Europese samenwerking in medische noodsituaties

Tijdens de COVID-19-crisis werden alle Europese lidstaten geconfronteerd met ongeziene uitdagingen. In zulke noodsituaties treedt het EU-mechanisme voor civiele bescherming in werking. Het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (ERCC) coördineert de bijstand aan landen die getroffen zijn door rampen.

Vervoer van kritieke patiënten van het ene land naar het andere. Levering van longventilatoren, chirurgische maskers en medisch personeel aan ziekenhuizen in nood. Repatriëring van honderden mensen die in het buitenland gestrand zijn door de plotse sluiting van de grenzen. Het zijn slechts enkele van de grote uitdagingen waarmee veel landen werden geconfronteerd na de uitbraak van de COVID-19-pandemie.

De Europese landen reageerden op deze ongekende crisis door solidair de krachten te bundelen, ondersteund door het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties van de EU (ERCC), dat de bijstand coördineert van de 27 EU-landen en 6 deelnemende landen binnen het Mechanisme voor civiele bescherming van de Europese Unie. Het ERCC, gevestigd in Brussel, zoekt en coördineert hulp aan landen die getroffen worden door medische noodsituaties, natuurrampen en andere crises.

Coördinatie vanuit Brussel

Sien Vanlommel was net aan de slag gegaan bij het ERCC toen haar team een verzoek om bijstand ontving vanuit Slovakije. Overweldigd door een piek in COVID-19-besmettingen had het medisch personeel in Slovaakse ziekenhuizen moeite om de noodsituatie het hoofd te bieden. Drie landen reageerden op de vraag van Slovakije door de diensten van hun medische teams aan te bieden. België stuurde twee teams van vier personen, met een arts, twee verpleegkundigen en een teamleider naar Banská Bystrica. De twee Belgische teams werkten er elk drie weken nauw samen met een ander medisch team uit Denemarken.

Twee teams in Slovakije

Vanessa Debreyne was de leider van het tweede Belgische team dat naar Slovakije vertrok. “We zijn erin geslaagd om twee kleine teams voor medische zorg in te schakelen, omdat de Belgische autoriteiten het erg belangrijk vonden om hun solidariteit en steun aan Slovakije te tonen. De teamleden werden niet uit hun dagelijkse klinische werk gehaald: zij waren in een pauze of werkten op dat moment niet in een klinische context. Doordat Denemarken ook hulp bood, konden we samenwerken.”

Ook in Brussel bleven Sien en haar collega’s van het ERCC de klok rond aan de slag om de teams ter plaatse te ondersteunen. De coördinatie tussen het medisch personeel in Slovakije en de civiele beschermingsexperts van de EU maakte het voor het Belgische team gemakkelijker om vlot te werken, met de kennis dat hun behoeften en problemen snel zouden worden aangepakt wanneer ze die melden. “Deze missie was een succes”, zegt Debreyne. “En ik ben ook persoonlijk zeer trots op deze prestatie als teamleider.”

Bron: civil-protection-humanitarian-aid.ec.europa.eu/resources-campaigns/campaigns/emergency-preparedness_nl

B-FAST (Belgian First Aid and Support Team) is steeds op zoek naar nieuwe vrijwilligers om de pool te vervoegen. Ze zijn op zoek naar alle medische profielen, in het bijzonder verpleegkundigen spoedgevallen en verpleegkundigen intensieve zorgen. Om vrijwilliger te worden, kunnen geïnteresseerden zich aanmelden door een e-mail te sturen naar b.fast@health.fgov.be.

Sien Vanlommel

Vanessa Debreyne


Communicatie met personen met afasie

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing juli/augustus 2017
Dorien Baeten (26)
Afgestudeerd: januari 2017, Thomas More Mechelen, bachelor verpleegkunde
Werkt: op de afdeling neurochirurgie van een algemeen ziekenhuis
Geleerd van de proef: ‘Uit de focusgroepen leerde ik dat communicatie tussen verschillende disciplines belangrijk is. Verpleegkundigen en logopedisten waardeerden het erg dat dit thema op een open manier onderling kon besproken worden. Het moeilijkste was het vinden van relevante wetenschappelijke literatuur over verpleegkundige begeleiding van PMA. Die is er weinig. Ik heb gelukkig heel wat informatie kunnen halen uit de focusgroepen.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat er in de directe patiëntenzorg communicatieproblemen, frustraties en onbegrip optreden tussen zorgverleners en personen met afasie (PMA). Het verpleegkundig team ondervindt een gebrek aan kennis en ervaring om de communicatie te optimaliseren.2 Het doel van deze bachelorproef was om de knelpunten en noden in kaart te brengen die verpleegkundigen en logopedisten ervaren in hun zorg voor PMA én binnen de onderlinge samenwerking.

