‘Warme hand’ vermindert nachtelijke onrust bij mensen met dementie

Nachtelijke onrust is een veel voorkomend fenomeen bij mensen met dementie. De achterliggende oorzaken zijn divers en de onrust uit zich ook anders van persoon tot persoon. Hierdoor is er geen kant-en-klare oplossing. Bestaande tools zijn vaak duur en vragen dus een substantiële investering van woonzorgcentra, zonder de garantie dat ze hiermee al hun bewoners met dementie goed kunnen ondersteunen.

Context

Bij naar schatting één op drie mensen met dementie is er sprake van nachtelijke onrust. Dit uit zich op verschillende manieren, zoals ’s nachts dwalen, onrustig slapen of een verstoord nacht- en dagritme. In woonzorgcentra is dit een gekende problematiek en vormt dit een uitdaging, onder andere door de personeelsbezetting. Bovendien is het huidige aanbod aan tools vaak duur voor zorginstellingen. Zeker omdat nachtelijke onrust heel persoonlijk is: de oorzaak is niet voor iedereen dezelfde en de tool moet op het individu afgestemd worden. Dat maakt het aankopen van een specifieke oplossing niet kostenefficiënt.

Methode

Het onderzoek startte met een bevraging van zeventig woonzorgcentra en enkele experten, om inzicht te krijgen in hoe nachtelijke onrust zich manifesteert, welke noden de woonzorgcentra hebben en welke drempels ze vandaag ervaren. Daarnaast werd via een marktstudie en literatuuronderzoek in kaart gebracht welke tools op de markt beschikbaar zijn, hoe toegankelijk ze zijn en of er bepaalde functionaliteiten ontbreken. Hieruit werd duidelijk dat nachtelijke onrust verschillende triggers heeft: een gevoel van eenzaamheid, nood aan geborgenheid, desoriëntatie in tijd en ruimte, onder- of overprikkeling. Er bestaat dus geen kant-en-klare oplossing. Voor dit onderzoek is de toolbox Sust.d ontwikkeld.

Resultaten

Deze toolbox bevat zes tools, die elk inspelen op een andere oorzaak van nachtelijke onrust. Zo is er een muziekkussen dat ook qua vorm en voelelementen een bijdrage levert, een zwaartedeken dat geborgenheid geeft en een geurklok die geuren verspreid afhankelijk van het tijdstip, zoals lavendel tijdens de avond. Al is de meest innovatieve tool de ‘warme hand’. Eenzaamheid is een vaak voorkomende trigger voor nachtelijk dwalen en onrust. Een hand geven aan iemand met dementie brengt rust en neemt pijn weg, omdat een handdruk de drukreceptoren stimuleert. Alleen is dit in de praktijk geen haalbare kaart voor zorgverleners. De ‘warme hand’ is zo ontwikkeld dat het de functie van een handdruk overneemt. Door de vorm, de verdeling van volume, de temperatuur en de materialen voelt het aan als een echte hand. Bovendien is de tool hygiënisch en makkelijk in onderhoud, voor een behapbare prijs. Van deze ‘warme hand’ zijn twee prototypes ontwikkeld, die bij een vijftal personen met dementie werden ingezet.

De ‘warme hand’ is goed onthaald. De meeste proefpersonen lieten de hand los zodra ze insliepen. Eén persoon hield de ‘warme hand’ de hele nacht vast. De laagdrempeligheid qua gebruik en prijs maakt dat deze oplossing zeer interessant is voor woonzorgcentra. De toolbox vervangt de noodzakelijke menselijke zorg niet, maar ondersteunt zorgverleners. Een brede bevraging bij woonzorgcentra bevestigt hun interesse voor de ‘warme hand’. Met deze toolbox wordt per bewoner een effectieve aanpak op maat gezocht om nachtelijke onrust tegen te gaan.

Conclusie

Uitgebreide testen op grotere schaal zijn nodig om relevante testdata te verzamelen en de effectiviteit van de oplossing in kaart te brengen. Verschillende woonzorgcentra tonen zich bereid om een proefproject uit te voeren. Verdere ontwikkeling van het prototype is nodig om de grootte van de hand op punt te stellen en andere functionaliteiten, zoals bijvoorbeeld een warmte-indicator, toe te voegen.

Witse Beyers studeerde in juni 2022 af als master in de productontwikkeling aan de Universiteit Antwerpen. Voor haar masterproef ‘Het verminderen van nachtelijke onrust bij mensen met dementie in wzc’s’ ontwikkelde ze een toolbox om nachtelijke onrust bij mensen met dementie te verminderen. Hiervoor werkte Witse samen met dementie-expert Herman Wauters, met het woonzorgcentrum Sint-Pieter uit Puurs-Sint-Amands en met Naaicafé da’Stof.


Ziekenhuiszorg aan huis: een blik op de toekomst

Bastiaan Van Grootven, Nursing Science, Department Public Health, University of Basel.

Context

De COVID-19-pandemie daagde zorgsystemen uit om alternatieve vormen van acute zorg aan te bieden. Het concept ‘hospital at home’ – het aanbieden van tijdelijke ziekenhuiszorg bij de patiënt thuis – kwam zo in een stroomversnelling. Hulpverleners gaan naar patiënten thuis voor de diagnostiek (bv. labo), dagelijkse zorg (bv. wondzorg), opvolging (bv. parameters) en behandeling (bv. intraveneuze medicatie). Dit concept is niet gelijk aan telemonitoring, waarbij een patiënt vanop afstand wordt gemonitored.

Doelstelling

Deze studie onderzocht de impact van ‘hospital at home’ bij patiënten met een chronische ziekte die zich aanmelden op de dienst spoedgevallen. Eerder uitgevoerde studies over dit onderwerp werden op een systematische manier in kaartgebracht in een literatuurstudie.

Samenvatting van de resultaten van de studie

De literatuurstudie identificeerde negen onderzoeken die werden uitgevoerd bij patiënten met hartfalen, COPD, neuromusculaire aandoeningen, en een doorgemaakt cardiovasculair accident. ‘Hospital at home’ resulteerde in een kleine reductie van ongeplande heropnames in het ziekenhuis (van 14.1% naar 11.1%), en in een grote reductie van opnames in kortverblijf of langdurige revalidatie (van 9.7% naar 0.6%). De zorg duurde gemiddeld vijf dagen langer bij de patiënt thuis. Er was geen verschil in sterftes, maar patiënten thuis hadden minder symptomen van angst en depressie.

Conclusie

De auteurs concluderen dat ‘hospital at home’ een veilig alternatief kan zijn voor ziekenhuiszorg bij patiënten met een chronische aandoening die zich aanmelden op spoed, en mogelijks de voorkeur kan krijgen gezien het lager aantal heropnames en minder nood aan langetermijnzorg. De auteurs konden door het opzet van deze studie niet achterhalen welke de beste manier is om ‘hospital at home’ aan te bieden.

Gevolgen voor de praktijk

De conclusies liggen in lijn met andere studies over ‘hospital at home’ bij patiënten met acute en oncologische aandoeningen. Het kan gelijkwaardige zorg bieden op een veilige manier waarbij patiënten mogelijks meer tevreden zijn en waarbij mogelijks de kost lager is. In contrast met deze studie vonden andere literatuurstudies een kortere zorgduur bij patiënten thuis. Om zulke programma’s binnen ons zorglandschap aan te bieden zijn er nog belangrijke knelpunten, bijvoorbeeld de selectie van de juiste patiënt, de organisatie van zorg over zorgsettings heen, en nomenclatuur voor dit type zorg. Hoewel in de Verenigde Staten al programma’s bestaan, is het in België nog wachten op pilootprojecten die de uitdagingen en oplossingen voor implementatie in kaart kunnen brengen.

Bron: Arsenault-Lapierre G, et al. Hospital-at-home interventions vs in-hospital stay for patients with chronic disease who represent to the emergency department. A systematic review and meta-analysis. Jama Network Open 2021. 4(6): e2111568.


Werken in Vlaanderen met een buitenlands diploma

Wie met een buitenlands diploma wil werken in Vlaanderen of Brussel, kan een aanvraag doen voor de academische erkenning van dat diploma bij NARIC-Vlaanderen. Voor onder meer verpleegkundigen met een niet-Europees diploma is dit een vereiste. NARIC-Vlaanderen onderzoekt de authenticiteit van buitenlandse kwalificaties, de erkenning en de wettelijke status in het land waar ze uitgereikt zijn. Dan volgt het onderzoek naar het niveau en de inhoud van de buitenlandse opleiding in vergelijking met huidige Vlaamse opleidingen, de essentie van het gelijkwaardigheidsonderzoek.

