De hele FOD Volksgezondheid verenigd rond one world, one health

Wat we vaak kortweg de FOD Volksgezondheid noemen, heet eigenlijk de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Een van de directoraten-generaal (DG) is dat voor Dier, Plant en Voeding. Aan het hoofd daarvan staat directeur-generaal Mieke Walraevens, vroedkundige van opleiding. Zij legt ons uit wat het verband tussen gezondheidszorg, planten, dieren en voeding is en hoe haar departement die cohesie versterkt.

Mieke Walraevens studeerde in 2003 af aan de Arteveldehogeschool als vroedkundige. Ze ging aan de slag op het verloskwartier, de materniteit en neonatologie van een ziekenhuis. Na enkele jaren koos ze voor de eerstelijnszorg, waar ze meer wou betekenen voor zwangere vrouwen en ’jonge ouders. “Prenatale lessen, consultaties samen met een arts en postnatale thuiszorg waren mijn belangrijkste opdrachten op dat ogenblik”, vertelt Mieke. “Ik behaalde ook mijn postgraduaat lactatiekunde. Om nog meer impact te hebben op de vroedkundige praktijkvoering stapte ik over naar de onderwijswereld waar ik praktijklector en stagebegeleider was. Door die ervaring aan de hogeschool zette ik de stap naar de UGent om er mijn master in de verpleeg- en vroedkunde te halen. Samen met Kaat Helsloot schreef ik een masterproef rond kwaliteitsindicatoren voor bevallen met een korte ligduur. Toen hoorde ik de toenmalige minister van Volksgezondheid op de radio vertellen dat ze de ligduur na de bevalling wilde inkorten. Die was in België veel langer dan in de omringende landen en wetenschappelijk niet meer te verantwoorden. Ik dacht bij mezelf: een schitterend idee, maar let op dat de kwaliteit van de gezondheidszorg niet in het gedrang komt. Ik nam contact op met het kabinet van de minister en stelde mijn expertise ter beschikking. Kort daarna, in februari 2015, werd ik er adviseur moeder- en kindzorg.”

De vele facetten van het beleid

Het is dus intussen tien jaar geleden dat Mieke de stap waagde naar het gezondheidsbeleid. Ze werkte er in functies als adjunct-kabinetschef en adviseur gezondheidszorg bij de minister van Volksgezondheid en bij de eerste minister. “Ik kreeg in deze functies de kans om samen te werken met topexperten met ongelooflijk veel ervaring in gezondheidsbeleid”, zegt ze. “Door deze mensen ontwikkelde ik de nodige kennis en belangrijke vaardigheden, zoals het leiden van vergaderingen, hoe het beleid van de minister verdedigen in het parlement, leren luisteren naar wat mensen echt bedoelen, compromissen maken en een complex probleem uitleggen in vijf minuten. De totstandkoming van de wet op de kwaliteitsvolle praktijkvoering blijft toch een van de meest bijzondere ervaringen. Vandaag ben ik als directeur-generaal ook lid van het directiecomité van de FOD Volksgezondheid, waar strategische keuzes worden gemaakt en zetel ik in de raad van bestuur van Sciensano. We werken hier zeer nauw samen om een verschil te maken voor de gezondheidszorg.”

Er zijn heel wat linken tussen gezondheidszorg en plant, dier en voeding. Zoals het One Health-principe dat stelt dat mensen, dieren, planten en ecosystemen met elkaar verbonden zijn. Binnen de FOD Volksgezondheid is die band het meeste zichtbaar binnen het DG Plant, Dier en Voeding. “De thema’s die we behartigen zijn zeer uiteenlopend. We leggen de regels en normen vast voor de gezondheids- en kwaliteitsaspecten van producten in elke stap van de voedselketen. Dat gaat van erkenningen voor het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen tot het beleid en de normering van de voedselveiligheid. Denk maar aan de van boer tot bord-strategie. Daarnaast staan we ook in voor de notificatie van tabaksproducten en e-sigaretten en de controle op de verkoop van deze producten aan minderjarigen en het rookverbod in openbare ruimten. Daarnaast zijn we ook bevoegd voor adviesorganen zoals het federaal borstvoedingscomité.”

Adviseren op basis van feiten

Preventie zal cruciaal zijn om de toekomstige uitdagingen in de gezondheidszorg het hoofd te bieden. Het wint ook beleidsmatig aan belang, maar de shift komt traag op gang. Op welke manieren kan de samenwerking tussen voedingsdeskundigen, landbouwspecialisten en verpleegkundigen bijdragen aan preventieve gezondheidszorg en het verminderen van chronische ziektes door betere voedingskeuzes? “Alles is met mekaar verbonden. De introductie van nieuwe technologieën in de landbouwsector, zoals bijvoorbeeld het gericht inzetten van gewasbeschermingsmiddelen via drones, zullen er in de toekomst toe leiden dat het aantal metabolieten of afvalstoffen van die middelen in ons milieu en ons water sterk vermindert”, licht Mieke toe. “Dit is nodig door de intensieve landbouw die in Vlaanderen aanwezig is. Deze afvalstoffen komen ook van andere bronnen dan de gewasbescherming.”

Minder van die afvalstoffen in ons milieu heeft als effect dat onze voeding zo weinig mogelijk stoffen bevat die schadelijk zijn voor onze gezondheid. “Een goede kennis hiervan is essentieel bij het geven van voedingsadvies. Denk maar aan de recente debatten over kwik in vis, of de hoge gehaltes aan 1,2,4-triazool in ons drinkwater. Mensen geruststellen en goed onderbouwd advies geven, is de taak van alle zorgverleners. In deze context is het belangrijk om te beseffen dat we moeten leren leven met de onvermijdelijke aanwezigheid van kleine gehalten aan ongewenste stoffen in onze voeding. Weet dat daar constant over gewaakt wordt en dat de regels en normen op dat vlak voortdurend worden bijgestuurd en tot de strengste ter wereld behoren. Ook daar kunnen verpleegkundigen een geruststellende en adviserende rol in spelen.”