Methode

Na een literatuurstudie vonden participerende observatie en twee focusgroepen plaats met (hoofd)verpleegkundigen en logopedisten van de afdelingen neurologie, neurochirurgie en neurorevalidatie van een algemeen ziekenhuis in de provincie Antwerpen.

Resultaten

Zowel verpleegkundigen als logopedisten ervoeren tijdsgebrek om taalstimulering optimaal te integreren in de dagdagelijkse zorgverlening voor PMA na een cva. Verder bleek uit de focusgroepen dat het gebrek aan kennis ook in het werkveld ervaren wordt. Vooral de nieuwere verpleegkundigen voelden zich zowel op theoretisch als op praktisch vlak minder bekwaam en zelfzeker in hun zorg. Daarnaast bleek dat de samenwerking tussen logopedisten en verpleegkundigen niet steeds optimaal verliep. Zo liep de informatieoverdracht tussen logopedisten en verpleegkundigen soms stroef, waardoor informatie verloren ging en er onduidelijkheid heerste over de optimale aanpak.

Aanbevelingen

Theoretische en praktische bijscholing – in de vorm van interdisciplinaire workshops en e-learningprogramma’s – kan kennis en inzicht van verpleegkundigen over de zorg voor PMA na cva vergroten. Dit lessenpakket kan geïntegreerd worden in de bacheloropleiding verpleegkunde. Andere aanbevelingen:
  • optimaliseren van de communicatie tussen verpleegkundigen en logopedisten,
  • transdisciplinair samenwerken,
  • aanstellen van een referentieverpleegkundige cva, en
  • opnemen van alle patiënten met een cva in een cva-zorgpad.

Noten

  1. Deze bachelorproef kadert in een ruimer Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek (PWO) dat de opleiding Verpleegkunde (Thomas More Mechelen) en de opleiding Logopedie & Audiologie (Thomas More Antwerpen) momenteel uitvoeren. Contact: els.bryon@ thomasmore.be (verpleegkunde) of dorien.vandenborre@thomasmore.be (Logopedie & Audiologie).
  2. Baeten D. Knelpunten en noden bij de begeleiding van patiënten met afasie na een hersenbloeding. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More Mechelen 2016-2017.


Dementievriendelijk zwemmen

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing oktober 2017
Saskia Soete (39)
Afgestudeerd: 2017, Thomas More Mechelen, bachelor verpleegkunde.
Werkt nu bij: het Wit-Gele Kruis, afdeling Haacht.
Geleerd van de proef: ‘Het belang van een goede samenwerking tussen professionals onderling en met mantelzorgers. Dit zie ik terugkomen in mijn huidige job. Tijdens het zwemmen moet je met veel aspecten rekening houden om het veiligheidsgevoel te beschermen. Sommige mensen met dementie kunnen plots angstig reageren en velen zijn lang niet meer in een zwembad geweest. Ook het vinden van geschikte vrijwilligers was een uitdaging. Zonder hen is het niet mogelijk om de activiteit uit te bouwen.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat zwemmen een gunstig effect heeft op de levenskwaliteit van personen met dementie. Naast fysieke voordelen ervaren zij minder eenzaamheid en krijgen ze opnieuw connectie met hun omgeving. Het organiseren en veilig laten verlopen brengt heel wat praktische aandachtspunten met zich mee. De nood aan een persoonlijke begeleider die op de hoogte is van individuele aandachtspunten wordt onderstreept. Er is een tekort aan onderzoek om deze begeleiders te ondersteunen en op te leiden.
Deze bachelorproef had als doel te bekijken op welke manier verpleegkundigen buddy’s kunnen opleiden, om een één-op-één-begeleiding te garanderen tijdens dementievriendelijk zwemmen.

Methode

Na literatuurstudie werd een samenwerking opgezet tussen een Vlaamse gemeente, een openbaar zwembad en vijf nabij gelegen woonzorgcentra. Zowel mantelzorgers als andere vrijwilligers kwamen in aanmerking voor de rol van buddy. Naast het oplijsten van aandachtspunten, voorziet deze proef in een leidraad voor anderen die een dergelijke activiteit willen opstarten.

