Het NutriWound-project: Optimaliseren van nutritionele zorg bij de preventie en behandeling van decubitus

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Auteurs: Inge Tency1,2, Flore De Vylder1,3, Dimitri Beeckman2,4, Tim Torsy1,2,4

1Opleiding Verpleeg- en Vroedkunde, Odisee Hogeschool

2Universitair Centrum voor Verpleeg- en Vroedkunde, Vakgroep Volksgezondheid en Eerstelijnszorg, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Gent

3Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Gent

4Skin Integrity Research Group (SKINT), Universitair Centrum voor Verpleeg- en Vroedkunde, Vakgroep Volksgezondheid en Eerstelijnszorg, Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Gent

Inleiding

Decubitus is een beschadiging van de huid en/of onderliggende weefsels door druk- en schuifkracht, met grote impact op de gezondheid van de zorgvrager1. Een adequate en evenwichtige voeding speelt een sleutelrol in preventie van decubitus, en is op lange termijn ook effectief en kostenbesparend in de behandeling, vooral door het positieve effect op de wondgenezing2,3. Naast een gepaste nutritionele ondersteuning is ook een multidisciplinaire aanpak essentieel om een succesvolle behandeling van decubitus te realiseren.

De implementatie van nutritionele interventies bij decubitus vindt echter moeilijk ingang in de praktijk. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn de hoge werkdruk en personeelstekort4,5 en de strikte organisatie van maaltijden, waardoor gepersonaliseerde maaltijden en aanpassingen in frequentie en tijdstip beperkt mogelijk zijn4. Succesfactoren zijn een gemotiveerde zorgvrager en voldoende kennis en vaardigheden van zorgverleners op vlak van voeding bij decubitus5. Het is momenteel niet duidelijk in welke mate kennis hierover toereikend is bij Vlaamse zorgverleners en wat het huidig voedingsbeleid is bij decubituspatiënten. Daarom werd het NutriWound-project opgestart. Dit project richt zich op het verbeteren van nutritionele zorg bij de preventie en behandeling van decubitus, en onderzoekt welke voedingsinterventies hierin mogelijk een rol kunnen spelen.

Via kwantitatief en kwalitatief onderzoek werd gestart met een (probleem)analyse van de feitelijke zorg met als doel (1) kennis, attitude en praktijk van zorgverleners over voedingsinterventies bij decubituspatiënten in kaart te brengen en (2) obstakels en succesfactoren te identificeren. Dit artikel bespreekt de resultaten van het kwalitatieve onderzoek, gebaseerd op focusgroepsdiscussies met zorgverleners.

Methodologie

De focusgroepen werden gehouden met Vlaamse en Nederlandse zorgverleners die in contact komen met decubituspatiënten. Dit zijn bijvoorbeeld (huis)artsen, verpleegkundigen, zorgkundigen, verzorgden, verpleegkundig specialisten, diëtisten, logopedisten en ergotherapeuten, die in verschillende werkomgevingen actief zijn, zoals ziekenhuizen, woonzorgcentra, revalidatiecentra of thuiszorg. Zorgverleners werden benaderd via verschillende kanalen, zoals zorginstellingen, professionele netwerken, sociale media en beroepsorganisaties.

Om consistentie te waarborgen over de verschillende discussies heen, werd gebruik gemaakt van een interviewleidraad met een duidelijke structuur. Elke discussie startte met een algemene vraag: “Wat komt er in eerste instantie in u op als u denkt aan voedingsinterventies bij zorgvragers met doorligwonden? Wat zijn uw ervaringen?” Vervolgens werden drie hoofdthema’s besproken:

  • Wat is het huidig beleid rondom voedingsinterventies?
  • Wat is de kennis over nutritionele screening en voedingsinterventies?
  • Wat zijn de lacunes, behoeften, obstakels en succesfactoren?

Alle discussies werden opgenomen en letterlijk uitgeschreven om alle details en nuances van het gesprek goed vast te leggen. De interviews werden meermaals doorgelezen waarbij tekstdelen en concepten die regelmatig terugkwamen werden gemarkeerd. Vervolgens werden de gegevens handmatig gesorteerd en geanalyseerd, waarbij hoofd- en subthema’s werden geïdentificeerd en geïllustreerd met citaten.

De studie werd goedgekeurd door het Ethisch Comité van het Universitair Ziekenhuis Gent (registratienummer B6702024000057). Alle deelnemers hebben vooraf toestemming gegeven voor hun deelname, nadat ze goed geïnformeerd waren over het onderzoek.

In mei en juni 2024 werden vijf digitale focusgroepen gehouden met in totaal 16 deelnemers uit diverse werkomgevingen binnen de gezondheidszorg en met verschillende functies. De deelnemers waren 2 directeurs (werkzaam in woonzorgcentra met verpleegkunde als basisopleiding), 7 verpleegkundigen (waarvan 6 in woonzorgcentra en 1 in de thuiszorg), 3 diëtisten (werkzaam in 2 woonzorgcentra en 1 in een universitair ziekenhuis), 2 logopedisten (in woonzorgcentra) en 2 accountmanagers enterale/medische voeding (in farmaceutische bedrijven). Woonzorgcentra waren met 12 deelnemers de meest vertegenwoordigde setting.

Resultaten

Decubitus

In woonzorgcentra komt decubitus vooral voor bij zorgvragers die erg verzwakt zijn, vaak na een ziekenhuisopname. Verpleegkundigen hebben over het algemeen voldoende kennis over hoe ze decubitus kunnen voorkomen, maar bij andere zorgverleners, zoals diëtisten en logopedisten, is die kennis soms minder aanwezig. Daarom is het belangrijk om iedereen die bij de zorg betrokken is bewust te maken van de risico’s van decubitus en preventieve maatregelen.

Decubituspreventie kan lastig zijn, zeker bij oudere zorgvragers. De nadruk ligt meestal op het voorkomen en vroegtijdig signaleren van problemen, terwijl de rol van voeding minder aandacht krijgt. Screening wordt vaak uitgevoerd met hulpmiddelen zoals de Bradenschaal, maar in woonzorgcentra gebeurt dit doorgaans niet standaard. Het gebeurt vooral wanneer er specifieke aanwijzingen zijn, zoals een verminderde eetlust bij de zorgvrager.

Het is standaard ingebakken bij woonzorgcentra om die preventieve maatregelen heel sterk uit te bouwen, zodat het aantal decubituswonden zeer laag is. …  Er wordt eigenlijk niet zo sterk ingegaan op het mogelijk aanpassen van de voeding. Focus ligt vooral op de manier van wondzorg en preventieve maatregelen. (Deelnemer 1)

Onze wondzorg is momenteel wel redelijk gedaald door onze preventieve aanpak … Ik probeer altijd mijn medewerkers uit te leggen waarom preventie belangrijk is, want preventie zorgt ervoor dat je minder werkdruk hebt. … Maar het feit is dat niet iedereen daarbij stilstaat en dat je soms wel een keer goed moet uitleggen van, we doen het wel daarvoor. (Deelnemer 6)

We werken met alternerende matrassen en zo. Maar door de artrose en contracturen is wisselhouding soms ook heel erg moeilijk. Bewoners blijven of willen niet altijd in wisselhouding liggen om de stuit, schouder of enkels te ontlasten. (Deelnemer 10)

Voeding

Voedingsbeleid: visie en aanpak

Het voedingsbeleid in woonzorgcentra is niet alleen gericht op het voorkomen van decubitus, maar ook op het bevorderen van de algehele gezondheid en het welzijn van zorgvragers. Het is belangrijk om te focussen op het behoud van een goede voedingstoestand van de zorgvrager. Bijkomend wordt benadrukt dat vermageren eigen is aan het verouderingsproces, zeker wanneer er sprake is van dementie. Daarnaast is een holistische en individuele benadering van voeding essentieel, waarbij niet alleen de lichamelijke gezondheid, maar ook de kwaliteit van leven, mentaal welbevinden, comfort, waardigheid en zelfstandigheid van de zorgvrager centraal staan. Hierbij kunnen hulpmiddelen een grote rol spelen.

Wij hebben hier veel dementerende bewoners op onze afdeling, die voeding weigeren, waardoor ze vermageren en de familie heel ongerust is. Nu dat hoort bij het proces en bij het achteruit gaan. Dus wij forceren niet … Het is eigenlijk van bewoner tot bewoner dat we dit evalueren. Is dit nog kwaliteit van leven? Is dit nog nuttig? (Deelnemer 16)

De ergo probeert ook wel de mensen de hulpmiddelen aan te bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te eten en te drinken. Omdat dit heel belangrijk is. (Deelnemer 5)

De mensen in hun waardigheid laten. Dat is ook heel belangrijk. … Ik vind ook de hele omgeving belangrijk. Als je een bewoner hebt waar ook de familie mee is en een keer iets extra doet, dat ook de moraal omhoog krikt, dat dit toch allemaal een grote rol speelt bij de genezing. (Deelnemer 11)

We proberen holistisch te kijken en dan gaat het ook verder dan voeding. Dat betekent dat we niet alles gaan oplossen, ook met voeding. (Deelnemer 13)

Misschien ook aandacht voor het comfort voor de patiënt, bijvoorbeeld bij bedlegerige patiënten. Als je een plateau schuift bij een patiënt die plat ligt in bed, dan gaat die uiteraard niet eten … Vooral bij onze patiënten die langer liggen, merken wij ook vaak dat de psyché, depressieve gevoelens ook een heel belangrijke rol kunnen spelen in de intake, dat mogen we zeker ook niet uit oog verliezen. (Deelnemer 3)

Uit de focusgroepen blijkt dat het voedingsbeleid sterk verschilt, afhankelijk van de setting (vb. ziekenhuis, woonzorgcentrum) en de beroepsgroep (vb. verpleegkundige, diëtiste). Vaak ontbreekt een specifieke procedure of protocol, en wordt er vooral gekeken naar het voedingspatroon van de zorgvrager om te bepalen wat het beste voor hem of haar is.

Er is niet echt een beleid, dus eerder van kijk, die bewoner heeft een doorligwonde, wat gaan we doen. (Deelnemer 7)

Het is afhankelijk van wie er hier werkt … Het is afhankelijk van de goodwill van de verzorging. Ze hebben een belangrijke signaalfunctie, maar als dat niet gebeurt … (Deelnemer 5)

Wij merken wel in ons team dat afhankelijk van de afdeling, afhankelijk van de arts, de aanpak wat verschillend is of ze ons [=diëtisten] er al dan niet bij roepen of er al dan niet een graad van de decubitus vermeld wordt. (Deelnemer 3)

Aanpak nutritionele screening

Nutritionele screening gebeurt niet systematisch of gestandaardiseerd in woonzorgcentra (in tegenstelling tot ziekenhuizen). Wanneer er wel gescreend wordt, gebruiken zorgverleners meestal de Mini Nutritional Assessment (MNA). De wisselende aanpak heeft enerzijds te maken met een tekort aan kennis, maar anderzijds wordt ook de nauwkeurigheid van screening bij oudere zorgvragers in vraag gesteld, omdat de gebruikte meetinstrumenten vaak niet afgestemd zijn op deze doelgroep.