Kan de verschuiving van zorg naar de thuisomgeving niet benut worden om educatie over gezonde voeding en levensstijl te integreren in de dagelijkse zorgpraktijk? “Dat vind ik persoonlijk zeer interessant. In de thuiszorg zie je als zorgverlener veel meer de echte leefgewoontes van je patiënten. Dit geeft je meer kennis over onder meer het voedingspatroon waardoor je directer kan ingrijpen. Nog te vaak wordt naar medicatie gegrepen om medische problemen op te lossen. Zoals bij prediabetes bijvoorbeeld, terwijl voeding en beweging de insulinegevoeligheid serieus kunnen beïnvloeden. Vanuit de dagelijkse gewoontes vertrekken om gezondheidsgedrag te wijzigen lijkt mij een veel beter vertrekpunt. Een gunstige evolutie dus.”

Mensen en dieren

Het verband tussen dieren en gezondheidszorg lijkt misschien vergezocht. Al hoeven we die link niet ver te zoeken. Letterlijk en figuurlijk. Kijken we even over de grens, dan zagen we in Duitsland in januari 2025 een uitbraak van mond-en-klauwzeer. Toch moeten we ons volgens Mieke geen zorgen maken. “De ziekte kan overgedragen worden door de mens, maar maakt ons niet ziek. Het is dus vooral een bedreiging voor de dieren zelf, met een mogelijks grote economische impact voor de landbouwsector. Wat mij meer zorgen baart is de impact van de klimaatsverandering op de mutatie en verspreiding van bepaalde pathogenen. We zien dat vectoroverdraagbare aandoeningen zoals EHD en blauwtong bij herkauwers zeer sterk in opmars zijn en zich ook zeer snel verspreiden. Daarnaast vormt de vogelgriep een grotere bedreiging voor de humane gezondheid. Continue waakzaamheid is hier geboden.”

Alcohol en tabak

Tabak en alcohol vallen ook onder het DG Dier, Plant en Voeding. De gezondheidsrisico’s ervan zijn bewezen en de producten worden duurder, met disclaimers over de veiligheid. Hardere acties of een nultolerantie in het verkeer laten op zich wachten. “Tabak en alcohol zijn een maatschappelijk fenomeen en sterk ingeburgerd. Al merken we dat de voorbije twintig jaar het draagvlak gegroeid is om tabak sterk in te perken en zelfs te bannen uit het straatbeeld”, zegt Mieke. “Zo is het in en rondom verschillende openbare plaatsen, en nu ook in openlucht, verboden om te roken. Denk maar aan dierentuinen, speelpleinen en pretparken, ingangen van openbare gebouwen, ziekenhuizen en woonzorgcentra, … Binnenkort wordt het verbod volgens het regeerakkoord ook uitgebreid naar terrassen. Een aantal jaar geleden was dit ondenkbaar. Nu zijn mensen zeer positief over het feit de sigaret meer en meer uit het straatbeeld verdwijnt. Alle maatregelen die we namen of nog zullen nemen maken deel uit van het interfederaal tabaksplan.”

Wat alcohol betreft ligt het moeilijker. Ook daar bestaan plannen voor, maar de focus ligt nog steeds op problematische alcoholgebruik. “Daar is alcohol in het verkeer het meest prominente voorbeeld van. We zien op het terrein dat de handhaving van de regelgeving niet altijd eenvoudig is wanneer er voor diverse alcoholhoudende dranken verschillende leeftijdsgrenzen bestaan. Dit maakt het niet makkelijk voor verkopers om consequent de regels te respecteren. We hebben de afgelopen twee jaar mystery shoppers ingeschakeld om de verkoop van alcohol en tabak aan minderjarigen te controleren. Bij maar liefst 81 procent van de gecontroleerde handelaars konden onze minderjarigen alcoholhoudende dranken kopen wanneer dat eigenlijk niet mocht. Hier zetten we zeker verder op in en we bekijken met de sector hoe we dit cijfer op de korte termijn kunnen laten dalen.”

Impact op de ziekenhuizen

Wie alcohol en tabak zegt, denkt misschien al verder en maakt de link met kanker. Het DG Dier, Plant en Voeding nam maatregelen binnen het alcoholplan. Daarin stellen ze duidelijke prioriteiten waarin ze een sturende rol willen opnemen naar gezondheidszorg en ziekenhuizen toe. “Alcohol is verantwoordelijk voor zes procent van de vermijdbare sterfte in België. Het terugdringen van het schadelijke gebruik van alcohol is dus erg belangrijk. Ook hiervoor werd een interfederaal plan onderhandeld. Een voorbeeld van een maatregel is het verbod op de verkoop van alcohol in de ziekenhuizen, net om patiënten maximale kansen op herstel te geven. Ook het rookverbod aan de ingang van ziekenhuizen is voor ons zeer belangrijk. In België sterven jaarlijks zo’n 14.000 mensen door tabaksgebruik en ongeveer 300.000 mensen lijden aan ziektes gelinkt met tabak. Ter vergelijking: in 2020 en 2021 stierven in totaal 30.000 personen door covid. De tabaksepidemie heeft dus jaar na jaar een gelijkaardige impact als de coronajaren 2020 en 2021.”

Door tabaksgebruik is ook een duidelijk en gigantisch effect merkbaar op de nood aan medical workforce, merkt Mieke: “We streven dus echt naar een rookvrije generatie waardoor de druk op de gezondheidszorg hopelijk zal afnemen. Daarnaast zetten we sterk in op gezonde voeding. We zijn allemaal vertrouwd met de comorbiditeiten die obesitas met zich meebrengt, maar al te vaak zien we in de ziekenhuizen ondervoeding ontstaan bij patiënten. Maatregelen zoals de Nutriscore moeten helpen om op een vrij toegankelijke manier onze zorgvragers te begeleiden richting een gezonder voedingspatroon. Tot slot, ben ik als lactatiekundige zeer blij dat het federale borstvoedingscomité in ons DG is gehuisvest. In het vermijden van niet-overdraagbare aandoeningen kan het promoten en ondersteunen van borstvoeding zeker een sterke bijdrage leveren.”