Resultaten

Bij aanvang van het project had elke deelnemer een vertrouwde begeleider die zich engageerde voor de zwemactiviteit. Na verloop van tijd werden ook onbekende vrijwilligers aangetrokken en gekoppeld aan een deelnemer. Er was een ‘doelgroepenzwembad’ beschikbaar, met een verstelbare bodem en een lift. De ervaringen van de wekelijkse zwemsessies werden gebundeld in een informatiebrochure voor buddy’s. Deze brochure vormt, samen met mondelinge educatie door verpleegkundigen, een basis voor een kwaliteitsvolle begeleiding. Door een combinatie van één-opéénbegeleiding en groepsactiviteiten kan elke deelnemer zoveel mogelijk positieve effecten ervaren, ongeacht de vorm van dementie. Een goede voorbereiding is noodzakelijk, samen met aanwezigheid van een verpleegkundige die ieders gezondheidstoestand kent en kan ingrijpen indien nodig.

Conclusie

Na verloop van tijd ontwikkelde zich vanuit een heterogene groep deelnemers een homogene groep ‘zwemmers’. Er was een duidelijke verbondenheid tussen deelnemers en buddy’s, en tegelijk ontwikkelde zich een groepsgevoel. Op termijn zal bekeken worden of er naast deze onmiddellijke positieve gevolgen ook langdurige voordelen zijn, zoals het langer behouden van ADL-vaardigheden.

Vervolg

De opleiding verpleegkunde van Thomas More Mechelen wil op de bevindingen van deze proef verder bouwen door studenten verpleegkunde mee op te leiden en in te zetten als buddy’s voor het begeleiden van deze zwemactiviteit.

Noot

  1. Soete S. Dementievriendelijk zwemmen. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More Mechelen 2016-2017.


Morele stress bij studenten

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing december 2017
Kiona Calus (21)
Afgestudeerd: juni 2017, Howest
Brugge, bachelor verpleegkunde Volgt: postgraduaat in de spoedgevallen en intensieve zorgen, Howest Brugge
Geleerd van de proef: ‘Mijn kritische blik is dankzij deze proef sterk verbeterd. Wel vond ik het opzetten en uitvoeren van een eigen onderzoek pittig. Wat betreft morele stress wil ik later rekening houden met de mening van studenten en mezelf openstellen. Studenten moeten het vertrouwen vinden om met hun problemen of bedenkingen aan te kloppen bij de verpleegkundigen. Ook van studenten kunnen we bijleren.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat morele stress frequent voorkomt in de gezondheidszorg. Ook studenten krijgen hiermee te maken. Het doel van deze bachelorproef was aantonen in welke mate studenten verpleegkunde tijdens de opleiding morele stress ervaren.

Methode

De proef bestond uit een literatuur- en praktijkdeel. Het praktijkdeel was een kwantitatief onderzoek. Aan de hand van een vragenlijst werden studenten verpleegkunde van vier HBO5- en bacheloropleidingen uit de regio Brugge bevraagd. Er werden ook vragenlijsten voorzien op de personeelsdienst van AZ Sint-Lucas in Brugge. Dat leverde 27 deelnemers op.

Resultaten

Morele stress komt in het algemeen niet zorgwekkend veel voor bij studenten. Maar studenten ervaren wel een gebrek aan empathie van mentoren en lectoren. Wanneer studenten het gevoel krijgen dat ze zich niet in een veilige situatie bevinden, zullen ze minder moreel moedig en veerkrachtig zijn. nursing | december 2017
Studenten zullen hierdoor eigen gevoelens en bevindingen onderdrukken. Verder blijkt dat studenten een grote kloof ervaren tussen theorie en praktijk. Als technieken en handelingen in de praktijk niet overeenstemmen met de theorie weten studenten niet wat ze moeten doen.

Aanbevelingen

Ook al hebben studenten niet uitgesproken veel last van morele stress, toch is het belangrijk dat studenten tijdens de stage hun mening durven uiten. Daarnaast dienen zorgverleners morele moed – durven opkomen voor de kwaliteit van zorg – te appreciëren. Soms kunnen verpleegkundigen het niet waarderen als studenten kritisch ingesteld zijn. Dit zal het zelfvertrouwen van de studenten doen dalen en kan zoveel indruk maken dat de kans bestaat dat ze morele stress ontwikkelen of zelfs stoppen met de opleiding. Organisaties die morele stress bij studenten willen voorkomen, kunnen onder meer:
  • werken aan de coping-skills van studenten omtrent morele moed en veerkracht;
  • stagebegeleiders en docenten bijscholen over de risico’s van morele stress bij studenten;
  • een milieu proberen te creëren waarin morele moed en veerkracht voldoende aandacht krijgen.

