele negatieve effecten van deze interventies in kaart.

Opmerking

De kwaliteit van de geïncludeerde studies was laag. Zo was niet duidelijk hoe de respondenten werden geselecteerd, en of de onderzoeksgegevens en rapportage volledig waren. Ook de beschrijving van de inhoud van de interventies was ondermaats en er was geen informatie beschikbaar over de belangrijkste uitkomstmaten.

Conclusie

Educatieve interventies voor mondzorg bij wzc-personeel en/of -bewoners hebben waarschijnlijk geen effect op de gezondheid van de mond van de bewoners. Op basis van deze review is het echter niet mogelijk om sterke conclusies te trekken. Meer onderzoek is nodig, vooral naar de effecten van mondzorginterventies op de kwaliteit van leven en de voedingstoestand van ouderen.

Betekenis voor de praktijk

Op basis van de geïncludeerde studies kunnen educatieve mondzorginterventies bij wzc-personeel en/of -bewoners op dit ogenblik niet worden aanbevolen noch worden afgeraden voor de praktijk.

Noten

  1. Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM)
  2. Platform Wetenschap en Praktijk
  3. Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen
  4. Centre of Research and Innovation of Care, Universiteit Antwerpen
  5. Albrecht M, Kupfer R, Reissmann DR, et al. Oral health educational interventions for nursing home staff  and residents. Cochrane Database of Systematic Reviews 2016, Issue 9. Art. No.: CD010535
    DOI: 10.1002/14651858.CD010535.pub2


Reanimatie buiten het ziekenhuis. Wat is effectiever?

In samenwerking met Cebam, Cochrane Belgium (http://belgium.cochrane.org)
Nursing september 2017
Tekst Bert Avau1,2, Trudy Bekkering1, Bart Geurden1,3, Elizabeth Bosselaers1, Patrik Vankrunkelsven1

Context

Snelle en adequate cardiopulmonaire reanimatie (CPR) kan de schade door een hartstilstand buiten het ziekenhuis beperken. De traditionele reanimatie bestaat uit afwisselend borstcompressie en mondop-mondbeademing, vaak in een verhouding van twee beademingen per dertig compressies. Recente studies suggereren echter dat pauzes de kans op overlijden vergroten en dat continue borstcompressie  zonder beademing beter is.4

Resultaten

Deze Cochrane review omvat vier studies, die continue compressie CPR vergelijken met traditionele CPR bij mensen met een hartstilstand zonder verstikking.4 De studies includeren 26.742 deelnemers. In drie studies werd CPR uitgevoerd door ongetrainde omstaanders, tijdens het toedienen van CPR telefonisch begeleid door medewerkers van de spoed. De vierde studie ging over CPR toegediend door professionele hulpverleners.
CPR door leken. Uit de drie studies over CPR door ongetrainde omstaanders (3.031 deelnemers) blijkt dat continue compressie CPR (zonder beademen) de kans op overleven op het tijdstip van  ontslag uit het ziekenhuis vergroot. In de groep die continue CPR kreeg, overleefden 141 per 1.000 mensen. In de groep die onderbroken CPR kreeg, waren dit 116 per 1.000. Er werd niet gerapporteerd over de overleving na 1 jaar, kwaliteit van leven, spontaan terugkeren van de circulatie of neveneffecten.
CPR door zorgverleners. De studie over CPR door hulpverleners telde 23.711 deelnemers. Hierbij ontving de ene groep continue borstcompressie met een willekeurige verhouding tussen aantal compressies en beademing. De andere groep ontving onderbroken CPR in een ratio van 30:2. Men vond geen significant verschil in overleving op het moment van ontslag uit het ziekenhuis. In de groep met continue CPR overleefden 90 per 1.000 mensen. Bij de onderbroken CPR waren dit er 97.
Continue compressie leidde echter tot een iets lagere kans om te overleven op het moment van aankomst in het ziekenhuis. In de groep met continue compressie CPR overleefden 246 per 1.000 mensen, vergeleken met 259 per 1.000 mensen in de onderbroken CPR. Er werd niet gerapporteerd over levenskwaliteit of overleving op langere termijn.

Opmerking

Het niveau van bewijs uit deze review is van hoge tot matige kwaliteit. Voornamelijk het beperkt aantal studies vermindert ons vertrouwen, alsook het beperkt aantal voorvallen voor een aantal uitkomsten (overleving tot aankomst in het ziekenhuis, aantal patiënten met neurologische gebreken).

