Het ‘post-anticonceptiesyndroom’ is geen officiële medische diagnose
Op sociale media lijkt stoppen met de pil vooral rozengeur en maneschijn. Naast de vele positieve getuigenissen, melden talloze vrouwen wereldwijd ook klachten als vermoeidheid, haaruitval en stemmingswisselingen. Die symptomen hebben een naam: het post-anticonceptiesyndroom. Dat lazen we in Het Nieuwsblad van 24 februari 2025. “Het is geen officiële medische diagnose”, reageert gynaecoloog Karen Hansen.
De hormoonmoeheid neemt toe en veel vrouwen zoeken naar alternatieve anticonceptiemethoden zonder hormonen. Aan de anticonceptiepil worden tal van nadelen toegeschreven. Toch zou stoppen met de pil niet alle vrouwen vrijer en blijer maken. Integendeel, tien tot twintig procent zou te maken krijgen met het post-anticonceptiesyndroom. Volgens sommigen is dat een vaak miskende diagnose. Maar volgens gynaecoloog Karen Hansen is het wel een groepering van klachten die sommige vrouwen ervaren nadat ze stoppen met de pil, “maar geen officiële medische diagnose”[1].
Hoe moet je dit nieuws interpreteren?
Toen de anticonceptiepil in de jaren zestig geïntroduceerd werd, ontketende ze een seksuele revolutie. Ze groeide snel uit tot de populairste anticonceptiemethode in Europa. De voorbije jaren kwam er steeds meer kritiek op de pil, door mogelijke nevenwerkingen en mogelijke gezondheidsrisico’s op termijn.
Door de pil vindt er geen eisprong meer plaats, waardoor je niet zwanger kan worden[2]. Nadat je stopt met de pil, kan het even duren voor je menstruele cyclus weer op gang komt.
- Studies tonen dat de cyclus in de eerste drie maanden ietsje langer is (gemiddeld 33 dagen in plaats van gemiddeld 29 dagen) en dat het bloedverlies minder is.
- In die periode is ook de vruchtbaarheid tijdelijk nog lager.
- De menstruele cyclus herstelt zich volledig binnen de zes maanden na het stopzetten van de pil[3].
In de overgangsperiode tussen pilstop en normalisatie van de cyclus, die individueel erg verschillend is, kunnen ongemakken optreden. Daar is pas de laatste jaren aandacht voor[4]. Ze worden sinds kort omschreven als het post-anticonceptiesyndroom, vooral door het boek ‘Beyond the pill’, uitgebracht in 2019[5].
Er is op dit moment weinig onderzoek naar de ongemakken die kunnen opduiken in de eerste maanden na pilstop. Zeker is dat ze spontaan verdwijnen.
Conclusie
Steeds meer vrouwen stoppen met de pil, omdat ze pilmoe zijn. Bij sommigen duurt het enkele maanden voor de menstruele cyclus zich helemaal herstelt. Die overgangsperiode kan gepaard gaan met ongemakken, die vanzelf verdwijnen. Het is geen aandoening. Of zoals gynaecoloog Karen Hansen het terecht stelt: het post-anticonceptiesyndroom is geen officiële diagnose.
Bron: Gezondheid & Wetenschap
[1] Van Horne K. ‘Niet iedereen voelt zich blijer na het stoppen met de pil’: gynaecologen over post-anticonceptiesyndroom. Het Nieuwsblad. 24 februari 2025.
[2] Allesoverseks.be (Sensoa). De pil.
[3] Nassaralla C, Stanford J, Daly K et al. Characteristics of the Menstrual Cycle After Discontinuation of Oral Contraceptives. J Womens Health. 2011;20:169-177.
[4] Niemann J, Schenk L, Stadler G et al. What happens when you stop using the combined contraceptive pill? A qualitative study protocol on consequences and supply needs for women who discontinued the combined contraceptive pill in Germany. BMJ Open. 2022; 12:e057089. doi: 10.1136/bmjopen-2021-057089.
[5] Brighton J. Beyond the Pill: A 30-Day Program to Balance Your Hormones, Reclaim Your Body, and Reverse the Dangerous Side Effects of the Birth Control Pill. New York City: HarperOne, HarperCollins Publisher; 2019.
Marketing als medicijn tegen agressie in de zorg
Dit onderzoek verkent de oorzaken, vormen en gevolgen van destructief gedrag door zorgvragers in de gezondheidszorg en onderzoekt hoe marketingstrategieën kunnen bijdragen aan preventie en beheersing van deze actuele problematiek.
Methodologie
Dit onderzoek combineert een literatuurstudie met kwalitatief onderzoek. In de literatuurstudie analyseerde ik bestaande kennis over destructief gedrag door zorgvragers en effectieve preventiestrategieën. Daarnaast werden 15 diepte-interviews afgenomen met zorgverleners, agressie-experts en specialisten in zorgmarketing. De inzichten uit de interviews werden geanalyseerd en vergeleken met de literatuur om tot een conceptueel framework met gerichte aanbevelingen te komen.
Resultaten
Destructief gedrag omvat een breed scala aan gedragingen, waaronder fysieke en verbale agressie, micro-agressie en seksueel ongewenst gedrag.
De oorzaken van agressie tegenover zorgverleners zijn onder te verdelen in persoonlijke, omgevings- en gedragsfactoren. Persoonlijke factoren zoals consumentisme maken dat zorgvragers steeds hogere verwachtingen hebben, wat tot frustratie en agressie kan leiden bij teleurstelling. Daarnaast zijn er veranderende machtsverhoudingen tussen patiënt en zorgverlener, waardoor autoriteit minder vanzelfsprekend wordt geaccepteerd. Omgevingsfactoren zoals hoge werkdruk, communicatieproblemen en lange wachttijden spelen eveneens een grote rol. Bovendien kan destructief gedrag van anderen aanstekelijk werken, waardoor agressie zich binnen zorginstellingen verspreidt.
De impact van destructief gedrag op zorgverleners is aanzienlijk. Zij ervaren verhoogde stress, angst voor de werkplek, burn-out en in sommige gevallen zelfs posttraumatische stress. Dit leidt tot een verhoogde uitstroom van personeel, wat de werkdruk verder doet stijgen en een negatieve invloed heeft op de zorgkwaliteit. Niet alleen zorgverleners, maar ook zorginstellingen en andere zorgvragers ondervinden hier de gevolgen van.
Belangrijke maatregelen zijn training en educatie voor zorgverleners om destructief gedrag te herkennen en ermee om te gaan. Daarnaast zijn meldpunten essentieel om incidenten te rapporteren en te analyseren. Een sterker veiligheidsbeleid met politie- en bewakingsondersteuning kan bijdragen aan een veiligere zorgomgeving. Verder is persoonsgerichte communicatie, gecombineerd met nudging-technieken, nuttig om zorgvragers subtiel aan te moedigen tot gepast gedrag. Tot slot biedt publieke bewustwording een kader dat ingezet kan worden voor langdurige communicatiecampagnes via massamedia en influencers om tot effectieve gedragsverandering over te gaan.