Noten

  1. Deze bachelorproef kadert in een wetenschappelijk onderzoek naar morele stress van Howest Verpleegkunde. Zie voor meer info www.morelestress.be.
  2. Calus K. Morele stress bij studenten verpleegkunde tijdens de opleiding. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Howest Brugge 2016-2017.


Prehospitaal rekruteren van type II-orgaandonoren

In deze rubriek prestenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing februari 2018

Jo De Decker (41)
Afgestudeerd: september 2017, Universiteit van Antwerpen, master in de verpleegkunde en vroedkunde
Werkt: als verpleegkundig afdelingshoofd Spoedgevallen en
MUG, ZNA campus Stuivenberg, Antwerpen
Geleerd van de proef: ‘Hoe belangrijk de samenwerking tussen artsen en verpleegkundigen is in mobiele urgentieteams. De bereidheid om over te gaan tot het rekruteren van orgaandonoren is er. Ik hoop dat de nodige ondersteuning en sensibilisering er ook komen, zodat we dit project kunnen uitrollen in samenwerking met alle
Antwerpse ziekenhuizen.’

Context

Het aanbod van orgaandonoren in België is kleiner dan de vraag, wat resulteert in lange wachtlijsten voor patiënten. Door dit tekort groeit de interesse in orgaandonoren na een plotse hartstilstand (zogenaamde ‘type IIdonoren’), maar in België worden deze donoren amper gerekruteerd.1 MUGteams kunnen een cruciale rol spelen in de identificatie en rekrutering van potentiële donoren tijdens reanimaties buiten het ziekenhuis. Dit onderzoek ging na wat de houding en de bereidheid is van artsen en verpleegkundigen van MUG-teams in de provincie Antwerpen tegenover het rekruteren van type II-orgaandonoren na een niet-geslaagde prehospitale  reanimatie.

Methode

De proef bestond uit een kwalitatief onderzoek, waarbij de discussies van vijf focusgroepen thematisch werden geanalyseerd. Er deden tien artsen en zestien verpleegkundigen van MUGteams uit elf ziekenhuizen in de provincie Antwerpen mee. Er was een goede mix van deelnemers in elke focusgroep, zowel op vlak van verpleegkundigen en artsen, leeftijd, ervaring, en tewerkstelling in de verschillende ziekenhuizen.

Resultaten

MUG-teams ervaren dat ze te weinig kennis hebben over type II-orgaandonatie. Bovendien ontbreekt het vandaag aan specifieke procedures. De MUG-teams zijn terughoudend om het gesprek met de familie ter plaatse aan te knopen. Er is om ethische redenen weerstand om over te gaan van reanimatie naar orgaandonatie. Vooral het beslissen vanaf wanneer iemand overleden is, vinden MUG-teams moeilijk. Ze willen beschikken over automatische hulpmiddelen om al reanimerend naar een gespecialiseerd centrum te rijden, waar ze steeds correct opgevangen worden.

Conclusie

De MUG-teams in de provincie Antwerpen zijn bereid om prehospitaal over te gaan tot het rekruteren van type II-orgaandonoren, mits wordt voorzien in vorming en goed sluitende procedures. Een mogelijke oplossing voor de vraag wanneer te stoppen met reanimatie en over te gaan op orgaandonatie, is het laten samengaan van de beslissing tot type II-orgaandonatie met de huidige ECLS-procedure2 en zo de beslissing en het gesprek met de familie te verplaatsen naar het ziekenhuis dat de procedure uitvoert.

Noten

  1. Reed MJ, Lua SB. Uncontrolled organ donation after circulatory death: potential donors in the emergency department. Emerg Med J. 2014;31(9):741-4.
  2. Extra Corporeal Life Support: het gebruik van een machine die de functie van het hart en/of de longen tijdelijk kan overnemen bij patiënten die in levensgevaar zijn.