Om met een buitenlands diploma aan de slag te gaan in Vlaanderen of in Brussel heb je in veel gevallen een gelijkwaardigheidserkenning nodig van dat diploma. NARIC-Vlaanderen is de verantwoordelijke instantie en aanspreekpunt voor mensen van buiten de Europese Economische Ruimte (EER)[1] die hun diploma willen laten erkennen. Een erkend diploma kan deuren openen naar de arbeidsmarkt, omdat het juridische zekerheid geeft voor de aanvrager en voor een potentiële Vlaamse of Brusselse werkgever. NARIC staat voor ‘National Academic Recognition and Information Centre’. “We onderzoeken of het diploma gelijkwaardig is met een Vlaams diploma”, vertelt beleidsmedewerker Nele Breuls. “Dit onderzoek spitst zich toe op de accreditatie van de opleiding in het buitenland, de authenticiteit, het niveau en de inhoud van de gevolgde opleiding in het buitenland en de mate waarin ze overeenstemt met een vergelijkbare opleiding in Vlaanderen. Een gelijkwaardigheidserkenning is niet altijd een vereiste, maar wel om in aanmerking te komen voor een job bij de overheid, of om met een niet-Europees diploma een gereglementeerd beroep uit te oefenen zoals arts, verpleegkundige, tandarts, architect, leraar, …. Om deze beroepen te mogen uitvoeren, bestaan namelijk strikte diplomavereisten.”

Voor de gereglementeerde beroepen is doorgaans een academische erkenning nodig om de procedure te starten bij de instantie die de toegang tot het beroep verleent. “Nadat verpleegkundigen de academisch erkenning door NARIC-Vlaanderen krijgen, wordt de beroepstoegang onderzocht en het visum uitgereikt door de FOD Volksgezondheid”, verduidelijkt Nele. “Voor zorgkundigen moet ook het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid uitspraak doen over de professionele erkenning. Daarna kan het visum uitgereikt worden door FOD Volksgezondheid.”

Niveau-erkenning of specifieke erkenning

NARIC-Vlaanderen doet onderzoek naar niveau en inhoud. “Wanneer we enkel onderzoeken of het niveau van het diploma erkend kan worden, spreken we over een ‘niveau-erkenning’”, zegt Nele. “We bepalen met welk niveau in Vlaanderen het buitenlandse diploma overeenkomt. Voorbeelden hiervan zijn gelijkwaardigheden met het niveau van ‘master’, ‘bachelor’, ‘gegradueerde’ of ‘diploma secundair onderwijs’. Wanneer we ook de specifieke inhoud van de opleiding onderzoeken, spreken we van een ‘specifieke erkenning’. We gaan na of het gevolgde studieprogramma in het buitenland inhoudelijk voldoende overeenkomsten heeft met een studieprogramma van een hedendaagse Vlaamse opleiding in hetzelfde studiegebied. Voorbeelden hiervan zijn gelijkwaardigheden met de Vlaamse opleidingen ‘Master of Medicine in de geneeskunde’, ‘Master of Arts in de architectuur’, ‘Bachelor in het sociaal werk’ en ‘Certificaat zorgkundige’, … We beoordelen geen competenties. NARIC-Vlaanderen vergelijkt het curriculum van de gevolgde opleiding in het buitenland met de huidige Vlaamse opleidingen van verpleegkunde in Vlaanderen en beoordeelt, volgens vastgelegde criteria en vereisten die ook voor de Vlaamse opleidingen gelden, of de buitenlandse opleiding voldoende vergelijkbaar is met de Vlaamse opleiding. De beslissing van NARIC-Vlaanderen vermeldt met welke Vlaamse opleiding de buitenlandse opleiding werd vergeleken en binnen welk studiegebied.”

Nele Breuls

NARIC-Vlaanderen in cijfers (2021)[1]

  • 271 mensen vroegen de academische erkenning aan van één of meerdere buitenlandse diploma’s, samen goed voor 5.700 aanvragen.
  • NARIC-Vlaanderen handelde 5.494 aanvragen af.
  • 390 diploma’s werden erkend.
  • 426 diploma’s van vluchtelingen werden erkend.
  • 049 niveau-erkenningen werden verleend.
  • 341 specifieke erkenningen werden verleend.

[1] Op basis van het jaarverslag 2021. Raadpleeg de publicaties van NARIC-Vlaanderen op www.naricvlaanderen.be/nl/publicaties.

Hoe gaat NARIC te werk?

De procedure begint bij het diploma in het herkomstland: is het een erkend einddiploma behaald aan een erkende onderwijsinstelling? Gaat het over een geaccrediteerde opleiding? NARIC-Vlaanderen onderzoekt de authenticiteit van de ingediende documenten en verifieert in de mate van het mogelijke of de betrokkene het diploma effectief behaald heeft. Ze beoordelen of de opleiding van vergelijkbaar niveau is (bachelor, master, …) en of er voldoende inhoudelijke overeenkomst bestaat tussen de programma’s. “We volgen hierbij de internationale bepalingen betreffende de erkenning van buitenlandse diploma’s vastgelegd in de Lisbon Recognition Convention. Deze internationale conventie stelt dat we een diploma moeten erkennen, tenzij er een substantieel verschil bestaat. Dit substantieel verschil moet aangetoond worden door de erkenningsinstantie. De erkenningsconventie is omgezet naar Vlaamse regelgeving.” De criteria voor wat een substantieel verschil is, liggen vast in een Besluit van de Vlaamse regering[2]: leerresultaten (essentiële opleidingsonderdelen), studieomvang, niveau (kwalificatieniveau van het buitenlands studiebewijs in de onderwijsstructuur van het hoger onderwijs) en kwaliteit van de opleiding.

Inhoudelijke check

De inhoudelijk check van het ingediende dossier gebeurt door een expert of commissie van experten uit het Vlaamse onderwijsveld die de opleidingen door en door kennen. Zij geven een gemotiveerd advies aan NARIC-Vlaanderen en duiden of het diploma als gelijkwaardig kan beschouwd worden, of dat er sprake is van substantiële verschillen. Wanneer informatie ontbreekt in het dossier kan een verkennend gesprek georganiseerd worden om ontbrekende informatie aan te vullen. Dit gesprek kan plaatsvinden in het Nederlands, Engels, Frans of met een tolk.

De inhoudelijk check van het dossier gebeurt door experts verbonden aan Vlaamse onderwijsinstellingen die de opleidingen door en door kennen

Als er geen substantiële verschillen aantoonbaar zijn (die vallen binnen de vier elementen leerresultaten, studieomvang, niveau of kwaliteit van de opleiding) verleent NARIC-Vlaanderen de gelijkwaardigheid. Wanneer er een substantieel verschil vastgesteld wordt tussen de buitenlandse opleiding en de Vlaamse opleiding wordt het diploma niet erkend. “We tonen dit substantieel verschil aan met een gemotiveerde beslissing”, zegt Nele. “Specifiek voor het onderzoek naar de gelijkwaardigheid van buitenlandse niet-EER diploma’s met ‘bachelor in de verpleegkunde’ of graduaat in de verpleegkunde HBO5 gaan we onder andere na of de opleiding de toets met de vereisten in de Europese regelgeving doorstaat.”

Het onderzoek naar de gelijkwaardigheid is telkens een individueel onderzoek. Tekorten kunnen eventueel gecompenseerd worden door relevante werkervaring. Een gelijkwaardigheid met een Vlaams diploma heeft hetzelfde civiele effect als het Vlaamse diploma waarmee het buitenlandse diploma gelijkwaardig wordt verklaard. Het is dus een juridisch bindende beslissing.

Master, bachelor of HBO5?

Soms gebeurt het dat de buitenlandse opleiding in het land zelf ingeschaald is als een bacheloropleiding, maar wanneer je de inhouden van de opleiding vergelijkt, er meer gelijkenis bestaat met de Vlaamse opleiding HBO5 verpleegkunde. “Het is onze praktijk om eerst te vergelijken met de hoogst haalbare gelijkwaardigheid”, zegt Nele. “Daarna hanteren we een watervalsysteem. Als er geen gelijkwaardigheid is met de Vlaamse bacheloropleiding in de verpleegkunde, vergelijken we met de Vlaamse opleiding HBO5 verpleegkunde. Als daar ook geen gelijkwaardigheid mogelijk is, vergelijken we met de opleiding tot zorgkundige. Dit omdat de mensen simpelweg aan de slag willen met hun diploma, en we hen zo, ook na een negatieve beslissing, soms toch meer kansen op de arbeidsmarkt kunnen geven. Zo kunnen ze toch in de zorgsector aan de slag, waar de noden groot zijn.”

Als erkenningsinstantie merkt NARIC-Vlaanderen dat er een nood bestaat aan een aangepast (verkort) opleidingstraject dat leidt tot het behalen een Vlaams diploma. Wanneer een buitenlands diploma van verpleegkunde niet academisch erkend kan worden met het Vlaamse diploma van bachelor in de verpleegkunde of HBO5 verpleegkunde, verwijst NARIC-Vlaanderen door naar de Vlaamse onderwijsinstellingen om zich bij te scholen in die domeinen waar de tekorten zich situeren.