Er gebeurt bij elke opgenomen patiënt sowieso een prescreening naar het risico op ondervoeding. Is die positief, dan komt er een diëtiste langs om de effectieve screening uit te voeren. (Deelnemer 3)

Ik moet zeggen over nutritionele screening hebben we nu eigenlijk niet echt heel veel kennis. Zorgkundigen en verpleegkundigen komen wel doorgeven als een bewoner minder eet, daar is wel aandacht voor, zodat we dit kunnen opvolgen. (Deelnemers 8 en 9)

Wij zijn jaren geleden gestart met de MNA screening. Maar als we de screening deden, dan was iedereen ofwel een risicobewoner of ondervoed. En eigenlijk was dat niet het geval. Dus waar wij tegenaan lopen is, dat we nood hebben aan een tool die werkbaar is. … Tot op vandaag is dat niet zo, vandaar dat we ook gestopt zijn met de MNA, omdat het eigenlijk geen zin heeft. (Deelnemer 13)

De voedingsstatus wordt vaak opgevolgd via manieren die verder gaan dan nutritionele screening met een meetinstrument. Dit gebeurt bijvoorbeeld door observatie tijdens maaltijdbegeleiding, zodat personeel en vrijwilligers goed zicht hebben op het eetgedrag van zorgvragers. Zo kunnen problemen tijdig gesignaleerd worden en kunnen de nodige aanpassingen worden doorgevoerd. Soms wordt gestart met een voedingsregistratie op papier of in het dossier. Gewichtscontrole (wekelijks of maandelijks) wordt standaard toegepast om gewichtsverlies vast te stellen, al wordt dit vaak als lastig ervaren, omdat vermageren ook een normaal onderdeel van het ouder worden is. Bijkomend is het niet evident om telkens onder dezelfde omstandigheden het gewicht van de zorgvrager te meten. De gewichtsevolutie geeft wel een algemeen beeld, maar het is belangrijk om te onderzoeken wat de oorzaak is, en daarop in te spelen.

We doen ook altijd een maaltijdobservatie, om dan echt te gaan kijken, wat eet die bewoner bij het ontbijt, bij het avondeten, op de middag? Dat wordt dan een week of twee gemonitord. (Deelnemer 7)

Wij doen een driedaagse voedingsregistratie en kijken wat zijn de knelpunten, wat kunnen we met voeding bereiken? (Deelnemer 5)

Wij hebben maar één weegstoel per afdeling en we hebben drie gangen. Soms is het ook wel moeilijk om consequent te wegen op die manier. Niet Iedereen weet ook goed hoe ze met de weegstoel moeten werken. Je mag bijvoorbeeld je armen niet op de leuning leggen, ze moeten gekruist zijn, want armen op de leuning kan al een gewichtsverschil geven. …  Wij wegen altijd met kleren of schoenen aan. Dit is onze regel, maar dat is niet altijd evident. (Deelnemer 15)

Als het meer dan 5% verschilt, dan wordt een aandachtspunt gegeven. Dan moeten we inderdaad kijken of dat de weegschaal wel op nul stond. Dat het juist gemeten is. Soms is dat ook vocht ophouden in de zomer of een week griep had en inderdaad vermagerd. Dan linken we dit wel. (Deelnemer 16)

Verrijken van voeding

Zorgverleners erkennen dat voeding een belangrijke rol speelt bij de behandeling van decubitus. In de focusgroepen werd duidelijk dat het verrijken van voeding vaak de eerste stap is, wanneer oudere zorgvragers minder eten of vermageren. Dit gebeurt vooral met eiwit- en energierijke poeders die aan soep, yoghurt, puree, enz., worden toegevoegd, maar ook via eiwitrijke dranken of pudding. Dit zou eigenlijk al preventief moeten gebeuren, nog vóór er sprake is van decubitus. Voldoende vochtinname is ook van belang. Daarnaast is het belangrijk om de nierfunctie, het stoelgangpatroon en de mogelijke interacties met medicatie in het oog te houden, zeker wanneer er bijvoeding wordt opgestart.

Als je gaat kijken naar voedingsinterventie dan moet daar eigenlijk al veel eerder mee gestart worden, voordat je überhaupt een wonde hebt. Als er onvoldoende vocht zit in de cellen, dan heb je veel meer kans op een doorligwonde. … Op een bepaalde leeftijd of in bepaalde situaties, moet er meer aandacht gaan naar beweging en voeding. (Deelnemer 10)

Wij doen vaak eiwitpoeder in de soep, omdat het inderdaad geen extra product is dat men moet innemen en dat bewoners dan onbewust hun eiwitten innemen. We hebben ook veel bewoners die plots geen vlees meer moeten hebben, maar wij bieden dan wel eitjes aan bij het middageten of vis. (Deelnemer 16)

Bij sommige bewoners moeten we natuurlijk ook wel opletten hoe de nierfunctie is. Je hebt niet altijd de vrije keuze wat te doen, ook met medicatie, de multimedicatie die zij nemen, dat dit eigenlijk ook een grote rol speelt. (Deelnemer 11)

Opstarten van bijvoeding

Bijvoeding wordt meestal pas opgestart als er sprake is van decubitus, maar soms gebeurt het ook preventief bij een verhoogd risico. In een woonzorgcentrum informeert de hoofdverpleegkundige of afdelingsverantwoordelijke de huisarts over het gewichtsverlies en verminderd eetpatroon van de zorgvrager. Soms wordt ook gevraagd om een bloedafname te doen of het medicatieschema te bekijken. Uiteindelijk is het de huisarts die beslist of bijvoeding nodig is. In de thuissituatie wordt aan de huisarts gevraagd om langs te komen.

Wij geven pas de bijvoeding als er een doorligwonde is. Meestal is dit als ze van het ziekenhuis terugkomen en wij blijven wel die eiwitrijke drankjes geven tot 3 maanden na genezing. (Deelnemers 8 en 9)

In eerste instantie werd bijvoeding opgestart als er doorligwonden zijn, maar nu is die visie toch wel wat aan het veranderen. Van zodra we zien dat de bewoner heeft toch wel wat neiging of risico op doorligwonden heeft, dan gaat er preventief gehandeld worden. (Deelnemer 7)

In een woonzorgcentrum luister de huisarts vaak naar de hoofverpleegkundige, die band is meestal ook wel redelijk goed, omdat ze elkaar al jaren kennen. … Hij ontvangt toch wel een vrij precieze omschrijving van wat bewoners wel of niet eten. Dus de vraag of er gestart mag worden [met bijvoeding] is dus eerder retorisch. (Deelnemer 1)

We proberen met de huisarts in contact te blijven en te vragen regelmatig langs te komen. We vragen advies aan de huisarts voor vitamines en andere interventies om het eetpatroon te verbeteren. Maar als de huisarts zelf geen initiatief neemt, dan is het voor ons soms heel moeilijk. (Deelnemer 2)

Bij zowel het verrijken van voeding als het geven van bijvoeding is het belangrijk om regelmatig op te volgen en tussentijds te evalueren, zodat er tijdig kan bijgestuurd worden. Multidisciplinaire samenwerking (en gedeelde verantwoordelijkheid) zijn hierbij van belang (zie succesfactoren).

Aankoop van voedingsproducten

Uit de focusgroepen blijkt dat het aankoopbeleid sterk verschilt tussen instellingen. Het is niet altijd duidelijk wie verantwoordelijk is voor de aankopen. Soms wordt dit gedaan door de instelling zelf, de chef-kok, de cateraar, de diëtist, de directeur, de aankoopdienst, of zelfs direct via het farmaceutisch bedrijf, de apotheek of de familie.

De aankoop van voedingsproducten wordt altijd in samenspraak met onze chef-kok gedaan. We hebben maandelijks ons beleidsteam om te zien wat we missen … De chef-kok kijkt wat er nog in de ligdagprijs kan, waar nog een extraatje kan voorzien worden. (Deelnemer 6)

Het kan zijn dat het de diëtisten zijn die bestellen, of dat dit de logo of hoofdverpleegkundige is. Het kan ook iemand zijn die totaal niks met voeding te maken heeft, zoals een directeur of aankoopmanager. Het is dus heel uiteenlopend. (Deelnemer 4)

Betrokkenheid van de zorgvrager en familie

Het is belangrijk om familie van zorgvragers te betrekken bij beslissingen over voeding. In woonzorgcentra worden zij geïnformeerd via informele gesprekken, familieraden of infokrantjes. De familie speelt een grote rol, zowel als informatiebron over de voedingsgewoonten van de zorgvrager, als observator tijdens de maaltijd. Wanneer opstart van bijvoeding nodig is, wordt dit doorgaans met de familie besproken. Hun attitude en het financiële aspect (zie obstakels) zijn hierbij bepalend.

De familie is ook betrokken partij en uiteraard steunen ze wel of soms zeggen ze ook het hoeft niet meer of het hoeft wel nog en dan kan je wel eens starten met bijvoeding, dus de familie of de mantelzorger is wel een betrokken partij in het verhaal. (Deelnemer 1)

Als het over bijvoeding gaat, dan wordt dit eigenlijk altijd eerst besproken met de familie, omdat dit toch wel prijzig is. (Deelnemers 8 en 9)

Wij zijn in de thuissituatie afhankelijk van de samenwerking met de familie. Als die samenwerking goed is, dan kunnen we tot prachtige resultaten komen. (Deelnemer 2)

Vooral bij personen met dementie is het ook belangrijk hoe de verhouding is met de familie, want zij zijn van heel veel zaken op de hoogte. Zij kennen de voedingsgewoonten van hun mama of papa. Het is heel belangrijk dat we daarrond info krijgen en dat deze wordt meegenomen. (Deelnemer 5)

Ik zie vaak dat de familieleden zelf ook observators zijn, dat zij soms ook wel de eerste persoon zijn die zeggen van, ze is vermagerd of we moeten opletten of ze eet wat minder. … Wij hebben heel wat familieleden die als vrijwilliger komen helpen bij de maaltijden. Zij merken soms ook wel meer zaken op. (Deelnemer 6)

Ook de betrokkenheid en inspraak van de zorgvrager zelf is van belang. Dit gebeurt door in gesprek te gaan, bijvoorbeeld via anamnese, bewonersraden, werkgroepen over maaltijdzorg, zodat hun wensen en voorkeuren kunnen worden meegenomen. Het erkennen van de autonomie, zelfstandigheid en waardigheid van de zorgvrager staat centraal. Uiteindelijk hangt alles af van de medewerking van zorgvragers en hun bereidheid om eten. Daarnaast kunnen taalbarrière en culturele voedingsgewoonten een rol spelen.