Stressvermindering voor snellere wondheling

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing april 2018

Ellen Van den Broucke (25)
Afgestudeerd: september 2017, Odisee Brussel, bachelor verpleegkunde
Werkt: op de afdeling cardiologie van UZ Brussel
Geleerd van de proef: ‘Tijdens mijn stages kwam ik gestreste patiënten tegen. Helaas houden veel mensen dit voor zichzelf en vragen geen hulp, wat jammer is. Ik wilde uitzoeken hoe zij op een niet-medicamenteuze manier rustiger zouden kunnen worden. De buikademhaling als stressreductie bleek voor zowel artsen, verpleegkundigen als patiënten te werken. Ik pas de techniek ook bij mezelf toe als ik een stresserende dag achter de rug heb. Het helpt om tot rust te komen en alles te relativeren. Patiënten raad ik de methode aan. Ook probeer ik het taboe rond stress te verbreken.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat diabetespatiënten last hebben van langdurige chronische stress, onder meer door diabetesgerelateerde chronische wonden. Maar ook de financiële lasten die de verzorging van de wonden met zich meebrengt, en het inkomensverlies door langdurige werkonbekwaamheid leveren stress op. Deze stress blijkt nefast voor de wondheling. In de praktijk is er nood aan stressreducerende interventies. Dit onderzoek ging na of buikademhaling2 daarvoor kan worden ingezet.1

Methode

De proef bestond uit een literatuurstudie naar stress en de invloed hiervan op de wondheling. Ook deden we een vergelijkende literatuurstudie naar stressreducerende interventies. Vervolgens werd op een endocrinologische afdeling gedurende vier weken met de Perceived Stress Scale 14 (PSS 14) nagegaan hoeveel diabetespatiënten chronische stress ondervonden. 24 van de 32 patiënten die hoge stress (>20 op de PSS14) rapporteerden, kregen de buikademhaling aangeleerd als stressreducerende interventie. nursing | april 2018

Resultaten

Er is nood aan een methode die de chronische psychologische stress bij diabetespatiënten kan meten en kan verlagen met een stressreducerende interventie. De Perceived Stress Scale (PSS14) bleek hiervoor bruikbaar. Veel stressreducerende interventies zoals mindfulness, meditatie, of yoga vroegen tijd en ervaring, maar buikademhaling niet. Het is makkelijk aan te leren en heeft een positieve invloed op de wondheling en stressreductie, zo bleek uit literatuurstudie.1 De buikademhaling aanleren met behulp van een flowchart met uitleg en verpleegkundige ondersteuning, bleek goed te werken. Van de 32 diabetespatiënten gaven er 24 aan effectief minder stress te ondervinden sinds het toepassen van de buikademhaling. Of de wondheling sneller ging is niet onderzocht.

Aanbevelingen

Verder onderzoek wordt aangeraden. Want de interventiestudie besloeg slechts vier weken, waardoor niet kon worden nagegaan of de wondheling effectief verbeterde na het reduceren van stress bij de diabetespatiënt. Verder blijft de vraag onbeantwoord of chronische stress de wondheling vertraagt of dat vertraagde wondheling chronische stress veroorzaakt.

Noten

  1. Van den Broucke E. Promotors: Maes K, Leys J. De invloed van psychologische stress op de wondheling bij chronische diabetische wonden. Bachelorproef opleiding verpleegkunde, Odisee Brussel 2016-2017.
  2. Lig op de rug, handen op de buik, adem drie tellen in, de buik vult zich als een ballon, houd de adem een tel vast, adem vijf tellen uit.


Ict-hulp voor kinderen met epilepsie

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing juni 2018
Michelle Bertinchamps (22, links)
Afgestudeerd : 2017, volgt de Banaba pediatrie en neonatologie aan de UCLL Limburg
Denise Urlings (24)
Derdejaarsstudent UCLL Limburg, bachelor verpleegkunde
Geleerd van de proef: ‘In de toekomst zal samenwerking tussen techniek en zorg cruciaal zijn voor verdere ontwikkelingen.
Eenzelfde taal spreken als studenten elektronica en ict is niet eenvoudig, maar wel een must. Als verpleegkundige kan je daaraan bijdragen.
Deze bachelorproef liet ons bovendien ervaren dat je ook als verpleegkundige ondernemend moet durven zijn.’

