Wat weet ik nog niet over deze persoon?
Thomas Fondelli is psycholoog van opleiding en heeft een achtergrond in de systeemtheorie. Hij werkte veertien jaar in het Zeepreventorium met kinderen en jongeren met een chronische medische aandoening. Vandaag heeft hij een praktijk en doceert aan de Interactie Academie. “Mensen zijn geen eilanden. Alles wat we voelen, denken en doen, gebeurt in relatie tot anderen – en in wisselwerking met de samenleving.”
DE UITDAGING
Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest?
“In de klassieke psychologie wordt gedrag nog vaak teruggebracht tot het individu”, vertelt Thomas. “We geven iemand een label – borderline, autistisch, depressief – en gaan daarmee aan de slag. Wie systeemgericht werkt, vertrekt vanuit het tegenovergestelde: mensen zijn geen op zichzelf staande puzzelstukjes, maar maken deel uit van relationele systemen en maatschappelijke contexten. Het is niet omdat iemand problemen ervaart, dat hij of zij het probleem is. Problemen ontstaan in wisselwerking met de omgeving. Dat besef bracht bij mij een denkproces op gang dat ik wil blijven meedragen.”
“Zodra we iemand een stoornis toeschrijven, leggen we het probleem bij die persoon”, verduidelijkt hij. “Maar een kind zonder tuin en in een buurt vol fastfoodketens zal anders eten en bewegen dan een kind met tuin en nabije sportclubs. Het probleem zit niet ‘in’ dat kind. Hoe iemand zich gedraagt, hangt ook af van zijn omgeving.”
Voor Thomas heeft deze manier van kijken directe ethische gevolgen. “Zorgverleners zijn zelf knooppunten in het netwerk van zorgvragers. De taal die we gebruiken, de vragen die we stellen: ze hebben een impact op de beleving. We zijn medeverantwoordelijk. Het voelt eerlijker om ons de vraag te stellen hoe we van de zorg een gedeelde verantwoordelijkheid maken, in plaats van alles bij de zorgvrager zelf te leggen.”
Die betrokkenheid botst soms met het systeem waarin je werkt. “Ik schrijf verslagen om een persoonsgebonden budget te motiveren. Dan moet ik mensen beschrijven in een deficitkader, terwijl ik weet dat die woorden schade kunnen doen. Het is een worsteling: hoe doe je recht aan iemands verhaal zonder het te reduceren tot een stoornis?”
DE TOOL: Radicale nieuwsgierigheid
Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?
“Voor mij is de belangrijkste vraag: Wat weet ik nog niet over deze persoon waardoor zijn gedrag misschien wel logisch wordt? Dat helpt om weg te blijven van het denken in normaal versus afwijkend. Wat voor de zorgverlener ‘vreemd’ lijkt, is voor de cliënt vaak een manier om te overleven.”
Thomas noemt dit radicale nieuwsgierigheid. “We kunnen luisteren naar een zorgvrager als bewijs dat hij ziek is – ‘typisch borderline’ – of luisteren met betrokken nieuwsgierigheid naar zijn of haar beleving. Wat maakt dit gedrag voor die persoon begrijpelijk? Wat beïnvloedt die reactie? Welke complexiteiten spelen mee? Het is verleidelijk om iemand als moeilijk te bestempelen. Maar de echte vraag is: wat in diens context maakt dit gedrag logisch?”
Die houding vraagt taalgevoeligheid, ook in hoe zorgverleners onder elkaar praten. “In het verpleeglokaal, in verslagen, tijdens overleg: al babbelend vormen we beelden van zorgvragers. Die beelden kleuren de zorg. Een opmerking als ‘hij is zo’n moeilijke’ wordt zelden gecorrigeerd. Maar je kan ook gewoon vragen: wat weten we over zijn verhaal? Alleen dat al verzacht de toon.”
Hiervoor moet je voorbij het idee ‘ik ben normaal, de ander is ziek’. Je moet vooral nieuwsgierig worden.
Hoe ga je daarbij te werk?
“Voor verpleegkundigen, die vaak meer in het doen dan in het reflecteren zitten, kan die ene simpele vraag al veel betekenen: wat weet ik nog niet? Moreel beraad is daarvoor niet nodig. Het is een uitnodiging om even op pauze te drukken en ruimte te maken voor het verhaal van de ander.”
Vaak beseft de persoon zelf niet hoe bepalend zijn context is – omdat die voor hem normaal lijkt. Daardoor vertelt hij het niet spontaan en blijft het voor de zorgverlener onzichtbaar. “Ik vroeg eens aan een zorgvrager met depressieve klachten om zijn thuissituatie te tekenen. Hij woonde met vier kinderen in een appartement met één slaapkamer, zonder buitenruimte. Het probleem lag niet zozeer in zijn hoofd, maar in zijn leefwereld. Wel meer mensen zouden last ondervinden in zo’n situatie, en in wisselwerking met andere factoren misschien zelfs depressief worden.”
Als uitsmijter deelt Thomas een uitspraak van een zorgvrager: “Ik ben een beetje een neuromigrant”, zei hij. “Net als een Belgische Turk voel ik me nergens helemaal thuis. Ik ben geboren als ‘gehandicapt’, maar door goede zorg geëvolueerd richting ‘normaal’. Maar nu ben ik niet het een, noch het ander.”
Thomas glimlacht. “Zolang we blijven geloven dat ‘normaal’ het einddoel is, houden we een hele groep mensen in de marge. Tijd om de norm zelf te bevragen.”
Van wereldvoorbeeld naar bestuurlijk fiasco?
Door Jef Adriaenssens
Er staat een ingrijpende reorganisatie op til van het netwerk rond evidence-based practice in België. Het RIZIV en de FOD Volksgezondheid beslisten om de federale financiering van Evikey en haar vzw’s eind 2025 stop te zetten. Zij zien vanaf 1 januari 2026 hun financiële middelen naar het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) gaan. Jef Adriaenssens, voorzitter van Ebpracticenet, bestuurder bij WOREL en staflid van Cebam, geeft tekst en uitleg.
Evikey is het Belgische netwerk voor evidence-based practice (EBP). Het brengt expertisecentra, EPB- en gezondheidsactoren samen en beheert belangrijke EBP-databanken en richtlijnen voor verschillende gezondheidszorgberoepen. Misschien zegt Evikey je niets, maar CDLH, Cebam, Ebpracticenet, WOREL, Minerva, … doen zeker en vast een belletje rinkelen. Al deze vzw’s verliezen vanaf 1 januari 2026 hun werkingsmiddelen. Het KCE zal voortaan sturing geven aan EBP-gerelateerde activiteiten in ons land.