De houders van het buitenlandse diploma hebben vaak al heel wat leerresultaten bereikt maar blijken niet altijd een goede aansluiting te vinden binnen het Vlaams (hoger) onderwijs. De onderwijsinstellingen zijn autonoom bevoegd om vrijstellingen te verlenen en een aangepast programma samen te stellen.

Procedure voor vluchtelingen

Een aanvrager met het statuut van vluchteling kan een procedure starten bij NARIC-Vlaanderen vanaf het moment dat er ten minste één bewijsstuk beschikbaar is dat de opleiding in het buitenland succesvol afgerond werd. Dit kan het diploma zijn, maar ook een voorlopig diploma, puntenlijst van het laatste jaar of een verklaring van de onderwijsinstelling. “We moeten wel in de mogelijkheid zijn om de authenticiteit van het diploma te verifiëren op de een of andere manier”, zegt Nele. “Via een bijkomende vragenlijst, zoals de vluchtelingenfiche, kan de aanvrager bijkomende informatie geven over de opleiding die gevolgd werd in het buitenland. Er kan ook een verkennend gesprek georganiseerd worden met de aanvrager. Een aanvraag voor de erkenning van het diploma bij NARIC-Vlaanderen is bovendien gratis voor wie vluchteling is.”

Voorrang sinds corona

Sinds de coronacrisis krijgen gezondheidsdossiers prioriteit bij de administratieve afhandeling door NARIC-Vlaanderen. “We deden de laatste jaren grote inspanningen om onze processen zo efficiënt mogelijk te organiseren. Toch kan de afhandeling van een dossier tot zeven maanden duren”, zegt Nele. Een aantal verschillende factoren spelen hierbij een rol. Het aantal aanvragen bij NARIC-Vlaanderen stijgt jaar na jaar en dit creëert een grote druk op de dienst. “In 2020 ontvingen we net geen 5.000 aanvragen, in 2021 waren dat er 5.700 en in 2022 stevenen we af op 6.500 aanvragen[3]. Dat is enorm veel.”

Sinds de coronacrisis krijgen gezondheidsdossiers prioriteit bij de administratieve afhandeling

Gezondheidszorgdossiers zijn steeds complexe dossiers die een grondige voorbereiding vergen om ze correct samen te stellen. “Het gaat over gereglementeerde beroepen. Verificatie van documenten is voor de gezondheidszorgdossiers essentieel. We kunnen dus niet verder tenzij we uitsluitsel hebben over de authenticiteit van de documenten. We ontvangen nog te veel dossiers die niet alle documenten bevatten die nodig zijn voor het zijn voor het onderzoek. De aanvrager kan zelf tijd winnen, door het dossier goed voorbereid in te dienen. Op dat vlak leveren onze intermediaire partners zoals het Agentschap Integratie en Inburgering zeer goed werk. We hebben een goede samenwerking. Ze bieden diplomabegeleiding aan voor mensen in een inburgeringstraject. Sinds dit jaar hebben we ook een online tool[4] op onze website die de aanvrager begeleidt bij het kiezen van de juiste procedure en aangeeft welke documenten er nodig zijn.”

[1] De Europese Economische Ruimte bestaat uit de 28 lidstaten van de Europese Unie en IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.

[2] BVR 14 juni 2013 betreffende de voorwaarden en de procedure tot de erkenning van buitenlandse studiebewijzen uitgereikt in het hoger onderwijs: data-onderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=14539

[3] Het interview werd afgenomen in november 2022.

[4] loket-naric-app.onderwijs-apps.vlaanderen.be/begeleiding


Burgerlijke aansprakelijkheid medische beroepen in de praktijk

Als verpleegkundige, loontrekkend of zelfstandig, is het nuttig om een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid medische beroepen af te sluiten. Niet omdat je er vanuit gaat dat je een fout zal maken, maar omdat een onoplettendheid soms sneller gebeurt dan je denkt. Aan de hand van twee casussen tonen we de meerwaarde van zo’n verzekering aan.

Als beroepsorganisatie nam NETWERK VERPLEEGKUNDE al in 1994 het voortouw om een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid medische beroepen te ontwikkelen specifiek voor verpleegkundigen. Een polis die ook vandaag nog gekend staat als de meest volledige en voordelige op de markt. De verzekering dekt schade aan derden, die een verpleegkundige tijdens de uitoefening van het beroep kan veroorzaken. Zowel de zelfstandig verpleegkundige, als de verpleegkundigen in zorginstellingen kunnen deze verzekering afsluiten.

Voor zelfstandigen spreekt de meerwaarde van de verzekering voor zich. De verpleegkundige in dienstverband is via de zorginstelling wel verzekerd door de werkgever, maar bij problemen, zoals een klacht van een zorgvrager of een juridische procedure, dekt de polis van NETWERK VERPLEEGKUNDE ook de rechtsbijstand. Deze verzekering dekt de schadevergoeding aan derden, als de aansprakelijkheid van de verzekerde bewezen is. Door de extra waarborg dekking voor juridische experten kan een expert je vertegenwoordigen in medische commissies. Verpleegkundigen hebben ook recht op verdediging bij schuldig verzuim, indien de opzettelijkheid wordt uitgesloten.

Aan de hand van twee casussen illustreren we hoe deze polis verpleegkundigen in 2022 concreet hielp bij een schadegeval.

Casus 1: toedienen van een gecontamineerde vaccinspuit

De feiten

Wat begon als een grap leidde tot pijnlijke gevolgen. Tijdens de vaccinatiecampagne tegen COVID-19 deed zich in een vaccinatiecentrum een prikincident voor. Een verpleegkundige spuit een vaccin in, legt de lege spuit terug bij de nieuwe vaccins die klaarliggen en voorziet deze met een etiket van een kledingketen. De volgende verpleegkundige merkt het foute etiket niet op en dient de gebruikte lege spuit toe aan een ander kind. Hij merkt de fout pas op wanneer hij de handeling uitvoert en dient vervolgens een nieuw vaccin toe. Aan de ouders legt hij niet uit waarom hun kind twee inspuitingen ontvangt.

De twee betrokken verpleegkundigen gaan na het incident meteen naar de verantwoordelijke van het vaccinatiecentrum en leggen het voorval uit. Deze tilt heel zwaar aan de feiten en verwittigt meteen de centrumverantwoordelijke en de toezichthoudende arts. De gezondheid van het kind in kwestie is voor alle betrokken partijen absolute prioriteit. Samen met de ouders wordt het kind uitgenodigd voor een gesprek. Daar wordt het voorval besproken en worden de gemaakte fouten duidelijk en eerlijk op tafel gelegd. Ze bieden ook de doorverwijzing aan naar een universitair ziekenhuis voor verdere zorgen. De ouders zijn absoluut niet te spreken over het voorval. Beide verpleegkundigen worden zware medische fouten ten laste gelegd en er volgt een melding van het incident bij het parket van Oost-Vlaanderen.

De verdediging

De verpleegkundige die de lege, gebruikte spuit toediende is verzekerd via de rechtsbijstand van de NETWERK VERPLEEGKUNDE-polis burgerlijke aansprakelijkheid voor medische beroepen. Die geldt ook wanneer je als vrijwilliger werkt in het vaccinatiecentrum. Hij neemt contact op met de beroepsorganisatie en dient op zijn beurt een klacht in voor terugvordering van imagoschade. Daar ontvangt hij geen tussenkomst voor. Wel moet hij verschijnen voor de Provinciale Geneeskundige Commissie (PGC). Die zal oordelen of er fouten begaan zijn in de wet of de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. Daar helpt de verzekering hem wel bij. Hij krijgt bijstand van een advocaat verbonden aan NETWERK VERPLEEGKUNDE. Deze helpt en vertegenwoordigt hem tijdens het verhoor voor de PGC.

Het besluit

De verzekerde verpleegkundige wordt volledig vrijgesproken van de feiten die hem ten laste gelegd werden, mede door het pleidooi en de juridische bijstand die hij van de advocaat ontving.

Casus 2: zwangerschap van een psychisch ontoerekenbare patiënte

De feiten

Een team van zelfstandige verpleegkundigen houdt toezicht op de medicatie van een psychiatrisch belaste patiënte. Ze heeft een voorgeschiedenis van autisme, druggebruik en verschillende zelfmoordpogingen. De verpleegkundigen gaan maandenlang tweemaal per dag langs bij de vrouw voor toezicht op de persoonlijke hygiëne, het innemen van de medicatie en de anticonceptie met een vaginale ring. In het verleden sprak de jonge vrouw wel een duidelijke kinderwens uit.