Conclusie
Dit onderzoek toont aan dat een interdisciplinaire aanpak nodig is om destructief gedrag effectief te beheersen. Door marketingprincipes te combineren met psychologische en organisatorische strategieën kunnen zorginstellingen beter inspelen op de uitdagingen van destructief gedrag en zo bijdragen aan een veiligere en respectvollere zorgomgeving.
Ik ben Anke Raskin, een ambitieuze en leergierige 24-jarige student. Na mijn Bachelor Bedrijfsmanagement en Master Handelswetenschappen in marketingmanagement, verdiep ik me momenteel in de Educatieve Master Economie aan de UHasselt. Daarnaast doe ik waardevolle praktijkervaring op als jobstudent binnen de marketingsector. Ik geloof sterk in levenslang leren en ben altijd op zoek naar nieuwe uitdagingen en groeikansen.
Palliatieve zorgaanbod versterken en vervolledigen
Palliatieve zorg wil patiënten, hun mantelzorgers en omgeving de best mogelijke levenskwaliteit bieden. Die groep patiënten en dus ook de personen die een beroep doen op palliatieve zorg nam de voorbije jaren toe. Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) publiceerde in januari 2025 een studie over het palliatieve zorgaanbod[1] in ons land. Onderzoekster Anja Desomer neemt ons mee doorheen de bevindingen en aanbevelingen.
Het KCE geeft als onafhankelijke onderzoeksinstelling advies over gezondheidszorg aan het federale beleidsniveau. Voor palliatieve zorg liepen de voorbije jaren meerdere onderzoeken. Zo werd in 2009 de organisatie van palliatieve zorg in ons land onderzocht, gevolgd door een onderzoek naar wat Belgen verstaan onder passende zorg in de laatste levensfase in 2017. In 2023 volgde dan een financiële analyse. Voor dit nieuwe onderzoek gaat het KCE dieper in op hoe ze het palliatieve zorgaanbod kunnen versterken en vervolledigen om de juiste zorg, op het juiste moment en op de juiste plaats te bieden. “We willen een nieuw zorgmodel voor palliatieve zorg voorstellen”, zegt Anja Desomer, onderzoekster aan het KCE. “Daarvoor deden we plaatsbezoeken, voerden we een literatuurstudie uit en maakten we een internationale vergelijking om best practices en valkuilen te identificeren. We hebben ook uitvoerig ingezet op gesprekken met stakeholders van verschillende beroepsgroepen, beleidsmakers en mutualiteiten om de noden van het werkveld correct in te schatten. Op basis daarvan stelden we een model samen dat relevant, acceptabel en implementeerbaar is in ons land.”
Totaalbeeld van de zorgvrager
Laten we even uitzoomen. Wie is de palliatieve patiënt? In België is dat iedereen in een gevorderd of terminaal stadium van een ernstige, progressieve of levensbedreigende ziekte, los van de levensverwachting. Het RIZIV begrenst dat in de tijd met een statuut van drie maanden. De Wereldgezondheidsorganisatie kijkt breder en omschrijft palliatieve zorg als zorg die de kwaliteit van leven van een patiënt en diens familie vooropstelt. Er wordt gekeken naar de patiënt en zijn of haar noden vanuit verschillende domeinen. “Je wil een totaalbeeld van de patiënt”, licht Anja toe. “Tot 2012 mochten we ons land bij de besten van de klas tellen. Vandaag ontbreken de grote investeringen. Nochtans neemt de palliatieve populatie toe en is die zeer divers. Nog niet alle mensen vinden hun weg naar palliatieve zorg en mantelzorgers zijn niet altijd beschikbaar.”
Palliatieve zorg is dus veel meer dan stervensbegeleiding. Het stelt de levenskwaliteit voorop in plaats van levensverlengend te werken. Zo bied je lichamelijke, psychologische, sociale en spirituele ondersteuning volgens de noden en voorkeuren van de patiënt. En die kunnen voortdurend veranderen. “De zorgverlener moet steeds goed evalueren wat de precieze noden van de patiënt zijn en hoe de zorg daarop kan aangepast worden.”
Een ideaal palliatieve zorgmodel
Een palliatieve patiënt die nog thuis is of in een woonzorgcentrum, waarvan de zorgnood op medisch, fysiek, sociaal of psychologisch vlak verandert, kan worden opgenomen in het ziekenhuis, op een acute zorgafdeling of op een specifieke palliatieve eenheid. Dat laatste is niet altijd eenvoudig omdat er veel minder bedden zijn. Is de situatie van de patiënt stabiel, dan gaat hij of zij terug naar huis of het woonzorgcentrum. “Dat kan niet altijd”, zegt Anja. “Iemand van veertig jaar kan niet naar een woonzorgcentrum en de thuissituatie is ook niet altijd optimaal. Daar bestaan weinig oplossingen voor. In dit rapport gingen we op zoek naar hoe we die hospice care of middle care in het palliatieve zorgmodel kunnen steken. Door minder mensen op te nemen in het ziekenhuis, daalt de kost. Dat is budget dat vrijkomt om in te zetten op die middle care.”
Een ideaal model van palliatieve zorg houdt rekening met de voorkeur van patiënten. Dat gaat dan voornamelijk om makkelijke en voortdurende toegang tot zorg, het herhaaldelijk in kaart brengen van de noden, om respijtzorg en om de beschikbaarheid van materiaal. “Ook een goede samenwerking tussen zorgverleners en zorgcontinuïteit spelen mee, in een multidisciplinair team en met de nodige expertise en opleiding in palliatieve zorg. Daarbij moet bovendien gekeken worden naar het zorgmodel: in de thuisomgeving of als thuishospitalisatie, met de nodige coördinatie van zorg en innovatie.”