“Hoe dat er in de praktijk zal uitzien, weten we nog niet”, licht Jef Adriaenssens toe. “Er is nog veel onduidelijkheid op het vlak van rolinvulling, personeelsinzet en expertiseverdeling. Hierover gaan we in overleg met het KCE. De worstcasescenario’s die op tafel liggen, zijn die van collectief ontslag van onze medewerkers – met een braindrain tot gevolg – tot de ontbinding van de vzw’s. Daarnaast moeten verschillende cruciale projecten en processen, binnen onder meer Ebpracticenet, dringend opgestart worden om de continuïteit van de organisatie te waarborgen. Elke vraag om financiën voor deze projecten wordt momenteel tegengehouden. Mijn grootste vrees is dat we jaren achteruit gekatapulteerd worden. Alsof decennia van opbouw nooit hebben bestaan.”
België als pionier
In de jaren 90 werd evidence-based medicine (later evidence-based practice) wereldwijd op de kaart gezet door David Sackett en Gordon Guyatt[1],[2]. Zij legden aan de McMaster University in Canada de basis voor een methodiek die beslissingen in de zorg onderbouwt met wetenschappelijk bewijs, professionele expertise en patiëntwaarden. België behoorde tot de vroege aanhangers. Al in de jaren 90 ontstonden aan de universiteiten — organisch en met bescheiden middelen — academische EBP-kenniscellen zoals CEBAM, Minerva, WOREL, SESA en Ebpracticenet. Zij pionierden met richtlijnontwikkeling, kritische besprekingen, opleidingen en campagnes.
Toch bleef de impact op de praktijk aanvankelijk beperkt. Een scharniermoment volgde tussen 2016 en 2018, toen minister Maggie De Block aan het KCE de opdracht gaf om een plan uit te tekenen om de krachten te bundelen in een netwerkstructuur[3],[4], later gekend als Evikey. Op zes jaar tijd werd Evikey een performant platform met hoge output en zichtbare impact: duizenden richtlijnen (deels producten uit eigen ontwikkeling, deels buitenlandse gecontextualiseerde vertaalde content) via Ebpracticenet, degelijke patiëntinformatie via Gezondheid en Wetenschap en Info Santé, en een reeks opleidingen en sensibilisatiecampagnes via de kernpartners.
En dat met zeer beperkte middelen, amper 0,0066 procent van het gezondheidszorgbudget[5]. België werd over de jaren internationaal zelfs een voortrekker: het enige land met een groot, centraal, online, tweetalig, gratis en landbreed verspreid EBP-aanbod. De efficiëntie, academische kwaliteit en maatschappelijke meerwaarde stonden buiten kijf.
Jef: “Misschien was een zware netwerkkoepel niet meer nodig en was er nog wel ergens efficiëntiewinst te halen. Maar dat dit gebeurde zonder overleg of transitieplan heeft grote gevolgen. Deze beslissing is niet alleen strategisch onbegrijpelijk, ze is ook respectloos tegenover de wetenschappelijke inspanningen van de grote groep betrokkenen. In tijden waarin gezondheidszorg snakt naar betrouwbaarheid, transparantie en efficiëntie, kiest de overheid ervoor een performant netwerk abrupt droog te leggen. Als voorzitter van de grootste vzw binnen Evikey kijk ik met verslagenheid toe hoe alles dreigt verloren te gaan. Want EBP is geen modewoord of subsidiestroom. Het is een ethisch kompas voor goede zorg. En dat kompas verdient het om verdedigd te worden — wetenschappelijk, maatschappelijk en politiek. Dus, beleidsmakers, herzie het plan, kom op jullie stappen terug en ga in overleg met de stakeholders om te komen tot een constructieve oplossing.”
[1] Sackett DL, Rosenberg WM, Gray JA, Haynes RB, Richardson WS. Evidence based medicine: what it is and what it isn’t. BMJ. 1996;312(7023):71–72.
[2] Guyatt GH et al. Evidence-Based Medicine: A New Approach to Teaching the Practice of Medicine JAMA. 1992;268(17):2420–2425
[3] Adriaenssens J, Eyssen M, Mertens R, Benahmed N, Paulus D, Ameye F, Bossens M, Cauwenberg C, Cools A, Doms K, Everaert E, Gheysen M, Haelterman M, Laloup M, Malonne H, Meeus P, Penninckx W, Roisin T, Walraevens M. Het Belgische EBP Plan. Health Services Research (HSR). Brussels. Belgian Health Care Knowledge Centre (KCE). 2017. KCE Reports 291.
[4] Adriaenssens J, Jonckheer P, Vriesacker K, Sonnaert M, Van Bruystegem E, Eyssen M. The Belgian EBP Network: operationalisation of processes and governance structures for the Federal EBP Programme. Health Services Research (HSR) Brussels: Belgian Health Care Knowledge Centre (KCE). 2019. KCE Reports 317
[5] RIZIV. (2025). Gezondheidszorgbegroting 2025: Beslissing van de ministerraad. Geraadpleegd op 12 juli 2025, van https://www.riziv.fgov.be/SiteCollectionDocuments/gezondheidszorgbegroting_2025.pdf
Gevolgen voor jou als lid
De inkanteling van alle evidence-based informatie binnen het KCE heeft gevolgen voor de leden van NETWERK VERPLEEGKUNDE. Via hun lidmaatschap hebben zij namelijk toegang tot de CDLH-databank. Het KCE wordt door deze nieuwe regeling namelijk beheerder van CDLH. De beroepsorganisatie gaat in overleg om dit voordeel voor onze leden te blijven garanderen.
De economische waarde van verpleegkunde: investeren loont
Verpleegkundigen: zijn ze een kostenpost of een investering? Hoewel verpleegkundigen de ruggengraat van de gezondheidszorg vormen, worden ze vaak als overhead gezien eerder dan een economische meerwaarde. Daar wil de American Nurses Association (ANA) verandering in brengen. Samen met onderzoekers van onder andere de University of Michigan zetten ze een ambitieus onderzoeksproject op poten: Reimagining the Economic Value of Nursing[1]. Het doel? Aantonen dat investeren in verpleegkundigen niet alleen leidt tot betere patiëntenzorg, maar ook tot economische winst voor zorginstellingen.