Context

Door absence-epilepsie lijkt het of kinderen niet luisteren. Dat maakt dat zij en hun ouders vaak niet begrepen worden door hun omgeving. De opzet van onze bachelorproef1 was om studenten uit verschillende disciplines samen aan het werk te zetten om vraagstukken uit de zorgsector op te lossen. Vier studenten verpleegkunde en drie elektronica-ict deden op vraag van Epihunter, een start-up bedrijf uit Hasselt, een vooronderzoek naar een technologische innovatie voor kinderen met epilepsie. Dat het om een innoverend thema gaat, werd bevestigd door het winnen van de allereerste Moving Minds Award van de UCLL.
Gezinnen met kinderen met absenceepilepsie is gevraagd naar de problemen zij ondervinden en waarin ze ondersteuning zoeken. Een oplossing werd gevonden in assistieve technologie in de vorm van de Epihunter2: het kind draagt een headset die hersensignalen meet waarmee epileptische aanvallen gedetecteerd kunnen worden. Dit levert ouders en neuroloog objectieve meetinformatie op over bijvoorbeeld het aantal en de duur van de aanvallen. Ouders en leerkracht krijgen deze informatie aangeboden via een app of cloud-platform.

Methode

Ons deel van de proef bestond uit een literatuurstudie, het voeren van semigestructureerde interviews met ouders van kinderen met non-convulsieve epilepsie en het consulteren van experten.

Resultaten

Uit de interviews blijkt dat ouders de app thuis en op school zeer waardevol en nuttig vinden. De leerkracht verkrijgt meer informatie over de aanvallen en kan anticiperen op het gedrag van het kind. De app verbetert de communicatie tussen leerkrachten, ouders en kind. Ouders hebben vooral nood aan objectieve data, om artsen beter te kunnen informeren over de toestand van hun kind. Dit kan resulteren in een betere medicatieopvolging en minder nevenwerkingen. Voor de arts betekent dit dat hij kan beschikken over kwalitatieve en kwantitatieve data. Een mogelijk nadeel van het dragen van een headset is het risico op stigmatisering.

Conclusie

Opstellen van een individueel behandelplan vereist inzicht in aantal en duur van de epileptische aanvallen. Het op punt zetten van de medicatie is vaak een lang en moeilijk proces. Gebruik van een headset en de app kan hierbij helpen, waardoor minder bijwerkingen optreden en de levenskwaliteit van het kind verbetert.

Noten

  1. Bertinchamps M, Urlings D, Ennekens S, Vanmal K. Assistieve technologie voor kinderen met non-convulsieve epilepsie en hun omgeving. Bachelorproef opleiding verpleegkunde. UCLL Limburg, 2016-2017.
  2. www.epihunter.com.


Snoezelen in de kinderpsychiatrie ter voorkoming van escalatie

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing september 2018

Kim De Bie (25)
Afgestudeerd: 2018
Waar: UCLL te Leuven, banaba in de geestelijke gezondheidszorg en psychiatrie
Werk: ‘Ik ga nu eerst een jaar op wereldreis’
Geleerd van de proef: ‘Veel kinderen kunnen baat hebben bij snoezelen: even tot rust komen en teruggaan tot de essentie: het gebruiken van onze zintuigen zonder overprikkeling door schermen en geluiden. Het was jammer dat er weinig wetenschappelijke literatuur over snoezelen voor kinderen te vinden was. Hierdoor moest ik de doelgroep uitbreiden, waardoor de sterkte van de evidentie daalde. Misschien kan ik in de toekomst nog bijdragen aan extra onderzoek, wie weet.’

Context

Binnen de geestelijke gezondheidszorg zijn vrijheidsbeperkende maatregelen omstreden. Na een audit binnen ZNA Universitaire Kinder- en Jeugdpsychiatrie Antwerpen (ZNA UKJA) werd aanbevolen naar alternatieven te zoeken die escalatie en afzondering kunnen voorkomen. Eén alternatief is snoezelen. Snoezelen is een samentrekking van snuffelen ( experimenteren en ontdekken met de zintuigen) en doezelen (ontspannen, genieten). ZNA UKJA startte met subsidie een snoezelruimte, maar er was onvoldoende geld over voor een externe opleiding. Het doel van de bachelorscriptie was om handvatten voor het snoezelen aan te bieden.

Methode

Een literatuurstudie bekeek het effect van snoezelen op stemming en gedrag. Na kritische selectie werden drie artikels van matige kwaliteit weerhouden. Voor het ontwerpen van een richtlijn voor de implementatie van snoezelen op de kinderafdelingen van ZNA UKJA (kinderen 6 – 12 jaar) zocht ik in een bredere zoekopdracht naar artikels en boeken, en contacteerde ik vier instellingen voor hun praktijkervaringen.