Investeren in gespecialiseerde zorg
Het huidige aanbod palliatieve zorg wordt volgens het KCE-rapport onderbenut. De gespecialiseerde zorg is beperkt, heeft lange wachttijden en er zijn weinig tot geen tussenoplossingen. Patiënten worden thuis of in het ziekenhuis opgevangen omdat er slechts vijf dagcentra voor palliatieve zorg zijn in Vlaanderen. “Het is dan ook onze aanbeveling om hier meer op in te zetten. Dat kan misschien gekoppeld worden aan de dagcentra van woonzorgcentra. We kijken naar de regionale netwerken om een lokale analyse van het aanbod te maken”, zegt Anja. “We weten bijvoorbeeld dat aan de kust de vergrijzing het meeste toeneemt, daar zal dus ook meer nood zijn aan palliatieve zorg. Hoe dan ook moet het huidige aanbod versterkt worden om aan de onvervulde behoeften en het veeleisende takenpakket voor naasten tegemoet te komen. Daarnaast moeten de ontoereikende professionele vaardigheden bijgestuurd worden. Als we de thuiszorg meer willen ondersteunen door multidisciplinaire begeleidingsequipes (MBE) in een coachende rol, dan moeten we eerst voldoende opgeleide zorgverleners hebben. Pas dan kan je mensen laten coachen. ”
Tijd voor actie
Wat is dan het ideale scenario? “Dat goten we in een basischarter voor palliatieve zorg en houdt rekening met de voorkeuren van de patiënt. Zo weten we dat mensen liever in hun thuisomgeving blijven. Hun behoeften en wensen zijn belangrijker dan de levensverwachting. Ze moeten vlot kunnen navigeren tussen zorgsettings, zonder te veel administratieve procedures. We moeten de palliatieve cultuur ook uit de taboesfeer halen en meer inzetten op samenwerking en communicatie. Tot slot moeten mantelzorgers beter ondersteund worden. Al gaat dit allemaal samen met de manier waarop zorg verleend wordt. Het is belangrijk om in te zetten op vroegtijdige zorgplanning. Veel artsen weten bijvoorbeeld niet dat ze daar een vergoeding voor kunnen aanrekenen. Is een patiënt palliatief, dan moeten de voorkeuren, noden en middelen voortdurend beoordeeld worden, net zoals de complexiteit van de medische noden. Met andere woorden: er is nood aan regelmatige herhaling, meer aandacht voor de rol van de vertrouwenspersoon en aan betere informatie-uitwisseling tussen zorgsettings.”
Het huidige aanbod aan palliatieve zorg is goed, maar kan versterkt worden. De extramurale palliatieve zorg kan volgens de KCE-studie aangevuld worden met een residentiële dienst met een medisch aanbod, zoals palliatieve bedden in woonzorgcentra. Daar ligt een belangrijke rol voor verpleegkundigen, ook voor referentieverpleegkundigen palliatieve zorg. Ook palliatieve zorg via thuishospitalisatie blijkt een goede piste, volgens het onderzoek. Net zoals transmurale consultaties en palliatieve zorg via het dagziekenhuis. “Zo stel je de expertise van het ziekenhuis via outreach ook beschikbaar in de thuiscontext. De palliatieve patiënt komt op die manier minder snel in het ziekenhuis terecht. Dat is vaak wat hij of zij wil en kost tegelijk minder aan de maatschappij”, vertelt Anja. “Concreet zien we drie zorgtrajecten: de generalistische palliatieve zorg, de extramurale palliatieve zorg en de palliatieve ziekenhuisdiensten. Als we die aanvullen met nieuwe zorgvormen, een sterkere opleiding voor zorgverleners en een betere informatiedoorstroming, dan brengen we juiste zorg naar de palliatieve patiënt in plaats van de patiënt naar de zorg.”
[1] Dauvrin Marie, Desomer Anja, Savoye Isabelle, Adriaenssens Jef, Ricour Céline. Het versterken en vervolledigen van het palliatieve zorgaanbod voor de juiste zorg op het juiste moment en op de juiste plaats. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2025. KCE Reports 394A. DOI: 10.57598/R394AS.
Medicatiezelfmanagement bij gehospitaliseerde patiënten met ernstige psychiatrische aandoeningen
Therapietrouw bij patiënten met een ernstige psychische kwetsbaarheid, zoals schizofreniespectrum- en bipolaire stoornissen, blijft een grote uitdaging in de klinische praktijk. De niet-naleving van medicatieregimes leidt vaak tot terugval, terugkerende ziekenhuisopnames en een verminderde levenskwaliteit. Studies tonen aan dat therapieontrouw bij deze doelgroep tussen 50 en 70 procent ligt.. De kloof tussen de gestructureerde ziekenhuiszorg en het zelfstandig omgaan met medicatie thuis is een belangrijke factor binnen dit probleem.
Verpleegkundigen spelen een centrale rol in het ondersteunen van patiënten om hun geneesmiddelen goed te kunnen nemen. Onderzoek wijst uit dat interventies die therapietrouw verbeteren vaak een combinatie van educatieve en gedragsmatige benaderingen omvatten. Educatieve interventies bieden patiënten inzicht in hun aandoening, medicatie en de gevolgen van therapieontrouw. Gedragsmatige strategieën, zoals het gebruik van herinneringssystemen of motiverende gespreksvoering, versterken dit door te focussen op concrete acties en dagelijkse routines. Een voorbeeld van een interventie waarin educatieve en gedragsmatige benaderingen worden gecombineerd, is het trainen van patiënten in zelfmanagement van hun geneesmiddelen tijdens een opname.
De toepassing van medicatiezelfmanagement tijdens de opname vraagt om een aanpak op maat van de patiënt en om een nauwe afstemming binnen het interprofessionele team. Het is belangrijk om als verpleegkundige de complexiteit van therapietrouw te erkennen. Factoren zoals cognitieve beperkingen, wantrouwen tegenover medicatie of bijwerkingen maken dat iedere patiënt een unieke benadering nodig heeft. Het creëren van bewustzijn bij de patiënt en diens mantelzorgers rond de uitdagingen van therapietrouw is daarbij een eerste stap. Dit bewustzijn is niet vanzelfsprekend. Het vraagt tijd en empathie om met patiënten in gesprek te gaan over hun zorgen, eventuele barrières en motivaties.
Het oefenen van medicatiezelfmanagement in een gecontroleerde ziekenhuisomgeving biedt een kans om patiënten te helpen bij het ontwikkelen van zelfvertrouwen en vaardigheden. Na een evaluatie van het niveau van zelfmanagement van de patiënt en de problemen die worden ervaren, kan bepaald worden welke verantwoordelijkheden de patiënt tijdens de opname zelf kan opnemen. Lukt het goed? Dan kan geleidelijk meer zelfbeheer worden toegestaan. Het begeleiden van patiënten tijdens hun hospitalisatie in het oefenen van hun medicatiebeheer maakt essentieel onderdeel uit van het proces. Dit betekent dat patiënten aangemoedigd worden om zelf hun medicatieschema te leren begrijpen, problemen te signaleren en routines te ontwikkelen. Het vraagt om coaching, training en monitoring.
Het is belangrijk om als verpleegkundige een actieve rol te spelen in het bevorderen van multidisciplinaire samenwerking. Door samen met andere zorgverleners een gestructureerde aanpak te ontwikkelen, kunnen zij bijdragen aan een betere overgang van ziekenhuis naar thuiszorg. Door medicatiezelfmanagement tijdens hospitalisatie actief te ondersteunen, kunnen verpleegkundigen een essentiële bijdrage leveren aan betere therapietrouw en een verhoogde kwaliteit van leven na ontslag. Therapietrouw kan heropnames voorkomen.
Referentie
Loots E., Medication self-management during hospitalisation in severe mental illness. University of Antwerp, 2024. Beschikbaar via nuphac.eu/msm-psy.