Wanneer zich een relatiebreuk voordoet tussen de patiënte en haar partner, is de vrouw compleet ontredderd en heeft ze meerdere seksuele contacten. Ze is vaak afwezig wanneer de verpleegkundigen voor de deur staan. Op een bepaald moment raakt de vrouw zwanger. Haar moeder dient een klacht in tegen het team van verpleegkundigen voor nalatigheid. Zo zou de jonge vrouw onder meer haar voorbehoedsmiddelen niet stipt genomen hebben.

De verdediging

De zelfstandig verpleegkundige wordt door de moeder van de vrouw verantwoordelijk gesteld voor de zwangerschap van hun psychisch ontoerekenbare dochter. De verpleegkundige beslist een beroep te doen op haar rechtsbijstandsverzekering en schakelt zo de hulp in van een jurist verbonden aan NETWERK VERPLEEGKUNDE. Hier wordt niet overgegaan tot een juridisch dossier, maar wordt net ingezet op bemiddeling tussen het team van verpleegkundigen en de moeder van de patiënte.

Het besluit

Na een interventie van een professionele bemiddelaar beslist de moeder om haar klacht tegen het team van verpleegkundigen te laten vallen. Door te kiezen voor bemiddeling is een langdurige, gerechtelijke procedure vermeden.

 

Heb je vragen over de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering van NETWERK VERPLEEGKUNDE? Je kan steeds contact opnemen met via ledenadmin@netwerkverpleegkunde.be. Meer informatie vind je ook op netwerkverpleegkunde.be/nl/BA-verzekering.


Verder onderzoek nodig om het bestaffingsbeleid in woonzorgcentra te ondersteunen

Naar analogie van studies in ziekenhuizen rond de link tussen verpleegkundige bestaffing en kwaliteit van de werkomgeving enerzijds en het welzijn van het personeel en de kwaliteit van zorg anderzijds, voerde het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) een gelijkaardige analyse uit in woonzorgcentra. Hoewel de uitkomst ervan niet representatief is, komen een aantal interessante aspecten aan het licht. Verder onderzoek is nodig.

Uit studies op kritieke diensten bleek dat een betere bestaffing tot een hoger welzijn van het zorgpersoneel leidt. “De vraag hoe bestaffing het welzijn en het werk van het personeel in woonzorgcentra beïnvloedt, is zeer relevant”, vertelt Koen Van den Heede, senior onderzoeksexpert bij het KCE. Tijdens de COVID-19-pandemie lanceerde het KCE daarom een survey. Van de 1.550 woonzorgcentra in België werden 367 gecontacteerd, geselecteerd op basis van een gestratificeerde steekproef. De survey bestond uit twee vragenlijsten: een op instellingsniveau en een voor het personeel. Deze vragenlijsten werden volledig aangepast naar de context van woonzorgcentra en het doelpubliek werd uitgebreid, zodat naast verpleegkundigen ook zorgkundigen en paramedici betrokken waren.

Onvoldoende respons

De respons lag een stuk lager dan verwacht. Koen: “Uiteindelijk werden slechts 46 surveys op instellingsniveau voltooid[1]. Bijgevolg kunnen we geen algemene conclusies trekken. De timing midden in de coronacrisis speelde in ons nadeel. Er bestond een zekere enquêtemoeheid. Daarnaast hadden we niet overal een lokaal contactpersoon, zoals bij de ziekenhuizen. De vragenlijst bleek te uitgebreid en allicht te complex voor het doelpubliek, zeker rekening houdend met het aantal anderstalige medewerkers in woonzorgcentra.” Dat beaamt ook Rudi Logist, campusdirecteur van het WZC Dijlehof in Leuven. “Ik ben een grote voorstander van dit onderzoek. Toch merkten we dat het veel toewijding vraagt om zo’n survey correct in te vullen. Woonzorgcentra hebben een vlakke organisatiestructuur, waardoor leidinggevenden hier onvoldoende aandacht aan kunnen besteden.”

Mindset-shift nodig

Ondanks die struikelblokken komen toch interessante bevindingen naar boven. “Als we kijken naar de kwaliteit van de werkomgeving, dan hebben we het over het leiderschap, de participatie van de medewerkers in het beleid, adequate bestaffing en middelen, de visie op de kwaliteit van zorg en de samenwerkingscomponent”, zegt Koen. “Net zoals in de ziekenhuizen zien we dat in de woonzorgcentra de bestaffing en participatie slecht scoren.”

Daarnaast viel ook op dat verpleegkundigen een aantal activiteiten niet uitvoeren door tijdgebrek en tegelijk bepaalde taken opnemen die administratief of logistiek personeel even goed kunnen doen. “Hierin zit een zekere paradox”, gaat Rudi verder. “Iedereen worstelt met tijd en toch is het moeilijk bepaalde taken uit handen te geven. In onze woonzorgcentra zetten we sinds kort woonassistenten in, die de zorgteams ondersteunen in activiteiten die een zinvolle dagbesteding inhouden. De zorgteams spitsen zich hierdoor toe op zorg en de woonassistenten op het wonen en leven. De rol van verpleegkundigen in woonzorgcentra is essentieel en hun kennis rond infectiepreventie en -controle is cruciaal gebleken in de pandemie. Al is er een shift in mindset nodig, want de uitdagingen in sector, zoals personeelstekort, zijn niet min.” Taakdifferentiatie is absoluut nodig, vindt ook Koen. “Het is duidelijk dat dit verder onderzocht moet worden. We zijn dan ook blij te horen dat prof. dr. Mieke Deschodt van de onderzoeksgroep Gerontologie & Geriatrie, KU Leuven recent het Flanders Nursing Home Project (FLANH) lanceerde.”

FLANH is het eerste multicenter onderzoeksproject in Vlaanderen dat belangrijke organisatorische variabelen, zoals personeelsbezetting, skill-mix, werkomgeving en rantsoenering van zorg, en hun relatie met de uitkomsten bij zowel bewoners als zorgmedewerkers in woonzorgcentra onderzoekt. Het doel is beleid- en verbeteringstrajecten beter te ondersteunen met wetenschappelijk gefundeerde data. Het project wordt uitgevoerd met een brede groep van stakeholderorganisaties, waaronder de drie koepels van woonzorgcentra (VLOZO, VVSG, Zorgnet-Icuro), IDEWE, de Vlaamse Ouderenraad en het Agentschap Zorg & Gezondheid. De eerste resultaten worden eind 2023 verwacht.

Het volledige KCE-rapport is te vinden op: kce.fgov.be/nl/publicaties/focus-op-covid-19/een-explorative-survey-als-ondersteuning-van-het-beleid-omtrent-bestaffing-in-woonzorgcentra-en.

Meer info over FLANH vind je op: flanh.be.

[1] Op personeelsniveau werden 1.062 vragenlijsten ingevuld: 283 verpleegkundigen, 554 zorgkundigen en 225 andere zorgprofessionals.


Hoe kan de toekomst van de geestelijke gezondheidszorg eruitzien?

Tien jaar geleden werd het startschot gegeven voor hervormingen in de GGZ. Om te bepalen wat belangrijk is in de toekomst, is het essentieel om terug te blikken. Aan de hand van populatiedata formuleert prof. Ronny Bruffaerts de belangrijkste aandachtspunten voor de toekomst.

België beschikt historisch gezien over een hoog aantal psychiatrische bedden. “Neem je de data erbij, dan merk je dat die bedden voor een groot deel ingenomen worden door patiënten met een lichte pathologie, waar de vraag valt of deze per se in opname behandeld moeten worden. In 2011 zijn we begonnen die plaatsen af te bouwen”, vertelt prof. Ronny Bruffaerts. “België heeft in se een toegankelijke geestelijke gezondheidszorg – 75 procent van de hulpvragen voor psychische problemen start bij de huisarts – maar de ambulante zorg was gefragmenteerd. Met de nieuwe conventies voor psychologische zorg wordt het wel beter.”

Unmet need en overmet need

België zit met een hoge unmet need in de geestelijke gezondheidszorg: veel pathologie vindt op korte termijn geen behandeling. Uit onderzoek blijkt dat mensen het zoeken van hulp gemiddeld tien tot vijftien jaar uitstellen. Negen op de tien personen met een hulpvraag komt wel ooit bij zorgverlening terecht, maar de lange uitsteltermijn van psychische zorg heeft een hoge maatschappelijke tol. De belangrijkste redenen om geen hulp te zoeken zijn de overtuiging dat men het zelf kan oplossen (64 procent) of dat er geen probleem is (57 procent). Daarnaast houden financiële barrières (12 tot 16 procent) of stigma (7 tot 8 procent) mensen tegen.

Toch is er ook sprake van een overmet need: mensen met milde of helemaal geen pathologie die hooggespecialiseerd behandeld worden, bijvoorbeeld met medicatie. Prof. Bruffaerts: “Zowel de unmet need als de overmet need moeten omlaag en beter begrepen worden om optimale zorg te bieden.”