Resultaten

In de literatuurstudie vond ik positieve effecten op vlak van stemming en gedrag (zoals communicatie, stereotiep en prosociaal gedrag bij mensen met een mentale beperking), maar de bewijskracht is gering. De nood aan verder onderzoek naar snoezelen binnen de kinderpsychiatrie is daarbij de algemene conclusie van de literatuurstudie.
Aan de hand van literatuur en praktijkvoorbeelden kon ik een richtlijn ontwikkelen. Deze bestaat uit een praktische handleiding, een uitleg over de verschillende elementen in de snoezelruimte en tot slot aanbevelingen en mogelijke oefeningen om te snoezelen. Belangrijk bij het snoezelen is om rekening te houden met het kind. Het snoezelen gebeurt op zijn tempo en volgens zijn keuze. Om over- en onderprikkeling te vermijden worden prikkels selectief aangeboden in een rustige en sfeervolle omgeving. Tevens dient een (kort) ritueel voorzien te worden voor de overgang van buitenwereld naar snoezelruimte en andersom. Het gebruik van kleuren wordt eveneens aanbevolen omwille van de eigen karakteristiek van elke kleur.

Conclusie

Een snoezelruimte is aanbevolen binnen de kinderpsychiatrie en vormt een goed alternatief voor de-escalatie, maar verder onderzoek naar de effecten ervan is aanbevolen. De richtlijn zelf werd positief geëvalueerd en is in gebruik op de kinderafdelingen voor zes- tot twaalfjarigen van ZNA UKJA.

Noten

  1. De Bie K. Snoezelen? Hoe doe je dat? Een richtlijn voor groepsleiding binnen de kinderpsychiatrie. Bachelorproef opleiding bachelor na bachelor geestelijke gezondheidszorg en psychiatrie. UCLL Leuven, 2017-2018.


Omgang met kinderen met een Ernstige Meervoudige Beperking (EMB)

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing november 2018
Nathalie Jansens (40)
Afgestudeerd: 2018
Waar: Thomas More, bachelor verpleegkunde
Werk: Anesthesieverpleegkundige UZ Brussel, bezig met postgraduaat anesthesie
Geleerd van de proef: ‘Wat me opviel, was het gebrek aan communicatietechnieken bij de zorggevers en niet enkel bij EMBpatiënten. Ik ben van mening dat als je goed communiceert, je de patiënt (en ouders) al heel wat vertrouwen geeft en een zekere rust. In de praktijk gedraag ik me nu niet anders door mijn onderzoek net omdat ik hier al bewust mee bezig was. Wel merk ik dat ik er nog meer aandacht aan besteed, nu ik mijn intuïtie bevestigd heb gezien in de wetenschappelijke artikels.’

Context

Interacties die een kind met een EMB met verpleegkundigen heeft, bepalen in grote mate hoe het kind de ziekenhuisopname beleeft. Uit literatuur blijkt dat ouders vinden dat verpleegkundigen te veel op hen rekenen in de communicatie met hun kind. Tijdens de briefings wordt er te weinig informatie doorgegeven, waardoor dezelfde informatie steeds opnieuw wordt bevraagd. Dit ervaren de ouders als storend. Ook krijgen ouders de indruk dat gedurende hun afwezigheid niet met hun kind gecommuniceerd wordt. Ouders geven aan hun kind liever niet alleen achter te laten, zelfs niet om even naar de cafetaria te gaan.
Via participerende observatie kon ik zelf vaststellen hoe intrigerend en soms zelfs schrijnend de communicatie en omgang met deze kinderen in een ziekenhuis verloopt.

Methode

De bachelorproef bestond uit een literatuurstudie en verschillende gesprekken met ouders en verpleegkundigen.1 Deze gegevens vormden de basis voor een communicatiepaspoort voor het werkveld. Deze tool is voorgelegd aan een moeder, opvoedster, en verpleegkundige.

Resultaten

Op basis van de onderzoeksgegevens stelde ik het communicatiepaspoort op: ‘Dit ben ik!’. Dit boekje wordt door de ouders ingevuld en bevat alle informatie die de verpleegkundige nodig heeft om de communicatie met het kind vlot te kunnen opbouwen. Het reikt onder andere praktische vaardigheden aan die een verpleegkundige nodig heeft om het kind goed te leren kennen, zoals hoe het kind reageert als het blij is of verdrietig, in welke mate het dingen begrijpt, en wat het fysiek kan. Informatie die anders steeds opnieuw aan de ouders gevraagd wordt, is nu gebundeld.