Geur en troebele urine staan niet synoniem voor een urineweginfectie
‘Is het echt dringend?’ Onder die noemer rolde het Departement Zorg in 2023 een sensibiliseringscampagne rond urineweginfecties in woonzorgcentra uit. Eind vorig jaar lanceerde het een nieuw luik, met de focus op mensen met een urinaire katheter en de specifieke infectierisico’s die hiermee gepaard gaan. “De HOST-teams gaven aan dat hier kansen lagen, dus gingen we ermee aan de slag”, zegt Wouter Dhaeze, arts infectieziektebestrijding bij het Departement Zorg.
In woonzorgcentra schrijft men vaak onnodig antibiotica tegen urineweginfecties voor. Om te voorkomen dat bacteriën resistent worden tegen bepaalde antibiotica lanceerde het Departement Zorg zijn campagne ‘Is het echt dringend?’ Het opzet: minder overbodige urinestalen laten afnemen in woonzorgcentra en artsen minder vaak antibiotica laten voorschrijven. “Bij de initiële lancering van de campagne ging het vooral over bewoners zonder urinaire katheter”, licht Wouter Dhaeze toe. “Daar worden infecties vaak pas laat ontdekt, dus focusten we op het diagnostische. Toen we de tweede campagne, gericht op bewoners met een katheter, opstelden, verschoven we de aandacht van de diagnostiek naar de indicaties voor en plaatsing van een urinaire katheter, en de zorg. Bij deze bewoners wordt veel sneller – soms te snel – een urinestaal genomen, dus legden we de focus op preventie.”
Best practices delen
Net zoals bij de initiële campagne worden ook bij dit vervolg heel wat best practices gedeeld. Die gaan over preventie, indicaties voor een urinaire katheter, materiaalkeuze, de plaatsing, dagelijkse zorg en diagnostiek. “Zo bekijken we de uitdaging met een brede blik”, benadrukt Wouter. “Ook de verspreiding van onze info, tips en aandachtspunten wilden we zo ruim mogelijk verspreiden, zorgbreed en over verschillende sectoren. De prevalentie van katheters is in woonzorgcentra en in thuiszorgsituaties aanzienlijk lager, maar de campagne speelt daar evenzeer een belangrijke rol.”
In plaats van een klinische of wetenschappelijk complexe uitleg, koos het Departement Zorg bewust voor duidelijke boodschappen, op maat van het werkveld. Een katheter vraagt nu eenmaal bijzondere aandacht en het risico op urineweginfecties is slechts één van de aandachtspunten. Wouter: “In de dagelijkse realiteit moeten (thuis)verpleegkundige en zorgkundigen aan heel wat aspecten denken. Met de informatie uit deze campagne kunnen ze alvast meteen aan de slag. Zo hopen we samen een positieve impact te maken, onmiddellijk op de zorgkwaliteit voor de bewoner/patiënt en op lange termijn voor het zorglandschap.”
Enkele vuistregels
- Gebruik enkel een katheter bij de juiste indicatie en evalueer die dagelijks opnieuw. Elke extra dag waarbij de katheter niet meer nodig is, brengt onnodige infectierisico’s met zich mee.
- Werk met een gesloten systeem. Wissel de katheter en het opvangsysteem steeds tegelijk.
- Doe enkel een blaasspoeling bij een aantal specifieke indicaties. Ze worden te vaak uitgevoerd.
- Een sterke geur en troebele urine wijzen niet per se op een urineweginfectie. Bekijk de indicatoren zorgvuldig en vermijd overbodige staalnames.
De hele FOD Volksgezondheid verenigd rond one world, one health
Wat we vaak kortweg de FOD Volksgezondheid noemen, heet eigenlijk de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Een van de directoraten-generaal (DG) is dat voor Dier, Plant en Voeding. Aan het hoofd daarvan staat directeur-generaal Mieke Walraevens, vroedkundige van opleiding. Zij legt ons uit wat het verband tussen gezondheidszorg, planten, dieren en voeding is en hoe haar departement die cohesie versterkt.
Mieke Walraevens studeerde in 2003 af aan de Arteveldehogeschool als vroedkundige. Ze ging aan de slag op het verloskwartier, de materniteit en neonatologie van een ziekenhuis. Na enkele jaren koos ze voor de eerstelijnszorg, waar ze meer wou betekenen voor zwangere vrouwen en ’jonge ouders. “Prenatale lessen, consultaties samen met een arts en postnatale thuiszorg waren mijn belangrijkste opdrachten op dat ogenblik”, vertelt Mieke. “Ik behaalde ook mijn postgraduaat lactatiekunde. Om nog meer impact te hebben op de vroedkundige praktijkvoering stapte ik over naar de onderwijswereld waar ik praktijklector en stagebegeleider was. Door die ervaring aan de hogeschool zette ik de stap naar de UGent om er mijn master in de verpleeg- en vroedkunde te halen. Samen met Kaat Helsloot schreef ik een masterproef rond kwaliteitsindicatoren voor bevallen met een korte ligduur. Toen hoorde ik de toenmalige minister van Volksgezondheid op de radio vertellen dat ze de ligduur na de bevalling wilde inkorten. Die was in België veel langer dan in de omringende landen en wetenschappelijk niet meer te verantwoorden. Ik dacht bij mezelf: een schitterend idee, maar let op dat de kwaliteit van de gezondheidszorg niet in het gedrang komt. Ik nam contact op met het kabinet van de minister en stelde mijn expertise ter beschikking. Kort daarna, in februari 2015, werd ik er adviseur moeder- en kindzorg.”
De vele facetten van het beleid
Het is dus intussen tien jaar geleden dat Mieke de stap waagde naar het gezondheidsbeleid. Ze werkte er in functies als adjunct-kabinetschef en adviseur gezondheidszorg bij de minister van Volksgezondheid en bij de eerste minister. “Ik kreeg in deze functies de kans om samen te werken met topexperten met ongelooflijk veel ervaring in gezondheidsbeleid”, zegt ze. “Door deze mensen ontwikkelde ik de nodige kennis en belangrijke vaardigheden, zoals het leiden van vergaderingen, hoe het beleid van de minister verdedigen in het parlement, leren luisteren naar wat mensen echt bedoelen, compromissen maken en een complex probleem uitleggen in vijf minuten. De totstandkoming van de wet op de kwaliteitsvolle praktijkvoering blijft toch een van de meest bijzondere ervaringen. Vandaag ben ik als directeur-generaal ook lid van het directiecomité van de FOD Volksgezondheid, waar strategische keuzes worden gemaakt en zetel ik in de raad van bestuur van Sciensano. We werken hier zeer nauw samen om een verschil te maken voor de gezondheidszorg.”
Er zijn heel wat linken tussen gezondheidszorg en plant, dier en voeding. Zoals het One Health-principe dat stelt dat mensen, dieren, planten en ecosystemen met elkaar verbonden zijn. Binnen de FOD Volksgezondheid is die band het meeste zichtbaar binnen het DG Plant, Dier en Voeding. “De thema’s die we behartigen zijn zeer uiteenlopend. We leggen de regels en normen vast voor de gezondheids- en kwaliteitsaspecten van producten in elke stap van de voedselketen. Dat gaat van erkenningen voor het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen tot het beleid en de normering van de voedselveiligheid. Denk maar aan de van boer tot bord-strategie. Daarnaast staan we ook in voor de notificatie van tabaksproducten en e-sigaretten en de controle op de verkoop van deze producten aan minderjarigen en het rookverbod in openbare ruimten. Daarnaast zijn we ook bevoegd voor adviesorganen zoals het federaal borstvoedingscomité.”