Moeten we onze kinderen anders opvoeden?

Geert Froyen, verpleegkundige van opleiding, is docent ethiek en zingeving aan Hivset in Turnhout. Tot voor kort was hij ook stafmedewerker ethiek en zingeving bij de woonzorggroep GVO. Hij heeft veel expertise in het gebruik van methodes voor moreel beraad en ontwikkelde met de Werkgroep Praktische Ethiek (WEPE) van NETWERK VERPLEEGKUNDE een digitale toolbox met ethische overlegmethoden. Kortom, de perfecte persoon om ons tips te geven over reflectie en uitwisseling rond ethische vraagstukken.

Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest?
In de woonzorggroep waren zingeving en zorgethiek rond palliatieve situaties, dementie en ouderdom terugkerende thema’s. “Het was boeiend om medewerkers hierover te laten reflecteren”, vertelt Geert. Alleen betreurt hij dat de mogelijkheden hiertoe door personeelstekorten onder druk staan. “Die schaarste aan tijd en middelen is op zichzelf al een ethisch probleem. Goede zorg vraagt om voldoende deskundige mensen.” Geert vindt dat we onze tijd en aandacht eerlijker moeten verdelen. “De huidige verdeling schiet tekort. Veel mensen onttrekken zich aan zorg en richten zich vooral op hun eigen comfortabele levensstijl. De kinderen van onze bewoners zijn vaak zelf al op pensioenleeftijd. Toch zien we amper één of twee bezoekers per dag. Is dat niet vreemd?”

Geert sprong in tijden van personeelstekorten geregeld bij als zorgkundige. “Het was schrijnend om te zien hoe bewoners de hele dag niets om handen hebben en gewoon zitten te wachten”, vertelt hij. “Voor zorgprofessionals is het continu rennen om de dringendste zaken af te handelen. Als iemand je dan vertelt dat het leven geen zin meer heeft, verlang je naar mensen die luisteren. Het is confronterend om bij het naar buiten gaan een groep mensen in het parkje naast het woonzorgcentrum zumbales te zien volgen. Hoe mooi zou het zijn als enkelen van hen vooraf een halfuurtje zouden langskomen, al was het maar om wat leven binnen te brengen? Mensen beseffen niet welk verschil ze kunnen maken. Moeten we onze kinderen anders opvoeden? Hen leren wat informele zorg voor ouderen betekent? Het is niet alleen waardevol, maar ook plezant. Je krijgt er zoveel voor terug.”

Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?
Volgens Geert leidt de huidige werkdruk, samen met de specifieke uitdagingen in de ouderenzorg, vaak tot frustraties en bezorgdheden bij medewerkers. “Het is belangrijk om die bespreekbaar te maken”, zegt hij. Maar hoe maak je hier ruimte voor, terwijl medewerkers al onder hoge tijdsdruk staan? “Binnen GVO experimenteerden we met moreel beraad, maar dat bleek te tijdrovend en leverde te weinig concrete resultaten op. Daarom ben ik enthousiast over de CURA-methode van de Universiteit van Amsterdam. Deze aanpak is compact, eenvoudig en leidt altijd tot actie.” Hoe ga je daarbij te werk? “CURA volgt een gestructureerde aanpak”, legt Geert uit. “Eerst brengt iemand een casus en stelt de groep verhelderingsvragen. Samen definiëren
we de ethische kernvraag en reflecteren we op wie betrokken is en wat er voor hen – en voor onszelf – op het spel staat. Het mooie is dat CURA niet alleen inzicht geeft, maar ook leidt tot actie: wat kunnen we nu doen? Bij elke beslissing vraag ik de casusinbrenger of deze aansluit bij zijn of haar waarden. Mensen ervaren het vaak als een opluchting om alles te ontrafelen.”

Geert vertelt enthousiast over een recente oefening met medewerkers van de sociale dienst. “Het ging om een meneer in een assistentiewoning die door zijn roken en drinken niet alleen zichzelf, maar ook anderen in gevaar bracht. Er was al brand uitgebroken in zijn appartement en hij reed soms dronken rond op zijn scooter. Iedereen had hem graag, dus ondanks het overtreden van het contract wilde niemand hem zomaar buitenzetten.” Tijdens de reflectie kwamen twee kernpunten naar voren: de man moest zich welkom blijven voelen, maar ook de veiligheid van de medebewoners moest gewaarborgd zijn. De CURA-methode leidde tot concrete acties en afspraken. Wat de medewerkers het meeste hielp, was het besef dat de verantwoordelijkheid niet alleen bij hen lag. “Ook de directie en de bewoner zelf droegen verantwoordelijkheid. Dat inzicht maakte de situatie draaglijker en bracht een werkbare oplossing binnen bereik.”

Aan wie wil je de vraag naar ethische uitdagingen en bruikbare tools doorgeven?
“Inge van Nistelrooij. Ze is een Nederlandse collega met waardevolle inzichten in zorgethiek. Bovendien heeft ze veel ervaring met een methodiek rond zorgethische opstellingen, wat bijzonder inspirerend is.”


Persoonsalarmen maken alleen werken veiliger

Veel zorgverleners werken alleen. Denk aan thuisverpleegkundigen, verzorgenden en huisartsen. Dit brengt risico’s met zich mee: van agressieve situaties tot ongevallen tijdens huisbezoeken. Werkgevers in de zorgsector moeten wettelijk instaan voor een veilige werkomgeving, ook voor personeel dat alleen werkt. Persoonsalarmen spelen daarbij een interessante rol.

Bron: Berden, G., & Steenhout, I. (2025). Persoonsalarmen in de alleen werkende omgeving ? (pp. 1-2).