Ik denk dat het even belangrijk is om met bewoners in gesprek te gaan. Of het nu oudere zorgvragers zijn of niet, zolang ze wilsbekwaam zijn en zolang ze hun mening kunnen uiten, is het belangrijk dat je de moeite doet om de uitleg naar hen te doen. En ook wel eens te luisteren hoe zij het zien, soms geven ze zelf ook heel veel oplossingen of antwoorden op vragen. (Deelnemer 6)

Dwang werkt nooit. Je moet het niet nemen, maar je mag het nemen. … Dus de keuze voor zover mogelijk bij de patiënt laten. … Als je zegt van, als je dit gebruikt, dan kan dat een gunstig effect hebben voor je genezing. Zou je dat willen? … Het gaat om autonomie. (Deelnemer 10)

Je moet rekening houden met de thuissituatie wensen, gewoonten overtuiging. En dan ook wel een beetje ingaan tegen vooroordelen. Heel vaak is het van, ah bijvoeding, het is toch zwaar, het is niet lekker, er ook een beetje tegenin gaan, informeren en motiveren. Waarom doen we het? (Deelnemer 3)

Als de bewoners niet de appetijt of niet meer de moed hebben om te eten, dan stuit je tegen een muur, hé. Dan kan je veel dingen proberen, maar op een keer stopt het wel. (Deelnemer 11)

Obstakels, behoeften en succesfactoren

Obstakels

Verpleegkundigen weten goed hoe ze decubitus kunnen voorkomen en behandelen, maar hun kennis over het belang van voeding, als een bredere factor, is vaak beperkt. Andere zorgverleners, zoals logopedisten, ergotherapeuten en diëtisten, hebben vaak minder kennis over deze preventiemaatregelen. Wat betreft (onder)voeding en aanvullende voedingsbehandelingen, ligt de expertise voornamelijk bij diëtisten, terwijl de kennis bij huisartsen en verpleegkundigen hierover vaak ontoereikend is. Algemeen is er nood aan een bewustwording over het belang van voeding in het genezingsproces. Specifieke richtlijnen zijn niet door iedereen gekend of ontbreken.

Het is raar dat er nooit wordt gekeken naar voeding en de genezing van doorligwonden, hoe logisch het ook is, dat dit wel met elkaar te maken heeft. Vandaar dat er veel vraag is naar bijscholing. (Deelnemer 10)

Ik denk dat de kennis zeker nog heel wat beter kan, het belang van voeding wordt soms nog niet ingezien. Of ook dat er te laat gemeld wordt, dat er iets niet goed loopt of dat er iets moet aangepast worden aan de voeding. Of dat ze ook niet op de hoogte zijn van wat er allemaal kan of wat er in het aanbod is. (Deelnemer 14)

Een tweede obstakel is het personeelstekort en bijkomend wisselend personeel, waardoor het in combinatie met een hoge werkdruk niet altijd evident is om aandacht te hebben voor (onder)voeding of om bijvoorbeeld de organisatie van maaltijden aan te passen. Dus ook hier is sensibiliseren van personeel, net zoals bij decubituspreventie, van belang.

Ik ben er mij wel van bewust dat er daar bij ons wel meer vorming kan rond gegeven worden, want we hebben de laatste tijd heel veel instroom en uitstroom onder het personeel, daardoor personeelstekort en dat maakt het er allemaal niet gemakkelijker op. De mensen zijn allemaal met andere dingen bezig en dan blijven die zaken een beetje liggen. (Deelnemer 12)

De kostprijs van bijvoeding is een derde obstakel dat naar bovenkwam tijdens de focusgroepen. Verrijking van voeding is meestal inbegrepen in de ligdagprijs, maar bijvoeding is ten laste van de zorgvrager. Het is van belang om rekening te houden met de financiële draagkracht van de zorgvrager/familie en met hen in dialoog te gaan. De prijs kan gedrukt worden door eerst te starten met verrijking van voeding of evt. te werken met sportsupplementen.

Ik merk ook vaak dat het voor patiënten een hindernis is om bijvoeding in te nemen voor de prijs, want er is geen terugbetaling. Ze moeten thuisverpleging betalen. Ze moeten wondzorg betalen en het wondzorgmateriaal is ook niet goedkoop. En dan komt de bijvoeding er nog eens extra bij. (Deelnemer 4)

Bijvoeding wordt door de bewoners zelf betaald. Vervangvoeding vervangt de maaltijd en wordt door de organisatie betaald. We zien wel dat bepaalde producten inderdaad duurder zijn en dat we daarover soms wel opmerkingen krijgen. Vandaar dat we dan eigenlijk zijn beginnen zoeken naar alternatieven, gebruikt in de sportwereld, die een stuk goedkoper zijn. (Deelnemer 13)

Behoeften

Er is een duidelijke behoefte aan meer opleiding en informatie over (onder)voeding en de rol bij decubitus. Daarbij is het belangrijk om niet alleen zorgverleners, maar het volledige team – van logistiek, poetsdienst tot keuken – te betrekken.

Bij het ontbijt helpt onze poetsdienst mee, ze zijn ook wel op de hoogte en weten van deze bewoner heeft die specifieke voeding. Als we opleiding geven over bijvoorbeeld voeding, dan betrekken we het hele team, zelfs de poetsdienst. Wij zijn één team. Zij delen ook eten uit en observeren bewoners en komen het ook aan ons melden. (Deelnemers 8 en 9)

Verder wordt aangegeven dat het belangrijk is een diëtist op de afdeling te hebben om het voedingsbeleid goed af te stemmen. In sommige woonzorgcentra is een diëtist werkzaam, of komt deze langs op zelfstandige basis. Dit is echter geen standaard praktijk.

Ik kom ook in heel veel instellingen waar geen diëtiste in dienst is, soms ook zelfs geen logo. Dan merk ik toch wel dat het heel moeilijk is om dat voedingsbeleid echt op peil te krijgen. Omdat er ook weinig kennis is, ook heel veel onzekerheden en vragen, van ja, doe ik het wel goed of wat kan ik doen? (Deelnemer 4)

Een diëtiste hebben wij niet in huis, dat is wel jammer en eigenlijk heel erg nodig Maar daar is blijkbaar geen budget voor. Daar wordt in woonzorgcentra veel te weinig op ingezet, vind ik. (Deelnemer 11)

Wat er voor een woonzorgcentrum nog interessant zou zijn, is om op regelmatige basis adviezen te krijgen van een diëtiste. (Deelnemer 1)

Succesfactoren

De context en omgeving zijn van belang om een voedingsbeleid tot een succes te maken. Een goede organisatie van de maaltijden speelt hierbij een grote rol. Het gezamenlijk eten in een gemeenschappelijke ruimte, in plaats van op de kamer, is een belangrijke succesfactor. Dit maakt het mogelijk om zorgvragers beter te observeren en zorgt voor een gezellige sfeer. Het spreiden van de maaltijden over de dag is ook belangrijk, al kan dit lastig zijn in grote woonzorgcentra. Wanneer zorg en maaltijden beter op elkaar zijn afgestemd, heeft dit een positief effect op de eetlust van zorgvragers. Ook kleine porties en aantrekkelijke presentatie van de voeding kunnen de eetlust bevorderen. Een interne keuken maakt het makkelijker om de maaltijden aan te passen aan de wensen van de zorgvragers, wat vaak lastiger is met een externe cateraar of een grootkeuken.

Bewoners zitten allemaal samen in de leefzaal. Je merkt echt dat de bewoners meer gaan eten, omdat ze elkaar ook zien eten, dat de sfeer ook beter is en ook voor het zorgpersoneel is het veel gemakkelijker, je merkt sneller op als iemand minder eet of als het moeilijker gaat. (Deelnemer 14)

Ik denk nog gewoon aan het feit, dit staat los van decubitus, maar de manier waarop voeding gepresenteerd wordt, is natuurlijk ook bepalend voor wat men eet. Ook de context bijvoorbeeld, met wie zit je aan tafel, de contacten, maar ook de omgeving, is het huiselijk, is het aangenaam , is het gezellig, zijn er niet teveel prikkels, enz. … Dus daar zou ik heel sterk op inzetten, op context en omgeving, de omstandigheden waarin je eet. (Deelnemer 13)

Er is soep en een maaltijd, maar ze eten te weinig, omdat het teveel en te dicht bij elkaar is. … Het eten zo aantrekkelijk mogelijk maken, ook kleine porties geven, zodat het te overzien is. Dan beginnen bewoners er ook beter aan. (Deelnemer 11)

Een multidisciplinaire samenwerking is essentieel voor een effectief voedingsbeleid. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van verpleegkundigen, zorgkundigen, logopedisten, diëtisten, huisartsen, wondzorgverpleegkundigen, keuken- en logistiekpersoneel, en directie. Succes hangt af van een duidelijk trekkersfiguur, goede communicatie en ondersteuning, vorming en training. De trekkersrol kan opgenomen worden door een logopedist, een diëtist, een teamverantwoordelijke of coach, een hoofdverpleegkundige of een verpleegkundige. Interne communicatie gebeurt doorgaans via verschillende kanalen zoals dossiers, opvolgbladen, dieet observatiebladen, of briefings, maar wordt niet altijd optimaal benut. Ook een goede externe communicatie is van belang, bijvoorbeeld bij de transfer tussen woonzorgcentrum en ziekenhuis of omgekeerd.

Als je bijvoorbeeld iemand kan ondersteunen of laten bijscholen, dat dit op zich niet altijd een logo of een diëtiste moet zijn, maar dat er gewoon ook iemand is die trekker wordt, we gaan dat hier eens in handen nemen, hoe gaan we dat doen, wat hebben we nodig? Oké, ja, dat is iets van lange adem natuurlijk. Maar het is wel mogelijk als er zich iemand daarvoor engageert. (Deelnemer 6)

Er is bij ons bij het personeel wel veel affiniteit met voeding. Binnen het kleinschalig genormaliseerd wonen is koken een belangrijk onderdeel, dat is eigenlijk een bevoegdheid voor iedereen. Dit wil zeggen dat men van de schoonmaak tot de verpleegkundige of hoofdverpleegkundige aan de kookpotten kan staan. Voeding is eigenlijk heel sterk verweven in onze werking. (Deelnemer 13)

Discussie en conclusie

Zorgverleners erkennen het belang van voeding in de behandeling van decubitus, maar kennis en beleid verschillen sterk per setting en beroepsgroep. Uit ons kwantitatief onderzoek blijkt dat diëtisten meer kennis hebben over voeding bij wondheling dan verpleegkundigen6. Dit werd ook bevestigd in de focusgroepen: verpleegkundigen hebben vooral kennis over decubitus en minder over voeding. Diëtisten, met hun specifieke opleiding, hebben een beter inzicht in calorie- en eiwitbehoeften. Daarom is voedingsgerichte training voor verpleegkundigen belangrijk4. Bij andere beroepen (zoals logopedisten en ergotherapeuten) is kennis over decubitus eerder beperkt. Voor hen is gerichte scholing op maat nodig.

Het voedingsbeleid wordt doorgaans consistenter toegepast in ziekenhuizen in vergelijking met thuiszorg en woonzorgcentra. Dit kan mogelijks verklaard worden door de beschikbaarheid van protocollen en meer middelen6. In woonzorgcentra speelt echter ook een andere visie op voeding een rol. Er wordt gewerkt met oudere zorgvragers, bij wie voeding complex is door een combinatie van fysieke, psychologische en sociale factoren. Gebits- en slikproblemen, eenzaamheid en depressie beïnvloeden bijvoorbeeld de eetlust en motivatie om te eten7,8. Bestaande meetinstrumenten voor nutritionele screening zijn dan ook onvoldoende afgestemd op deze doelgroep. Tijdens de focusgroepen werd het belang van een breed voedingsbeleid benadrukt, waarbij de focus niet alleen op decubituspreventie ligt, maar ook op het behoud van een goede voedingstoestand. Een holistische, individuele aanpak, die uitgaat van het voedingspatroon van de zorgvrager, is hierbij belangrijk. Omwille van bovenstaande factoren ontbreken vaak specifieke procedures of protocollen in woonzorgcentra, wat de implementatie van voedingsinterventies bemoeilijkt.