Adviseren op basis van feiten
Preventie zal cruciaal zijn om de toekomstige uitdagingen in de gezondheidszorg het hoofd te bieden. Het wint ook beleidsmatig aan belang, maar de shift komt traag op gang. Op welke manieren kan de samenwerking tussen voedingsdeskundigen, landbouwspecialisten en verpleegkundigen bijdragen aan preventieve gezondheidszorg en het verminderen van chronische ziektes door betere voedingskeuzes? “Alles is met mekaar verbonden. De introductie van nieuwe technologieën in de landbouwsector, zoals bijvoorbeeld het gericht inzetten van gewasbeschermingsmiddelen via drones, zullen er in de toekomst toe leiden dat het aantal metabolieten of afvalstoffen van die middelen in ons milieu en ons water sterk vermindert”, licht Mieke toe. “Dit is nodig door de intensieve landbouw die in Vlaanderen aanwezig is. Deze afvalstoffen komen ook van andere bronnen dan de gewasbescherming.”
Minder van die afvalstoffen in ons milieu heeft als effect dat onze voeding zo weinig mogelijk stoffen bevat die schadelijk zijn voor onze gezondheid. “Een goede kennis hiervan is essentieel bij het geven van voedingsadvies. Denk maar aan de recente debatten over kwik in vis, of de hoge gehaltes aan 1,2,4-triazool in ons drinkwater. Mensen geruststellen en goed onderbouwd advies geven, is de taak van alle zorgverleners. In deze context is het belangrijk om te beseffen dat we moeten leren leven met de onvermijdelijke aanwezigheid van kleine gehalten aan ongewenste stoffen in onze voeding. Weet dat daar constant over gewaakt wordt en dat de regels en normen op dat vlak voortdurend worden bijgestuurd en tot de strengste ter wereld behoren. Ook daar kunnen verpleegkundigen een geruststellende en adviserende rol in spelen.”
Kan de verschuiving van zorg naar de thuisomgeving niet benut worden om educatie over gezonde voeding en levensstijl te integreren in de dagelijkse zorgpraktijk? “Dat vind ik persoonlijk zeer interessant. In de thuiszorg zie je als zorgverlener veel meer de echte leefgewoontes van je patiënten. Dit geeft je meer kennis over onder meer het voedingspatroon waardoor je directer kan ingrijpen. Nog te vaak wordt naar medicatie gegrepen om medische problemen op te lossen. Zoals bij prediabetes bijvoorbeeld, terwijl voeding en beweging de insulinegevoeligheid serieus kunnen beïnvloeden. Vanuit de dagelijkse gewoontes vertrekken om gezondheidsgedrag te wijzigen lijkt mij een veel beter vertrekpunt. Een gunstige evolutie dus.”
Mensen en dieren
Het verband tussen dieren en gezondheidszorg lijkt misschien vergezocht. Al hoeven we die link niet ver te zoeken. Letterlijk en figuurlijk. Kijken we even over de grens, dan zagen we in Duitsland in januari 2025 een uitbraak van mond-en-klauwzeer. Toch moeten we ons volgens Mieke geen zorgen maken. “De ziekte kan overgedragen worden door de mens, maar maakt ons niet ziek. Het is dus vooral een bedreiging voor de dieren zelf, met een mogelijks grote economische impact voor de landbouwsector. Wat mij meer zorgen baart is de impact van de klimaatsverandering op de mutatie en verspreiding van bepaalde pathogenen. We zien dat vectoroverdraagbare aandoeningen zoals EHD en blauwtong bij herkauwers zeer sterk in opmars zijn en zich ook zeer snel verspreiden. Daarnaast vormt de vogelgriep een grotere bedreiging voor de humane gezondheid. Continue waakzaamheid is hier geboden.”
Alcohol en tabak
Tabak en alcohol vallen ook onder het DG Dier, Plant en Voeding. De gezondheidsrisico’s ervan zijn bewezen en de producten worden duurder, met disclaimers over de veiligheid. Hardere acties of een nultolerantie in het verkeer laten op zich wachten. “Tabak en alcohol zijn een maatschappelijk fenomeen en sterk ingeburgerd. Al merken we dat de voorbije twintig jaar het draagvlak gegroeid is om tabak sterk in te perken en zelfs te bannen uit het straatbeeld”, zegt Mieke. “Zo is het in en rondom verschillende openbare plaatsen, en nu ook in openlucht, verboden om te roken. Denk maar aan dierentuinen, speelpleinen en pretparken, ingangen van openbare gebouwen, ziekenhuizen en woonzorgcentra, … Binnenkort wordt het verbod volgens het regeerakkoord ook uitgebreid naar terrassen. Een aantal jaar geleden was dit ondenkbaar. Nu zijn mensen zeer positief over het feit de sigaret meer en meer uit het straatbeeld verdwijnt. Alle maatregelen die we namen of nog zullen nemen maken deel uit van het interfederaal tabaksplan.”
Wat alcohol betreft ligt het moeilijker. Ook daar bestaan plannen voor, maar de focus ligt nog steeds op problematische alcoholgebruik. “Daar is alcohol in het verkeer het meest prominente voorbeeld van. We zien op het terrein dat de handhaving van de regelgeving niet altijd eenvoudig is wanneer er voor diverse alcoholhoudende dranken verschillende leeftijdsgrenzen bestaan. Dit maakt het niet makkelijk voor verkopers om consequent de regels te respecteren. We hebben de afgelopen twee jaar mystery shoppers ingeschakeld om de verkoop van alcohol en tabak aan minderjarigen te controleren. Bij maar liefst 81 procent van de gecontroleerde handelaars konden onze minderjarigen alcoholhoudende dranken kopen wanneer dat eigenlijk niet mocht. Hier zetten we zeker verder op in en we bekijken met de sector hoe we dit cijfer op de korte termijn kunnen laten dalen.”
Impact op de ziekenhuizen
Wie alcohol en tabak zegt, denkt misschien al verder en maakt de link met kanker. Het DG Dier, Plant en Voeding nam maatregelen binnen het alcoholplan. Daarin stellen ze duidelijke prioriteiten waarin ze een sturende rol willen opnemen naar gezondheidszorg en ziekenhuizen toe. “Alcohol is verantwoordelijk voor zes procent van de vermijdbare sterfte in België. Het terugdringen van het schadelijke gebruik van alcohol is dus erg belangrijk. Ook hiervoor werd een interfederaal plan onderhandeld. Een voorbeeld van een maatregel is het verbod op de verkoop van alcohol in de ziekenhuizen, net om patiënten maximale kansen op herstel te geven. Ook het rookverbod aan de ingang van ziekenhuizen is voor ons zeer belangrijk. In België sterven jaarlijks zo’n 14.000 mensen door tabaksgebruik en ongeveer 300.000 mensen lijden aan ziektes gelinkt met tabak. Ter vergelijking: in 2020 en 2021 stierven in totaal 30.000 personen door covid. De tabaksepidemie heeft dus jaar na jaar een gelijkaardige impact als de coronajaren 2020 en 2021.”
