Psychische problemen van ouders en de ernstige impact hiervan op hun kinderen.

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing maart 2019
Chanah Iserman (22)
Afgestudeerd 2017 aan de Thomas More Hogeschool Lier. Volgt de master in de verpleegkunde en vroedkunde aan de KU Leuven.
Geleerd van de proef: ‘Kinderen van ouders met psychische problemen blijven nog te vaak in de schaduw staan. Het is belangrijk om deze populatie in het daglicht te zetten om het probleem van psychische aandoeningen meer vanaf de basis aan te pakken. Verpleegkundigen ervaren te weinig kennis en daarom is het belangrijk om hulpmiddelen aan te reiken.’

Context

Ongeveer 423.000 Belgische kinderen van 12 jaar of jonger hadden in 2012 een ouder met een psychische en/of verslavingsproblematiek.1 Psychische problemen van ouders blijven niet onopgemerkt bij deze kinderen. Sommige kinderen kunnen ernstig lijden onder het ziek zijn van vader of moeder. Zo ontwikkelt een aanzienlijk deel van kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) zelf een psychische stoornis. In deze bachelorproef wordt dieper ingezoomd op psychotische problemen.
Een belangrijk gegeven in de KOPPproblematiek blijkt het wegwerken van het kennistekort bij deze kinderen. Helaas hebben gezondheidsmedewerkers zoals verpleegkundigen vaak een tekort aan kennis en vaardigheden om dit op te pakken. Daardoor blijven de problemen die deze kinderen ondervinden, vaak verborgen. De opzet van deze bachelorproef was enerzijds KOPP in het daglicht te zetten en anderzijds een handvat te ontwikkelen dat verpleegkundigen kunnen hanteren om deze vicieuze cirkel te doorbreken.

Methode

De proef bestond uit een literatuurstudie en het ontwikkelen van een stripboek voor kinderen.

Resultaten

Aangezien het gaat om complexe problematiek, moet er worden ingespeeld op verschillende aspecten. In eerste instantie is het belangrijk deze kinderen vroegtijdig te herkennen, en vervolgens aandacht te schenken aan het wankele gezinssysteem en door te verwijzen waar nodig. Essentieel blijkt het informeren van het kind over de stoornis, behandeling en mogelijke gevolgen van de ziekte voor het gezin. Dit om gevoelens van angst en onzekerheid bij het kind tegen te gaan. Duidelijke informatie geven over de echte oorzaak van problemen kan gevoelens van schuld bij het kind doen afnemen. Het kind gaat de oorzaak van problemen in verband met de psychische aandoening van de ouder niet meer bij zichzelf zoeken. Er is gekozen voor het ontwikkelen van een stripverhaal waarin afbeeldingen de schriftelijke informatie ondersteunen. Een stripverhaal is niet alleen nuttig, kinderen blijken er eveneens plezier uit te halen.

Conclusie

Psycho-educatie geven aan het kind is van essentieel belang. Verpleegkundigen ervaren hier moeilijkheden in. Als hulpmiddel voor het werken met KOPP is er een strip ontwikkeld die op een speelse wijze belangrijke thema’s aankaart in verband met een psychotische problematiek van de ouder. De strip kan gebruikt worden tijdens de intake van de ouder of opgeborgen worden in de infostand van de afdeling. Belangrijk is om na te gaan of het kind nadien nog met vragen zit.

Prijs gewonnen

De bachelorproef won de ‘TOKK blogt wedstrijd 2018’ en werd gepubliceerd in het tijdschrift TOKK (Tijdschrift voor orthopedagogiek, kinderpsychiatrie en kinderpsychologie).
Online ouderplatform ZITDAZO bracht het stripverhaal uit onder de KOPP-werking van de organisatie.

Noot

  1. Iserman C. Alles staat op zijn KOPP. KOPPkinderen van ouders met een psychotische problematiek. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More, 2016-2017.


Tool voor PICK en midline katheter informatie en kennisoverdracht

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing mei 2019
Tina Ver Elst (34)
Afgestudeerd 2018 aan de Thomas More Hogeschool Lier, volgt daar nu banaba spoed en intensieve zorgen.
Werkt: als bachelor verpleegkundige op de afdeling heelkunde AZ Diest.
Geleerd van de proef: ‘Ik heb geleerd welke kennis een eerstelijnsverpleegkundige dient te hebben over de katheters en hoe belangrijk het delen van kennis en expertise is tussen verpleegkundigen. Dankzij deze thesis heb ik leerrijke opleidingen mogen volgen in het UZ Leuven, waardoor ik nu zelf ook meer kennis heb over katheters. Dit komt nog steeds van pas in mijn eigen werkveld.’