Naast een gebrek aan kennis over de rol van voeding bij wondheling zijn er andere obstakels die goede voedingszorg beïnvloeden. Net zoals in andere studies4,8 blijkt dat personeelstekort en een hoge werkdruk ervoor zorgen dat de tijd beperkt is om voedingsvoorkeuren van zorgvragers te bevragen of om gepersonaliseerde voedingsbegeleiding te geven. Daarnaast vormt de kostprijs van bijvoeding een probleem, omdat deze vaak door de zorgvrager zelf moet betaald worden. De financiële situatie van de zorgvrager speelt hierbij een grote rol. Het is daarom belangrijk om samen met de zorgvrager en diens familie naar oplossingen te zoeken. Bijvoeding wordt in België niet terugbetaald, in tegenstelling tot andere Europese landen waarbij dit op voorschrift van een arts of diëtiste (vb. in Nederland) wel het geval is.

Een succesvolle aanpak voor een effectief voedingsbeleid vraagt om een multidisciplinaire samenwerking. Hoewel een duidelijke coördinator en goede communicatie belangrijk zijn, is het essentieel dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid opnemen. Het volledige team, van zorgverleners tot logistiek en keukenpersoneel, moet daarom betrokken worden bij vorming en training. Een belangrijke samenwerking is die tussen verpleegkundigen en diëtisten. Door hun gezamenlijke inspanningen kunnen voedingsplannen en resultaten bij decubituspatiënten aanzienlijk verbeteren6. Toch blijkt uit de focusgroepen dat diëtisten niet standaard aanwezig zijn in woonzorgcentra. Ook in de thuiszorg worden ze niet systematisch ingeschakeld. Externe consulten van diëtisten brengen daarenboven extra kosten met zich mee voor de zorgvrager6. Diëtisten zouden standaard deel moeten uitmaken van de nutritionele zorg in woonzorgcentra en thuis bij de zorgvrager. Financiële ondersteuning is daarom noodzakelijk om zo voedingszorg betaalbaar en toegankelijk te houden voor iedereen.

Implicaties voor de praktijk

Onze resultaten tonen een aantal uitdagingen in de preventie en behandeling van decubitus, waarbij een integrale aanpak nodig is om de zorg voor decubituspatiënten te verbeteren. Zorgverleners hebben extra opleiding nodig over de rol van voeding bij het voorkomen, behandelen en genezen van decubitus. Daarnaast is een helder en samenhangend voedingsbeleid binnen zorginstellingen essentieel, met betrokkenheid van alle actoren (o.a. artsen, verpleegkundigen, zorgkundigen, diëtisten, logopedisten, apotheek, keuken en logistiek personeel, directie, familie, zorgvragers en patiënten, enz.). Belangrijke aandachtspunten zijn interdisciplinaire samenwerking, de expertise van diëtisten en gestandaardiseerde richtlijnen. Om dit te realiseren, zijn beleidsmaatregelen nodig, zoals financiële en organisatorische ondersteuning en terugbetaling van bijvoeding. Tot slot kunnen beslissingsondersteunende hulpmiddelen een veelbelovende oplossing bieden, met name in wondzorgmanagement9. Door in deze tools ook voedingsparameters mee te nemen, wordt een meer holistische en gepersonaliseerde zorg mogelijk, wat de uitkomst voor decubituspatiënten aanzienlijk kan verbeteren.

 

Voor bijkomende vragen of informatie kun je de onderzoekers contacteren via tim.torsy@odisee.be.

Referenties

  1. Li Z, Lin F, Thalib L Chaboyer W (2020) Global prevalence and incidence of pressure injuries in hospitalised adult patients: A systematic review and meta-analysis. International journal of nursing studies 105, 103546.
  2. Saeg F, Orazi R, Bowers GM Janis JE (2021) Evidence-Based Nutritional Interventions in Wound Care. Plastic and reconstructive surgery 148, 226-238.
  3. Ghaly P, Iliopoulos J Ahmad M (2021) The role of nutrition in wound healing: an overview. British journal of nursing (Mark Allen Publishing) 30, S38-S42.
  4. Eide HD, Halvorsen K Almendingen K (2015) Barriers to nutritional care for the undernourished hospitalised elderly: perspectives of nurses. Journal of clinical nursing 24, 696-706.
  5. Taylor C, Mulligan K McGraw C (2021) Barriers and enablers to the implementation of evidence-based practice in pressure ulcer prevention and management in an integrated community care setting: A qualitative study informed by the theoretical domains framework. Health & social care in the community 29, 766-779.
  6. De Vylder, F., Tency, I., Beeckman, D., & Torsy, T. (2024). Knowledge, attitudes and practices of healthcare professionals in nutritional management of patients with pressure ulcers: an online survey in Flanders and the Netherlands. Ongepubliceerd manuscript, Odisee Hogeschool, Universiteit Gent.
  7. Harris PS, Payne L, Morrison L et al. (2019) Barriers and facilitators to screening and treating malnutrition in older adults living in the community: a mixed-methods synthesis. BMC family practice 20, 100.
  8. Hestevik CH, Molin M, Debesay J et al. (2019) Healthcare professionals’ experiences of providing individualized nutritional care for Older People in hospital and home care: a qualitative study. Bmc Geriatr 19, 317.
  9. Dabas M, Schwartz D, Beeckman D Gefen A (2023) Application of Artificial Intelligence Methodologies to Chronic Wound Care and Management: A Scoping Review. Advances in Wound Care 12, 205-240.


Navigeren door taalbarrières in de zorg

Dit is een onderzoek naar de kwaliteit van communicatie tussen anderstalige patiënten en verpleegkundigen op het operatiekwartier. Het onderzoek richt zich op het thema ‘kwaliteit van zorg en ondernemerschap’, met als doel de zorgkwaliteit te verbeteren door taalbarrières tussen anderstalige patiënten en verpleegkundigen te overbruggen. Via een diepgaande analyse werd gezocht naar concrete acties om de zorg voor een diverse patiëntenpopulatie te optimaliseren.

Doel

De kwaliteit van zorg verbeteren via specifieke acties die de communicatie tussen anderstalige patiënten en zorgverleners in de operatiezaal optimaliseren.

Methode

Het onderzoek naar verbeteracties is gebaseerd op een PICO-model en richt zich op strategieën voor een betere communicatie met anderstalige patiënten op het operatiekwartier. De literatuurstudie gebruikte wetenschappelijke databases zoals PubMed, met zoektermen als ‘translation apps’, ‘language barrier’, en ‘hospital’. Dit leverde artikels op die dienden als basis voor twee belangrijke verbeteracties: de implementatie van een vertaalapplicatie en het gebruik van een zakboek met communicatierichtlijnen. Daarnaast werden interviews met zorgverleners afgenomen om praktijkuitdagingen te identificeren.

Resultaten

De verbeteracties richten zich op het optimaliseren van de communicatie met anderstalige patiënten in de operatiezaal door de invoering van een vertaalapp en een zakboek met communicatierichtlijnen. De eerste actie betreft de implementatie van de vertaalapp SayHi. Die is effectief gebleken in het verbeteren van communicatie, het verminderen van afhankelijkheid van tolken en het verminderen van angst bij patiënten (Albrecht et al., 2013; Hwang et al., 2021). In tegenstelling tot Google Translate, dat onnauwkeurigheden vertoont in medische contexten (Taira et al., 2021), wordt SayHi aanbevolen vanwege zijn betrouwbaarheid en positieve ervaringen van zorgverleners.

De tweede actie introduceert een zakboek voor verpleegkundigen met richtlijnen voor het gebruik van tolken of vertaalapps en met vertaalde zinnen voor dagelijkse communicatie. Professionele tolken zijn het meest effectief voor patiënttevredenheid en veiligheid (Heath et al., 2023; Joseph et al., 2018), maar tweetalige medewerkers en telefonische tolken zijn een goed alternatief als professionals niet beschikbaar zijn (Squires, 2018). Het gebruik van familieleden als tolken wordt afgeraden vanwege risico’s op onnauwkeurige vertalingen en privacyverlies (Villarruel et al., 1999; Squires, 2018).

Conclusie

Uit de literatuurstudie blijkt dat verschillende strategieën toepasbaar zijn om de communicatie met anderstalige patiënten in het operatiekwartier te verbeteren. Professionele tolken genieten de voorkeur, omdat zij de patiënttevredenheid, communicatie en klinische resultaten aanzienlijk verbeteren (Heath et al., 2023; Joseph et al., 2018). In situaties waarin professionele tolken niet beschikbaar zijn, kunnen vertaalapps zoals SayHi een nuttig alternatief vormen (Albrecht et al., 2013; Hwang et al., 2021), hoewel de nauwkeurigheid van deze technologieën beperkt kan zijn, vooral in kritieke situaties (Panayiotou et al., 2019). Daarnaast kan het toewijzen van tweetalig personeel helpen om de communicatie te verbeteren zonder extra belasting van het personeel. Een combinatie van professionele tolken, vertaalapps en richtlijnen voor communicatie biedt verpleegkundigen effectieve tools om taalbarrières te overwinnen en de zorgkwaliteit voor anderstalige patiënten te verbeteren. Een zakboek met communicatierichtlijnen kan hierbij een waardevol hulpmiddel zijn voor de dagelijkse praktijk.

Ik ben Pauline Cloetens, 23 jaar en een enthousiaste verpleegkundige in het operatiekwartier van het UZ Leuven. Ik heb een passie voor dieren, koken en reizen. In mijn vrije tijd geniet ik van familie, terrasjes en de zorg voor mijn twee katten. Mijn sociale en betrokken karakter helpt me om patiënten de best mogelijke zorg te bieden, iets waar ik elke dag voldoening uit haal. Deze bachelorproef vormt het einde van mijn opleiding aan de UCLL in Leuven en is gebaseerd op ervaringen tijdens mijn stage op het operatiekwartier van het UZ Leuven.


Is zorgkundige aansprakelijk voor foute medicatiefiche?

Een zorgkundige uit een woonzorgcentrum moest zich voor de Brusselse correctionele rechtbank verantwoorden voor het overlijden van een bewoonster. Ze schreef een voorschrift foutief over op de medicatiefiche in het dossier. Een wekenlange overdosering van de ontstekingsremmer Ledertraxate werd de bejaarde vrouw fataal. Het vonnis, initieel voorzien voor 1 oktober, werd uitgesteld. In afwachting daarvan grijpt NETWERK VERPLEEGKUNDE deze zaak graag aan om het kluwen rond de aansprakelijkheid van zorgkundigen (en verpleegkundigen) voor je te ontwarren.