Conclusie

Voor CPR uitgevoerd door leken blijkt dat continue borstcompressie CPR de kans op overleven op het moment van ontslag uit het ziekenhuis verhoogt (niveau van bewijs is hoog). Voor CPR uitgevoerd door hulpverleners blijkt onderbroken CPR een iets hogere kans op overleven te bieden op het tijdstip van aankomst in het ziekenhuis (niveau van bewijs is hoog).
Betekenis voor de praktijk
Leken voeren best onafgebroken borstcompressie uit wanneer ze een persoon met een hartstilstand zonder verstikking reanimeren. Professionele zorgverleners kiezen beter voor een onderbroken CPR (wanneer gelijktijdig ademondersteuning wordt gegeven).

Noten

  1. Cochrane Belgium, Cebam (Belgisch Centrum voor Evidence-Based Medicine)
  2. CEBaP (Centre for Evidence-Based Practice) van Rode Kruis-Vlaanderen
  3. Faculty of Medicine and Health Sciences, Universiteit Antwerpen
  4. Zhan L, Yang LJ, Huang Y, et al. Continuous chest compression versus interrupted chest compression for cardiopulmonary resuscitation of non-asphyxial out-of-hospital cardiac arrest. Cochrane Database Syst Rev. 2017 Mar 27;3:CD010134.


Vroegtijdige palliatieve zorg bij volwassenen met een gevorderde kanker

In samenwerking met Cebam, Cochrane Belgium (http://belgium.cochrane.org)
Nursing november 2017
Tekst Natividad Oorts1, Marleen Corremans1,2,3,4, Trudy Bekkering2

Context

Wanneer een oncologische diagnose pas in een later stadium wordt vastgesteld of een kanker evolueert naar een meer gevorderd stadium ondanks de therapie, kunnen patiënten kiezen voor een behandeling die meestal de nodige nevenwerkingen met zich meebrengt óf voor palliatieve zorg. Deze benadering, die ook wel ‘vroegtijdige palliatieve zorg’ wordt genoemd, begint vanaf het moment dat de patiënt wordt gediagnosticeerd met een gevorderde kanker. Vroegtijdige palliatieve zorg wordt bij deze groep patiënten meestal gecombineerd met chemotherapie of radiotherapie. Het kan verstrekt of begeleid worden door de behandelend oncoloog of gespecialiseerde teams. Het houdt empathische communicatie in omtrent de prognose en tevens vroegtijdige zorgplanning en symptoomassessment en -controle.
Onduidelijk is of patiënten erbij gebaat zijn om die palliatieve zorg in een vroeger stadium, tijdens of kort na de diagnose van gevorderde kanker, te krijgen. Dat was het onderwerp van deze Cochrane review.5

Resultaten

Er werd gezocht naar klinische studies over vroegtijdige palliatieve zorg bij volwassenen met een gevorderde oncologische diagnose. Zeven studies werden geïncludeerd met 1614 patiënten, 20 studies waren nog lopende. In de meeste studies was de populatie gemiddeld ouder dan 65 jaar. Ze hadden verschillende type tumoren en kregen een behandeling in gespecialiseerde centra in Noord-Amerika. De meeste studies vergeleken vroegtijdige palliatieve zorg met de standaard oncologische zorg die voorhanden was.
Patiënten met vroegtijdige palliatieve zorg rapporteerden een iets betere levenskwaliteit dan diegenen met een standaardbehandeling. Ook hadden ze iets minder symptomen, zoals pijn of vermoeidheid. Er werd geen verschil gevonden op overleving en depressie. Eén studie rapporteerde over de groep met vroegtijdige palliatieve zorg nevenwerkingen zoals meer pijn en een verminderde eetlust. De andere zes studies publiceerden geen informatie over nevenwerkingen en na navraag bij de onderzoekers van de studies bleek dat er geen nevenwerkingen waren geobserveerd.
Opmerking
De kwaliteit van bewijs voor het effect op levenskwaliteit en intensiteit van symptomen was laag. Het bewijs was zeer laag voor het effect op overleving en depressie. Dat kwam onder meer door problemen met het uitvoeren van studies, verschillen tussen studies en het kleine aantal studies.

Conclusie

Vroegtijdige palliatieve zorg kan de levenskwaliteit verbeteren en de symptomenlast verminderen. Er is waarschijnlijk geen effect van vroegtijdige palliatieve zorg op overleving en depressie. Het effect was minimaal, maar kan wel belangrijk zijn voor deze specifieke populatie met een beperkte prognose. Op dit moment lopen er twintig studies. Deze kunnen een duidelijker beeld geven over de effecten van vroegtijdige palliatieve zorg.