Centraal in dit project staat het Nursing Human Capital Value Model, een economisch model dat verpleegkundigen benadert als menselijk kapitaal. Kort samengevat: wanneer je investeert in de ontwikkeling, ondersteuning en beloning van verpleegkundigen, leidt dat tot hogere zorgkwaliteit, meer tevreden patiënten en lagere kosten op de lange termijn. Om dit model te onderbouwen, vond in april 2024 een bijeenkomst (summit) plaats met verpleegkundig leidinggevenden, economen, zorgbestuurders en beleidsmakers. Zij werkten samen aan meetmodellen die de toegevoegde waarde van verpleegkundigen zichtbaar kunnen maken. Naast de economische meerwaarde werd ook benadrukt dat investeringen in verpleegkunde niet alleen de zorg voor patiënten verbeteren, maar ook de tevredenheid en het welzijn van de verpleegkundigen verhogen. Zo zijn ze niet alleen zorggevers, maar ook de aanstokers van innovatie en genereren ze meer inkomsten.
Een nieuwe manier van denken
De inzichten uit de summit zijn vervolgens vertaald naar de zogeheten INVEST Study, een grootschalige enquête onder Chief Nursing Officers. Deze vragenlijst verzamelt gegevens over investeringen in verpleegkundig personeel en brengt die in verband met operationele resultaten zoals verloop, ziekenhuisopnames, patiënttevredenheid en financiële prestaties. Hiermee ontstaat een datagedreven beeld van hoe verpleegkundige inzet zich vertaalt naar concrete waarde voor organisaties.
Wat opvalt in het voorlopige rapport, is de brede consensus over de noodzaak van een nieuwe manier van denken. De klassieke benadering – waarin verpleegkundigen worden gezien als ‘personeelskosten’ – voldoet niet meer. In plaats daarvan zou verpleegkundige inzet moeten worden erkend als een strategische investering die rendement oplevert. Verpleegkundigen die de nieuwste kennis en tools tot hun beschikking hebben, kunnen patiënten capabel en efficiënt verzorgen, waardoor er minder complicaties ontstaan en patiënten snel en gezond weer naar huis kunnen. Toch blijkt uit het rapport ook dat veel zorginstellingen worstelen met het verzamelen en gebruiken van de juiste data. Return-on-investmentberekeningen worden zelden toegepast op verpleegkundige functies, en besluitvorming gebeurt nog vaak op basis van aannames in plaats van bewijs.
Wat brengt de toekomst?
Het onderzoek komt met duidelijke aanbevelingen: stimuleer leiderschap dat de waarde van verpleegkundigen uitdraagt, verbeter de toegang tot relevante data en ontwikkel beleid dat verpleegkundige inzet zichtbaar beloont. Uiteindelijk draait het niet alleen om geld, maar om het besef dat goede zorg begint bij goed ondersteunde zorgprofessionals. De boodschap is helder: wie investeert in verpleegkundigen, investeert in de toekomst van de zorg.
[1] American Nurses Credentialing Center. (z.d.). Economic value of nursing. American Nurses Association. https://www.nursingworld.org/ancc/nursing-research/economic-value-of-nursing/
Zelfmanagement bij jongeren met diabetes type 1 in de puberteit
In Vlaanderen hebben ruim 3.000 jongeren diabetes. Elk jaar krijgen meer dan 300 jongeren de diagnose diabetes type 1 (DMT1). Toch krijgen jongeren met DMT1 in onderzoek weinig aandacht. Met onze bachelorproef onderzochten we welke factoren hun zelfmanagement in de puberteit beïnvloeden. Ons doel: een hulpmiddel ontwikkelen dat hun levenskwaliteit en gezondheid op de lange termijn verbetert.
Context
Volgens het Vlaams Instituut Gezond Leven hangt gezondheid sterk af van ons gedrag. Voor jongeren met DMT1 is zelfmanagement daarom cruciaal. Lukt dat niet, dan kan dat lichamelijke, psychologische, sociale en maatschappelijke gevolgen hebben.
Zelfmanagement kost energie. Het vraagt niet alleen lichamelijke inspanning, maar is ook emotioneel zwaar. Pubers zitten bovendien in een drukke levensfase vol lichamelijke, mentale en sociale veranderingen. Krijgen ze in die periode ook nog de diagnose DMT1, dan beïnvloedt dat hoe goed ze hun ziekte begrijpen, hun therapie volgen en zelfstandig omgaan met hun zorg.
Methode
We onderzochten welke factoren zelfmanagement helpen of hinderen. Dat deden we met 23 wetenschappelijke artikels uit PubMed en Elsevier Science Direct en interviews met zorgverleners van het kinder- en volwassenenteam van het UZ Gent, een kinderendocrinoloog, een diëtist, een diabeteseducator en een psycholoog. De resultaten plaatsten we in het gedragswielmodel van het Vlaams Instituut Gezond Leven (drijfveren, competenties en context). We bekeken ook bestaande digitale hulpmiddelen zoals apps en slimme horloges, en maakten een stakeholdersanalyse, SWOT-analyse en visgraatdiagram. Tot slot koppelden we technieken voor gedragsverandering aan de gevonden knelpunten.
Resultaten
Jongeren met DMT1 krijgen vaak te maken met onbegrip en vooroordelen. Zichtbare hulpmiddelen zoals insulinepompen of sensoren kunnen schaamte oproepen en hun zelfvertrouwen verlagen. In de puberteit willen ze bij de groep horen en zelfstandig zijn. Botst dat met hun zelfmanagement, dan laten ze die taken soms liggen of vermijden ze sociale situaties.
Veel jongeren voelen ook druk om alles perfect te doen. Omdat hun hersenen nog in ontwikkeling zijn, kiezen ze sneller voor wat op korte termijn makkelijk of leuk is. Ze hebben meestal genoeg kennis en vaardigheden, maar vinden het lastig die in elke situatie toe te passen.
Conclusie
Zelfmanagement bij jongeren met DMT1 hangt af van veel persoonlijke en omgevingsfactoren. Om jongeren daarin te ondersteunen ontwikkelden wij ChroniConnect, een app met functies zoals:
- Verkenner om nieuwe contacten te leggen.
- Chats om rechtstreeks te praten met anderen.
- DiaMessage om snel te communiceren over zelfmanagement.
- CareCam waarmee je zelfzorgmomenten kan delen.
- Communities om groepen rond een thema te verbinden.
- Zelfreflectie om je eigen aanpak te bekijken en verbeteren.
ChroniConnect helpt jongeren om hun zelfmanagement vol te houden, zonder angst voor negatieve reacties. Ze vinden steun bij leeftijdsgenoten die hetzelfde meemaken, waardoor hun zelfvertrouwen groeit.