Het strafrechtelijke luik

Is dit voorval strafbaar? Volgens het huidige strafwetboek is er geen ‘verschoonbare vergissing’ gebeurd. Het gaat hier om onopzettelijke doding veroorzaakt door een gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg, zonder het oogmerk om te doden. “Naar mijn mening kan de zorgkundige geen ernstig gebrek ten laste worden gelegd”, zegt prof. dr. Jan Vande Moortel, expert binnen de Juridische Adviesgroep van NETWERK VERPLEEGKUNDE. “Normaal moest de bewoonster op een andere afdeling opgenomen worden, maar het hoofd van die afdeling was ziek en de vervanger ook. De zorgkundige deed daarom uitzonderlijk de intake en zette een kruisje in het verkeerde vakje op de medicatiefiche. Het overlijden dat veroorzaakt werd, mag niet gebruikt worden om de ernst van de fout te beoordelen.”

Burgerlijke aansprakelijkheid

Het tweede juridische vraagstuk gaat over de burgerlijke aansprakelijkheid. Wie moet een schadevergoeding betalen voor de toegebrachte schade? “De burgerlijke wetgeving verandert op 1 januari 2025”, legt Jan uit. “Dossiers die de rest van het jaar nog zouden ontstaan, zullen sowieso pas in het nieuwe jaar voorkomen. Ik leg de focus dus graag op de nieuwe wetgeving. Daar ontstaat een fout zodra je een wettelijke bepaling schendt.”

De vraag is dus: heeft een zorgkundige de bevoegdheid om een voorschrift van een ziekenhuis op een medicatiefiche te schrijven? Aangezien een zorgkundige wettelijk gezien enkel in het dossier mag noteren wat ze zelf mag doen, is dat niet het geval. “Dat maakt de zorgkundige in dit verhaal vanaf 1 januari aansprakelijk, want er is een wettelijke bepaling geschonden door het noteren in het dossier. Indien het ging om een toegelaten handeling waardoor schade was veroorzaakt, hadden de advocaten ruimte voor discussie.”

Wie kan nog aansprakelijk gesteld worden?

Het is interessant om te bekijken wie nog aansprakelijk gesteld kon worden.

  • De verpleegkundige moest, op basis van haar deskundigheid, aan de alarmbel hebben getrokken door de dagelijkse toediening van Ledertraxate. Uit het verslag blijkt evenwel onvoldoende of ze dit deed. Er is dus geen duidelijke persoonlijke fout die de verpleegkundige verantwoordelijk stelt.
  • De werkgever is burgerlijk aansprakelijk voor de daden van zijn werknemers. In die zin kan het woonzorgcentrum aansprakelijk zijn voor de fouten van de zorgkundige.
  • De hoofdverpleegkundige kan burgerlijk aansprakelijk zijn voor fouten van de zorgkundige, als er rechtstreeks toezicht was. Aangezien die niet in dezelfde ruimte was toen de medicatie werd overgeschreven, is dit hier niet van toepassing.
  • De huisarts van de bejaarde vrouw kon wel mee aansprakelijk gesteld worden, hij heeft de medicatiefiche nagekeken en gevalideerd. Bovendien heeft hij de patiënt twee keer bezocht, geen bloedonderzoek gedaan omwille van de slechte toestand van de vrouw en twee nieuwe voorschriften voor Ledertraxate uitgeschreven.

Dek jezelf in

“Het goede nieuws is dat het, zeker op strafrechtelijk vlak, voor zorgkundigen en verpleegkundigen beter wordt na de wetswijziging. Het moet dan al om een ernstige fout gaan. Een vergissing of vergetelheid met ernstige gevolgen kan dan niet zomaar aanleiding geven tot vervolging”, vat Jan nog even samen. “Met de verzekering van NETWERK VERPLEEGKUNDE hadden we deze rechtszaak misschien wel helemaal kunnen vermijden. Door een commissie af te dwingen en een schadevergoeding te betalen zonder procedure, was een rechtsgang wellicht helemaal niet nodig geweest. Dat betekent zekerheid en gemoedsrust, zonder de verpleegkundige financieel extra te belasten.”


Lid zijn en blijven van NETWERK VERPLEEGKUNDE? Deze leden zeggen volmondig ‘ja’

Ilke Claeys

“Ik ben al lid sinds 1994 en heb alle magazines tot nu toe bewaard. Er staat zo veel waardevolle informatie in dat ik telkens wel iets bijleer. Ook de talrijke studiedagen vind ik een grote plus, maar vooral de juridische bijstandsverzekering is een echte meerwaarde. Neen, ik heb nog nooit getwijfeld aan mijn lidmaatschap.”

Inne Minjauw en Olga Tchudinova

“Waarom we lid zijn van NETWERK VERPLEEGKUNDE? Om interessante nieuwe onderwerpen en mensen te leren kennen”, aldus Olga. “We stonden deze morgen elk afzonderlijk aan een tafeltje en zetten de studiedag nu samen verder. We kennen elkaar eigenlijk niet, maar we hebben al boeiende gesprekken gehad.”

Inne: “Klopt, dat is eigenlijk de essentie van NETWERK VERPLEEGKUNDE. Tijdens studiedagen of via de magazines ontdek je inspirerende verhalen die je meeneemt naar de werkvloer. Als verpleegkundige is het essentieel om op de hoogte te blijven van alle veranderingen, dat lukt via het NETWERK. Dat dat op een leuke, interactieve manier kan, is natuurlijk nog een voordeel.”

Matthias Claerhout

“Ik werd als student al lid van NETWERK VERPLEEGKUNDE en ben van plan om lid te blijven. Vooral de bredere kijk die je krijgt op het verpleegkundige beroep is waardevol. Via de nieuwsbrieven, magazines en de diverse studiedagen van de beroepsorganisatie blijf ik op de hoogte van wat er leeft. De extra korting op die vormingsmomenten is uiteraard ook mooi meegenomen.”

Tine Prinsie

“De Week staat altijd met stip in mijn agenda. Ik ben al 25 jaar lid van NETWERK VERPLEEGKUNDE en dit is een van de vormingsmomenten die ik niet wil missen. Je krijgt er in een dag zo veel en zo’n gevarieerde informatie mee en leert er boeiende mensen kennen. Dus ook voor mijn eigen netwerk brengt mijn lidmaatschap mooie kansen met zich mee. Het belangrijkste vind ik de inzet van de beroepsorganisatie om de verpleegkunde op te waarderen, en dat op verschillende niveaus. De erkenning en fierheid over ons beroep, die steun ik graag.”

Ann Neirinck

“Als lid van NETWERK VERPLEEGKUNDE krijg je toegang tot een heel uitgebreid pakket aan voordelen: het tijdschrift, de verzekering, het vormingsaanbod, persoonlijk advies of juridische bijstand. Via de beroepsorganisatie kom je ook in contact met verschillende meningen en blijf je op de hoogte van wat er leeft in de sector. Het houdt je alert en dynamisch, zelfs als je al jarenlang in het veld staat. Die inspirerende inzichten neem ik heel graag mee naar de werkvloer.”

Aäziza El Massaoudi

“Ik ben nog maar heel recent lid, maar vond het vanuit mijn functie als kwaliteitscoördinator heel relevant om het lidmaatschap aan te gaan. Dat brengt mij bijvoorbeeld voor het eerst op De Week waar ik in een dag mee ben met nieuwe inzichten en al heel boeiende getuigenissen hoorde die ik wil meenemen naar mijn eigen praktijk. Wat me opvalt is de to-the-pointaanpak. Het is geen droge materie, maar een dynamische manier om relevante kennis te delen. Dat vind ik een warme gedachte: in NETWERK VERPLEEGKUNDE zijn we geen concurrenten, maar streven we samen naar de beste zorg.”

Myriam De Meester

Mijn collega’s zeiden vaak: “Maar Myriam, jij weet zo veel.” Dat heb ik aan NETWERK VERPLEEGKUNDE te danken. Voor mij is lid zijn van deze beroepsorganisatie een evidentie. Door actief betrokken te zijn in de werkgroepen of provinciale netwerken word je geprikkeld om het beter of anders te doen op de werkvloer. Het geeft goesting om innovaties uit te proberen. Die gedrevenheid verbindt alle leden. Dat maakt van NETWERK VERPLEEGKUNDE een heel waardevolle organisatie die al onze steun verdient.”


Agressie voorkomen door in te zetten op bemiddeling

Agressie in de zorg is helaas geen uitzondering. Verbaal en fysiek geweld komen vaak voor en zijn een verontrustende trend die niet alleen de veiligheid van zorgverleners in het gedrang brengt, maar ook die van zorgvragers. Hoe creëren we een omgeving waarin zorgverleners veilig kunnen werken? De organisatie Arts in Nood organiseerde een webinar met professor Béatrice Schaad. Zij bestudeerde conflictbeheersing op basis van ervaringen van patiënten en zorgprofessionals.

Een zorgverlener die zich goed en veilig voelt heeft een positieve impact op de kwaliteit van zorg en voor de manier waarop een zorgvrager benaderd en geholpen wordt. Daarnaast is agressie of een onveilig gevoel een belangrijke trigger voor burn-out, depressie of de zoektocht naar een andere job. Béatrice Schaad is auteur van het boek ‘(In)hospitalités hospitalières : Conflit, médiation, réconciliation’ ((On)gastvrije ziekenhuizen: conflict, bemiddeling en verzoening). Daarnaast is ze professor aan het Centre hospitalier universitaire vaudois (CHUV) in het Zwitserse Lausanne, een van de dertien beste ziekenhuizen wereldwijd[1]. Ze richtte er het project Hospita-liens op, bedoeld om bij te dragen aan de studie rond en het begrip van de relatie en interactie tussen zorgvragers en zorgprofessionals in ziekenhuizen. Op basis van ervaringen van beide groepen bekeek ze wanneer de relatie onder druk kwam te staan. Leidde dat tot conflict of tot ontevredenheid over de verleende zorg? Ruimte maken voor bemiddeling of een gesprek kwam naar voor als middel om escalatie te vermijden. Daarover ging ze in gesprek met Arts in Nood.

“De zorgvrager is geen nummer. Integendeel, hij wordt veeleisender, maar ook agressiever”, zegt professor Schaad. “Toch beschouw ik de zorgvrager ook als een bron om de zorgverlening te verbeteren. Zij zien blinde vlekken in de organisatie of in de zorg en merken zaken op die niet goed draaien. Wanneer je bijvoorbeeld op de spoeddienst een gips krijgt en die na één dag al weggehaald wordt door medisch advies dat van elkaar verschilt, dan wekt dat bij die patiënt frustraties op. Heeft die persoon daar een klacht over, dan is dat een kans tot bemiddeling en verbetering. Een ander voorbeeld dat ik vaak geef is de moeder die te horen krijgt dat haar kind lijdt aan een neurodegeneratieve ziekte en binnenkort zal sterven. Dat wordt haar verteld in vakjargon, zonder respect. Het ontbreekt op dat moment ook aan continuïteit van zorg en de arts onderbreekt het korte consult meerdere keren om een telefoonoproep te beantwoorden. Zulke situaties lees je niet in enquêtes.”