Door tabaksgebruik is ook een duidelijk en gigantisch effect merkbaar op de nood aan medical workforce, merkt Mieke: “We streven dus echt naar een rookvrije generatie waardoor de druk op de gezondheidszorg hopelijk zal afnemen. Daarnaast zetten we sterk in op gezonde voeding. We zijn allemaal vertrouwd met de comorbiditeiten die obesitas met zich meebrengt, maar al te vaak zien we in de ziekenhuizen ondervoeding ontstaan bij patiënten. Maatregelen zoals de Nutriscore moeten helpen om op een vrij toegankelijke manier onze zorgvragers te begeleiden richting een gezonder voedingspatroon. Tot slot, ben ik als lactatiekundige zeer blij dat het federale borstvoedingscomité in ons DG is gehuisvest. In het vermijden van niet-overdraagbare aandoeningen kan het promoten en ondersteunen van borstvoeding zeker een sterke bijdrage leveren.”
Moeten we onze kinderen anders opvoeden?
Geert Froyen, verpleegkundige van opleiding, is docent ethiek en zingeving aan Hivset in Turnhout. Tot voor kort was hij ook stafmedewerker ethiek en zingeving bij de woonzorggroep GVO. Hij heeft veel expertise in het gebruik van methodes voor moreel beraad en ontwikkelde met de Werkgroep Praktische Ethiek (WEPE) van NETWERK VERPLEEGKUNDE een digitale toolbox met ethische overlegmethoden. Kortom, de perfecte persoon om ons tips te geven over reflectie en uitwisseling rond ethische vraagstukken.
Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest?
In de woonzorggroep waren zingeving en zorgethiek rond palliatieve situaties, dementie en ouderdom terugkerende thema’s. “Het was boeiend om medewerkers hierover te laten reflecteren”, vertelt Geert. Alleen betreurt hij dat de mogelijkheden hiertoe door personeelstekorten onder druk staan. “Die schaarste aan tijd en middelen is op zichzelf al een ethisch probleem. Goede zorg vraagt om voldoende deskundige mensen.” Geert vindt dat we onze tijd en aandacht eerlijker moeten verdelen. “De huidige verdeling schiet tekort. Veel mensen onttrekken zich aan zorg en richten zich vooral op hun eigen comfortabele levensstijl. De kinderen van onze bewoners zijn vaak zelf al op pensioenleeftijd. Toch zien we amper één of twee bezoekers per dag. Is dat niet vreemd?”
Geert sprong in tijden van personeelstekorten geregeld bij als zorgkundige. “Het was schrijnend om te zien hoe bewoners de hele dag niets om handen hebben en gewoon zitten te wachten”, vertelt hij. “Voor zorgprofessionals is het continu rennen om de dringendste zaken af te handelen. Als iemand je dan vertelt dat het leven geen zin meer heeft, verlang je naar mensen die luisteren. Het is confronterend om bij het naar buiten gaan een groep mensen in het parkje naast het woonzorgcentrum zumbales te zien volgen. Hoe mooi zou het zijn als enkelen van hen vooraf een halfuurtje zouden langskomen, al was het maar om wat leven binnen te brengen? Mensen beseffen niet welk verschil ze kunnen maken. Moeten we onze kinderen anders opvoeden? Hen leren wat informele zorg voor ouderen betekent? Het is niet alleen waardevol, maar ook plezant. Je krijgt er zoveel voor terug.”
Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?
Volgens Geert leidt de huidige werkdruk, samen met de specifieke uitdagingen in de ouderenzorg, vaak tot frustraties en bezorgdheden bij medewerkers. “Het is belangrijk om die bespreekbaar te maken”, zegt hij. Maar hoe maak je hier ruimte voor, terwijl medewerkers al onder hoge tijdsdruk staan? “Binnen GVO experimenteerden we met moreel beraad, maar dat bleek te tijdrovend en leverde te weinig concrete resultaten op. Daarom ben ik enthousiast over de CURA-methode van de Universiteit van Amsterdam. Deze aanpak is compact, eenvoudig en leidt altijd tot actie.” Hoe ga je daarbij te werk? “CURA volgt een gestructureerde aanpak”, legt Geert uit. “Eerst brengt iemand een casus en stelt de groep verhelderingsvragen. Samen definiëren
we de ethische kernvraag en reflecteren we op wie betrokken is en wat er voor hen – en voor onszelf – op het spel staat. Het mooie is dat CURA niet alleen inzicht geeft, maar ook leidt tot actie: wat kunnen we nu doen? Bij elke beslissing vraag ik de casusinbrenger of deze aansluit bij zijn of haar waarden. Mensen ervaren het vaak als een opluchting om alles te ontrafelen.”
Geert vertelt enthousiast over een recente oefening met medewerkers van de sociale dienst. “Het ging om een meneer in een assistentiewoning die door zijn roken en drinken niet alleen zichzelf, maar ook anderen in gevaar bracht. Er was al brand uitgebroken in zijn appartement en hij reed soms dronken rond op zijn scooter. Iedereen had hem graag, dus ondanks het overtreden van het contract wilde niemand hem zomaar buitenzetten.” Tijdens de reflectie kwamen twee kernpunten naar voren: de man moest zich welkom blijven voelen, maar ook de veiligheid van de medebewoners moest gewaarborgd zijn. De CURA-methode leidde tot concrete acties en afspraken. Wat de medewerkers het meeste hielp, was het besef dat de verantwoordelijkheid niet alleen bij hen lag. “Ook de directie en de bewoner zelf droegen verantwoordelijkheid. Dat inzicht maakte de situatie draaglijker en bracht een werkbare oplossing binnen bereik.”
Aan wie wil je de vraag naar ethische uitdagingen en bruikbare tools doorgeven?
“Inge van Nistelrooij. Ze is een Nederlandse collega met waardevolle inzichten in zorgethiek. Bovendien heeft ze veel ervaring met een methodiek rond zorgethische opstellingen, wat bijzonder inspirerend is.”
Persoonsalarmen maken alleen werken veiliger
Veel zorgverleners werken alleen. Denk aan thuisverpleegkundigen, verzorgenden en huisartsen. Dit brengt risico’s met zich mee: van agressieve situaties tot ongevallen tijdens huisbezoeken. Werkgevers in de zorgsector moeten wettelijk instaan voor een veilige werkomgeving, ook voor personeel dat alleen werkt. Persoonsalarmen spelen daarbij een interessante rol.