Over de studenten
Wij zijn zes afgestudeerde studenten Verpleegkunde van de Arteveldehogeschool:
Annelies: sterke communicator en administratief talent. Stond in voor de vlotte communicatie tussen alle partijen.
Helena: creatieve denker die buiten de lijntjes durft kleuren.
Elle: bracht originele ideeën aan door haar creatieve blik.
Noor: kritisch en analytisch, sterk in onderzoek en tekst. Coördineerde het team en hield het overzicht.
Mirjam: flexibel en oplossingsgericht. Hielp obstakels snel wegwerken.
Nicolas: passie voor innovatie, sterke spreker en meedenker in oplossingen.
Samen maakten we een bachelorproef die theoretisch onderbouwd is en tegelijk praktische meerwaarde biedt voor jongeren met diabetes type 1.
Podcast brengt verhalen over thuisverpleging
Als thuisverpleegkundige stap je elke dag, over de drempel, bij je patiënten binnen. Wat achter de voordeur schuilt, kan soms verrassende, ontroerende maar ook uitdagende zorgsituaties met zich meebrengen. Zorgklap.be, een digitaal platform van het Wit-Gele Kruis van Antwerpen, biedt je een blik in de verhalen die zich achter gesloten deuren afspelen.
De strafste verhalen in beeld gebracht
Wat maakt dat thuisverpleegkundigen elke dag opnieuw hun auto instappen? “Het fantastische brede spectrum aan verschillende mensen die je ontmoet, is ongelooflijk boeiend”, vertelt verpleegkundige Joke daarover. “Door wat ik van mensen hoor, leer ik mezelf soms beter kennen. Dat is een heel mooie wisselwerking.”
Vragen uit de praktijk gegrepen
Van therapie-ontrouw bij psychiatrisch kwetsbare patiënten tot de druk die verpleegkundigen ervaren in de zorgsector: de podcastreeks Zorgklap gaat geen onderwerp uit de weg. In elk van de zeven afleveringen gaat een thuisverpleegkundige in gesprek met een externe zorgpartner. Samen onderzoeken ze de evoluties binnen een zorgthema, bespreken ze de uitdagingen en beantwoorden ze een vraag, rechtstreeks uit de praktijk gegrepen. Het Wit-Gele Kruis wil op die manier anderen inspireren door hun stemmen uit de zorg te delen.
Zeven afleveringen, zeven zorgthema’s, zeven gesprekken. Wat aan bod komt?
- Dementie – met Karolien Goris (hoofd zorg) en Jurn Verschraegen (directeur Expertisecentrum Dementie Vlaanderen)
- Diabetes – met Bart Dubois (diabeteseducator) en dr. Pascale Abrams (endocrinoloog ZAS)
- Geestelijke gezondheidszorg – met Hilde Gys (hoofd zorg) en Guy Opdekamp (casemanager netwerk GGZ Kempen)
- OPAT – met Danielle Hack (hoofd zorg) en prof. dr. Guy Hans (CEO UZA)
- Palliatieve zorg – met Annick Vleugels (referentieverpleegkundige) en dr. Stijn Boenders (huisarts en equipearts bij Ispahan en Coda Hospice)
- Visie op zorg – met Stef Peeters (directeur zorgbeleid) en Mieke Grypdonk (emeritus hoogleraar verpleegkunde)
- Zorgrobot Tessa – met Jill Nys (projectassistent) en Tonko Wedda (zorgvernieuwer en adviseur bij Thuiszorgnl)
Je beluistert de podcast via je favoriete podcastplatform of op de website zorgklap.be.
Een nieuw tijdperk in antistolling: van VKA naar DOAC
Door Marie Blondeel1,2 en Hein Heidbuchel3,4
Op 7 mei 2025 hield prof. dr. Hein Heidbuchel (Universiteit Antwerpen, UZA) een webinar voor Medicatie Meesterlijk — een initiatief van NuPhaC en het Centre for Research and Innovation in Care (Universiteit Antwerpen) om de farmacotherapeutische kennis van verpleegkundigen te verdiepen. Als vooraanstaand cardioloog en voormalig voorzitter van de European Heart Rhythm Association (EHRA) deelde prof. Heidbuchel zijn expertise over de plaats van directe orale anticoagulantia in de hedendaagse cardiovasculaire zorg.
Van klassieke bloedverdunners naar doelgerichte therapie
Waar vitamine K-antagonisten (VKA’s) zoals Marcoumar en Marevan jarenlang de hoeksteen waren van trombo-embolische preventie, luidden de directe orale anticoagulantia (DOACs) een nieuwe fase in. VKA’s werken aspecifiek en vereisen intensieve monitoring via INR-controles. DOACs (ook wel NOACs genoemd) remmen daarentegen selectief factor Xa of trombine en vereisen in de meeste gevallen geen routinecontroles. “We hoeven geen INR-bepalingen meer te doen. We geven een vaste dosis en in sommige gevallen een vaste, gereduceerde dosis”, aldus prof. Heidbuchel. Deze eenvoud draagt bij aan betere kwaliteit van leven en therapietrouw bij patiënten.
Grenzen en verfijning van de standaard
Hoewel DOACs wereldwijd de voorkeur genieten, blijven er klinische uitzonderingen waarin VKA’s beter geschikt zijn. Bij mechanische hartkleppen en ernstige mitralisstenose leverden DOACs bijvoorbeeld inferieure resultaten op. “Daar toonden de DOACs niet beter te zijn. Integendeel”, aldus prof. Heidbuchel.
Ook andere patiëntkenmerken zoals nierfunctie, leeftijd en lichaamsgewicht bepalen de keuze en dosering. Elke DOAC wordt in meer of mindere mate renaal geklaard. De nierfunctie is daarom essentieel voor veiligheid. Er bestaan per DOAC specifieke doseerregels, doorgaans met reductie zodat de Cockroft-Gault klaring ≤50 ml/min wordt. Voor apixaban geldt een specifieke doseerregel, het zogenaamde 2-uit-3-principe. Dit houdt in dat de standaarddosering van 5 mg tweemaal daags wordt verlaagd naar 2,5 mg tweemaal daags wanneer twee van de volgende drie criteria van toepassing zijn: ouder dan 80 jaar, <60 kg of creatinine >1,5 mg/dL.