Context

Door reorganisatie in de eerste lijn komen er steeds meer complexe zorgen in de thuiszorg. Bijvoorbeeld de verzorging van de perifeer ingebrachte centrale katheter (PICK) en de midline katheter. Deze katheters zijn uitermate geschikt voor intraveneuze thuistherapie. Ondanks hun relatief veilig gebruik kunnen er toch complicaties optreden, zoals katheterocclusie, infectie, trombose, of beschadiging van de katheter. Uit de literatuur blijkt dat het aantal complicaties gerelateerd is aan de kennis van het verpleegkundig personeel.1 Er is bij eerstelijnsverpleegkundigen nog een kennistekort over de PICK en de midline katheter.1 Daarom is in deze bachelorproef een informatieve tool ontwikkeld waarmee eerstelijnsverpleegkundigen over beide katheters informatie vergaren. Verder is nagegaan welke strategie zich het best leent om deze informatie over te brengen.

Methode

Uit literatuurstudie blijkt dat educatie van eerstelijnsverpleegkundigen over complicaties, verzorging en onderhoud van de katheters bijdraagt aan het verminderen van complicaties. Verder blijkt dat e-learning erkend wordt als een effectieve methode om verpleegkundige kennis en vaardigheden te verbeteren. En dat een multimediale tool de kennis beter laat hangen dan een educatieve workshop. Deze drie gegevens leidden tot de wens om een informatieve website te ontwikkelen.

Resultaten

Op de website2 vinden bezoekers onder meer informatie over de PICK en de midline katheter en hun indicaties, complicaties, en verzorging. Ook bevat de site een referentielijst met de literatuur en opleidingen waarop de site is gebaseerd. Bezoekers van de site kunnen een online kennistest doen. Zo kunnen zij hun kennis voor en na het doornemen van de website testen. De zelftest bestaat uit meerkeuzevragen. Na het beantwoorden van de vragen kan de verpleegkundige de score en de juiste antwoorden zien.

Conclusie

Omdat de site vrij toegankelijk is, kan deze alle eerstelijnsverpleegkundigen helpen om meer kennis op te doen over de PICK en de midline katheter. Met het uiteindelijke doel om kwaliteitsvolle zorg te kunnen bieden aan patiënten.

Noten

  1. Ver Elst T. We zitten op dezelfde LIJN! Informatieve tool voor eerstelijnsverpleegkundigen over de perifeer ingebrachte centrale katheter en de midline katheter. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More, 2018.
  2. https://wecaretogether.weebly.com.


Patiëntgerichte communicatie na een kankerdiagnose

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing juli/augustus 2019
Debbora Steemans (26)
Afgestudeerd: 2018 aan de Thomas More Hogeschool Lier, brugopleiding bachelor verpleegkunde Werkt: sinds 2015 als verpleegkundige op de dienst endoscopie van AZ Diest
Geleerd van de proef: ‘Ik paste het onderwerp van mijn proef telkens meteen toe in mijn werk. Ik heb geleerd om zelf op een gepaste wijze te communiceren met kankerpatiënten. Ik sta minder vaak met mijn mond vol tanden en ben zelfverzekerder.’

Context

Na een kankerdiagnose melden patiënten een hoge behoefte aan opvang door verpleegkundigen, omdat het slechte nieuws gepaard gaat met overweldigende emoties. Patiëntgerichte communicatie ligt aan de basis van deze opvang. Uit literatuur blijkt dat een kennistekort rond communicatie in kankerzorg een actueel probleem is.1 Verpleegkundigen vermijden emotionele signalen van patiënten en communiceren op een oppervlakkig niveau. Ze gebruiken afweermechanismen als bescherming tegen emoties van patiënten vanuit een gebrek aan zelfvertrouwen over de eigen communicatieve vaardigheden. Ontoereikende communicatie kan leiden tot verhoogde stress, burn-out, cynisme, emotionele uitputting en een gebrek aan werkplezier. Patiëntgerichte communicatie is van cruciaal belang voor goede patiëntenzorg en correleert met betere gezondheidsresultaten. Deze proef ging na welke strategie het kennistekort rond patiëntgerichte communicatie na een kankerdiagnose kan verminderen.

Methode

De proef bestond uit een literatuurstudie naar kankerzorg, slechtnieuwsgesprekken, communicatievaardigheden en communicatiebevorderende strategieën, èn het ontwikkelen van een zakboekje met communicatietips.

Resultaten

Voor deze proef ontwikkelden we een nieuwe strategie voor communicatiebevordering, die grondig werd geëvalueerd via feedback van referentiepersonen en een effectiviteitsbeoordeling door 14 verpleegkundigen. Via de effectiviteitsbeoordeling konden de volgende hoofddoelstellingen geëvalueerd worden:
(1) de zelfzekerheid van verpleegkundigen over de communicatie met kankerpatiënten verhogen en (2) de drempel voor patiëntgericht communiceren verlagen. Op basis van deze resultaten werd een zakboekje met communicatietips na een kankerdiagnose ontwikkeld. Het zakboekje reikt 11 belangrijke communicatievaardigheden aan met tips, voorbeelden en getuigenissen van verpleegkundigen en kankerpatiënten. Een samenvattende steekkaart met de belangrijkste informatie kan uitgeknipt worden en het boekje bevat ook een zelftest met verbetersleutel. De effectiviteitsbeoordeling toonde aan dat de hoofddoelstellingen van het zakboekje bereikt werden: 64,28 % van de deelnemende verpleegkundigen voelde zich zelfverzekerder en 78,57 % gaf aan vaker patiëntgerichte communicatie te zullen voeren.