In de Belgische arbeidswetgeving[1] staat dat werkgevers verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en het welzijn van hun werknemers. Voor zorgverleners betekent dit dat de risico’s van alleen werken goed in kaart moeten worden gebracht. Het gaat daarbij onder andere over ergonomie en psychosociale risico’s, zoals stress en gevoelens van isolatie, maar evenwel over fysieke gevaren, waaronder verkeersongelukken en agressie. Om die risico’s te beheersen, voeren werkgevers een risicoanalyse uit. Op basis daarvan nemen ze maatregelen, zoals communicatiemiddelen verstrekken, noodprocedures opstellen en trainingen aanbieden om bijvoorbeeld agressie te voorkomen.

De kracht van persoonsalarmen

Persoonsalarmen bieden een praktische en directe oplossing voor veel van de risico’s die zorgverleners lopen. Dit zijn draagbare apparaten waarmee werknemers snel hulp inschakelen in noodsituaties. Eén druk op een noodknop kan levens redden bij een ongeval, plotselinge agressie of een andere noodsituatie. Daarnaast werken persoonsalarmen preventief. De wetenschap dat een zorgverlener directe hulp kan inroepen, helpt agressieve situaties te voorkomen.

Werkgevers moeten niet alleen fysieke, maar ook psychosociale gevaren beperken[2]. De druk om zelfstandig beslissingen te nemen, vaak onder stressvolle omstandigheden, veroorzaakt soms gevoelens van angst en isolement. Persoonsalarmen spelen hier proactief op in. Ze creëren een gevoel van ondersteuning, veiligheid en vertrouwen. Dat heeft een positief effect op het mentale welzijn en werkplezier van de alleenwerkende zorgverlener.

Investeren in veiligheid loont

Persoonsalarmen zijn een waardevolle investering, zowel voor werknemers als voor werkgevers. Ze vergroten niet alleen de veiligheid en het welzijn van zorgpersoneel, maar versterken ook het vertrouwen in de werkgever. Bovendien reduceren ze het aantal ongelukken en incidenten wat op zijn beurt kostenbesparend is. Veiligheid is dan ook meer dan een verplichting; het is de basis voor een gezonde en succesvolle werkomgeving.

 

[1] Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

[2] Koninklijk Besluit van 10 april 2014 betreffende de preventie van psychosociale risico’s op het werk.

Praktische tips voor werkgevers en alleenwerkende zorgverleners

  • Maak een goede risicoanalyse en pas maatregelen frequent aan.
  • Bied communicatiemiddelen en duidelijke noodprocedures aan.
  • Geef trainingen in het omgaan met agressie en stress.
  • Besteed aandacht aan het mentale welzijn van medewerkers.
  • Overweeg de inzet van persoonsalarmen voor alleen werkende zorgverleners.


Hoe kies je tussen wegwerpmateriaal en herbruikbaar medisch materiaal voor duurzame verpleegkunde?

Zorginstellingen zoeken manieren om ecologischer en duurzamer te werken, zeker met betrekking tot materialen die eenmalig gebruikt worden. Hoe kunnen ze dit anders aanpakken. Een nationale studie trekt methodologische lessen waarmee organisaties aan de slag kunnen.

Er werd een crosssectionele studie uitgevoerd in verschillende vestigingen van diverse ziekenhuizen. Dit werd gevolgd door een verkennende analyse van de duurzaamheid van veelgebruikte materialen voor de gezondheidszorg.

Methoden

Via een ziekenhuisenquête verzamelden de onderzoekers de inkoopgegevens van medische materialen voor eenmalig gebruik. Op basis van verbruik en kosten werden vijf medische materialen voor eenmalig gebruik geselecteerd. Daar werden met behulp van verschillende strategieën voor hergebruik duurzame alternatieven aan gekoppeld. Materialen voor eenmalig en voor hergebruik werden beoordeeld door middel van een verkennend literatuuronderzoek en een documentstudie op basis van vier parameters: duurzaamheid voor het milieu, veiligheid, kosten en efficiëntie.

Resultaten

Uit dit onderzoek kwam een pragmatische methode naar voren die gezondheidszorginstellingen handvatten biedt om milieuvriendelijke alternatieven te selecteren ter vervanging van wegwerpopties. Eerst werd een inventarisatie gemaakt van verbruikte medische materialen voor eenmalig gebruik. Vervolgens werden de materialen voor eenmalig gebruik geprioriteerd voor verder onderzoek op basis van criteria zoals kosten, volume van het materiaal, haalbaarheid en input van belanghebbenden. Daarna werden de geprioriteerde materialen voor eenmalig gebruik geanalyseerd, samen met hun alternatieven op basis van een levenscyclusanalyses of beschikbare informatie over hun verschillende levensfasen. Tot slot beoordeelden de onderzoekers de veiligheid, kosten en efficiëntie van het proces voor het (her)gebruik van medisch materiaal.

Conclusie

Deze pragmatische methode kan zorginstellingen begeleiden bij het maken van de meest duurzame keuzes van medische materialen en het bereiken van duurzaamheidsdoelen binnen hun instellingen en in het hele land.

Impact

Patiëntenzorg gaat gepaard met een groot verbruik van medische materialen voor eenmalig gebruik. Met een aanzienlijke impact op het milieu tot gevolg. Dit onderzoek ontwikkelde een pragmatische methode om zorginstellingen te begeleiden bij het maken van de meest duurzame keuzes met betrekking tot het gebruik van medische materialen voor eenmalig gebruik. Zorginstellingen, idealiter vertegenwoordigd door een team met verpleegkundigen en andere relevante professionals, kunnen deze methode gebruiken om het gebruik van medische materialen voor eenmalig gebruik te verminderen. Dit kan positieve resultaten opleveren voor de hele bevolking.