“Veel pathologie vindt op korte termijn geen behandeling, terwijl milde pathologie soms te gespecialiseerd behandeld wordt.”

Wachtlijsten: een paradoxaal verhaal

Prof. Bruffaerts stipt ook het thema van de wachtlijsten aan. “Natuurlijk moeten we zorgen dat er zo weinig mogelijk wachttijden zijn. We weten dat ze er zijn, maar niemand weet hoeveel. Schattingen zijn steeds vaag. Zelden wordt de vraag gesteld – laat staan beantwoord – wat echt nodig is om de zorg af te stemmen op de behoeften van onze bevolking. Uit recent populatieonderzoek (juni 2022) blijkt dat jongeren tussen 15 en 22 jaar gemiddeld op twee of drie wachtlijsten tegelijk staan. De redenering is dat je denkt dat je een grotere kans loopt om sneller zorg te krijgen door op meerdere wachtlijsten in te tekenen. Het lijkt misschien paradoxaal, maar het effect van op meerdere lijsten te staan, is misschien net het omgekeerde: elke additionele persoon op de wachtlijst verlaagt de kans op snelle(re) behandeling. Dat spanningsveld tussen persoonlijk geanticipeerd gewin en maatschappelijk beperkte middelen noemt men in de literatuur de tragedy of the commons. Al te vaak wordt ‘meer personeel’ opgeworpen als de oplossing. Uit de literatuur blijkt echter dat bijbestaffing niet leidt tot een vermindering in wachttijden, maar in betere zorg voor de patiënten die al gekend zijn. Dat wordt een hele belangrijke in de toekomst: we moeten ons behoeden voor simpele oplossingen voor langdurige, complexe problemen. Deze kwestie moet op het niveau van hulpverlener en van de organisatie aangepakt worden, ondersteund door beleid.”

“Psychische pathologie ontstaat vroeg: gemiddeld tussen leeftijd van 17 en 20 jaar oud. Eén op vier van diegenen die ooit een psychische stoornis zullen hebben, hebben deze ontwikkeld voor de leeftijd van 12 jaar.”

Belang van populatiedata

Om de geestelijke gezondheidszorg af te stemmen op wat de patiënt nodig heeft, is het essentieel om te weten hoe het met onze populatie effectief gesteld is. “De populatievisie wordt belangrijk naast de klinische visie”, zegt prof. Bruffaerts. “Dat is de shift waar we na tien jaar hervorming voor staan.” Een zogenaamde whole society approach wordt vormgegeven door data over hoe vaak een pathologie voorkomt, wanneer die ontstaat en welke socio-economische factoren die beïnvloeden. “Op jaarbasis heeft ongeveer één op de zeven volwassenen en één op de vijf minderjarigen in België een psychische stoornis. We weten dat deze stoornissen in het algemeen erg vroeg ontstaan: gemiddeld tussen 17 en 20 jaar oud. Eén vierde ontwikkelt al een pathologie voor de leeftijd van 12 tot 14 jaar. Ten slotte weten we dat ook een lage socio-economische status een risicofactor is.”

Aandachtspunten voor de toekomst

Sinds juni 2022 leidt prof. Bruffaerts de Zorgnet-Icuro-leerstoel Public Mental Health Monitor, in samenwerking met Universiteit Gent, Vrije Universiteit Brussel en Universiteit Antwerpen. “Populatiemonitoring is onontbeerlijk om onze visies af te lijnen op lange termijn”, stelt hij. Op basis van historische tendensen en recente inzichten formuleert prof. Bruffaerts drie aandachtspunten voor de toekomst van de gezondheidszorg.

1.      We zullen te maken krijgen met meer externaliserende stoornissen.

Uit onderzoek blijkt dat de aard van de pathologie minder te maken heeft met leeftijd, maar wel met je cohorte (met andere woorden, het jaar waarin je geboren bent). Hoe recenter je geboren bent, hoe hoger de kans op de ontwikkeling van een psychische stoornis. Bovendien hebben jongeren vandaag meer last van externaliserende problemen, zoals eetstoornissen, automutilatie, binging, suïcidaliteit, … De vaakst voorkomende problematieken in de geestelijke gezondheidszorg zullen dus wellicht wijzigen: is de geestelijke gezondheidszorg goed aangepast aan het veranderde profiel van emotionele problemen?

2.      We moeten (vroeger) interveniëren in andere contexten dan de hulpverlening.

In 50 procent van de gevallen ontwikkelt een persoon een stoornis voor de leeftijd van 17 tot 20 jaar, 25 procent van de populatie ontwikkelt pathologie voor de leeftijd van 12 tot 14 jaar. Daaruit volgt de vraag: kunnen we interveniëren op scholen? Enerzijds om de stoornis op te pikken om de patiënt naar de juiste zorg te leiden, anderzijds om interventies en preventie te voorzien op klasniveau. Dat tweede zal een omdenken vragen binnen het onderwijs.

3.      De toeleiding naar de zorg moet beter.

Uit eerder onderzoek blijkt dat mensen het zoeken van hulp gemiddeld tien tot vijftien jaar uitstellen. De maatschappelijke kost van het uitstelgedrag is groot. Onderzoek uit juni 2022 stelt dat jongeren nog niet vaker hulp zoeken dan twintig jaar geleden. We moeten streven naar een community of care of nurturing society; een maatschappij van geïntegreerde zorg en continuïteit van de zorg.

Voor meer info kan je de publicatie ‘De mythes voorbij’ raadplegen: www.zorgneticuro.be/publicaties/de-mythes-voorbij-het-public-health-perspectief-als-leidraad-bij-hervormingen-de


Doodgewoon praten over de dood

Nabestaanden worden vaak te weinig of te laat betrokken en geïnformeerd over hoe een natuurlijk stervensproces verloopt. Hierdoor ontstaan misverstanden en frustraties tussen zorgvrager, zorgverlener en naasten. Het is belangrijk dat de zorgverlener het voortouw neemt in het geven van informatie omtrent het stervensproces. Nalatigheid in deze informatieoverdracht is voornamelijk te wijten aan de aanwezigheid van therapeutische hardnekkigheid en het bestaan van een taboe rond praten over de dood.

Context

Er is nood aan een educatief instrument dat inzet op het informeren van naasten wat betreft de laatste levensfase. De gebruiker kan zo evidencebased kennis vergaren over het thema en dit inzetten in de praktijk. Inzicht in de potentiële symptomen, behandelingen en hulpmiddelen creëren een sfeer waarbij naasten in staat zijn om het stervensproces zelf in handen te nemen en op een eigen tempo te ontdekken.

Methode

Om een antwoord te bieden op de noden van het werkveld zijn steekkaarten ontwikkeld. Deze beschrijven de meest voorkomende symptomen tijdens de stervensfase, waarbij inbreng van een naaste de zorgkwaliteit positief beïnvloedt. Deze symptomen zijn: droge mond, angst, reutelen, benauwdheid, koorts, delier, jeuk, vocht en voeding, decubitus, de hik, pijn en transpireren. Bij ieder thema komt de kernvraag ‘Wat kan ik voor mijn naaste betekenen?’ aan bod. Daarbij wordt extra informatie vermeld die een meerwaarde kan bieden voor naaste en zorgvrager.

Er is een webapplicatie ontwikkeld om de steekkaarten verder te ondersteunen. Zo beschikt iedere kaart over een QR-code. Het inscannen van deze code stuurt de gebruiker naar de app, waar ook educatieve filmpjes, hulpdocumenten en externe links terug te vinden zijn.

Resultaten

Het idee van de waakdoos diende als inspiratie om dit concept om te zetten in de praktijk. Hierbij was het belangrijk om deze tools op een laagdrempelige manier aan te bieden aan familie en naasten. Daarom werd gekozen voor twee dozen: één doos die gegeven wordt voor het overlijden en één na het overlijden. Deze worden respectievelijk de ‘comfortdoos’ en ‘troostdoos’ genoemd.

De comfortdoos bestaat uit twee delen: het ‘basisdeel’ en ‘persoonlijk deel’. Het basisdeel omvat onder meer sfeervolle lampjes, een kleine BT-speaker met USB, een digitale fotokader, ontspannende literatuur, educatieve boeken, een kunstplant, zakdoekjes, spelkaarten, een kersenpitkussen, de ontwikkelde steekkaarten en het document ‘persoonlijke productenlijst’. Bovenstaande inhoud wordt in een unieke doos bewaard. Het uitzonderlijke ontwerp en het duurzame hout waaruit het vervaardigd is, maakt de doos uniek. Het is zodanig ontworpen dat het over een nachtkastje past, zodat de doos niet van het nachtkastje valt. Ook beschikt de bovenkant van de doos over een verhoogde rand. Dit maakt het uitstallen van producten op de doos zonder vallen mogelijk.