Conclusie

Het zakboekje is een effectieve strategie voor vermindering van het kennistekort rond patiëntgerichte communicatie na een kankerdiagnose. Alle deelnemende referentie- en proefpersonen (verpleegkundigen, gastroenterologen en een HR- en communicatiespecialist) waren het eens over de meerwaarde van het zakboekje. Bovendien gaven zij aan dat het zakboekje geschikt is voor een breed scala aan gezondheidsmedewerkers in alle settingen van de gezondheidszorg en dus niet enkel voor verpleegkundigen in kankerzorg. Het zakboekje werd tijdens een bijscholing voorgesteld aan referentieverpleegkundigen palliatieve zorgen in AZ Diest. Ze werken nu volop aan de implementatie ervan.

Noot

  1. Prouty CD, Mazor KM, Greene et al. Providers’ perceptions of communication breakdowns in cancer care. Journal of general internal medicine 2014, 29(8), 1122. doi:10.1007/ s11606-014-2769-1


Simulatietraining dicht kloof theorie en praktijk of het professioneel zelfvertrouwen en angstniveau

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing oktober 2019
Geert Van de Weyer (38)
Afgestudeerd: 2019 aan de Universiteit Antwerpen, masteropleiding verpleeg- en vroedkunde
Werkt: als lector aan de Karel de Grote Hogeschool – departement verpleegkunde (voordien op de spoedgevallendienst UZ Brussel)
Geleerd van de proef: ‘Simulatietraining is een veelzijdige trainingsvorm die studenten de mogelijkheid biedt zich verder te ontwikkelen tot professionele
zorgverleners. Het was boeiend te merken hoe studenten hun krachten bundelden om samen naar een oplossing te werken en zo van elkaar te leren.’

Context

Professioneel zelfvertrouwen van verpleegkundigen beïnvloedt de kwaliteit van de geleverde patiëntenzorg.1 Tijdens de opleiding verpleegkunde is daarom voldoende aandacht nodig voor de ontwikkeling van dat zelfvertrouwen. Bij aanvang van praktijkstages ervaren studenten verpleegkunde vaak stress en onzekerheid, mede door de kloof tussen theoretische kennis en praktijkervaring.2 High fidelity simulatietraining gebruikt computergestuurde poppen die op realistische wijze de fysiologische reacties van zorgvragers nabootsen. Met deze trainingsvorm kunnen studenten vaardigheden oefenen en competenties verwerven zonder schade te veroorzaken aan echte zorgvragers.3 Het huidig onderzoek bestudeert de invloed van high fidelity simulatietraining op het angstniveau en professioneel zelfvertrouwen van tweedejaars studenten verpleegkunde, en ook de invloed van demografische variabelen daarop. Ook onderzoekt het hoe deze studenten hun deelname aan high fidelity simulatietraining ervaren.

Methode

Het kwantitatief onderzoek met pre/postinterventiedesign werd gevoerd bij studenten verpleegkunde van de Karel de Grote Hogeschool Antwerpen (KdG). Jaarlijks doorlopen alle studenten in KdG een 4 uur durende high fidelity simulatietraining. Deze masterproef focuste zich op de tweedejaars studenten. Op basis van een zelfrapportagevragenlijst afgenomen via Qualtrics werd het angstniveau en professioneel zelfvertrouwen van 135 studenten bevraagd voor aanvang en onmiddellijk na afloop van de simulatietraining. Resultaten van de pre- en postinterventievragenlijsten werden aan elkaar gelinkt dankzij het unieke studentnummer.

Resultaten

Het gemiddelde angstniveau en professioneel zelfvertrouwen van studenten veranderde niet na deelname aan high fidelity simulatietraining. Studenten met werkervaring in de zorg vertoonden voor aanvang van de high fidelity simulatietraining een significant lager angstniveau dan studenten zonder voorafbestaande werkervaring. High fidelity simulatietraining hielp studenten bij het ontwikkelen van competenties, zoals klinisch redeneren en teamwork. Simulatiedebriefing deed studenten nadenken over hun handelingen en verschafte hen zo nieuwe inzichten.

Besluit

High fidelity simulatietraining had in deze steekproef geen invloed op het angstniveau en professioneel zelfvertrouwen van tweedejaars studenten verpleegkunde. Studenten met eerdere werkervaring in de zorgsector vatten high fidelity simulatietraining aan met een lager angstniveau dan studenten zonder werkervaring. High fidelity simulatietraining hielp studenten in het leggen van linken tussen theorie en praktijk, wat bijdroeg tot het ontwikkelen van competenties nodig voor het leveren van kwalitatieve patiëntenzorg.