Conclusie

Met behulp van dit communicatiepaspoort kunnen verpleegkundigen bijdragen aan de verbetering van de communicatie en vooral de algemene omgang met het kind met een EMB.
Het boekje zorgt er hopelijk voor dat er wederzijds begrip komt tussen ouders en verpleegkundigen. Als verpleegkundigen weten hoe een kind meestal reageert, en wat hij kan en begrijpt, dan verloopt de ziekenhuisopname rustiger. De verpleegkundigen kunnen hun gedrag en uitleg rond procedures nu immers makkelijker aan het kind aanpassen.

Noten

  1. Jansens N. Communicatie en omgang met het kind met een meervoudige beperking op de pediatrie. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More, 2017-2018.


Een comfortrooming in de psychiatrie

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing januari 2019
Elle Haentjens (21, links)
Afgestudeerd 2018, werkt op de afdeling pneumologie in AZ Nikolaas
Fien Van de Velde (24)
Afgestudeerd 2018, werkt op de afdeling oncologie in UZA
Geleerd van de proef: ‘Ons onderzoek heeft ons doen stilstaan bij het pijnpunt van de Vlaamse psychiatrie: vrijheidsbeperkende maatregelen. Maar vooral heeft het ons de kans gegeven om een steentje bij te dragen en iets tastbaars te creëren voor het werkveld. Het belangrijkste uitgangspunt vinden wij om een patiënt te benaderen zoals men zelf benaderd zou willen worden, om iemand de best mogelijke zorg te verlenen en hierin altijd te blijven investeren.’

Context

Meer en meer herkennen zorgverleners in de psychiatrie de noodzaak om daar het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen terug te dringen.1 Inmiddels worden deze maatregelen gezien als een ingrijpende actie met mogelijk traumatiserende gevolgen voor patiënt en hulpverleners. Het is in de acute psychiatrie onmogelijk deze interventies volledig te elimineren. Daarom is het verstandig maatregelen in te zetten om te voorkomen dat vrijheidsbeperkende interventies nodig zijn. De comfortroom is zo’n maatregel. Dit is een kamer voor patiënten die onrustig en/of gespannen zijn. Als het gebruik ervan binnen een setting nieuw is, ontbreekt het vaak nog aan een houvast om deze maatregel optimaal te benutten. Deze bachelorproef richt zich daarom op de ontwikkeling van een procedure hiervoor.

Methode

De ontwikkeling van de procedure kwam tot stand aan de hand van literatuurstudie en in samenwerking met de PAAZ van het AZ Nikolaas in Sint-Niklaas, die vragende partij was voor een dergelijke tool. Het doel is via de procedure een ondersteuning te bieden aan zorgverleners en stagiaires op een PAAZ.

Resultaten

Het doel van een comfortroom is het voorkomen van agressief gedrag, en ondersteuning bieden bij emotieregulatie. Gebruik ervan gebeurt op verzoek van de patiënt of op aanbeveling van de zorgverlener. Als een patiënt een gevaar is voor zichzelf of voor anderen, dan is dat een tegenindicatie. Dat geldt ook voor claustrofobie. Er kunnen in geen geval meerdere personen tegelijkertijd gebruikmaken van de comfortroom, en familie kan er niet ontvangen worden. De deur blijft bij voorkeur open. De persoon kan eigen spullen zoals een boek, muziek,… meenemen ter ontspanning.
Bepaling van overplaatsing naar de comfortroom kan gebeuren aan de hand van een crisis- ontwikkelingsmodel. Men biedt de ruimte vooral aan als ondersteuning in de fase waarin controleverlies dreigt, en in de afbouwfase van een crisis als een tussenstop tussen een afzonderingsruimte en de eigen kamer of gezamenlijke ruimtes.
Bij escalatie van het gedrag in de comfortroom kan gekozen worden de persoon te begeleiden naar de afzonderingsruimte of de deur van de kamer te sluiten. Kiest men voor dit laatste, dan gelden dezelfde afspraken als op afzondering.
Bij afronding van een verblijf in de comfortroom bespreekt de hulpverlener met de patiënt hoe deze het verblijf beleefd heeft, en maakt daarvan melding in het dossier van de patiënt.

Conclusie

De comfortroom kan bijdragen aan het voorkomen van agressief gedrag, en ondersteuning bieden bij emotieregulatie. Het team van St Niklaas was zeer tevreden over de beschreven procedure en de gegeven vorming hierover.

Noot

1  Haentjes E, Van de Velde F. Uit het leven gegrepen: een onderzoek naar vrijheidsbeperkende maatregelen op een acute psychiatrische afdeling. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Odisee, 2017-2018.