 

Vanderwee, K., Demarré, L., Malfait, S., Kieckens, E., De Waegemaeker, P., Duprez, V., & Fraeyman, N. (2024). How to choose between single-use and reusable medical materials for sustainable nursing: Methodological lessons learned from a national study. Journal of Advanced Nursing, 00, 1–14. https://doi.org/10.1111/jan.16255


De verpleegkundig specialist krijgt vorm in het werkveld

De Juridische adviesgroep NETWERK VERPLEEGKUNDE maakte samen met de werkgroep directies NETWERK VERPLEEGKUNDE een ontwerp op van IPSO als voorbeeld voor het opstellen van een eigen overeenkomst. Het bijgaande ontwerp kan en moet dus aangevuld en aangepast worden aan de eigen sector, instelling en diensten. Het bevat wel alle wettelijk vereiste vermeldingen. En het is 3-delig opgesteld zodat zowel de verpleegkundig specialist, als de verpleegkundig directeur en (huis)arts – specialist kan ondertekenen. Raadpleeg het IPSO hier.

De verpleegkundig specialist mag sinds 1 januari 2025 klinische activiteiten en medische handelingen uitoefenen, alsook beslissingen over de medische diagnostiek en behandeling, en over de opvolging van de totaalzorg van de patiënt. De modaliteiten en voorwaarden moeten omschreven worden in een interprofessionele samenwerkingsovereenkomst (IPSO) met de arts. De Juridische Adviesgroep NETWERK VERPLEEGKUNDE ontwikkelde zo’n overeenkomst om de verpleegkundig specialist en de directeur van het verpleegkundig departement te ondersteunen. Er beweegt veel. Daarom zetten we de evoluties op een rij.

Het KB van 14 april 2024 beschrijft de klinische activiteiten en medische handelingen van de verpleegkundig specialist. Dit werd met het KB van 16 januari 2025 gedeeltelijk uitgesteld tot 1 januari 2026. Voor de medische handelingen telt geen uitstel, wel voor de bevoegdheid om geneesmiddelen en gezondheidsproducten voor te schrijven, en om medische attesten op te stellen. De reden? Hoofdzakelijk het ontbreken van een uitgewerkt raamwerk en financieringsmodel voor de geleverde prestaties.

Onder meer vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE trokken we eind 2024 mee aan de kar om maximaal in te zetten op de uitvoering van bevoegdheden in het werkveld en hiervoor geen uitstel te krijgen. Dit moet op de korte termijn mogelijk maken dat verpleegkundig specialisten hun duidelijke meerwaarde kunnen aantonen in het werkveld zodat vervolgens het raamwerk en de financiering uitgewerkt kunnen worden. Financiering is uiteraard van essentieel belang. Daar mee starten vanaf het moment van de implementatie van nieuwe functies werkt vaak verlammend en dus stagnerend. Dat wilde NETWERK VERPLEEGKUNDE te allen tijde voorkomen.

Financiering uitwerken

Als verpleegkundig specialist volg je patiënten op naar gelang je specialisatie. Dat gebeurt vandaag enkel in een ziekenhuissetting. In de toekomst moet ook in de thuisverpleging, de woonzorgcentra, de huisartsenpraktijken, de instellingen voor personen met een handicap, … de verpleegkundig specialist actief zijn om te helpen bij de opvolging en implementatie van de snelle klinische evoluties in de verpleegkunde. NETWERK VERPLEEGKUNDE stelde op vraag van haar werkgroep Verpleegkundige Directies een modelcontract op voor de implementatie van een interprofessionele samenwerkingsovereenkomst (IPSO). Dit moet de aanstelling van een verpleegkundig specialist in de eerste en tweede lijn faciliteren.

IPSO-ontwerp als basis

Het IPSO-ontwerp dient als voorbeeld of als basis voor het opstellen van een eigen overeenkomst binnen de zorginstelling en dienst. Het IPSO-ontwerp kan en moet dus aangevuld en aangepast worden aan de eigen sector, instelling en diensten. Het bevat alle wettelijk vereiste vermeldingen. De Juridische Adviesgroep voegde wel deze zin toe: “Hoe dan ook neemt de verpleegkundig specialist contact wanneer de door de arts voorgestelde wijzigingen méér bedragen dan twintig procent van de lopende behandeling.” Dat staat niet in het KB van 14 april 2024 vermeld, maar is voor NETWERK VERPLEEGKUNDE een belangrijke nuance om toe te voegen. Zo proberen we enigszins te voorkomen dat de verpleegkundig specialist vooral poliklinisch ingezet zal worden met als hoofdtaak het stellen van medische handelingen, waardoor de verpleegkundig specialist dreigt onvoldoende beschikbaar te zijn aan het bed van de patiënt of als klinische ondersteuning van andere verpleegkundigen.

Verder werd ook deze zin toegevoegd: “De inning van de honoraria en vergoedingen voor de uitgevoerde handelingen en technieken van de verpleegkundig specialist gebeuren door de instelling/organisatie. In geen geval ontvangt de verpleegkundig specialist een vergoeding direct van de patiënt.” Dit beperkt meteen ook de nood aan een aparte nomenclatuur voor de verpleegkundig specialist. NETWERK VERPLEEGKUNDE is namelijk geen voorstander van prestatieverpleegkunde voor de verpleegkundig specialist. De prestaties zouden geïntegreerd moeten worden in het Budget Financiële Middelen (BFM) willen we voorkomen dat verpleegkundige zorg en dus ook de financiering voortaan afgemeten worden aan een nomenclatuur. Dat zou niet ten goede komen aan de zorg voor de patiënten en bewoners, en staat haaks op de expliciete vraag van verpleegkundigen om meer tijd te hebben voor de uitvoering van de zorg.

Verloning verpleegkundig specialist

Hoe de verpleegkundig specialist zal ingeschaald worden is nog niet voor alle zorginstellingen gekend. IFIC beschrijft namelijk functies op het terrein, weegt ze en kent zo een verloningsklasse toe. Dat betekent dat zolang de functie niet in de wetgeving staat en dus in het werkveld actief is, er geen definitieve uitspraken kunnen worden gedaan op basis van het functieclassificatiesysteem. Pas wanneer deze functie actief wordt in het werkveld, kan IFIC dit beschrijven en een loonklasse toekennen.