Bron: Berden, G., & Steenhout, I. (2025). Persoonsalarmen in de alleen werkende omgeving ? (pp. 1-2).
In de Belgische arbeidswetgeving[1] staat dat werkgevers verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en het welzijn van hun werknemers. Voor zorgverleners betekent dit dat de risico’s van alleen werken goed in kaart moeten worden gebracht. Het gaat daarbij onder andere over ergonomie en psychosociale risico’s, zoals stress en gevoelens van isolatie, maar evenwel over fysieke gevaren, waaronder verkeersongelukken en agressie. Om die risico’s te beheersen, voeren werkgevers een risicoanalyse uit. Op basis daarvan nemen ze maatregelen, zoals communicatiemiddelen verstrekken, noodprocedures opstellen en trainingen aanbieden om bijvoorbeeld agressie te voorkomen.
De kracht van persoonsalarmen
Persoonsalarmen bieden een praktische en directe oplossing voor veel van de risico’s die zorgverleners lopen. Dit zijn draagbare apparaten waarmee werknemers snel hulp inschakelen in noodsituaties. Eén druk op een noodknop kan levens redden bij een ongeval, plotselinge agressie of een andere noodsituatie. Daarnaast werken persoonsalarmen preventief. De wetenschap dat een zorgverlener directe hulp kan inroepen, helpt agressieve situaties te voorkomen.
Werkgevers moeten niet alleen fysieke, maar ook psychosociale gevaren beperken[2]. De druk om zelfstandig beslissingen te nemen, vaak onder stressvolle omstandigheden, veroorzaakt soms gevoelens van angst en isolement. Persoonsalarmen spelen hier proactief op in. Ze creëren een gevoel van ondersteuning, veiligheid en vertrouwen. Dat heeft een positief effect op het mentale welzijn en werkplezier van de alleenwerkende zorgverlener.
Investeren in veiligheid loont
Persoonsalarmen zijn een waardevolle investering, zowel voor werknemers als voor werkgevers. Ze vergroten niet alleen de veiligheid en het welzijn van zorgpersoneel, maar versterken ook het vertrouwen in de werkgever. Bovendien reduceren ze het aantal ongelukken en incidenten wat op zijn beurt kostenbesparend is. Veiligheid is dan ook meer dan een verplichting; het is de basis voor een gezonde en succesvolle werkomgeving.
[1] Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
[2] Koninklijk Besluit van 10 april 2014 betreffende de preventie van psychosociale risico’s op het werk.
Praktische tips voor werkgevers en alleenwerkende zorgverleners
- Maak een goede risicoanalyse en pas maatregelen frequent aan.
- Bied communicatiemiddelen en duidelijke noodprocedures aan.
- Geef trainingen in het omgaan met agressie en stress.
- Besteed aandacht aan het mentale welzijn van medewerkers.
- Overweeg de inzet van persoonsalarmen voor alleen werkende zorgverleners.
Hoe kies je tussen wegwerpmateriaal en herbruikbaar medisch materiaal voor duurzame verpleegkunde?
Zorginstellingen zoeken manieren om ecologischer en duurzamer te werken, zeker met betrekking tot materialen die eenmalig gebruikt worden. Hoe kunnen ze dit anders aanpakken. Een nationale studie trekt methodologische lessen waarmee organisaties aan de slag kunnen.
Er werd een crosssectionele studie uitgevoerd in verschillende vestigingen van diverse ziekenhuizen. Dit werd gevolgd door een verkennende analyse van de duurzaamheid van veelgebruikte materialen voor de gezondheidszorg.
Methoden
Via een ziekenhuisenquête verzamelden de onderzoekers de inkoopgegevens van medische materialen voor eenmalig gebruik. Op basis van verbruik en kosten werden vijf medische materialen voor eenmalig gebruik geselecteerd. Daar werden met behulp van verschillende strategieën voor hergebruik duurzame alternatieven aan gekoppeld. Materialen voor eenmalig en voor hergebruik werden beoordeeld door middel van een verkennend literatuuronderzoek en een documentstudie op basis van vier parameters: duurzaamheid voor het milieu, veiligheid, kosten en efficiëntie.
Resultaten
Uit dit onderzoek kwam een pragmatische methode naar voren die gezondheidszorginstellingen handvatten biedt om milieuvriendelijke alternatieven te selecteren ter vervanging van wegwerpopties. Eerst werd een inventarisatie gemaakt van verbruikte medische materialen voor eenmalig gebruik. Vervolgens werden de materialen voor eenmalig gebruik geprioriteerd voor verder onderzoek op basis van criteria zoals kosten, volume van het materiaal, haalbaarheid en input van belanghebbenden. Daarna werden de geprioriteerde materialen voor eenmalig gebruik geanalyseerd, samen met hun alternatieven op basis van een levenscyclusanalyses of beschikbare informatie over hun verschillende levensfasen. Tot slot beoordeelden de onderzoekers de veiligheid, kosten en efficiëntie van het proces voor het (her)gebruik van medisch materiaal.
Conclusie
Deze pragmatische methode kan zorginstellingen begeleiden bij het maken van de meest duurzame keuzes van medische materialen en het bereiken van duurzaamheidsdoelen binnen hun instellingen en in het hele land.
Impact
Patiëntenzorg gaat gepaard met een groot verbruik van medische materialen voor eenmalig gebruik. Met een aanzienlijke impact op het milieu tot gevolg. Dit onderzoek ontwikkelde een pragmatische methode om zorginstellingen te begeleiden bij het maken van de meest duurzame keuzes met betrekking tot het gebruik van medische materialen voor eenmalig gebruik. Zorginstellingen, idealiter vertegenwoordigd door een team met verpleegkundigen en andere relevante professionals, kunnen deze methode gebruiken om het gebruik van medische materialen voor eenmalig gebruik te verminderen. Dit kan positieve resultaten opleveren voor de hele bevolking.
Vanderwee, K., Demarré, L., Malfait, S., Kieckens, E., De Waegemaeker, P., Duprez, V., & Fraeyman, N. (2024). How to choose between single-use and reusable medical materials for sustainable nursing: Methodological lessons learned from a national study. Journal of Advanced Nursing, 00, 1–14. https://doi.org/10.1111/jan.16255
De verpleegkundig specialist krijgt vorm in het werkveld
De Juridische adviesgroep NETWERK VERPLEEGKUNDE maakte samen met de werkgroep directies NETWERK VERPLEEGKUNDE een ontwerp op van IPSO als voorbeeld voor het opstellen van een eigen overeenkomst. Het bijgaande ontwerp kan en moet dus aangevuld en aangepast worden aan de eigen sector, instelling en diensten. Het bevat wel alle wettelijk vereiste vermeldingen. En het is 3-delig opgesteld zodat zowel de verpleegkundig specialist, als de verpleegkundig directeur en (huis)arts – specialist kan ondertekenen. Raadpleeg het IPSO hier.