Praktijkcomplexiteit: interacties en adherentie
VKA therapie was zeer onderhevig aan interacties met andere geneesmiddellen of voeding. Ofschoon minder belangrijk voor DOACs, moeten toch een aantal interacties in overweging genomen worden. Geneesmiddelen die de P-glycoproteïne of CYP3A4 beïnvloeden, kunnen DOAC-spiegels verhogen en zo het bloedingsrisico doen toenemen. Prof. Heidbuchel wees op het belang van tabellen daarover (bv. in de EHRA Practical Guide on NOAC therapy*), softwareondersteuning en kritisch klinisch inzicht.
Een ander aandachtspunt is therapietrouw. Omdat er bij DOACs geen eenvoudige bloedtest beschikbaar is zoals bij VKA’s, is er geen objectieve bevestiging van inname. “Als men de medicatie niet neemt, is men niet beschermd”, klinkt het. Oplossingen zijn educatie, digitale herinneringen, (smart) pillendozen of opvolging via apotheekgegevens.
Chirurgie, combinatietherapie en toekomstperspectief
DOACs bieden het voordeel dat ze perioperatief voorspelbaar geklaard worden (afhankelijk van de nierfunctie). Hierdoor is bridging met heparines niet nodig. Ingrepen met een laag bloedingsrisico kunnen vaak gewoon doorgaan met het moment van de laagste plasmaspiegel als ideaal tijdstip. Voor andere ingrepen hangt het moment van de laatste dosis af van het type ingreep, DOAC en nierfunctie. Wederom: bekijk de overzichtelijke schemata die daarvoor bestaan.*
Er zijn klinische situaties met nood aan plaatjesremmers, zoals na stentimplantatie. Dat verhoogt evenwel het bloedingsrisico van ontstolling (DOAC of VKA). Prof. Heidbuchel benadrukte het belang van duidelijke communicatie in het dossier over hoelang welke combinaties moeten worden doorgenomen. “Een maand triple therapy (d.i. DOAC + 2 plaatjesremmers) na stenting voor acuut coronair syndroom is vaak het maximum nu”, lichtte hij toe. “Bij electieve stenting is dat zelfs verkort tot drie à zeven dagen. En bij stabiel coronair lijden (≥1 jaar na stenting) kan enkel de DOAC volstaan.”
Tot slot werd vooruitgeblikt naar factor XIa-inhibitoren — middelen in ontwikkeling die mogelijks even efficiënt antitrombotisch werken en met nog lager bloedingsrisico. De ontstollingswetenschap staat niet stil.
1 Departement Verpleeg- en Vroedkunde, Centre for Research and Innovation in Care (CRIC), Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen
2 Nurse and Pharmaceutical Care (www.nuphac.eu)
3 Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen
4 Universitair Ziekenhuis Antwerpen
*: Steffel J, Collins R, Antz M, Cornu P, Desteghe L, Haeusler KG, Oldgren J, Reinecke H, Roldan-Schilling V, Rowell N, Sinnaeve P, Vanassche T, Potpara T, Camm AJ, Heidbuchel H. The 2021 European Heart Rhythm Association Practical Guide on the Use of Non-Vitamin K Antagonist Oral Anticoagulants in Patients with Atrial Fibrillation. Europace 2021;23(10):1612-1676.
Leren met patiënten in plaats van over
Bij VIVES krijgen studenten verpleeg- en vroedkunde een lespakket dat verder gaat dan theorie en techniek. Ze leren met ervaringswerkers en bouwen zo van bij de start aan echte patiëntparticipatie. Met de leergemeenschap die studenten, docenten en ervaringswerkers samenbrengt, groeit het besef: leren doe je niet enkel over de patiënt, maar des te meer van en met de patiënt.
De Hogeschool VIVES, met campussen in Kortrijk, Brugge en Roeselare, kiest resoluut voor patiëntenparticipatie als een fundament van de opleiding. Doorheen lessen, stages en opdrachten maakt VIVES plaats voor de stem van patiënten en cliënten. Het begon als een klein initiatief binnen de geestelijke gezondheidszorg, maar intussen is het een breed gedragen aanpak in de opleidingen verpleegkunde, vroedkunde en sociaal werk. Met de leergemeenschap als motor. “Studenten en patiënten vormen allebei kwetsbare groepen”, zegt Bart Debyser, lector en onderzoeker. “Toch hebben ze elk waardevolle inzichten die jammer genoeg niet altijd gehoord worden. Met onze leergemeenschap Participatie in zorg en welzijn inspireren we zorgvragers, mantelzorgers, studenten, docenten en zorgverleners om de voordelen te omarmen van patiëntenparticipatie in alle fasen van het onderwijs: van voorbereiding over uitvoering tot en met de evaluatie van onderwijsactiviteiten.”
Ervaringswerkers bouwen mee aan het lespakket
Op elke campus waar een bacheloropleiding verpleegkunde wordt georganiseerd, is er een ervaringswerker aan de slag. Op de campus in Roeselare bijvoorbeeld schuift Fien Neirynck mee aan tafel. Ze is mantelzorger en ervaringswerker. “Ik geef input bij lessen, lees cursussen na en vul ze aan, en bespreek met lectoren welke thema’s studenten het best leren kennen. Denk aan de impact van ziekte op relaties, het gezinsleven of seksualiteit.”
Ervaringswerkers vormen samen met de lector een tandem bij de voorbereiding. De werkvormen variëren, gaande van gesprekstechnieken oefenen tot diepgaande rollenspelen. Die aanpak maakt indruk. “Sommige studenten focussen in het begin enkel op hun techniek. Tijdens rollenspelen confronteer ik hen daarmee, op een heel waarheidsgetrouwe manier. Dan voelen ze hoe pijnlijk dat kan zijn. Dat moment vergeten ze nooit.”
Bart benadrukt dat patiëntenparticipatie veel verder gaat dan alleen tijdens de behandeling van een medische aandoening. “We werken met een diverse poule van ervaringswerkers. We behandelen casussen van diagnose tot thuiszorg en laten ervaringswerkers aan het woord met diverse achtergronden op het vlak van inkomen, religie, voorkeuren, … Zo moedigen we een open mindset aan.”
Van student tot ambassadeur
VIVES gelooft in participatie vanaf de eerste les tot op de werkvloer. “We willen studenten vormen tot ambassadeurs van patiëntenparticipatie”, vervolgt Fien Hauspie, lector verpleegkunde en betrokken bij de leergemeenschap. “Ze komen terecht in zorginstellingen waar participatie soms nog zoek is. Toch merken we dat studenten daar vaak het verschil maken. Ze stellen vragen, zoeken dialoog en proberen ruimte te creëren.”