Noten

  1. Chesser Smyth PA, Long TJJoAN. Understanding the influences on self confidence among first year undergraduate nursing students in Ireland. 2013;69(1):145-57.
  2. Turner K, McCarthy VL. Stress and anxiety among nursing students: A review of intervention strategies in literature between 2009 and 2015. Nurse Education in Practice. 2017;22:21-9.
  3. Foronda C, Liu S, Bauman EBJCSiN. Evaluation of simulation in undergraduate nurse education: An integrative review. 2013;9(10):e409-e16..


Herkennen van fysiologische achteruitgang en evaluatieprotocol

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing december 2019
Tekst Kevin Buyckx, Ankie Antonise, Véronique Brokken, Erika Jansen, Jill Van Opstal
Kevin Buyckx (28)
Afgestudeerd: aan Thomas More Turnhout, bachelor-na-bachelor Spoedeisende en Intensieve Zorgen
Werkt: als verpleegkundige op de dienst Intensieve Zorgen, Imeldaziekenhuis Bonheiden
Geleerd van de proef: ‘Hoewel er voldoende evidentie is voor de implementatie van een detectiesysteem, gebeurt dit binnen onze ziekenhuiscultuur pas de laatste jaren. Er is ook nog ruimte voor verbetering in de educatie van verpleegkundigen. Nu wordt er vaak gewerkt met powerpoint-presentaties, terwijl simulatieonderwijs veel betere resultaten geeft.’

Context

Tijdens een opname op een gewone ziekenhuisafdeling komt het vaak voor dat de toestand  van de patiënt achteruitgaat en dat er een onverwachte opname op de afdeling intensieve zorgen volgt, of zelfs een circulatiestilstand en overlijden. Voorafgaand aan de circulatiestilstand vertonen patiënten vaak tekenen van fysiologische achteruitgang. Deze deterioratie is ongeveer 6 uur voor de circulatiestilstand vast te stellen.1 In theorie lijkt dit voldoende tijd te zijn om interventies uit te voeren die het traject van achteruitgang kunnen veranderen. Progressieve achteruitgang van de fysiologische parameters wordt echter slecht herkend. Omwille van deze ‘failure to rescue’ werden snel reagerende teams, Rapid Response Teams (RRT) geïntroduceerd. Toch worden deze teams vaak niet geïnstalleerd, geactiveerd of effectief gebruikt door verplegend personeel.2

Methode

Er vond een kwalitatieve literatuurstudie plaats met behulp van diverse databanken (Pubmed, Cinahl (plus), Tripdatabase, SUMsearch2, Cochrane Library, LIMO, Springer, Medscape en Google scholar). We vergeleken diverse detectiesystemen op vlak van sensitiviteit en nauwkeurigheid. Tevens onderzocht we voor deze bachelorproef door interviews bij 8 ziekenhuizen de organisatorische en financiële aspecten die een rol spelen bij de implementatie van Rapid Response Teams.

Resultaten

De literatuurstudie bracht de vitale parameters in kaart die van belang zijn bij de Modified Early Warning Score (MEWS): ademhalingsfrequentie, perifere zuurstofsaturatie, hartfrequentie, systolische bloeddruk, temperatuur, bewustzijn, diurese en het verpleegkundig buikgevoel. Op basis van deze MEWS kan een escalatieprotocol geactiveerd worden. Deze bachelorproef resulteerde in een escalatieprotocol dat beschikbaar is als poster. Er werden ook pocketkaartjes ontwikkeld om de implementatie te vergemakkelijken.
De literatuurstudie toonde aan dat het gebruik van een detectiesysteem zoals de MEWS en het effectief inzetten van RRT’s sterk afhankelijk is van de educatie van de gebruikers. Simulatieonderwijs leidt tot meer accurate identificatie van deteriorerende patiënten en adequater handelen binnen een crisissituatie. De interviews bij de ziekenhuizen toonden aan dat vooral de financiële kosten een struikelblok zijn voor het installeren van een RRT.

Conclusie

Een detectiesysteem kan ziekenhuispersoneel helpen om achteruitgang van de patiënt te herkennen en er gepast op te reageren. Er is echter een spanningsveld tussen de bevindingen vanuit de literatuur over de effectiviteit van detectiesystemen en Rapid Response Teams, en de praktische implementatie ervan. Het is belangrijk dat professionals in de gezondheidszorg zich bewust zijn van de voordelen en valkuilen van deze systemen om zo het volledige potentieel te kunnen realiseren van MEWS en  RRT. Momenteel bekijkt het AZ Mol de implementatie van het escalatieprotocol uit deze bachelorproef.