De verpleegkundig specialist mag sinds 1 januari 2025 klinische activiteiten en medische handelingen uitoefenen, alsook beslissingen over de medische diagnostiek en behandeling, en over de opvolging van de totaalzorg van de patiënt. De modaliteiten en voorwaarden moeten omschreven worden in een interprofessionele samenwerkingsovereenkomst (IPSO) met de arts. De Juridische Adviesgroep NETWERK VERPLEEGKUNDE ontwikkelde zo’n overeenkomst om de verpleegkundig specialist en de directeur van het verpleegkundig departement te ondersteunen. Er beweegt veel. Daarom zetten we de evoluties op een rij.
Het KB van 14 april 2024 beschrijft de klinische activiteiten en medische handelingen van de verpleegkundig specialist. Dit werd met het KB van 16 januari 2025 gedeeltelijk uitgesteld tot 1 januari 2026. Voor de medische handelingen telt geen uitstel, wel voor de bevoegdheid om geneesmiddelen en gezondheidsproducten voor te schrijven, en om medische attesten op te stellen. De reden? Hoofdzakelijk het ontbreken van een uitgewerkt raamwerk en financieringsmodel voor de geleverde prestaties.
Onder meer vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE trokken we eind 2024 mee aan de kar om maximaal in te zetten op de uitvoering van bevoegdheden in het werkveld en hiervoor geen uitstel te krijgen. Dit moet op de korte termijn mogelijk maken dat verpleegkundig specialisten hun duidelijke meerwaarde kunnen aantonen in het werkveld zodat vervolgens het raamwerk en de financiering uitgewerkt kunnen worden. Financiering is uiteraard van essentieel belang. Daar mee starten vanaf het moment van de implementatie van nieuwe functies werkt vaak verlammend en dus stagnerend. Dat wilde NETWERK VERPLEEGKUNDE te allen tijde voorkomen.
Financiering uitwerken
Als verpleegkundig specialist volg je patiënten op naar gelang je specialisatie. Dat gebeurt vandaag enkel in een ziekenhuissetting. In de toekomst moet ook in de thuisverpleging, de woonzorgcentra, de huisartsenpraktijken, de instellingen voor personen met een handicap, … de verpleegkundig specialist actief zijn om te helpen bij de opvolging en implementatie van de snelle klinische evoluties in de verpleegkunde. NETWERK VERPLEEGKUNDE stelde op vraag van haar werkgroep Verpleegkundige Directies een modelcontract op voor de implementatie van een interprofessionele samenwerkingsovereenkomst (IPSO). Dit moet de aanstelling van een verpleegkundig specialist in de eerste en tweede lijn faciliteren.
IPSO-ontwerp als basis
Het IPSO-ontwerp dient als voorbeeld of als basis voor het opstellen van een eigen overeenkomst binnen de zorginstelling en dienst. Het IPSO-ontwerp kan en moet dus aangevuld en aangepast worden aan de eigen sector, instelling en diensten. Het bevat alle wettelijk vereiste vermeldingen. De Juridische Adviesgroep voegde wel deze zin toe: “Hoe dan ook neemt de verpleegkundig specialist contact wanneer de door de arts voorgestelde wijzigingen méér bedragen dan twintig procent van de lopende behandeling.” Dat staat niet in het KB van 14 april 2024 vermeld, maar is voor NETWERK VERPLEEGKUNDE een belangrijke nuance om toe te voegen. Zo proberen we enigszins te voorkomen dat de verpleegkundig specialist vooral poliklinisch ingezet zal worden met als hoofdtaak het stellen van medische handelingen, waardoor de verpleegkundig specialist dreigt onvoldoende beschikbaar te zijn aan het bed van de patiënt of als klinische ondersteuning van andere verpleegkundigen.
Verder werd ook deze zin toegevoegd: “De inning van de honoraria en vergoedingen voor de uitgevoerde handelingen en technieken van de verpleegkundig specialist gebeuren door de instelling/organisatie. In geen geval ontvangt de verpleegkundig specialist een vergoeding direct van de patiënt.” Dit beperkt meteen ook de nood aan een aparte nomenclatuur voor de verpleegkundig specialist. NETWERK VERPLEEGKUNDE is namelijk geen voorstander van prestatieverpleegkunde voor de verpleegkundig specialist. De prestaties zouden geïntegreerd moeten worden in het Budget Financiële Middelen (BFM) willen we voorkomen dat verpleegkundige zorg en dus ook de financiering voortaan afgemeten worden aan een nomenclatuur. Dat zou niet ten goede komen aan de zorg voor de patiënten en bewoners, en staat haaks op de expliciete vraag van verpleegkundigen om meer tijd te hebben voor de uitvoering van de zorg.
Verloning verpleegkundig specialist
Hoe de verpleegkundig specialist zal ingeschaald worden is nog niet voor alle zorginstellingen gekend. IFIC beschrijft namelijk functies op het terrein, weegt ze en kent zo een verloningsklasse toe. Dat betekent dat zolang de functie niet in de wetgeving staat en dus in het werkveld actief is, er geen definitieve uitspraken kunnen worden gedaan op basis van het functieclassificatiesysteem. Pas wanneer deze functie actief wordt in het werkveld, kan IFIC dit beschrijven en een loonklasse toekennen.
Erkenning als verpleegkundig specialist
De verpleegkundig specialist is minstens een verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ), heeft een masterdiploma in de verplegingswetenschap en een bewijs van tewerkstelling in de laatste vijf jaren voorafgaand aan de erkenningsaanvraag van minstens 3.000 effectieve uren binnen een bepaalde zorgcontext of specialisatiedomein als VVAZ. Daarnaast zijn er overgangsmaatregelen voorzien voor wie een diploma VVAZ heeft, een master in de gezondheidswetenschappen, een bewijs van competenties eigen aan de verpleegkundig specialist en een bewijs van tewerkstelling voorafgaand aan 1 januari 2025 van minstens 3.000 effectieve uren binnen een bepaalde zorgcontext of specialisatiedomein waarin dezelfde bekwaamheden als de verpleegkundig specialist werden uitgevoerd. De erkenning kan nog aangevraagd worden tot en met 1 januari 2029 via het e-loket van het Departement Zorg.
Beroeps- en competentieprofiel verpleegkundig specialist
Op 12 november 2024 werd het nieuwe beroeps- en competentieprofiel voor de verpleegkundig specialist voorgesteld, uitgewerkt door de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV). Dit vervangt het goedgekeurde profiel van 2017 en 2018. Raadpleeg het beroeps- en competentieprofiel.
Goed verzekerd als verpleegkundig specialist
NETWERK VERPLEEGKUNDE heeft voor haar leden een uitgebreide beroepsaansprakelijkheidsverzekering, die ook van belang is voor de verpleegkundig specialist. Deze verzekering dekt schade die je tijdens je werk als verpleegkundig specialist aan derden toebrengt. In de polis zit een waarborg voor rechtsbijstand. Dit is de meest uitgebreide dekking, zonder vrijstelling en aan een lage premie. Klik voor meer informatie.