Vier keer per jaar komen docenten, studenten, ervaringswerkers en mensen uit het werkveld samen. De leergemeenschap wil namelijk behalve studenten ook het werkveld en andere onderwijsinstellingen inspireren. “We beantwoorden concrete vragen zoals: Hoe vind je ervaringswerkers? Hoe werk je samen? Hoe voorzie je correcte vergoedingen of ondersteuning? Hoe betrek je patiënten tijdens stages? Zo maken we dat participatie niet eindigt bij mooie woorden, maar zichtbaar wordt in de opleiding en in de zorginstellingen.”
Het gestructureerd zorgteam krijgt verder vorm
Het concept en de principes van het gestructureerd zorgteam werden op 18 mei 2024 in wetgeving gegoten. De verdere vormgeving volgt nu via koninklijke besluiten na advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV). Dat advies kreeg nu vorm. Sam Cordyn, lid van de Juridische Adviesgroep en plaatsvervangend lid van de FRV voor NETWERK VERPLEEGKUNDE, hield mee de pen vast.
In het gestructureerd zorgteam kunnen verpleegkundigen verantwoordelijk voor algemene zorg (VVAZ) bepaalde verpleegkundige handelingen delegeren naar andere gezondheidszorgprofessionals. Over welke handelingen gaat het? Hoe zit die delegatie nu juist in elkaar? Zijn er specifieke opleidingsvoorwaarden aan verbonden? Een werkgroep binnen de FRV boog zich op verzoek van minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Frank Vandenbroucke over deze vragen en formuleerde aan advies. Nu is de minister aan zet.
Sam Cordyn: “Het advies zit zeer logisch in elkaar en houdt rekening met het expertisedomein van de betrokken zorgverleners. Zo zetten we de juiste zorgverlener op de juiste plaats en ondersteunen we de verpleegkundige. In het gestructureerd zorgteam organiseer je zorg samen rond de patiënt. In de eerste lijn kan dat in groep, volgens wijk of pathologie zijn. In ziekenhuizen is dat dan eerder volgens de diensten. De VVAZ coördineert dit team. Nu botsen we vaak op grenzen en op lijsten van wat mag en wat niet. In het gestructureerd zorgteam hoeft de verpleegkundige niet nodeloos opgeroepen te worden.”
Naar wie delegeert de VVAZ?
De delegatie van verpleegkundige technische handelingen kan naar elke beoefenaar van een gezondheidszorgberoep dat gedefinieerd is in de Wet op de Uitoefening van de Gezondheidszorg (WUG). Enkel zorgverleners die een opleiding van minstens drie jaren en minimaal 3.800 uren onderwijs tot een goed einde brachten komen in aanmerking. “Dat is een heel belangrijke voorwaarde. Het gaat dus om logopedisten, kinesitherapeuten, podologen, ergotherapeuten, … Door dat aantal uren onderwijs zou de VVAZ ook kunnen delegeren naar de basisverpleegkundige”, licht Sam toe. “In het advies van de FRV staat om dit niet te doen. Hun lijst met technische handelingen[1] is zeer recent en ruim opgevat. Extra handelingen delegeren lijkt ons dus geen goed idee. Via een koninklijk besluit kan de delegatie aan zorgkundigen toegestaan worden. Ook hun lijst met handelingen[2] breidde nog niet zo lang geleden uit. Daarnaast vingen we vanuit de beroepsorganisaties signalen op dat er geen vraag naar is bij de zorgkundigen zelf.”
Van B1-handelingen van de basisverpleegkundige …
In een advies (9 november 2023) definieerde de Technische Commissie voor Verpleegkunde een lijst met handelingen voorbehouden aan de VVAZ. Deze werd door de werkgroep van de FRV bekeken. “Er bestaan inmiddels al twaalf lijsten met verpleegkundige handelingen. Je ziet door het bos de bomen niet meer”, zegt Edgard Peters, voorzitter van de FRV. “Een nieuwe lijst creëren of een negatieve lijst met handelingen hanteren die enkel door de VVAZ mogen uitgevoerd worden leek ons geen goede keuze. Als er op een bepaald niveau een wijziging komt en die wordt niet doorgevoerd ter hoogte van het gestructureerd zorgteam, dan lopen we tegen problemen aan. We overwogen ook de lijst met handelingen in het kader van de bekwame helper, maar daar gaat het om handelingen in het dagelijkse leven. Het gestructureerd zorgteam is actief in de gezondheidszorg en bestaat uit zorgprofessionals.”
Het gaat in die zoektocht naar een lijst met handelingen niet over de A- of C-handelingen, wel over de B1- of B2-handelingen die autonoom of met een medisch voorschrift mogen uitgevoerd worden door andere gezondheidszorgbeoefenaars in het kader van het gestructureerd zorgteam. NETWERK VERPLEEGKUNDE ijverde om enkel de lijst met B1-handelingen van de basisverpleegkundige te hanteren, zodat de B2-handelingen van de basisverpleegkundige specifiek voor hen behouden bleven. “Op die manier creëer je differentiatie met de basisverpleegkundige en geeft het deze functie extra waardering”, vertelt Sam. “Het advies voorziet wel dat een aantal B2-handelingen van de basisverpleegkundige die voor de VVAZ een autonome B1-handeling zijn, gedelegeerd kunnen worden via een verpleegkundig in plaats van een medisch voorschrift. Let op, dit kan enkel in de context van een gestructureerd zorgteam. De basisverpleegkundige heeft namelijk geen extra opleiding nodig, want dit werd al aangeleerd. Zeker in de eerste lijn betekent dat tijdswinst en dus efficiënter werken, want er hoeft geen arts gebeld te worden of een andere verpleegkundige over de vloer te komen omdat de delegatie via dat verpleegkundig voorschrift verloopt. Dat is een grote administratieve vereenvoudiging.”
… naar B1-handelingen van de VVAZ
Toch koos de FRV ervoor om de lijst met B1-handelingen van de VVAZ te hanteren voor taakdelegatie naar andere WUG-beroepen. Edgard Peters licht die keuze toe: “B1-handelingen delegeer je met een verpleegkundig voorschrift, B2-handelingen met een medisch voorschrift. Dat laatste kan je niet zomaar vervangen door een verpleegkundig voorschrift. Daarom bleven we bij de B1-handelingen. Waarom dan die van de VVAZ en niet de basisverpleegkundigen? Op de basisverpleegkundige na zijn de andere WUG-beroepen na 3.800 uren opleiding zorgprofessionals op niveau 6. De basisverpleegkundige is daar echt een uitzondering op niveau 5. Daarnaast zijn het advies en de wet zodanig opgebouwd dat je in de uitvoeringsvoorwaarden rekening moet houden met de professionele activiteiten van elke beroepsgroep. Je kan een ergotherapeut leren perfusies te plaatsen, maar wanneer zal die dat moeten doen? Dat staat ver van de competenties van een ergotherapeut. Een ander voorbeeld: je laat een kinesitherapeut geen wondzorg uitvoeren op een diabetische voet, wel een podoloog bijvoorbeeld. Je kan je zelfs afvragen of een podoloog daar op een bepaald moment zelfs niet meer bekwaam voor is dan een basisverpleegkundige?”