Referenties

  1. Maharaj R, Raffaele I, & Wendon J. (2015).
    Rapid response systems: a systematic   review and meta-analysis. Critical care, 19, 254. doi: 10.1186/s13054-015-0973-y
  2. Massey D, Chaboyer W, & Aitken L. (2014). Nurses’ perceptions of accessing a MedicalEmergency Team: a qualitative study.
    Australian Critical Care, 27(3), 133-8. doi: 10.1016/j.aucc.2013.11.001


Invloed van sociale media op adolescenten met een eetstoornis

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be.
Nursing april 2020
Femke De Laet (24 jaar)
Afgestudeerd: Juni 2019, Thomas More Mechelen, Bachelor verpleegkunde
Werk: afdeling psychosezorg, ZNA Stuivenberg Antwerpen
Geleerd: ‘Adolescenten groeien op met sociale media en hebben vaak niet door dat dit een invloed heeft op hun welzijn. Ik vind het belangrijk om samen met

de cliënt stil te staan bij het gebruik van sociale media en samen te zoeken naar hulpmiddelen bij herstel.’

Context

Vrouwelijke adolescenten vormen de grootste risicogroep voor het krijgen van een eetpathologie. Ze zijn actief bezig met hun uiterlijk, gewicht en het veranderen van hun lichaam. Sociale media zijn laagdrempelig en kunnen een grote invloed hebben op het ontstaan van en omgaan met een eetpathologie. Tijdens mijn stage merkte ik dat er op de werkvloer een kennistekort bestaat over de invloed van sociale media op eetstoornissen, mede in de hand gewerkt door de generatiekloof tussen hulpverleners en jongeren met eetstoornissen.

Methode

Er werd een literatuurstudie gestart naar de invloed van sociale media op een eetpathologie en de kennistekorten hierover in de hulpverlening. Daarna werd een bijscholing opgesteld over sociale media en eetpathologie. De bijscholing werd uitgetest op een gespecialiseerde afdeling voor eetstoornissen in het psychiatrisch ziekenhuis Alexianen in Tienen.

Resultaten

Uit de bestudeerde onderzoeken blijkt dat sociale media negatieve effecten kunnen hebben op lichaamsbeeld, depressies, sociale vergelijking en gestoord eten.1 Symptomen van eetpathologie kunnen toenemen door sociale media. Adolescenten besteden veel tijd aan het bewerken van foto’s voor sociale media, uit angst om negatieve commentaren te krijgen.2 De ervaren druk kan een impact hebben op het zelfbeeld van de adolescent. Internet brengt adolescenten in contact met verschillende peer-groepen die een invloed kunnen uitoefenen. Pro-herstelwebsites zouden een positief effect kunnen hebben op de pathologie, maar daarover is weinig te vinden in de literatuur. In de hulpverlening is er nood aan modules in het therapieaanbod over de invloed van sociale media op een eetproblematiek. Verpleegkundigen kunnen cliënten bewust maken van de invloed van sociale media en hen helpen zoeken naar nuttige mediabronnen die kunnen helpen bij herstel, zoals websites waar adolescenten op een constructieve manier steun uit kunnen halen. De bijscholing toonde aan dat verpleegkundigen behoefte hebben aan meer kennis over sociale media.

Conclusie

Sociale media kunnen enerzijds bijdragen aan de promotie en het blijvend onderhouden van een eetstoornis, maar anderzijds ook positief aangewend worden voor herstel. Verder onderzoek naar hoe cliënten te begeleiden in hun omgang met sociale media is aangewezen.

Noten

  1. Saffran K, Fitzsimmons-craft EE, Kass EA, Wilfley ED, Taylor BC, & Trockel M. (2016). Facebook usage among those who have received treatment for an eating disorder in a group setting. International journal of eating disorders, 764-777.
  2. Saul SJ & Rodgers FR (2018). Adolescent eating disorder risk and the online world. Child & adolescent psychiatry consulting, 221-228.


Verpleegkundige interventies bij zelfverwonding

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing februari 2020
Nele Geudens (31)
Afgestudeerd: juni 2019 aan Thomas More Mechelen, bachelor Verpleegkunde
Werkt: Op de behandelafdeling Marquee 2 voor adolescenten met psychische problemen in het Multiversum ziekenhuis te Antwerpen.
Geleerd van de proef: ‘Door open over zelfverwonding te praten, voelen jongeren zich begrepen. Het belang om alles samen met de jongere te doen blijft me ook sterk bij; samen interventies plannen, opdrachten uitvoeren, de familie betrekken, samen wonden verzorgen.’

Context

Zelfverwondend gedrag komt vaak voor bij jongeren met psychische problemen. Vanuit de literatuur blijkt dat de houding van verpleegkundigen invloed heeft op het verloop van zelfverwondend gedrag bij de jongere.1,2 Verpleegkundigen zijn sterk betrokken bij de behandeling van deze jongeren en kunnen een verschil maken. Deze bachelorproef onderzoekt hoe je de verpleegkundige benadering van jongeren met zelfverwondend gedrag kunt optimaliseren.