Verder kijken dan het conflict

Professor Schaad werkte daarom samen met collega’s een systeem uit dat patiëntenervaringen verzamelt en omzet in concrete acties en bemiddelingsprojecten. Het resulteerde in 2012 in een bemiddelingsruimte waar zorgvragers en zorgprofessionals conflicten of moeilijkheden kunnen melden. Daar worden ze bijgestaan door experts in conflictmanagement. De klachten worden op hun beurt gecodeerd zodat ze ziekenhuisbreed en per afdeling ingezet kunnen worden om zorg en de werkomgeving te verbeteren. “Bemiddeling is iets vertrouwelijks. Het is een dialoog die niet uitgaat van hiërarchische structuren. Er ligt veel druk op zorgverleners waardoor ze niet altijd de ruimte krijgen om uit te leggen wat er aan de hand is. Waar de literatuur steeds uitgaat van een conflict, kijken wij dieper: wat is het karakter van dat conflict? Bemiddeling is luisteren naar zorgvragers, hun naasten en zorgprofessional, de vertrouwensrelatie met het ziekenhuis herstellen en via bemiddeling tot een oplossing komen. Het is niet zoeken naar een bepaalde waarheid, wel kijken naar de perceptie van de situatie.”

Zo begon het team van Béatrice Schaad elke gemelde situatie te classificeren op basis van een honderdtal indicatoren. Wat was de zorgvraag, op welk moment in het zorgproces vond het incident plaats, wat is de leeftijd van de betrokkenen, … Vervolgens werden deze op basis van internationale studies onderverdeeld in drie domeinen (het klinische, het organisatorische en het relationele), categorieën en subcategorieën. “Een conflict gaat over kwaliteit en veiligheid. Krijgt de zorgvrager foute resultaten van onderzoeken, is er een medicatiefout of een gemiste diagnose, loopt de administratieve opvolging verkeerd, is er sprake van discriminatie, … We namen in onze studie 1.328 klachten op van ongeveer 600 verschillende personen. Die hebben we gekwantificeerd en geanalyseerd. Zo’n 39 procent van de klachten bevond zich in het relationele domein, 35 procent op organisatorisch vlak en 25 procent in het klinische domein. We merken dat slechts 10 procent van de klachten gaat over de kwaliteit van zorg. Mensen hebben het vaker over de communicatie, dat ze zich niet als volwaardig mens behandeld voelen of dat ze niet als prioritair behandeld werden omdat hun aandoening niet levensbedreigend is. Die kleine signalen maken een wereld van verschil als ze op de juiste manier geïnterpreteerd en aangepakt worden.”

Introspectie

De zorgconsumptie stijg en de druk op het zorgsysteem, de zorginstellingen en de zorgprofessionals dus ook. De tevredenheidsscore in het CHUV bedraagt 93 procent. Toch moet aan die andere 7 procent aandacht besteed worden. “Daar zit de marge voor verbetering”, zegt professor Schaad. “Zorginstellingen moeten klachten zien als een kans om problemen te vermijden. Vaak doen situaties zich niet met opzet voor, net daarom moet je klachten zien als een manier om de kwaliteit te verhogen”, licht professor Schaad toe. “Je gaat op zoek naar de gulden middenweg: hoe ben en blijf je de zorgprofessional die je wil zijn in relatie tot de zorgvrager?”

Professor Schaad merkt op dat geweld zich ook verplaatst naar sociale media, zoals tijdens het filmen van een consult. Een arts kan en mag zich dan niet verdedigen door het beroepsgeheim. “Klachten en bemiddeling zijn er niet enkel op initiatief van de zorgvrager. Vaak lijdt de arts of zorgverlener onder het gedrag van een patiënt. Dat is veelal taboe. Waar mensen vroeger met eerbied naar een arts keken, is die vorm van bescherming weggevallen. De patiënt komt door Google en ChatGPT nu vaak zelf met een diagnose. Als zorgverlener moet je daarnaast soms opletten hoe je iets verwoordt, zodat de zorgvragers het niet verkeerd opnemen. Vandaag lijkt het alsof de zorgvrager meer rechten dan plichten heeft, en voor de zorgverlener geldt het omgekeerde. Het bieden van dat soort weerstand moet mee in de opleiding zitten.”

Ook voor zorgverleners

Professor Schaad spreekt voornamelijk vanuit haar ervaringen met artsen, waarop haar studie gebaseerd was. Zij merkt dat er al veel moet gebeuren vooraleer artsen de stap naar bemiddeling zetten. “Er gaat een gevoel van schaamte of zich incapabel voelen mee gepaard”, zegt ze. “Nochtans pleeg je zo geen verraad. Integendeel, je wil de situatie verbeteren. Anderen hebben daar ook baat bij, want het ultieme doel van bemiddeling is om de volledige zorginstelling vooruit te helpen. Als het onder de radar blijft, kan niemand ingrijpen. Bottom-up iets veranderen voldoet vaker aan de noden en verwachtingen dan vanuit het leiderschap iets op te leggen.”

Bemiddelen staat niet gelijk aan straffen opleggen. Het is samenzitten en de dialoog toelaten. In die zin staat het ver van een juridische procedure omdat er geen schuldige wordt aangeduid. Er wordt vrijwillig op zoek gegaan naar wat fout liep. “Elke klacht is een kans. We spreken niet over moeilijke patiënten, wel over opportuniteiten die leiden tot een nieuw paradigma. Zorgvragers die klacht indienen willen vaak zelfs geen vergoeding, wel een uitleg en gehoord worden. Het werkt multidirectioneel, want ook de zorgprofessional moet de kans krijgen om iets uit te leggen.”

Van klacht naar groeikans

Vertrouwen staat centraal in het bemiddelingsproces. Gebrek aan vertrouwen veroorzaakt ruzies en frustraties. Daardoor ontstaat er langs de kant van de zorgverleners veel uitval. De relatie met de zorgvrager begrijpen en verbeteren gaat dit tegen. “De bemiddelaars in ons ziekenhuis zijn experts in hun vak. Ze luisteren naar een veelvoud van problemen en gieten dat in een analyse. Elke klacht is een getuigenis van een probleem, geen pathologie”, zegt professor Schaad nog. “Elke klacht wordt bij ons anoniem behandeld op verschillende niveaus. Zowel de directie buigt zich daarover, als de afzonderlijke diensten. Vervolgens worden verbeteringstrajecten voorgesteld, en gekoppeld aan opleiding en onderzoek die in het teken staan van de relatie tussen de zorgvrager en zorgprofessional. De voordelen zijn bijzonder groot. Je verhoogt namelijk de veiligheid op de werkvloer en van de zorg, maar ook de kwaliteit en de tevredenheid. Problemen in ziekenhuizen reflecteren vaak problemen in de maatschappij. Door bottom-up te werken herstel je vertrouwensrelaties, want in een ziekenhuis is geen plaats voor geweld.”

[1] https://www.newsweek.com/rankings/worlds-best-hospitals-2024


Onze raakbaarheid moeten we koesteren

In deze rubriek gaan we zoek naar  prangende ethische uitdagingen die zich voordoen in de praktijk. Tegelijkertijd ontdekken we welke methodes ons kunnen helpen om deze uitdagingen bespreekbaar en hanteerbaar te maken. We gaan hiervoor te rade bij collega’s in de zorg die dagelijks met ethische vraagstukken worden geconfronteerd.

 

Vraag aan Céline Baele, bedrijfspsycholoog, wat haar drijft, en je krijgt meteen een helder antwoord: “het welzijn van zorgverleners.” Het thema houdt haar al meer dan tien jaar bezig. Céline praat het liefst met zorgverleners over wat zij nodig hebben om sterk in hun schoenen te staan, ook als het moeilijk wordt. Ze werkt momenteel aan een doctoraat over morele stress, een vorm van stress waarbij zorgverleners het gevoel hebben dat ze de zorg niet kunnen geven zoals zij dat zouden willen. Ze kent de zorg ook van de andere kant: vorig jaar onderging ze zelf een intensieve kankerbehandeling.

 

DE UITDAGING

 

Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest? 

“De uitdagingen waar ik me op richt gaan over hoe je er kan zijn voor je patiënt, zonder je eigen grenzen te overschrijden. Als zorgverlener worstel je vaak met tijdsdruk. Je komt een kamer binnen, een patiënt vertelt zijn verhaal en je voelt dat goede zorg in dat moment betekent: de tijd nemen om te luisteren. Maar je hebt nog een reeks andere patiënten te zien binnen een uur. Welke keuze je ook maakt, het levert stress op. Ofwel voel je dat je de patiënt tekortdoet door niet te luisteren, ofwel schiet je tekort voor de anderen die ook zorg nodig hebben. Het vergt emotionele intelligentie om dit dilemma te herkennen en vervolgens te erkennen dat beide opties stress veroorzaken. Alleen al door aan de patiënt aan te geven dat je zijn nood aan een babbel opmerkt en dat je worstelt met het feit dat er nog anderen wachten, toon je warmte en empathie. In zo’n mededeling zit al veel zorg.”

“Eigenlijk draait het om kwetsbaarheid. Door eerlijk te zijn over het feit dat je niet aan alle verwachtingen kunt voldoen, laat je zien dat je menselijk bent. En dat is precies wat patiënten nodig hebben: een echte, wederzijdse verbinding tussen mensen. We willen geen robots aan ons bed, ook al doen ze technisch alles perfect. We willen connectie, het gevoel dat iemand begrijpt wat we doormaken. Toen ik vorig jaar in het ziekenhuis lag voor een mastectomie, vroeg een stagiair-verpleegkundige waarvoor ik was opgenomen. Toen ik haar antwoordde, zei ze: ‘Ik krijg er kippenvel van.’ Dat voelde als echte verbinding. Het was iets anders dan de hoofdverpleegkundige die alleen uitlegde hoe ik het bed moest bedienen. Zorg gaat over mensen en dat betekent dat je geraakt kan worden door elkaar. Die raakbaarheid moeten we koesteren.”

DE TOOL: EMOTIEWERK

 

Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?

“We verwachten van zorgverleners dat ze technisch goed zijn, maar een groot deel van hun werk draait ook om goed omgaan met de emoties die, zowel bij henzelf als bij de patiënt, opborrelen in specifieke zorgsituaties. Dat dit een essentieel onderdeel van zorgverlening is, heb ik zelf ervaren. Toch krijgen zorgverleners hier vaak geen opleiding in en het wordt zelden gezien als een selectiecriterium voor leidinggevende functies.”

“Het belang van emoties wordt dikwijls onderschat terwijl ze essentiële hulpmiddelen zijn voor goede zorg. Vaak merken we pas dat iets een ethische kwestie of uitdaging is omdat we er iets bij voelen. Emoties zijn als alarmbellen die aangeven dat een situatie iets van ons vraagt en die ons aanzetten tot actie. Ze laten ons zien wat we belangrijk vinden in een bepaalde situatie en helpen ons om de juiste prioriteiten te stellen.”

Hoe ga je daarbij te werk?