Het persoonlijk deel bevat producten zoals etherische oliën, aromaten, … Hierbij is de persoonlijke productenlijst van groot belang. Dit geeft de naasten de mogelijkheid om zelf de inhoud van de doos samen te stellen.

Eenmaal de zorgvrager is overleden, krijgt de familie de troostdoos overhandigd. Deze doos bevat elementen om het afscheid dragelijker te maken en de laatste herinneringen te bewaren. Zoals een zakje om een pluk haar of overgebleven juwelen van de overledene te bewaren, alsook de mogelijkheid om een vingerafdruk van de geliefde te maken en mee te nemen naar huis. Bovenstaande, inclusief troostende teksten en muziek, creëren een intieme sfeer waarbij naasten in alle rust en schoonheid afscheid kunnen nemen van hun geliefde.

Conclusie

De steekkaarten en webapplicatie bieden evidencebased informatie voor zowel de meer als minder digitaal onderlegde gebruiker. Via de comfortdoos en troostdoos wordt informatie gedeeld, worden misverstanden gestaafd en wordt de mogelijkheid aangeboden om zowel zinvol als actief aan de slag te gaan als naaste tijdens de laatste levensfase.

Pieter D’Oosterlinck, Simon Eeckhout, Margot Everaert, Héléna Depuydt, Amandine Gheysen en Marie Esselen studeerden op 30 juni 2022 af als bachelor verpleegkundigen aan de Arteveldehogeschool Campus Kantienberg. Voor hun bachelorproef ‘Doodgewoon praten over de dood ‘ onderzochten ze welke informatie en tools nodig zijn om zorgverleners, -vragers en naasten te begeleiding in het natuurlijk stervensproces.


20 jaar wet Patiëntenrechten: de uitdagingen van toen en nu

De wet “Rechten van de Patiënt” bestaat inmiddels twintig jaar. De overtuiging dat zo’n wet nodig is leefde toen sterk. Ook vandaag nog. Samen met professor emeritus Herman Nys kijken we naar het ontstaan van de teksten. Met Thomas Deloffer, beleidsmedewerker van het Vlaams Patiëntenplatform en met Willeke Dijkhoffz, lid van de commissie Rechten van de Patiënt voor NETWERK VERPLEEGKUNDE, blikken we vooruit naar de updates die moeten gebeuren om de wet klaar te maken voor het hedendaagse en toekomstige zorglandschap.

In juli 2001 start Herman Nys, professor medisch recht aan de KU Leuven, samen met de toenmalige minister van Volksgezondheid Magda Aelvoet en haar kabinetschef Manu Keirse de eerste teksten op voor de wet “Rechten van de Patiënt”. Het is een sobere wet, waar de essentie en belangrijkste principes klaar en duidelijk in staan zonder lange bepalingen. In augustus 2002 wordt de wet gestemd en goedgekeurd. Een recordtijd? “Dat zou ik niet zeggen, maar het klopt dat het snel gegaan is”, zegt professor Nys. “Er was een breed draagvlak waardoor er constructief overlegd kon worden. Iedereen was het er mee eens dat er een wet moest komen, alleen de invulling lag soms anders. Met de wet zijn we trouwens verder gegaan dan het regeerakkoord voorschreef. Daarin was sprake van een charter, maar dat is niet bindend. Een wet is dat wel.”

De wetteksten bevatten algemene beginselen die op dat moment internationaal aanvaard werden door de Raad van Europa. Ook de Nederlandse patiëntenrechtenwet uit 1993 diende als inspiratiebron om een gelijkaardige wet volgens de Belgische context op te stellen. “Een wet moet voor iedereen begrijpelijk zijn. Al moet die ook jargon bevatten, want een wet staat niet op zichzelf. Die past zich in binnen een rechtssysteem. Daarom moet je duidelijke termen gebruiken en zoeken naar een evenwicht tussen toegankelijkheid en correctheid”, licht professor Nys toe. “Ons doel was van in het begin duidelijk: zekerheid scheppen met een juridisch kader. Wat zijn de rechten en plichten van de zorgvrager en de zorgverlener in de vertrouwensrelatie die ze aangaan. We gingen niet uit van conflicten, wel van verduidelijken wat al bestond.”

Participerende patiënt

Veel fundamentele wijzigingen zijn er in die twintig jaar niet gebeurd, wel enkele kleine aanpassingen. Zoals artikels 8/1 en 8/2 waarin staat dat de beroepsbeoefenaar de patiënt informeert over de verzekeringsdekking, beroepsaansprakelijkheid en de vergunnings- of registratiestatus. “Die wijziging kwam er door een Europese richtlijn voor patiënten die grensoverschrijdende zorg krijgen”, zegt de professor. “Vandaag is de wet klaar voor een grondige update. De patiënt werd in 2002 nog omschreven als de natuurlijke persoon aan wie gezondheidszorg wordt verstrekt, al dan niet op eigen verzoek. Dat is een zeer passieve beschrijving. Vandaag participeert de patiënt in het zorgtraject. Dat zit enigszins vervat in de toestemming na informatie, maar ook hier is de opvatting eerder passief.”

Met die laatste stellingen is het Vlaams Patiëntenplatform het helemaal eens. “De wet is toe aan dringende aanpassingen. De gezondheidszorg evolueert razendsnel en we leven in een andere tijdsgeest waar met de patiënt wordt gesproken in plaats van over de patiënt”, zegt beleidsmedewerker Thomas Deloffer. “De wet hertekende in 2002 de verhoudingen tussen zorgverlener en patiënt in de zin dat de patiënt meer inspraak kreeg in zijn gezondheidszorg. Dat beschouwen patiënten als een onderdeel van kwaliteitsvolle zorg. Neem nu de rechten waarbij de patiënt alle informatie moet ontvangen om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan en het recht op geïnformeerde toestemming. Het is pas wanneer een patiënt over alle informatie beschikt dat deze een geïnformeerde keuze kan maken over wat voor hem de beste zorg is.”

“De patiënt was in 2002 nog een passieve patiënt, vandaag participeert hij in het zorgtraject.”

Willeke Dijkhoffz doceert, naast haar functie als CEO van GZA, medisch recht en ethiek aan de AP Hogeschool, en is voor NETWERK VERPLEEGKUNDE lid van de Federale commissie Rechten van de Patiënt. In 2004 was zij de eerste Nederlandstalige federale ombudspersoon rechten van de patiënt. “De rechten van de patiënt zaten tot dan verspreid in diverse regelgeving en rechtspraak en werden grotendeels door de wet gebundeld”, zegt ze. “Toen waren zorgverleners wat op “de tenen” getrapt. ‘We doen dit allemaal al’, vonden ze. Nu vinden ze het vanzelfsprekend dat de wet er is. Vandaag stel ik me vooral de vraag: kwaliteitsvolle zorg, wat is dat? Het is een containerbegrip dat meer geconcretiseerd moet worden binnen het huidige en toekomstige zorglandschap, mede gekaderd met andere regelgevingen zoals bijvoorbeeld de Kwaliteitswet.”

Zorg is niet langer een-op-een

De patiëntenrechtenwet biedt een stevige, nuttige en relevante basis waar verder op gewerkt kan worden. Vooral de aandacht voor multidisciplinaire zorgteams moet ingeschreven worden. “Relaties in de zorg zijn nu minder individueel dan twintig jaar geleden”, zegt professor Nys. “Hoe gaat de wet om met dat multidisciplinair team. De juridische context gaat vandaag uit van een-op-een relatie met een welbepaald iemand. We schreven de wet toen ook vanuit iemand die tijdelijk de rol van de patiënt opneemt. Voor chronisch zieken was toen nog geen aandacht. Dat verklaart ook de passieve omschrijvingen.”

Ook e-health en geïntegreerde zorg zitten nog niet in de teksten verwerkt. Thomas Deloffer haalt het voorbeeld van het Multidisciplinair Oncologisch Consult (MOC) aan. “Een team werkt samen met de patiënt en zijn zorgcontext aan de beste zorgverlening. Die evoluties en nieuwe soorten van zorgverlening moeten ondersteund worden door de wet.” “Zorg is nog vaak te versnipperd”, vindt ook Willeke Dijkhoffz. “Een belangrijke toevoeging kan zijn dat de patiënt recht heeft op holistische, geïntegreerde en multidisciplinaire zorg. Zorg komt veelal niet van één hulpverlener, maar is vaak het resultaat van een geheel team.”

Naleving in de praktijk

Naar aanleiding van de twintigste verjaardag van de wet patiëntenrechten deed het Vlaams Patiëntenplatform een bevraging[1] in december 2021 en januari 2022 bij 691 respondenten. Ze gingen na hoe het gesteld was met de bekendheid en de naleving van de rechten in de praktijk in het afgelopen jaar. Zo blijkt dat 20 procent van de respondenten de wet niet kent. Al kon 98 procent van hen wel minstens één patiëntenrecht opnoemen. In 2017 had de bevraging hetzelfde resultaat. Hier moet dus verder op ingezet worden om de wet verder bekend te maken bij zowel zorgverleners als bij patiënten.