Erkenning als verpleegkundig specialist

De verpleegkundig specialist is minstens een verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ), heeft een masterdiploma in de verplegingswetenschap en een bewijs van tewerkstelling in de laatste vijf jaren voorafgaand aan de erkenningsaanvraag van minstens 3.000 effectieve uren binnen een bepaalde zorgcontext of specialisatiedomein als VVAZ. Daarnaast zijn er overgangsmaatregelen voorzien voor wie een diploma VVAZ heeft, een master in de gezondheidswetenschappen, een bewijs van competenties eigen aan de verpleegkundig specialist en een bewijs van tewerkstelling voorafgaand aan 1 januari 2025 van minstens 3.000 effectieve uren binnen een bepaalde zorgcontext of specialisatiedomein waarin dezelfde bekwaamheden als de verpleegkundig specialist werden uitgevoerd. De erkenning kan nog aangevraagd worden tot en met 1 januari 2029 via het e-loket van het Departement Zorg.

Beroeps- en competentieprofiel verpleegkundig specialist

Op 12 november 2024 werd het nieuwe beroeps- en competentieprofiel voor de verpleegkundig specialist voorgesteld, uitgewerkt door de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV). Dit vervangt het goedgekeurde profiel van 2017 en 2018. Raadpleeg het beroeps- en competentieprofiel.

Goed verzekerd als verpleegkundig specialist

NETWERK VERPLEEGKUNDE heeft voor haar leden een uitgebreide beroepsaansprakelijkheidsverzekering, die ook van belang is voor de verpleegkundig specialist. Deze verzekering dekt schade die je tijdens je werk als verpleegkundig specialist aan derden toebrengt. In de polis zit een waarborg voor rechtsbijstand. Dit is de meest uitgebreide dekking, zonder vrijstelling en aan een lage premie. Klik voor meer informatie.


Waarom inzetten op het gebruik van hulpmiddelen bij compressiekousen?

Het Wit-Gele Kruis zet maximaal in op het stimuleren van het gebruik van hulpmiddelen bij het aan- en uittrekken van compressiekousen. De provincies Vlaams-Brabant, Limburg en West-Vlaanderen rolden het nieuwe beleid al uit in 2024. Een regel met een grote impact, maar wel een weloverwogen keuze in het belang van de patiënten en zorgverleners.

Uit onderzoek bleek dat heel wat referentieverpleegkundigen van het Wit-Gele Kruis een grote meerwaarde zagen in het gebruik van een hulpmiddel bij het aan- en uittrekken van compressiekousen voor de kwaliteit van zorg. Tegelijk bleek dat er heel veel verschillen bestonden in aanpak en soorten hulpmiddelen over de regio’s en zelfs binnen de afdelingen. En dus ging het Wit-Gele Kruis aan de slag. “We deden heel wat onderzoek en stelden focusgroepen samen om het standpunt van verpleegkundigen en patiënten over dit topic in kaart te brengen”, vertelt Cindy Lermytte, stafmedewerker zorg bij het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen binnen de domeinen geriatrie en ergonomie. “Op basis van die input, gaven we het nieuwe beleid vorm. Heel wat regio’s dachten trouwens zelf al actief na over een eenduidig kader, een reden te meer om vanuit de organisatie mee aan de kar te trekken. Zeker als je weet dat we jaarlijks in elke provincie waarin het Wit-Gele Kruis actief is ongeveer 600.000 keer zulke handelingen uitvoeren.”

Een tweede reden waarom de thuiszorgorganisatie het noodzakelijk vond deze denkoefening te starten, was het aantal arbeidsongevallen. “In West-Vlaanderen stelden we vast dat sommige verpleegkundigen één jaar of langer afwezig zijn als gevolg van fysieke klachten door het manueel aan- en uittrekken van compressiekousen. Als we ons personeel kunnen ondersteunen, dan grijpen we die kans.”

Het belang van de patiënt voorop

Het Wit-Gele Kruis leidt elke thuisverpleegkundige standaard op om met verschillende hulpmiddelen te werken, waaronder zeker een glijzak en een Doff N’ Donner-aantrekhulp. Zijn deze oplossingen niet geschikt voor een patiënt, dan hebben de referenten nog talloze andere hulpmiddelen ter beschikking. Cindy: “Uiteraard is het maatwerk en zoeken we de beste oplossing voor elke patiënt. Toch willen we in de eerste plaats de zorg zo laagdrempelig mogelijk houden. We kiezen bewust voor eenvoudige en betaalbare hulpmiddelen, dat kwam ook sterk naar voren uit de gesprekken die we voerden met patiënten. Het laatste wat we willen is dat we door ons nieuwe beleid mensen uitsluiten omdat het te duur wordt.”

In de regio’s waar het nieuwe beleid al in voege is, bewijzen de hulpmiddelen alvast hun nut. “Patiënten worden voor een groot stuk zelfredzamer. We merken dat patiënten het fijn vinden om meer eigenaarschap te kunnen opnemen in het zorgproces, wat in functie van patiëntenparticipatie een belangrijke meerwaarde is. Sommigen geven aan dat – eens ze goed met de aantrekhulp overweg kunnen – onze hulp niet meer nodig is. Daarnaast vermijden we bijkomend ongemak, zoals wonden, bij patiënten en merken we minder schade aan de compressiekousen. Bovendien heeft dit een positief effect op de fysieke belasting van de thuisverpleegkundige. Daarom rollen we het beleid in 2025 verder uit waar mogelijk.”