De basis: het verpleegkundig voorschrift
Het advies van de FRV zet het verpleegkundig voorschrift in de markt als de voorwaarde om aan taakdelegatie te doen. Dat verpleegkundig voorschrift werd in 2024 opgenomen in de WUG en krijgt nu een extra waarde. Een goede zaak, want deze nieuwe bevoegdheid verhoogt de aantrekkelijkheid van het beroep en de autonomie van de VVAZ.
Zo’n verpleegkundig voorschrift bevat de naam van de patiënt, van de zorgverlener aan wie gedelegeerd wordt en van de delegerende VVAZ. Daarnaast wordt het voorschrift voluit geschreven of via gestandaardiseerde afkortingen. Het bepaalt of de fysieke aanwezigheid van de VVAZ vereist is, verwijst het naar een standaard verpleegplan of vastgelegde procedures. Ook wordt het opgenomen in het elektronische patiëntendossier. Het voorschrift mag schriftelijk of mondeling. In dat laatste geval verwittigt de zorgverlener naar wie gedelegeerd werd de VVAZ wanneer de handeling uitgevoerd wordt en legt de VVAZ het voorschrift zo spoedig mogelijk schriftelijk vast.
Meer ruimte voor kwalitatieve zorg
Het gestructureerd zorgteam sluit niemand uit. Taakdelegatie kan plaatsvinden naar elke WUG-professional die lid is van het gestructureerd zorgteam. “Belangrijk daarbij is of je dit kan en wil”, benadrukt Sam. “Je kan niemand verplichten om bepaalde taken op zich te nemen, dat moet vrijwillig gebeuren. De VVAZ is en blijft verantwoordelijk voor de delegatie en kan dit ook op elk moment intrekken.”
De opleidingscriteria zijn bij wet vastgelegd: op de werkvloer of in een leeromgeving en met een attest van de verworven competentie. In beide gevallen gaat het om een klinische opleiding die zowel de uitvoering van de handeling bevat als de beschermingsmaatregelen. Deze is te allen tijde aangepast aan de kennis, de bekwaamheden en bevoegdheden van de persoon naar wie gedelegeerd wordt. Het is ook zijn of haar verantwoordelijkheid die verworven competenties vast te leggen in het portfolio.
Sam besluit: “Ons zorgsysteem kampt met tekorten. Het gestructureerd zorgteam gaat over hoe je samen efficiënter werkt. Het maakt deel uit van een administratieve vereenvoudiging die we in heel wat zorgsectoren zien, ook in de thuiszorg. Dit advies en het gestructureerd zorgteam gaan over geïntegreerde zorg en leiden ons weg van onze eilandjes en huidige wettelijke restricties. Het doel is om zo de ruimte te creëren om de zorg te leveren die nodig is. Ruimte die er vandaag niet altijd is. Hopelijk komt die er voortaan dus wel. Niet alleen omdat er nu een lijst met handelingen vastgelegd is, wel omdat het gestructureerd zorgteam een feit is.”
[1] KB van 20 december 2023
[2] KB van 12 januari 2006
Mag de VVAZ B1-handelingen overdragen aan de basisverpleegkundige?
Een aantal B2-handelingen van de basisverpleegkundige zijn voor de VVAZ B1-handelingen. De Juridische Adviesgroep van NETWERK VERPLEEGKUNDE kreeg de vraag of de VVAZ deze handelingen mag delegeren naar de basisverpleegkundige. Voorlopig is de voorwaarde nog dat de basisverpleegkundige voor deze B2-handeling een geldig voorschrift van arts nodig heeft en dat er een procedure werd opgemaakt in overleg met de arts. Daarnaast moet de basisverpleegkundige de nodige bekwaamheid aantonen en dit noteren in het dossier. Op dit moment is het dus nog niet voorzien dat de VVAZ een verpleegkundig voorschrift mag geven.
Florence Nightingale-medaille voor Belgische verpleegkundige
Voor het eerst in bijna zestig jaar gaat de Florence Nightingale-medaille opnieuw naar een Belgische verpleegkundige. Professor Walter Sermeus van de KU Leuven ontvangt, als 21ste Belgische laureaat, deze hoogste internationale onderscheiding voor zijn pionierswerk rond verpleegkundige gegevens, leiderschap en blijvende inzet voor de erkenning van het beroep. “Een enorme eer”, zegt Sermeus. “Maar vooral een aanmoediging voor de volgende generatie verpleegkundigen.”
De Florence Nightingale-medaille is sinds 1912 de hoogste internationale onderscheiding voor verpleegkundigen, ze wordt dan ook de Nobelprijs voor Verpleegkunde genoemd. Het Internationale Rode Kruiscomité reikt de medaille om de twee jaar uit aan verpleegkundigen met een uitzonderlijke inzet in moeilijke omstandigheden of met een bijzondere verdienste voor het vak. Denk aan werk in oorlogen, bij rampen of door vernieuwend onderzoek en leiderschap. De werkgroep Geschiedenis Verpleegkunde van NETWERK VERPLEEGKUNDE vond dat de Belgische emeritus professor Walter Sermeus (KU Leuven) de prijs verdiende. En dat vond de internationale jury ook.
Van medische naar verpleegkundige data
Walter Sermeus behaalde in 1979 een bachelor in de verpleegkunde aan wat nu de UCLL is. Hij behaalde een licentie in de medisch-sociale wetenschappen en het ziekenhuisbeleid aan de KU Leuven en een master in de biostatistiek aan de Universiteit Hasselt. In 1992 promoveerde hij tot doctor in de maatschappelijke gezondheidszorg. Hij werkte gedurende vele jaren in het UZ Leuven en in 1999 werd hij hoogleraar aan de KU Leuven, waar hij sindsdien generaties verpleegkundigen en leidinggevenden in de gezondheidszorg opleidt.