Methode

Door middel van een literatuuronderzoek werden twee onderzoeksvragen uitgewerkt. ‘Op welke wetenschappelijke manier kunnen verpleegkundigen de wondzorg na zelfverwondend gedrag uitvoeren?’ en ‘Welke interventies kan de verpleegkundige aanwenden ter preventie van zelfverwondend gedrag?’

Resultaten

De resultaten werden gebundeld in een interventiekaft en een brochure voor verpleegkundigen. De interventiekaft is een praktische handleiding ter preventie van zelfverwondend gedrag. Zelfverwonding zal afnemen wanneer de verpleegkundige een vertrouwensband met de jongere opbouwt. Een gesprek is een krachtig hulpmiddel om zelfverwonding te doen afnemen. De verpleegkundige praat over de gebeurtenis en maakt een kettinganalyse op. Samen wordt gezocht naar andere manieren om met spanning om te gaan en wordt een signaalplan opgemaakt. Wanneer de verpleegkundige een anamnese afneemt over zelfverwondend gedrag, zal het gedrag zelfs met 40% afnemen.
Daarnaast kan de jongere aan de slag met opdrachten. Hij kan de voor- en nadelen van zelfverwonding neerschrijven en bespreken, of een ‘hope box’ maken, een doos gevuld met persoonlijke spullen, zoals een knuffel of foto’s. Het bekijken van die spullen doet de drang tot zelfverwonding afnemen.
De brochure verduidelijkt op welke manier de wondzorg uitgevoerd moet worden, met aandacht voor de verzorging en acceptatie van littekens. Verpleegkundigen kunnen jongeren leren zelfstandig hun wonden te verzorgen; dit leidt tot een afname van zelfverwondend gedrag. De familie moet ingelicht worden na zelfverwonding, sociale steun doet zelfverwonding afnemen.

Conclusie

De interventiekaft en de brochure worden gebruikt op de adolescentenafdeling van een psychiatrisch ziekenhuis in Antwerpen. Verpleegkundigen geven aan dat ze zich zekerder voelen in hun handelen naar zelfverwondend gedrag toe. Door open te spreken over zelfverwonding voelen jongeren zich begrepen en hebben ze alternatieven voor zelfverwonding. Ze voelen zich meer verbonden met de verpleegkundigen. Jongeren maken de opdrachten graag, ze zijn blij dat ze op een praktische manier kunnen bezig zijn met zelfverwonding. Ze zeggen dat het taboe rond zelfverwonding wordt opgeheven.

Noten

  1. Beckman KM-R (2018). Method of self-harm in adolescents and young adults and risk of subsequent suicide. The journal of child and psychology and psychiatry, 2-9.
  2. Karman P, Kool N, Poslawsky E, & Van Meijel B. (2015). Nurses’ attitudes towards selfharm: a literature review. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 65-75.


Muziek bij slaap problemen

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing januari 2016
Tekst Bart Geurden1, 2, 3, Trudy Bekkering1

Context

Veel volwassenen kampen met slaapproblemen. Zij hebben moeite om in slaap te vallen, blijven heel lang wakker  of hebben een slechte kwaliteit van slaap. Slaapproblemen kunnen leiden tot allerlei stoornissen op het vlak van lichamelijke en mentale gezondheid. Veel mensen proberen hun slaap te verbeteren door te luisteren naar muziek, maar of het echt werkt is onduidelijk.
Deze systematische review omvat RCT’s naar het effect van het luisteren van muziek bij volwassenen met slaapproblemen, met in totaal 314 patiënten. Over een periode van drie dagen tot vijf weken luisterde de behandelgroep dagelijks tussen de 25 en 60 minuten naar vooraf opgenomen muziek. De controlegroepen kregen geen behandeling (vier studies) of evalueerden het effect van muziek als aanvulling op de standaardbehandeling (twee studies).

Resultaten

Vijf studies (264 patiënten) gebruikten de Pittsburg Sleep Quality Index. Dit instrument meet slaapproblemen op een schaal van 0 tot 21; hoe lager, des te minder problemen. Mensen die muziek luisteren, scoorden gemiddeld 2.8 punten lager dan diegenen in de controlegroep. Het betrouwbaarheidsinterval loopt van -3.4 tot -2.2. De grootte van het effect is ongeveer 1 standaarddeviatie, wat wordt beschouwd als een klinisch relevant verschil.
Eén studie (50 patiënten) rapporteerde resultaten over andere aspecten van de slaap zoals hoelang het duurt om in slaap te vallen, de totale duur van de slaap en het aantal slaaponderbrekingen. Deze studie vond geen verschil in effect tussen de muziek luisterende interventiegroep en de controlegroep. Geen van de studies beschreef nadelen van het luisteren naar muziek.