Ethisch vraagstuk

Hulpmiddelen voor het aantrekken van compressiekousen worden momenteel niet terugbetaald door de mutualiteit. Dit zijn dus extra kosten ten laste van de patiënt. Dat ligt heel gevoelig, beseft ook Cindy: “Bij zulke keuzes moet je altijd de pro’s en contra’s afwegen. Dat hebben we weloverwogen gedaan. We voelen dat onze medewerkers mee zijn het dit verhaal: op ergonomisch vlak, maar evenwel qua infectiepreventie nu elke patiënt zijn eigen hulpmiddelen heeft en naar het ondersteunen van het zelfmanagement van de patiënt en zijn mantelzorger.”

Toch is voor het Wit-Gele Kruis de kous niet af. Over de disciplines heen zoekt de organisatie naar samenwerkingsmogelijkheden en een optimalisatie van de zorg. “We denken aan bandagisten of ergotherapeuten, dat komt zowel onze dienstverlening als de kwaliteit van zorg ten goede”, besluit Cindy. “Dat is het ideale scenario waar we volop naartoe werken.”

Copyright foto: Marc Wallican


Antipsychotica bij dementie: hoe verpleegkundigen een bijdrage kunnen leveren aan verantwoord gebruik

Bij personen met dementie treedt een progressieve cognitieve achteruitgang op, waarbij gedragsmatige en psychologische symptomen zoals apathie, depressieve symptomen, agressie en  angstgevoelens kunnen optreden. Deze symptomen kunnen een impact hebben op de kwaliteit van leven van zowel de patiënt als op die van hun mantelzorgers en zorgverleners. Om deze symptomen te behandelen, worden soms antipsychotica voorgeschreven.

De plaats van antipsychotica bij de behandeling van gedrags- en gemoedsveranderingen is echter niet overtuigend. Er is een beperkte werkzaamheid, maar daarnaast vooral een negatieve risico-baten balans aangetoond. Een recent gepubliceerde studie in BMJ onderstreept de mogelijke risico’s die gepaard gaan met het gebruik van antipsychotica bij personen met dementie (Mok et al., 2024). Deze studie bevestigde dat het gebruik van zowel klassieke als atypische antipsychotica geassocieerd werd met een verhoogd risico van diverse uitkomsten (o.a. pneumonie, fracturen, myocard infarct, hartfalen etc.) (Mok et al., 2024).

Niet ongewoon is er een uitlokkende factor aanwezig die de gedragsstoornissen kan verklaren bij de persoon met dementie. Alvorens een medicamenteuze therapie te overwegen, wordt ten eerste aangeraden om de situatie waarin de gedrags- en gemoedsveranderingen zich voordoen, te analyseren vanuit een interdisciplinaire bril. Hierbij is het van belang het (levens)verhaal van de persoon goed te kennen, zicht te hebben op de uitlokkende factoren (fysieke oorzaken, onvervulde behoeften, onvoldoende afstemming op de persoon z’n identiteit of omgevingshinder) en te kijken wat de impact van de gedragsveranderingen zijn op de persoon zelf, z’n omgeving en op zorgverleners (Gillis et al., 2023). ‘Wie lijdt er onder?’ is een belangrijke vraag. Wanneer het antwoord niet de persoon met dementie zelf is, is een kritische houding naar antipsychotica aangewezen. Wanneer er bij de persoon met dementie echter duidelijk ernstig lijden aanwezig is, is het aangewezen de situatie zo snel mogelijk met een arts te bespreken. Want naast een niet-gepast gebruik van antipsychotica, zijn er ook tal van situaties in de praktijk waar ondergebruik van antipsychotica of andere psychotrope middelen aanwezig is.

In een volgende stap kunnen niet-medicamenteuze interventies overwogen worden. De evidentie van bestaande therapieën, zoals aroma- of muziektherapie, maar ook cognitieve stimulatie,  varieert echter nog sterk (Cho et al., 2023). De boodschap blijft om de interventie af te stemmen op maat van de patiënt, waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke voorkeuren, interesses of geschiedenis van de patiënt. Deze niet-medicamenteuze interventies verminderen negatieve emoties zoals stress, angst en frustratie en versterken positieve emoties. De regelmaat van het toedienen van niet-farmacologische interventies is belangrijker dan de frequentie. Wanneer positieve emoties met regelmaat van bijvoorbeeld twee keer per week gestimuleerd worden, zal dit positieve gevoel uiteindelijk blijven hangen. Mensen met dementie hebben weliswaar vaak te kampen met geheugenverlies, maar hun geheugen voor gevoel blijft gelukkig bewaard (Karacsony et al., 2022).

Verpleegkundigen kunnen bijdragen aan het succes van deze interventies door opleidingen te volgen in persoonsgerichte zorg [a] (Lim, 2015) en door zorgkundigen en/of mantelzorgers laagdrempelig op te leiden en hen te stimuleren in het toepassen van niet-medicamenteuze interventies.

Wanneer antipsychotica toch overwogen worden, moet de behandelingsduur zo kort mogelijk zijn en de dosis zo laag mogelijk. Zodra verbetering optreedt in de gedrags- en gemoedsveranderingen, moet bovendien de (geleidelijke) afbouw al in overweging genomen worden. Verpleegkundigen kunnen hierin bijstaan door eerst mee de bijwerkingen van antipsychotica te herkennen, mee het effect van de therapie te beoordelen, en bij de afbouw de gedragsproblemen op te volgen en mogelijke afbouwproblemen te melden[b] (Jordan et al., 2015). Daarnaast is het belangrijk om patiënten en mantelzorgers voortdurend te informeren.  Zelfs indien antipsychotica gedurende lange tijd werden voorgeschreven, kan een zorgvuldige afbouw alsnog veilig overwogen worden (Van Leeuwen et al., 2018).

Referenties

Cho, E., Shin, J., Seok, J. W., Lee, H., Lee, K. H., Jang, J., Heo, S.-J., & Kang, B. (2023). The effectiveness of non-pharmacological interventions using information and communication technologies for behavioral and psychological symptoms of dementia: A systematic review and meta-analysis. International Journal of Nursing Studies, 138, 104392.