De focus op verpleegkundige data begon in 1985 en leidde tot een wettelijke verankering in 1988. Walter Sermeus stond zo mee aan de wieg van Verpleegkundige Gegevens van de Minimale Ziekenhuisgegevens (VG-MZG). Die dataset geeft beleidsmakers inzicht in de impact van verpleegkundigen op de kwaliteit en organisatie van zorg. “Ons werk moet zichtbaar zijn, ook in cijfers en beslissingen”, zegt Walter. “Daarmee tonen we dat verpleegkundigen mee het verschil maken in de volksgezondheid.” België geldt intussen als voorbeeld voor andere landen. Onder meer door Walters inzet en onderzoek zitten verpleegkundigen vandaag mee aan tafel bij beslissingen over zorgbeleid en organisatie.
Een eer, maar vooral een aanmoediging
De werkgroep Geschiedenis Verpleegkunde van NETWERK VERPLEEGKUNDE nam in december 2024 het initiatief om Sermeus als kandidaat voor te dragen. In overleg met het Belgische Rode Kruis werd een uitgebreid dossier ingediend, met focus op zijn rol als onderzoeker, innovator en ambassadeur van het beroep. De erkenning kwam er op 12 mei, de Internationale Dag van de Verpleging, samen met 34 andere laureaten wereldwijd.
“Alleen al het indienen van het dossier betekende veel voor mij”, zegt Sermeus. “Dat ik de medaille krijg, raakt me diep. Ik zie het niet als het sluitstuk van mijn carrière. Deze prijs gaat niet over mij alleen. Ze is een eerbetoon aan het werk van alle verpleegkundigen in België, en een boost voor wie vandaag studeert of net begint. Ik hoop dat jonge collega’s durven te dromen, te onderzoeken en hun stem te laten horen. We hebben hen nodig, nu meer dan ooit.”
De Florence Nightingale-medaille in het kort
- Opgericht in 1912, twee jaar na Nightingales overlijden
- Uitreiking door het Internationale Rode Kruiscomité
- Tot 1991 enkel voor vrouwen, sindsdien ook voor mannen (2 procent van het totale aantal laureaten)
- Sinds 2003, naast inzet tijdens oorlogen en rampen, ook erkenning voor innovatie en pionierswerk
- Laureaten worden voorgedragen door de nationale Rode Kruisverenigingen
- De medaille werd dit jaar voor de vijftigste keer uitgereikt, in totaal zijn er nu 1.615 laureaten wereldwijd waarvan 21 in België.
Wist je dat…
Jeanne Hellemans in 1929 de Florence Nightingale-medaille won? Ze werkte als verpleegkundige tijdens de Eerste Wereldoorlog in het militair hospitaal in Calais, richtte in 1921 een eigen verpleegstersschool op in Mechelen en was de eerste voorzitster van het NVKVV – de voorloper van NETWERK VERPLEEGKUNDE. Een echte pionier dus, net als Walter Sermeus vandaag.
Een podium voor de verpleegkunde
Toen ik in september 2024 door het Kursaal van Oostende liep, merkte ik dat de Week van de Verpleegkundigen meer is dan enkel een plaats voor kennisoverdracht. Het is ook een warme ontmoetingsplek die de trots van het verpleegkundige beroep zichtbaar maakt. In mijn masterproef toonde ik hoe de Week tussen 1975 en 2024 zowel letterlijk als figuurlijk een podium vormde waarop de ontwikkeling en identiteit van verpleegkundigen zichtbaar werd.
Gesteund door de wind van hervorming na de wet op de verpleegkunde van 1974, blies Ghislaine Van Massenhove in 1975 nieuw leven in de ‘Dagen van de Verpleging’. Die kregen voortaan als de ‘Week van de Verpleegkundigen’ een frisse invulling. Het Nationaal Verbond van Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen (N.V.K.V.V.) – vandaag NETWERK VERPLEEGKUNDE – had met de Week drie centrale doelstellingen voor ogen: kennisdeling, groepsvorming en maatschappelijke zichtbaarheid voor het verpleegkundige beroep. De eerste editie in Oostende lokte meteen 6.125 deelnemers, verspreid over vier dagen. In de jaren 1970 lag de nadruk sterk op patiëntgerichte zorg. Rond dat thema werd gebouwd aan een eigen kenniscultuur voor verpleegkundigen, met als doel een samenhangende en onafhankelijke beroepsgroep uit te dragen, zowel binnen de zorgsector als daarbuiten.
In de jaren 80 en 90 waaide de geest van de Witte Woede door de Week. Door besparingen in de zorgsector kwam het beroep steeds meer onder druk te staan en verpleegkundigen lieten voor het eerst massaal hun stem horen. Ook op het congres klonk die onvrede nadrukkelijk door. In de jaren 80 trok het evenement gemiddeld maar liefst 10.000 deelnemers, met een absoluut hoogtepunt in 1987, toen 11.460 verpleegkundigen naar Oostende afzakten. Door haar grootschalige omvang bood deze bijeenkomst het ideale platform voor verpleegkundigen om zich te tonen als veerkrachtige en gespecialiseerde professionals. Tegelijkertijd maakten ze van de congresweek gebruik om hun stem te laten horen richting het beleid, de ene keer voorzichtig, de andere keer juist luid en duidelijk.
Sinds het begin van de 21ste eeuw is de verpleegkundige beroepsgroep steeds diverser geworden. De Week speelde daarop in en groeide uit tot een plek waar nieuwe stemmen klonken en inclusie centraal stond. Verpleegkundigen van alle specialisaties en niveaus kregen er een stem als professionele deskundigen. Ook werd de congresweek steeds toegankelijker voor mensen met verschillende culturele en religieuze achtergronden. Sinds 2016 brengt de gezamenlijke lunch in de Erehal van het Kursaal deze diverse groep deelnemers nog dichter bij elkaar. Door het toevoegen van steeds meer gespecialiseerde studiedagen en de snelle verspreiding van informatie via het internet, is het aantal deelnemers wat afgenomen. Dit schommelt nu tussen de 3.000 en 4.000 per jaar. Ondanks de daling in het aantal deelnemers blijft de Week voor veel verpleegkundigen belangrijk, omdat ze al vijftig jaar een podium biedt aan een beroep dat historisch gezien lang in de schaduw stond.
Nona Vinken (°2003)
In juli 2025 studeerde ik af als historica aan de KU Leuven. Voor mijn thesis onderzocht ik de geschiedenis van de Week van de Verpleegkundigen (1975-2024), aan de hand van archiefmateriaal en interviews met enkele getuigen. Hiervoor behaalde ik een 17/20.