Opmerking

De kwaliteit van het bewijs van RCT’s is standaard hoog. Bij de vijf studies is het niveau verlaagd tot matig vanwege bias in de opzet van de studie. Bij de andere aspecten van de slaap was het niveau van bewijs verder verlaagd tot laag, omdat er maar één studie was die deze uitkomstmaat rapporteerde.

Conclusie

Het beluisteren van muziek lijkt meer effect te hebben dan geen of een standaardbehandeling op de kwaliteit van de slaap (niveau van bewijs is matig). Geen verschillen werden er gevonden voor andere aspecten van de slaap (niveau van bewijs is laag). De interventie is makkelijk en veilig toepasbaar.

Betekenis voor de praktijk

Het luisteren naar muziek kan de slaap verbeteren en kan aanbevolen worden aan volwassen met slaapproblemen.

Noten en bron

  1. Belgian Center of Evidence-Based Medicine (CEBAM).
  2. Universiteit Antwerpen.
  3. Karel de Grote Hogeschool Antwerpen.
    – Jespersen KV, Koenig J, Jennum P, Vuust
    P. Music for insomnia in adults. Cochrane
    Database of Systematic Reviews, 8 August 2015. DOI: 10.1002/14651858.CD010459.
    pub2


Kauwgum na abdominale operatie

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing april 2016
Tekst Jef Adriaenssens1,4,5, Bart Geurden1,2,3

Context

Na abdominale chirurgie valt de darmwerking vaak stil (ileus). Onderzoek toont verbanden aan tussen ileus en postoperatieve complicaties en een verlengd verblijf in het ziekenhuis. Het optreden van ileus wordt beschouwd als een multifactorieel proces en een brede waaier aan preventieve interventies is al onderzocht. Van kauwgum wordt gedacht dat het via cephalo-vagale stimulatie de heropstart van de darmwerking zou kunnen bevorderen. In dit kader is het interessant om te weten of kauwgum een invloed heeft op de tijd tot eerste flatus (TEF), de tijd tot het opstarten van de darmmotiliteit (TDM), de tijd tot het kunnen vaststellen van darmgeluiden (TDG) en de opnameduur in het ziekenhuis.

Resultaten

De onderzoekers includeerden 81 RCT’s (9072 patiënten) in hun systematic review. Het overgrote deel van de studies focuste zich op colorectale chirurgie en keizersnede. Er werd statistisch bewijs gevonden dat het gebruik van kauwgum de TEF verkort met gemiddeld 10.4 uur (gemiddeld 12.5 uur bij colorectale chirurgie, 7.9 uur bij een keizersnee en 10.6 uur bij andere buikoperaties). Ook voor TDM werd een statistisch significante reductie gevonden, namelijk 12.7 uur gemiddeld voor de ganse groep (18.1 uur voor colorectale chirurgie, 9.1 uur voor een keizersnee en 12.3 uur voor andere vormen van abdominale heelkunde). Voor TDG werd een matige, maar statistisch significante verkorting gevonden van gemiddeld 5 uur. Kauwgum bleek ook nog gerelateerd aan een beperkte afname van de opnameduur, maar het gevonden effect was zwak: gemiddeld 0.7 dagen. Opvallend was dat het effect voor alle uitkomstvariabelen het grootst was voor colorectale chirurgie en het kleinst voor een keizersnede. Er werden geen verschillen gevonden voor mortaliteit, infectierisico en heropname. Sommige studies rapporteerden wel een afname van postoperatieve misselijkheid en braken bij gebruik van kauwgum. De interventie werd in het algemeen trouwens goed getolereerd door de patiënten. En de kostprijs was, zoals verwacht, miniem.
Voor meerdere studies werd een verhoogd of onduidelijk risico op bias vastgesteld, maar bijkomende analyse gaf aan dat dit geen effect had op de gevonden resultaten. De geïncludeerde studies onderzochten eerder kleine populaties en de methodologische kwaliteit van een aantal studies was zwak. Bovendien is ileus een multifactorieel proces, wat de interpretatie bemoeilijkt. Er werden ook slechts vier studies op kinderen gevonden. Al deze methodologische zwaktes maken dat de uiteindelijke aanbeveling van deze studie matig tot zwak is.

Conclusie

Deze systematic review bracht enig bewijs naar voren ten voordele van het postoperatieve gebruik van kauwgum voor herstel van de gastro-intestinale functie na abdominale chirurgie. De resultaten geven aan dat flatulentie en darmwerking sneller terug optreden in de postoperatieve fase bij de groep die kauwgum gebruikte in vergelijking tot de controlegroep. Er was ook enig bewijs voor iets vroegere darmgeluiden bij de kauwgumgroep en de opnameduur bleek ook iets korter. Bovendien werden geen negatieve bijverschijnselen vastgesteld. Gezien de beperkingen en zwaktes in de geïncludeerde studies, is er toch nood aan grotere methodologisch goed opgezette studies om de gevonden resultaten te bevestigen.