“Emoties zijn belangrijke hulpmiddelen voor goede zorg en verbinding. Dat inzicht mogen we bij onszelf en onze collega’s versterken. De emotionele dimensie van zorg verlenen – hoe het de patiënt en ons als zorgverlener raakt – moet een plek krijgen in ons dagelijkse werk. Op zich kan dat vrij gemakkelijk, zelfs tijdens een korte overdracht. Wat als we niet alleen taakgericht zouden overdragen, maar ook stilstaan bij wat we bij een patiënt voelen? ‘Ik heb vanmorgen Simone verzorgd, maar ik voelde me gefrustreerd omdat het de sterfdag van haar man is en ik er niet kon naar vragen.’ Zo’n boodschap kan anderen motiveren om die dag even met Simone te praten, en laat zien waar we het verschil kunnen maken.”

“Ook tijdens een teamoverleg kan het werken met emoties ingebed worden door aan de teamleden systematisch vragen te stellen zoals: ‘Wat gaf je voldoening deze week? Wat maakte je boos?’. Zulke gesprekken leiden tot interessante inzichten over de werking en tot een concreet actieplan. Als je in één adem kan meegeven wat een situatie bij je oproept, signaleer je niet alleen prioriteiten, maar bied je bovendien ook zorg aan de zorgverlener zelf.”

Céline erkent dat deze emotionele laag voor leidinggevenden ingewikkeld kan lijken. “Het is niet eenvoudig, zeker niet omdat veel mensen complexe emoties liever vermijden. Maar het loont om er actief mee te werken. Het verbetert de kwaliteit van zorg. Een zorgverlener die zich niet gezien voelt in zijn eigen emoties, hoe kan die een ander – een patiënt – echt zien? Als je te veel in je hoofd zit, sluit je je af van de ander. Je moet je goed voelen om je open te kunnen stellen voor een ander.”

Emotiewerk betekent overigens niet dat je je emoties helemaal in bedwang moet leren houden. “Wees mild voor jezelf”, besluit Céline. “Sta jezelf toe om af en toe emotioneel te zijn. Je mag laten zien dat je mens bent. In een klimaat waar je dingen kan delen in plaats van onderdrukken, krijg je daar waarschijnlijk veel voor terug. We zouden met alles wat we voelen en zijn in de zorg moeten kunnen staan.”

WIE VOLGT?


Aan wie wil je de vraag naar ethische uitdagingen en bruikbare tools doorgeven?

“Fleur Helewaut is huisarts in Hooglede en doet aan de UGent onderzoek naar het concept compassievolle zorg. Voor mij zijn de verbanden met emotiewerk meteen duidelijk.”


Samenwerking versterken via teamspel

Het Wit-Gele Kruis Limburg ontwikkelde een uniek spel voor haar medewerkers om als team goed te functioneren en effectief samen te werken. Teamconnect is een innovatieve oplossing om de samenwerking binnen de verschillende teams van de zorgorganisatie te versterken. Sinds september is het spel beschikbaar voor alle afdelingen.

Het Wit-Gele Kruis Limburg wil dicht bij haar patiënten staan en zorg op maat aanbieden. Daarom werkt de organisatie met kleinere, vaste wijkteams in de lokale regio’s. “Deze teams laten ons toe beter in te spelen op de noden van patiënten, zorgpartners en medewerkers”, licht algemeen directeur Nadja Vananroye toe. “Tegelijk bereiden we onze organisatie zo voor op de uitdagingen van morgen.” Die bredere organisatie van lokale afdelingen creëert sterkere fundamenten en stimuleert een betere samenwerking met zorgpartners, zoals ziekenhuizen en huisartsen. ”Om deze aanpak te doen slagen, is het noodzakelijk dat deze teams goed functioneren en effectief samenwerken. Met Teamconnect reiken we onze medewerkers een tool aan die hen daarbij ondersteunt.”

Betere teamdynamiek door reflectie

Het unieke teamspel Teamconnect is opgebouwd vanuit wetenschappelijke inzichten om op een informele en laagdrempelige manier de samenwerking binnen de teams te verbeteren. “We zochten een creatieve manier om teams dichter bij elkaar te brengen en samen sterker te staan in een uitdagende werkomgeving”, aldus Nadja.

Teamleden krijgen inhoudelijk sterke reflectievragen voorgeschoteld, alsook tips en positieve boodschappen om toe te passen in het dagelijkse werk. Door met deze vragen aan de slag te gaan, verbetert de samenwerking en wordt de veerkracht van het team groter. “Het spel richt zich niet op praktische patiëntenbriefings, maar wel op hoe de teamleden onderling interageren. Het maakt dan ook deel uit van ons functioneringsbeleid. Het is laagdrempelig opgezet, waardoor belangrijke en soms moeilijke gespreksonderwerpen toch naar boven kunnen komen in een ontspannen setting. Teamconnect heeft als doel dat de teamleden diepgaand reflecteren over hun werking. Wat dan uit het spel naar boven komt, vormt de basis om de teamdynamiek te verbeteren.”

Voortrekkersrol nemen

Het Wit-Gele Kruis Limburg wil het spel optimaliseren op basis van de feedback van haar medewerkers. Ook bekijkt het de mogelijkheid om Teamconnect te digitaliseren. “Bijvoorbeeld in een innovatieve app”, zegt Nadja. “Het is een krachtige tool om effectiever en efficiënter te leren samenwerken. Als organisatie nemen we graag een voortrekkersrol en willen we ons klaarstomen voor het steeds veranderende zorglandschap. Dit unieke spel is daar een mooi voorbeeld van.” Teamconnect is sinds september beschikbaar voor de medewerkers van alle afdelingen.

BEELD: Copyright Wit-Gele Kruis Limburg


Cijfers tonen geen toename van borstkanker door alcoholconsumptie

Festivals, terrasjes en tuinfeesten: in de zomer vloeit de drank vaak nog rijkelijker. Waarom vinden we alcohol drinken zo normaal en wanneer is gebruik problematisch? “Omdat vrouwen meer drinken dan vroeger, zien we het aantal borstkankers toenemen”, zegt psychiater Hendrik Peuskens in De Morgen van 6 juli 2024.

Hoe moet je dit interpreteren?

Het Belgisch Kankerregister houdt alle cijfers over alle kankers die in België voorkomen nauwgezet bij. Sinds 2008 is er geen toename van borstkanker in België. Ook het Bevolkingsonderzoek Vlaanderen, dat de screenings voor borstkanker, baarmoederhalskanker en dikkedarmkanker organiseert, ziet sinds 2015 geen toename. In vergelijking met begin jaren 2000 komt borstkanker ook niet vaker voor op jongere leeftijd.

Alcohol is een bekende risicofactor voor borstkanker. De Wereldgezondheidsorganisatie schat dat alcoholconsumptie een rol speelt bij zeven op de honderd borstkankers[1]. Ter vergelijking: obesitas na de menopauze speelt volgens een recent overzichtsonderzoek[2] een rol bij 26 op de honderd borstkankers. Voor de menopauze is overgewicht daarentegen geen risicofactor.

In de voorbije vijftig jaar nam de alcoholconsumptie in België met twintig procent af. Dat meldt een rapport van Vlaams Expertisecentrum Alcohol (VAD). Vooral jongvolwassenen drinken minder. Het dagelijks alcoholgebruik bij 55-plussers nam wel lichtjes toe tussen 1997 en 2018: met drie procent bij zowel mannen als vrouwen[3].

Conclusie

Sinds 2008 is er geen toename van borstkanker in België. Dat tonen cijfers van de Stichting Kankerregister, de organisatie die de cijfers voor alle kankers nauwkeurig bijhoudt. In een periode van twintig jaar is het aantal vrouwen dat dagelijks alcohol drinkt met 3 procent toegenomen, vooral in de groep 55-plussers. Bij jongere vrouwen neemt de alcoholconsumptie eerder af. Alcoholconsumptie is een risicofactor voor borstkanker, maar de impact daarvan weerspiegelt zich niet in de cijfers voor België. Daarom beoordelen we de uitspraak ‘Omdat vrouwen meer drinken dan vroeger, zien we het aantal borstkankers toenemen’ als onwaar.

 

Bron: Gezondheid & Wetenschap

 

[1] World Health Organization. Alcohol is one of the biggest risk factors for breast cancer. 21 oktober 2021.

[2] Dehesh T, Fadaghi S, Seyedi M et al. The relation between obesity and breast cancer risk in women by considering menstruation status and geographical variations: a systematic review and meta-analysis. BMC Womens Health. 2023 Jul 26;23(1):392. doi: 10.1186/s12905-023-02543-5.

[3] VAD. Trends in cijfers alcohol. September 2023.


Een nieuwe weg naar arbeidsre-integratie

Er zijn steeds meer personen erkend in arbeidsongeschiktheid in ons land. Hun aantal steeg tussen 2011 en 2022 met 73 procent. Hervormingen in de opvolging en begeleiding van personen in arbeidsongeschiktheid van toepassing sinds 1 januari 2024 laten nu een andere, multidisciplinaire aanpak toe. Daarbij wordt sterk ingezet op de inschatting van de restcapaciteiten en op de socioprofessionele re-integratie. Directeur-generaal van de Dienst voor uitkeringen van het RIZIV, Clara Arbesu licht haar visie toe.

In december 2021 werd Clara Arbesu directeur-generaal. Een interessante periode, want de maatschappij stond toen op een kantelpunt na de covidpandemie. “Dit was het moment om na te denken over de toekomst en over hoe we banden konden smeden met het werkveld. We wilden met de Dienst voor uitkeringen samen met onze partners de problematiek van arbeids(on)geschiktheid aanpakken met een transversale, intersectorale en holistische visie”, zegt Clara. “Eén van onze belangrijke partners daarbij is de sector van de gezondheidszorg. Wie arbeidsongeschikt erkend is, heeft een bepaalde aandoening waarvoor therapeutische opvolging essentieel is. Daarnaast moeten we samen met onze partners nadenken over hoe we deze personen kunnen begeleiden bij hun terugkeer naar de arbeidsmarkt. Naast de sector van de gezondheidszorg zijn onze partners in dit kader de ziekenfondsen en de regionale diensten voor arbeidsbemiddeling. Het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering en de ministers bevoegd voor sociale zaken en zelfstandigen hebben ook een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van dit nieuw beleid. ”

Versterken van de re-integratie

Begin dit jaar vond een belangrijke hervorming plaats. Het proces van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid werd aangepast, inclusief het proces van het bepalen van de restcapaciteiten. Wat kan iemand die arbeidsongeschikt erkend is nog, kan die eventueel deeltijds het werk hervatten of kan een begeleiding door een regionale dienst voor arbeidsbemiddeling worden opgestart? Daaraan worden socioprofessionele re-integratietrajecten gekoppeld, georganiseerd door de ziekenfondsen, de regionale diensten, de arbeidsartsen en het RIZIV in het kader van het Terug Naar Werk-fonds. Bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de inschatting van de restcapaciteiten wordt multidisciplinair naar de persoon in arbeidsongeschiktheid gekeken in de vierde, zevende en elfde maand. Wie daarna in invaliditeit wordt erkend, wordt op geregelde tijdstippen geherevalueerd in functie van de concrete situatie waarin die persoon zich bevindt. “Voordien was een inschatting van de restcapaciteiten enkel in de vierde maand verplicht. Nu is er een specifieke tijdlijn met drie contactmomenten tijdens het eerste jaar waarbij aandacht is voor de re-integratiemogelijkheden”, zegt Clara. “We weten uit onderzoek dat het eerste jaar een belangrijke periode is. Deze hervorming erkent de inzet van multidisciplinaire teams en versterkt via de re-integratietrajecten de terugkeer naar werk.”