Betekenis voor de praktijk

Op dit moment is er geen doorslaggevend bewijs dat vroegtijdige palliatieve zorg een grote verbetering brengt in het huidige standaardtraject van de oncologische patiënt met een gevorderde oncologische diagnose.
Raadpleeg de volledige tekst van deze Cochrane review via de Cebam Digital Library for Health, www.cebam.be/nl/cdlh.

Noten

  1. Nursing Research Factory (NRF)
  2. Cochrane Belgium, Cebam (Belgisch Centrum voor Evidence-Based Medicine)
  3. Karel De Grote Hogeschool (KdG)
  4. Belgian Interuniversity Collaboration for Evidence based Practice, a Joanna Briggs center of excellence (BICEP)
  5. Huan MW, Estel S, Rücker G, et al. Early palliative care for adults with advanced cancer. Cochrane Database of Systematic Reviews 2017, Issue 6. Art. No.: CD011129.
    DOI: 10.1002/14651858.CD011129.pub2


Neuropathische pijn

In samenwerking met Cebam, Cochrane Belgium (http://belgium.cochrane.org)
Nursing januari 2018
Tekst Nicolaas Martens1,2, Marleen Corremans2,3,4,5, Trudy Bekkering4

Context

Neuropathische pijn ontstaat door beschadiging van het zenuwstelsel en wordt meestal geclassificeerd op basis van de oorzaak van de zenuwbeschadiging. Mogelijke oorzaken zijn diabetes, amputatie of gordelroos. Ook kan neuropathische pijn ontstaan na een operatie of beroerte. Soms is de oorzaak onbekend. Neuropathische pijn veroorzaakt vaak een beperking in functioneren, een verminderde levenskwaliteit en problemen op vlak van werk, gecombineerd met verhoogde gezondheidskosten. Neuropathische pijn wordt vaak behandeld met verschillende soorten analgetica. Ook antidepressiva of anti-epileptische medicatie kunnen effectief zijn in de behandeling van neuropathische pijn. Eén van deze producten is gabapentine, een anti-epilepticum.

Resultaten

Deze Cochrane review6 ging na welke patiënten een substantiële (minstens 50%) of middelmatige (minstens 30%) pijnverlichting ervaarden na behandeling met gabapentine. Er werd gezocht naar klinische studies waarin gabapentine werd gebruikt als behandeling van neuropathische pijn bij volwassenen. Sinds de vorige versie van deze review in 2014 werden gegevens geüpdatet tot januari 2017. Er werden 37 studies gevonden die voldeden aan de vooropgestelde inclusiecriteria, waardoor 5914 participanten gerandomiseerd werden toegewezen aan een behandeling met gabapentine, placebo of een ander product. De geïncludeerde studies omvatten een behandelingsperiode tussen de 4 en 12 weken. De dagdosis gabapentine varieerde tussen de 1800 en 3600mg.
De resultaten handelden meestal over pijn na gordelroos of pijn door zenuwbeschadiging ten gevolge van diabetes. Bij neuropathische pijn door gordelroos werd een substantiële pijnverlichting vastgesteld bij 330 per 1000 participanten behandeld met gabapentine, ten opzichte van 190 per 1000 behandeld met een placebo. Bij pijnklachten ten gevolge van diabetes was sprake van substantiële pijnreducering bij 380 per 1000 participanten na behandeling met gabapentine, ten opzichte van 210 per 1000 participanten na behandeling met placebo. Bij andere oorzaken van neuropathische pijn werd geen duidelijk effect vastgesteld.
Gabapentine veroorzaakte bijwerkingen bij 630 per 1000 participanten ten opzichte van 490 per 1000 participanten bij placebo. Duizeligheid, slaperigheid en vochtretentie waren bijwerkingen die één op 10 personen vertoonden.

Opmerking

De weerhouden en gebruikte evidentie werd beoordeeld aan de hand van de GRADE-criteria. De kwaliteit van bewijs voor de meeste uitkomsten was middelmatig. Dit betekent dat de resultaten van deze review een goede indicatie geven van mogelijke effecten en neveneffecten.

Conclusie

Gabapentine met een dagdosis variërend tussen 1800 en 3600mg lijkt effectief een substantiële pijnverlichting te bewerkstelligen bij neuropathische pijn bij volwassenen. Wel lijkt gabapentine een verhoogd risico op bijwerkingen te geven.
Gabapentine lijkt effectief, maar het is onmogelijk op voorhand in te schatten bij welke personen dit het geval zal zijn. Een korte testbehandeling is de beste manier om dit te achterhalen. Het mogelijks halveren van de pijnintensiteit bij neuropathische pijn wordt geassocieerd met belangrijke gezondheidsvoordelen, zoals verbeterde slaap, minder vermoeidheid, minder depressie en een verbeterde levenskwaliteit.