In 2021 vroeg 4 op 10 inzage, daarvan had 1 op 5 moeilijkheden door fouten, lange wachttijden of kwijtspelen van het dossier.” “Nog een opvallende vaststelling is een anomalie in de wet rond het inzage na overlijden van een minderjarige patiënt. Als ouder heb je het recht tot inzage in het medisch dossier van je minderjarig kind, maar wanneer je kind komt te overlijden dan moet je plotseling als ouder motiveren waarom je het medisch dossier wenst op te vragen. Dat is zeer zwaar voor de nabestaanden en is een anomalie die rechtgezet moeten worden bij een volgende wetswijziging.”

“Veel rechten oefen je als verpleegkundige instinctief uit vanuit je beroepsethiek.”

Er werd ook gepolst naar de naleving van de wet. Dan ziet het Vlaams Patiëntenplatform dat geen één recht volledig werd nageleefd in het afgelopen jaar. “Wanneer we kijken naar het recht op een kwaliteitsvolle zorgverlening, werd dat bij 24 procent van de respondenten niet nageleefd”, zegt Thomas. “Voor het recht op geïnformeerde toestemming was dit 15 procent en wanneer we kijken naar het recht op vrije keuze van een zorgverlener 13 procent. Ook voor bijna alle andere rechten opgenomen in de wet, lag het niet-nalevingspercentage rond deze grootorde of zelfs nog hoger. We stellen daarnaast helaas ook vast dat veel zorgverleners patiëntenstops invoeren door de hoge werkdruk. Dat brengt onder andere het recht op vrije keuze van de zorgverlener, maar ook het recht op kwaliteitsvolle dienstverlening, in het gedrang.”

En de zorgverleners?

Professor Nys herinnert zich dat verpleegkundigen in de begindagen van de wet wat overrompeld waren. Hun relatie met de patiënt kreeg plots een wettelijke dimensie. “De rechten van de patiënt werden plichten voor de verpleegkundige, maar ook patiënten hebben plichten. Die moet zijn medewerking verlenen als hij kwalitatieve zorg wil ontvangen”, licht de professor toe. “Daarom hebben we er steeds op gelet dat de vertrouwensrelatie centraal bleef staan en niet gejuridiseerd werd. Het mocht geen bureaucratisch contract worden zoals tussen een huurder en verhuurder. De overeenkomst gebeurt in de praktijk vaak impliciet en mondeling, of zelfs stilzwijgend of via lichaamstaal. Als de verpleegkundige bloed wil prikken en jij rolt je mouw op en steekt je arm uit, dan is dit ook toestemmen. Enkel op aanvraag wordt iets op papier gezet.”

Omdat de vertrouwensrelatie te allen tijde behouden moest worden, legt de wet vandaag ook geen sancties op. Volgens professor Nys zijn sancties afdwingbaar via andere rechtssystemen zoals het strafwetboek. Al knelt daar volgens het Vlaams Patiëntenplatform het schoentje. “Het klachtrecht verloopt via bemiddeling. Volgens onze bevraging weet 55 procent van de respondenten niet waar ze terecht kunnen”, zegt Thomas. “In een ziekenhuis kan je je nog makkelijk informeren, maar veel patiënten weten niet waar ze terechtkunnen met een klacht over de eerstelijnszorg. Bemiddeling is voor een zorgvrager vaak ook niet voldoende, zeker wanneer de zorgverlener niet wil instappen in deze bemiddelingsprocedure. We pleiten dat bemiddeling steeds de eerste keuze is en blijft, maar door sancties in de wet te verankeren hou je een stok achter de deur. Want wat zijn rechten zonder dat je die kan afdwingen in de praktijk? Dat hoeft niet via een rechtbank, maar eventueel via een laagdrempelige instantie zoals een commissie.”

“Een belangrijke toevoeging kan zijn dat de patiënt recht heeft op holistische, geïntegreerde en multidisciplinaire zorg.”

Een bemiddeling is geen behandeling van een klacht, dat vindt ook Willeke. “Toch geloof ik dat, zeker binnen een ziekenhuiscontext, je met bemiddeling veel meer bereikt. Dat is een interactie binnen een bepaalde context, maar daar heb je concrete competenties voor nodig en het vraagt tijd. Als bemiddelaar moet je vooral goed kunnen connecteren met de patiënt, maar ook met de betrokken hulpverleners. Een schriftelijke klachtenafhandeling kan, maar dan dring je niet door naar het verhaal dat erachter schuilt. Ook in de eerstelijnszorg moet werk gemaakt worden van zo’n nabij orgaan waar professioneel bemiddeld in plaats van geoordeeld kan worden. De wet heeft mijn inziens vooral een uitdaging in het zich voldoende duidelijk verhouden tot andere wetgevingen en instanties, zoals de GDPR-wet, de Kwaliteitswet, de euthanasiewet, bewindvoering, het Fonds Medische Ongevallen, … Zorgverleners hebben het daardoor vaak moeilijk om te weten wat wel en niet mag. Zoals het delen van informatie, het juist kaderen van welke rollen personen hebben en in welk kader, zoals bijvoorbeeld de vertrouwenpersonen. Die een-op-een relaties tussen patiënt en zorgverlener moeten ook meer vertaald worden op vlak van gegevensdeling in bredere context tussen diverse hulpverleners. In mijn opleiding tot verpleegkunde, heb ik altijd geleerd dat je als verpleegkundige ook wat de advocaat van je patiënt bent. Je vertaalt namelijk zaken op maat van je patiënt, je bent de connectie met het zorgteam en je neemt een coördinerende rol op. Ook daar moet rekening mee gehouden worden. Instinctief oefen je die rechten vaak onbewust al uit vanuit je een juiste beroepsethiek als verpleegkundige.”

Toekomstplannen

Wat nu de volgende stappen zijn? Volgens het Vlaams Patiëntenplatform is het klachtrecht een prioriteit. Misschien moet er ook gekeken worden naar een uitbreiding van de artikels. “De respondenten van onze bevraging deden heel wat suggesties die de moeite waard zijn om te onderzoeken. Zoals rechten rond bezoek, efficiënte samenwerking tussen zorgverleners, een waardig levenseinde, doelgerichte zorg, … Trek lessen uit de covidpandemie en bereid de wet voor op de toekomst”, zegt Thomas. In de commissie wordt intussen gewerkt aan enkele voorstellen en adviezen. “Zo heeft de voorzitter van de commissie, Tom Goffin, de wet al terecht becommentarieerd vanuit een ambitie om meer van patientenrechten te evolueren naar patiëntenwaarden zoals kwaliteit, innovatie en participatie”, besluit Willeke.

[1] Vlaams Patiëntenplatform, 20 jaar wet patiëntenrechten: wat valt er al te vieren?! Een evaluatie van de bekendheid, waarborging en afdwingbaarheid. Mei 2022.

Professor emeritus Herman Nys

Thomas Deloffer

Willeke Dijkhoffz

De rechten van de patiënt

  1. Ontvangen van een kwaliteitsvolle dienstverstrekking
  2. Vrij kiezen van de beroepsbeoefenaar
  3. Geïnformeerd worden over zijn gezondheidstoestand
  4. Vrij toestemmen in een tussenkomst, met voorafgaande informatie
    4 bis. Vernemen of de beroepsbeoefenaar verzekerd is en gemachtigd is om zijn beroep uit te oefenen
  5. Kunnen rekenen op een zorgvuldig bijgehouden patiëntendossier, met mogelijkheid tot inzage en afschrift
  6. Verzekerd zijn van de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer
  7. Neerleggen van een klacht bij een ombudsdienst


Borstkanker treft 1 op 9 vrouwen voor de leeftijd van 75 jaar

Een gesprek met Patrick Martens, directeur van het Centrum voor Kankeropsporing, en Koen Van Herck, arts-expert screeningsprogramma’s bij het Kankerregister.

Het bevolkingsonderzoek borstkanker geeft vrouwen van 50 tot en met 69 jaar de kans om elke twee jaar een kwaliteitsvolle screeningsmammografie te laten nemen. Qua dekking door mammografie scoort België redelijk goed en zitten we in de middenmoot in vergelijking met andere Europese landen. Het percentage gescreende vrouwen verschilt licht tussen de Belgische gewesten.