Binnen het multidisciplinaire team is een belangrijke rol voor de verpleegkundige weggelegd. Die kan de adviserend arts ondersteunen bij de evaluatie van de arbeidsongeschiktheid en bij de inschatting van de restcapaciteiten. In dat team kunnen ook een kinesitherapeut, klinisch psycholoog en/of ergotherapeut aanwezig zijn. “De verpleegkundige in de zorg staat dicht bij de zorgvrager en heeft zijn of haar vertrouwen. Dat is een meerwaarde om iemand voor, tijdens en na de arbeidsongeschiktheid te begeleiden. Als verpleegkundige sta je op de eerste rij, als een spreekbuis voor je zorgvrager naar artsen en andere zorgverleners toe. Het is een complementaire rol in een multidisciplinair team.”

Voor, tijdens en na de arbeidsongeschiktheid

Voor Clara zijn er drie belangrijke actiegebieden in arbeidsongeschiktheid. Het eerste is preventie: acties voor de ziekte zich manifesteert. “Vanuit het RIZIV kunnen we ook een rol spelen om de risico’s van arbeidsongeschiktheid te identificeren, eventueel per beroepsgroep. Dit zou ons toelaten werkgevers en de maatschappij te sensibiliseren”, zegt ze. “Daarnaast moeten we er zijn tijdens de arbeidsongeschiktheid met zorgondersteuning en therapeutische opvolging. We beoordelen de arbeidsongeschiktheid, maar die ondersteuning en opvolging is minstens even belangrijk. De zorgsector heeft daar nog sensibilisering nodig zodat er ook meer naar kinesitherapeuten, ergotherapeuten of psychologen wordt doorverwezen. In de zorgketen speelt iedereen een rol en moet elke stakeholder zijn verantwoordelijkheid opnemen. Zo kan je misschien voorkomen dat een musculoskeletale aandoening een mentale ziekte wordt. Tot slot moeten we mensen begeleiden na de periode van arbeidsongeschiktheid. Wie gaat terug aan de slag? In een andere sector of in hetzelfde bedrijf? Data hierover zijn belangrijk om ons toe te laten de effectiviteit van onze trajecten en maatregelen te meten.”

Net bij het verkrijgen van die data knelt het schoentje. De gegevens zijn beschikbaar, maar kunnen door de GDPR-regelgeving niet aan elkaar gekoppeld worden. “Dat is jammer, maar wel logisch. Gezondheidsinformatie betreft immers gevoelige data die je niet zomaar kan delen. Natuurlijk weten we wel welke jobs het moeilijk hebben en nemen we dat mee in actieplannen en hervormingen. Het ontbreekt ons vandaag echter aan een wettelijk kader dat structureel toegang geeft tot alle data om aan analyses en nazorg te doen. Het is een complexe puzzel, maar alle stukjes zijn er. We missen enkel de koppeling om de puzzel volledig te leggen. Zo zouden we acties beter op elkaar kunnen afstemmen en meer effect creëren. Ook dat is intersectoraal werken, het RIZIV kan dit niet alleen.”

Het verhaal achter de cijfers

502.371 personen erkend in arbeidsongeschiktheid in ons land in 2022, dat is een bijzonder hoog cijfer. Het gaat om meer vrouwen dan mannen (zie kader). “Het aantal vrouwen in arbeidsongeschiktheid lag vroeger veel lager. Hun aantal is progressief toegenomen en als je de cijfers van het aantal mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheid uittekent op een grafiek dan zie je dat in 2009 de lijnen elkaar kruisen. Vroeger waren er minder vrouwen aan het werk. Vandaag combineren vrouwen werk vaak met opvang van kinderen of mantelzorg”, licht Clara toe. “Bovendien wordt de gezondheid van vrouwen nog te vaak onderbelicht in wetenschappelijke studies, waardoor heel wat gegevens ontbreken.”

Het aantal zelfstandigen in arbeidsongeschiktheid ligt op 30.444. Bij de zelfstandigen  zijn meer personen arbeidsongeschikt door musculoskeletale aandoeningen dan mentale aandoeningen. Bij de werknemers is de situatie omgekeerd. Momenteel loopt er een proefproject van de FOD Sociale Zekerheid over de preventie van arbeidsongeschiktheid bij zelfstandigen. “Zij spelen een belangrijke economische rol en we moeten hen dan ook op een goede manier ondersteunen.”

Sinds 2011 steeg het aantal personen in arbeidsongeschiktheid sterk. Demografische tendensen liggen daar deels van aan de oorzaak. De beroepsbevolking is toegenomen, maar ook de vergrijzing van die groep speelt een rol. Daarnaast ligt de pensioenleeftijd hoger en is die voor vrouwen gelijkgetrokken aan die voor mannen, wat opnieuw meespeelt in de verklaring van het hogere aantal vrouwen in arbeidsongeschiktheid.

Kleine stappen voor een groot resultaat

Wat zijn nu de volgende stappen? “Eind dit jaar wordt een communicatietool gelanceerd voor huisartsen, adviserend artsen en preventieadviseurs-arbeidsartsen”, zegt Clara. “Dit platform maakt de koppeling met hun softwarepakket en vereenvoudigt de informatie-uitwisseling. Ons belangrijkste doel is een correct traject voor de re-integratie van wie arbeidsongeschikt erkend is. De Terug Naar Werk-coördinatoren tewerkgesteld door de ziekenfondsen, spelen daarin een belangrijke rol. Die zijn sinds januari 2022 actief en boeken mooie resultaten. Tot slot moeten we de dialoog aangaan met de sector gezondheidszorg. Arbeidsongeschiktheid is geen eiland, wel een gevolg door een samenloop van factoren. Sensibilisering en preventie zijn cruciaal en de hefbomen om de problematiek aan te pakken. Daarnaast moeten we zeker bekijken welke kansen we geven aan mensen die nog willen en kunnen werken. Een half miljoen mensen is langer dan een jaar arbeidsongeschikt. Wat zegt dat over onze maatschappij? En wat willen we daar als burgers aan doen? Vanuit het RIZIV kunnen we een effectieve rol spelen en tegelijk een spreekbuis zijn die preventie en sensibilisering promoot. De sleutel tot succes is dialoog.”

De cijfers rond arbeidsongeschiktheid[1]

Arbeidsongeschiktheid is niet hetzelfde als werkloosheid. Wie arbeidsongeschikt erkend is, kan door een ziekte of ongeval niet werken. Ons land telde in 2022 zo’n 502.371 personen erkend in arbeidsongeschiktheid sinds langer dan een jaar. Daarvan heeft 36,9 procent (185.184) personen een psychische stoornis en 31,7 procent (159.337 personen) een musculoskeletale aandoening. Het aantal personen erkend in arbeidsongeschiktheid is tussen 2011 en 2022 met maar liefst 73 procent gestegen.

Arbeiders Bedienden Zelfstandigen Meewerkende echtgenoten
Mannen 146.583 40.612 17.537 122
Vrouwen 155.475 129.257 11.630 1.155
Totaal 302.058 169.869 29.167 1.277

Van deze 502.371 personen erkend in arbeidsongeschiktheid heeft 15 procent van de loontrekkenden een toelating om het werk gedeeltelijk te hervatten. Bij de zelfstandigen is dat 26 procent.

[1] Bron: RIZIV


Verpleegkundig ondernemerschap in Vlaanderen: barrières en facilitators

Verpleegkundig ondernemerschap biedt de kans om op trends zoals een vergrijzende bevolking, toenemende chronische ziekten en beperkte middelen constructief en innovatief te reageren. Deze gezondheidsuitdagingen vereisen vernieuwende denk- en handelswijzen. Dit onderzoek onderzocht de betekenis van verpleegkundig ondernemerschap en achterhaalde de facilitators en barrières ervan. Ondernemerschap in de opleiding, rolmodellen in het werkveld en ondersteunende netwerken kunnen barrières helpen overwinnen.

METHODE:

Systematische literatuurstudie gevolgd door een kwalitatief fenomenologisch onderzoek via diepte-interviews bij tien participanten in Vlaanderen.

RESULTATEN

Participanten omschreven verpleegkundig ondernemerschap als gedrevenheid en kansen grijpen om via hard werk binnen verpleegkunde iets autonoom en anders aan te pakken en daar verantwoordelijk voor te zijn terwijl je een maatschappelijk nut vervult. Op basis van de analyses werd een model (zie fig.) opgesteld dat het proces tot ondernemerschap in verpleegkunde schetst. Dit proces bestond uit vijf fases binnen een veilig vangnet. Dit veilige vangnet hield in dat er in de zorgsector altijd wel werk was en dat er daardoor altijd teruggevallen kon worden op werk- en loonzekerheid. Pré-ondernemerschap (1) bestond uit karaktereigenschappen – een kritische ingesteldheid, gedrevenheid/motivatie, een vallen en opstaan-ingesteldheid, en risico’s nemen – samen met één of meerdere trigger(s) waaronder opportuniteiten zien, maatschappelijk verschil maken, verpleegmoeheid en autonomieverlangen. Dit leidde tot de overwegingsfase (2) die beïnvloed werd door dealbreakers: het financiële aspect, een kennisgebrek en er alleen voor staan, en dealmakers zoals opportuniteiten krijgen en grijpen, ervaring, er niet alleen voor staan en voorbereiding. Na het overwegen kwam een beslissingspunt, waarbij men koos tussen niet ondernemen (3) of ondernemen (4). In die ondernemersfase ervaarde men belemmerende factoren zoals een afremmende omgeving en onvoorziene, plotse omstandigheden, en ondersteunende factoren waaronder hulp van instanties en een ondersteunende omgeving. Binnen het ondernemerschap kon men succes boeken of falen (5), wat opnieuw leidde tot de overwegingsfase (2) waarin men terug de afweging kon maken om nieuwe zaken te ondernemen of niet.

CONCLUSIE:

De ondervonden barrières en facilitators in het proces tot ondernemerschap bij verpleegkundigen werden blootgelegd. Barrières kunnen overwonnen worden door ondernemerschap te integreren in de opleiding verpleegkunde en in te zetten op het identificeren van kansen en het ontwikkelen van ondernemersvaardigheden. In het werkveld kunnen rolmodellen ondernemerschap onder verpleegkundigen aanmoedigen en hen hierin begeleiden door onder andere workshops en brainstormsessies te organiseren. Daarnaast kunnen ook organisaties een netwerk vormen om ondernemende verpleegkundigen te verenigen, inspireren en ondersteunen.

WIE BEN IK?

Manou Houdendijcke behaalde in juni 2023 haar masterdiploma Management & Beleid van de gezondheidszorg (UGent). Vanwege de uitdagende procedures, de veelzijdigheid van de dienst en een nauwe samenwerking met topdokters startte ze haar loopbaan als verpleegkundige op de afdeling endoscopie (UZ Gent).