Noten

1 Belgian Center of Evidence-Based Medicine (CEBAM).
2 Center for Research and Innovation in Care.
Universiteit Antwerpen.
3 Karel de Grote Hogeschool Antwerpen.
4 KCE, Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg.
5 Platform Wetenschap en Praktijk.
– Short V, Herbert G, Perry R, etal. Chewing gum for postoperative recovery of gastrointestinal function. Cochrane Database of Systematic Reviews 2015, Issue 2. Art.
No.: CD006506. DOI: 10.1002/14651858. CD006506.pub3.
april 2016| nursing


Medicatieverhoging bij hartfalen en verminderde ejectiefractie

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing mei 2016
Tekst Bart Geurden1,2,3, Jef Adriaenssens1,4

Context

Hartfalen wordt gekenmerkt door een hoge mortaliteit en frequente heropnames. Het gebruik van ACE-remmers, bètablokkers en angiotensinereceptorblokkers leidt tot betere overleving en vermindering van het aantal heropnames. Ze zijn daarom eerste-keuzetherapie in de behandeling van hartfalen. Onderzoek heeft ook aangetoond dat er een relatie bestaat tussen de dosering van deze medicamenten en het eindresultaat voor individuele patiënten. Ondanks dit bewijs blijven huisartsen terughoudend in het geleidelijk opdrijven van de dosis tot een individueel aangepaste maximale dosis. Er is daarom nood aan nieuwe strategieën die dit mogelijk maken, bijvoorbeeld door dit verpleegkundigen te laten doen, onder toezicht van een verpleegkundig specialist of arts.

Resultaten

Deze systematic review omvat 1684 patiënten verspreid over zeven RCT’s. Eén studie betrof patiënten uit een residentiële instelling. De zes overige studies omvatten uitsluitend patiënten uit de eerstelijnsgezondheidszorg en poliklinieken. Vier studies (556 patiënten) rapporteren over ziekenhuisopnamen. In de groep waar verpleegkundigen de leiding hadden over de dosisaanpassingen daalde de kans op hospitalisatie met een factor 0.80 en voor hospitalisaties vanwege hartfalengerelateerde problemen met een factor 0.51 in vergelijking met de groep die de gebruikelijke zorg kreeg (controlegroep).
In zes studies (902 patiënten) werd de mortaliteit onderzocht. Als verpleegkundigen de leiding hadden, daalde de kans op een overlijden met een factor 0.66 in vergelijking met de gebruikelijke zorg. Per 1000 patiënten bij wie verpleegkundigen de leiding hadden, konden ongeveer 27 overlijdens vermeden worden.
Slechts drie studies (370 patiënten) rapporteerden zowel over hartfalen- als over niet-hartfalengerelateerde incidenten. In de groep met verpleegkundige leiding, was de kans dat patiënten incidentvrij bleven groter dan in de controlegroep.
Vijf studies (966 patiënten) rapporteerden over het aantal patiënten bij wie de aangewezen dosis bètablokkers bereikt werd. Dit aantal lag hoger in de groep met verpleegkundige leiding dan in de groep met gebruikelijke zorg. In vergelijking met deze controlegroep bereikten verpleegkundigen de optimale dosis bètablokkers in de helft van de tijd. Ten slotte waren er twee studies die rapporteerden over onbedoelde effecten: één studie vond geen onbedoelde effecten, terwijl de andere studie gewag maakte van één onbedoeld effect, zonder dit verder te specificeren.

Opmerking

De kwaliteit van het bewijs van RCT’s is standaard hoog. Maar bij de vijf studies over het bereiken van de aangewezen dosis bètablokkers is het niveau van bewijs verlaagd omdat er twijfel was over de volledigheid van de uitkomsten. Verder stond niet vermeld wat de ongewilde effecten van de behandeling waren, en was het onmogelijk om de behandelaars en patiënten te blinderen.

Conclusie

Als verpleegkundigen, onder medische supervisie, de leiding hebben over geleidelijke dosisverhoging van ACEremmers, bètablokkers en angiotensinereceptorblokkers bij patiënten met hartfalen en verminderde ejectiefractie, lijkt dit positieve effecten te hebben op heropnames in het ziekenhuis, incidentvrij herstel en mortaliteit. De optimale dosis bètablokkers wordt sneller bereikt onder leiding van verpleegkundigen, maar het bewijs hiervoor is zwak.

Noten

  1. Belgian Center of Evidence-Based Medicine (CEBAM). 2 Center for Research and Innovation in Care, Universiteit Antwerpen.
  2. Karel de Grote Hogeschool Antwerpen.
  3. KCE, Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg.
    – Driscoll A, Currey J, Tonkin A, et al. Nurse-led titration of angiotensin converting enzyme inhibitors, bèta-adrenergic blocking agents, and angiotensin receptor blockers for people with heart failure with reduced ejection fraction. Cochrane Database of Systematic Reviews 2015, Issue 12. Art. No.: CD009889.
    DOI: 10.1002/14651858.CD009889.pub2.