Noten

  1. Multiversum Geestelijke Gezondheidszorg, Boechout
  2. Nursing Research Factory, Antwerpen
  3. Karel De Grote Hogeschool, Antwerpen
  4. Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM)
  5. Belgian Interuniversity Collaboration for Evidence-based Practice: a Joanna Briggs Center of Excellence (BICEP)
  6. Wiff en PJ, Derry S, Bell RF, et al. Gabapentin for chronic neuropathic pain in adults. Cochrane Database of Systematic Reviews 2017, Issue 6. Art. No.: CD007938. DOI:
    10.1002/14651858.CD007938.pub4.


Trage versus snelle inspuiting van subcutane heparine

In samenwerking met Cebam, Cochrane Belgium (http://belgium.cochrane.org)
Nursing maart 2018
Tekst Jef Adriaenssens1,2, Trudy Bekkering1, Elizabeth Bosselaers1

Context

Heparine is een antistollingsmiddel dat vaak subcutaan wordt geïnjecteerd. Dit kan leiden tot complicaties, zoals hematomen en pijn ter hoogte van de injectieplaats. Injectiesnelheid is hier mogelijk van invloed op. Onderzoeksresultaten zijn echter niet eensluidend en sluitend, vandaar deze update van een systematische review uit 2009.

Resultaten

Deze Cochrane review3 ging na in welke mate de snelheid van subcutane injectie van low molecular weight heparin (LMWH) in de buikwand
invloed heeft op lokale pijnintensiteit en het optreden van hematomen bij ziekenhuispatiënten. Een uitgebreide zoektocht (maart 2017) in the Specialised Register, the Cochrane Register of Controlled Trials, Iranmedex, the Scientific Information Database en Google Scholar, aangevuld met ongepubliceerde studies, leidde tot inclusie van 4 RCT’s met een totaal van 459 patiënten. Eén studie vermeldde het volume van de injectie (0,4 ml). De snelheid van injectie was 10 of 30 seconden in alle geïncludeerde studies.
Drie studies rapporteerden pijn na elke injectie op verschillende tijdstippen. In twee studies werd deze onmiddellijk na elke injectie beoordeeld. Meta-analyse bij 140 deelnemers toonde geen duidelijk verschil aan in lokale pijnintensiteit onmiddellijk na een langzame versus een snelle injectie. Meta-analyse van twee studies met
59 deelnemers toonde echter aan dat 48 uur na de injectie met heparine, langzame injectie geassocieerd was met minder pijn in vergelijking met snelle injectie. Na een langzame injectie scoorden deelnemers gemiddeld 1,68 punten lager op een VAS-pijnscore van 0 tot 10. Eén onderzoek (40 deelnemers) rapporteerde pijnintensiteit op 60 en 72 uur na injectie en vond geen duidelijk verschil tussen langzame en snelle injectie.
Alle vier de geïncludeerde onderzoeken beoordeelden de bloeduitstorting 48 uur na elke injectie. Meta-analyse bij 459 deelnemers toonde geen verschil in grootte van de blauwe plek na langzame versus snelle injectie. Geen van de geïncludeerde studies beschreef hoe vaak er hematomen optraden.

Opmerking

Het niveau van bewijs is laag, omwille van onnauwkeurigheid (klein aantal patiënten per studie) en inconsistentie (tegenstrijdige resultaten). Ook het gegeven dat de patiënten wisten of ze een snelle of langzame injectie kregen, kan de resultaten hebben beïnvloed.

Conclusie

In deze Cochrane review werd onvoldoende bewijs gevonden voor een verband tussen injectiesnelheid van subcutane LMWH en onmiddellijke pijngewaarwording. Langzame injectie kan de pijnintensiteit na 48 uur ter hoogte van de injectieplaats verminderen. Er lijkt geen verschil te zijn in de grootte van de bloeduitstorting.

Betekenis voor praktijk

Deze resultaten geven geen eensluidend advies over de beste injectiesnelheid. De voorkeur van de patiënt kan bij deze keuze doorslaggevend zijn.

Noten

  1. Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM)
  2. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE)
  3. Mohammady M, Janani L, Akbari Sari A. (2017) Slow versus fast subcutaneous  heparin injections for prevention of bruising and site pain intensity. Cochrane Database of Systematic Reviews, Issue 11. Art. No.:
    CD008077.