Preventie is in België een regionale bevoegdheid en dus zijn de programma’s voor borstkankerscreening regionaal georganiseerd: in Vlaanderen door het Centrum voor Kankeropsporing (CvKO), in Brussel door BruPrev en in Wallonië door het Centre Communautaire de Référence (CCR). Naast deze georganiseerde bevolkingsonderzoeken vinden ook opportunistische borstkankerscreenings plaats. Dit is wanneer een arts buiten het bevolkingsonderzoek een mammografie voorschrijft bij een vrouw zonder klachten. De totale dekking qua borstkankerscreening verschilt niet al te veel tussen de gewesten, al scoort Vlaanderen iets beter dan Brussel en Wallonië (zie tabel).

Percentage gescreende vrouwen Bevolkingsonderzoek Diagnostische mammografie (echte diagnose of opportunistische screening) Totaal
Brussels Gewest ± 11 % ± 42 % ± 53 %
Vlaams Gewest ± 50 % ± 15 % ± 65 %
Waals Gewest ± 6 % ± 47 % ± 53 %

Bron: Intermutualistisch Agentschap, IMA Atlas: https://atlas.ima-aim.be/databanken/?rw=1&lang=nl (geraadpleegd op 12/09/2022)

Grondige kwaliteitscontrole

In het Brusselse en het Waalse Gewest liggen de opportunistische screenings beduidend hoger dan in het Vlaamse Gewest. Dit is historisch te verklaren: vroeger waren alle screenings opportunistisch. In Brussel en Wallonië is die gewoonte gebleven, terwijl in Vlaanderen veel vrouwen zijn overgestapt naar de georganiseerde screening. Het grote verschil tussen een opportunistisch en bevolkingsonderzoek is de manier van opvolging en kwaliteitscontrole.

Bij het bevolkingsonderzoek worden zowel de betrokken artsen als de gebruikte toestellen onderworpen aan regelmatige controles van strenge kwaliteitscriteria. Ook gebeurt steeds een tweede lezing van elke mammografie door een centraal, onafhankelijk team van radiologen. Een mammografie binnen het bevolkingsonderzoek is gratis voor de vrouw en kan alleen om de twee jaar. Door de doorgedreven kwaliteitscontrole worden in Vlaanderen slechts 2 tot 5 procent van de deelneemsters doorverwezen voor verder onderzoek. Daardoor wordt onnodige onrust vermeden. Bij een opportunistische screening bepaalt de arts de frequentie van onderzoeken – dit leidt tot mogelijke overscreening – en wordt remgeld betaald. Ook is er geen verplichte tweede lezing en worden niet noodzakelijk dezelfde kwaliteitseisen gesteld.

In vergelijking met andere Europese landen bevindt België zich in de middenmoot. Vooral Nederland en Noord-Europese landen hebben een grotere dekkingsgraad (> 75%). De groep Belgische vrouwen die geen enkele screening deed in de laatste veertien jaar is dezelfde voor de drie gewesten, namelijk zo’n 15 procent. De drempel tot deelname is voornamelijk groter voor mensen in een sociaaleconomisch lagere klasse, mensen met een migratieachtergrond, met gezondheidsproblemen of met een beperking. Communicatie en cultuur spelen hierin een rol, alsook de toegankelijkheid van de eenheden. Deze mensen hebben behoefte aan een meer persoonlijke, individuele aanpak. Hierbij kunnen zorgverleners een belangrijke rol spelen om mee te sensibiliseren, aangezien zij vaak als vertrouwenspersoon optreden en ze dichter bij de persoon staan.

Meer informatie en video’s vind je op borstkanker.bevolkingsonderzoek.be.

Cijfers over borstkanker vind je op kankerregister.org.

Bronnen:

  • bevolkingsonderzoek.be/nl
  • Stichting Kankerregister (BCR). Cijfers over kanker, en Cancer Fact Sheets, Stichting Kankerregister, Incidentiejaar 2020, Brussel 2022. Zie https://kankerregister.org/Cijfers_over_kanker (geraadpleegd op 12/09/2022)


Verpleegkundige in de huisartspraktijk: proactieve zorg voor iedereen in de eerstelijn

De huisartspraktijken staan onder druk door een verschuiving van intramurale zorg naar de eerstelijnszorg. Huisartsen hebben nood aan ondersteuning en meer en meer wordt gedacht aan taakdelegatie en de integratie van verpleegkundige competenties in de huisartspraktijken.

De COVID-19-pandemie, de toename van het aantal patiënten binnen de chronische zorg en de noodzaak aan meer preventie heeft een aanzienlijke taakverzwaring in de huisartspraktijk tot gevolg. Daarnaast neemt het aantal huisartsen af en komen er meer duo-, groeps- of forfaitaire praktijken. Om de zorgkwaliteit te garanderen is een doelgerichte en vaak protocollaire aanpak nodig.

Integreren van verpleegkundige competenties

In 2016 ging het postgraduaat verpleegkundige in de huisartsenpraktijk (VIHP) van start. Het was een samenwerking tussen de vakgroep Verpleeg- en Vroedkunde, het Centrum Huisartsengeneeskunde van de Universiteit Antwerpen en de hogescholen Artesis Plantijn, Karel de Grote Hogeschool en Thomas More, Domus Medica en met financiële steun van de stad Antwerpen en de provincie Antwerpen.Intussen behaalden meer dan 120 verpleegkundigen het getuigschrift en werkt de meerderheid in huisartsenpraktijken. Het programma focust op het inzetten en ontwikkelen van specifieke verpleegkundige klinische en organisatorische competenties en vaardigheden binnen de huisartsenpraktijk.

De verpleegkundige werkt actief en autonoom in samenwerking met huisarts(en) en met oog op efficiënte en effectieve praktijkorganisatie voor wat betreft preventie, chronische zorg en psychosociaal welzijn. De verpleegkundige concentreert zich op het patiëntniveau met aandacht voor de specifieke context en op het populatieniveau van de praktijk. De opleiding voorziet in 240 uur klinische praktijk in een huisartsenpraktijk. De verpleegkundige werkt dan een syntheseproject uit. Dit project wil de kwaliteit van zorg verbeteren en borgen op basis van klinische richtlijnen of een verbetercyclus van een organisatorisch proces.

Integreren van verpleegkundige competenties

Een eerste overzicht van de zes academiejaren toont aan dat onderwerpen zoals de opvolging van diabetes en chronische nierinsufficiëntie behandelen en preventie in het algemeen ruim aan bod kwamen. Andere topics waren vaccinatiebeleid, preventieconsult rond SOA en SOI, baarmoederhalskankerscreening, astma en COPD, INR-opvolging, valpreventie, proactieve aanpak van kwetsbare ouderen met chronische aandoeningen en geriatrisch assessment. Een bijzonder synthesewerk was het uitwerken van een verpleegkundig triageconsult als antwoord op de probleemstelling van de vrije raadpleging in de huisartsenpraktijk . Een syntheseproject rond implementatie van voorafgaande zorgplanning in de huisartsenpraktijk maakte dit delicate thema zichtbaar in een solopraktijk. Opmerkelijk was het synthesewerk over het uitwerken en communiceren van een gedragen missie en visie, met een duidelijk stappenplan en verbetertraject om dit te bereiken binnen een praktijk in groei en vernieuwing.

Tijdens de klinische praktijk biedt de opleiding coaching om de verpleegkundige te integreren in de praktijk. Zorgsubstitutie en taakdelegatie naar een verpleegkundige is mogelijk, al vraagt dit inspanning van het hele team. Wanneer het project slaagt, kan een verpleegkundige heel wat voordelen bieden in de huisartspraktijk. De huisarts spitst zich zo meer toe op de kerntaken en de gestructureerde, interdisciplinaire samenwerking komt de zorgkwaliteit ten goede. “We kijken vanuit een andere bril waardoor we bijkomende info verkrijgen die waardevol is in de behandeling”, klinkt het bij een verpleegkundige. “Onze verpleegkundige huisbezoeken geven een andere kijk op de zorg en de noden van de patiënt. Vaak vertellen patiënten andere dingen die ze niet aan de arts vertellen. Ze beschouwen ons als laagdrempelig en vertellen net dat ietsje meer.” Ook huisartsen zijn positief: “Door samen te werken met verpleegkundigen ben ik rustiger geworden en dat heeft ook effect op de patiënten. Ik geloof opnieuw in de groei van de praktijk. Het is een meerwaarde en we verkregen een kwaliteitsverbetering en ontzorging.”

Peter Van Bogaert1,2, Lucky Botteldooren2, Roy Remmen3 , Anita Jorens4

  1. Hoogleraar Centre for Research and Innovation in Care, Vakgroep Verpleegkunde en Vroedkunde, Universiteit Antwerpen
  2. Coördinator postgraduaat “verpleegkundige in de huisartsenpraktijk”, Universiteit Antwerpen
  3. Huisarts, hoogleraar, Centrum Huisartsgeneeskunde, Vakgroep Family Medicine and Population Health, Universiteit Antwerpen
  4. Onderwijsondersteuner postgraduaat “verpleegkundige in de huisartsenpraktijk”, Universiteit Antwerpen