Gillis K, van Diermen L, Lahaye H, De Witte M, De Wit Y, Roelant E, Lips D, Zhiri A, Hockley J, Van Bogaert P. Effect of need-based care on behavioural and psychological symptoms in residents with dementia and formal caregivers’ distress in nursing homes: a three-arm cluster randomized controlled trial. Eur Geriatr Med. 2023 Oct;14(5):1083-1096.

Jordan, S., Gabe-Walters, M. E., Watkins, A., Humphreys, I., Newson, L., Snelgrove, S., & Dennis, M. S. (2015). Nurse-Led Medicines’ Monitoring for Patients with Dementia in Care Homes: A Pragmatic Cohort Stepped Wedge Cluster Randomised Trial. PLOS ONE, 10(10), e0140203.

Karacsony, S. and Abela, M.R.L. (2022), Stimulating sense memories for people living with dementia using the Namaste Care programme: What works, how and why?. J Clin Nurs, 31: 1921-1932.

Lim, L. S. (2015). Review: In patients with dementia who live in care homes, some nondrug interventions reduce agitation. Annals of Internal Medicine, 162(12), JC3.

Mok, P. L. H., Carr, M. J., Guthrie, B., Morales, D. R., Sheikh, A., Elliott, R. A., Camacho, E. M., van Staa, T., Avery, A. J., & Ashcroft, D. M. (2024). Multiple adverse outcomes associated with antipsychotic use in people with dementia: population based matched cohort study. BMJ, e076268.

Van Leeuwen, E., Petrovic, M., van Driel, M. L., De Sutter, A. I., Stichele, R. Vander, Declercq, T., & Christiaens, T. (2018). Discontinuation of Long-Term Antipsychotic Drug Use for Behavioral and Psychological Symptoms in Older Adults Aged 65 Years and Older With Dementia. Journal of the American Medical Directors Association, 19(11), 1009–1014.

[a] https://www.dementie.vlaanderen/

[b] Bij de afbouw van antipsychotica kunnen wanen, hallucinaties of agressie/agitatie optreden. Meer info over de afbouw via https://farmaka.bcfi.be/nl/formularium/665


Cultuursensitieve zorg: percepties en uitdagingen

Dit proefschrift onderzoekt cultuursensitieve zorg vanuit zorgverleners en mantelzorgers, en ontwikkelt een educatieve module om cultureel bewustzijn bij verpleegkundestudenten te vergroten. Demografische trends zoals vergrijzing en diversiteit veranderen de zorg in België. De huidige gefragmenteerde zorgmodellen botsen op beperkingen, maar cultuursensitieve zorg kan oplossingen bieden. De implementatie ervan kent evenwel uitdagingen.

Inhoud

In dit proefschrift werden kwalitatieve onderzoeksmethoden toegepast om inzicht te krijgen in de perceptie, implementatie en uitdagingen van cultuursensitieve zorg. De bevindingen tonen dat zorgverleners cultuursensitieve zorg vaak vanuit een taakgerichte benadering benaderen, waarbij stereotiepe opvattingen en een beperkt begrip van cultuur domineren. Hierdoor wordt cultuur gereduceerd tot religieuze praktijken of een checklist van praktische acties, vaak zonder rekening te houden met het eigen culturele referentiekader of impliciete vooroordelen. Dit kan leiden tot onzekerheid bij zorgverleners, othering en soms zelfs discriminerend gedrag.

Mantelzorgers met een migratieachtergrond ervaren een gebrek aan gepaste zorg in een systeem dat onvoldoende structurele ondersteuning biedt. Mantelzorgers ervaren cultuurinsensitieve zorg en structurele hiaten in het zorgsysteem, wat hun rol extra belast. Dit benadrukt de noodzaak naar gepaste zorg en meer ondersteuning voor mantelzorgers met een migratieachtergrond.

Het proefschrift ontwikkelde en evalueerde een educatieve lesmodule, gericht op verpleegkundestudenten, om culturele en zelfreflectieve vaardigheden te versterken. De module, die onder andere zelfbewustzijn, ongelijkheid en discriminatie bespreekt, toonde een positieve impact op het bewustzijn van studenten. Dergelijke trainingen zijn nodig om toekomstige zorgverleners voor te bereiden op het werken in een diverse samenleving. Naast technische vaardigheden moet gezondheidszorgonderwijs meer aandacht besteden aan relationele en empathische aspecten van zorg.

Vier thema’s kwamen naar voren als overkoepelende resultaten: ‘caring and uncaring encounters’, het optionele karakter van cultuursensitieve zorg, othering en discriminatie in de zorg, en structurele hiaten in de zorg. Het proefschrift pleit voor een geïntegreerde aanpak waarin cultuursensitieve zorg niet optioneel is, maar een fundamenteel onderdeel in zorg en onderwijs. Dit vereist leiderschap vanuit managementniveaus en een beleidsmatige aanpak om discriminatie tegen te gaan. Relationele zorg kan meer aandacht krijgen binnen de zorgverleners en zorgorganisaties kunnen zorgverleners actief ondersteunen bij het bieden van gepersonaliseerde, cultuursensitieve zorg.

Conclusie

Concluderend is cultuursensitieve zorg noodzakelijk in een superdiverse samenleving. Het moet structureel worden ingebed in zowel de gezondheidszorg als het onderwijs. Alleen door bewustwording te vergroten, discriminatie te bestrijden en ondersteuning te bieden aan mantelzorgers en zorgverleners, kan een inclusieve en kwalitatieve zorgstandaard worden bereikt.

Ann Claeys (BA Verpleegkunde, MA Gerontologie, PhD) werkte in ouderenzorg en is docent-onderzoeker aan Erasmushogeschool Brussel. Haar doctoraat aan de VUB richtte zich op culturele competenties in de zorg. Ze publiceerde artikelen, valorisatiepapers en boeken, waaronder over cultuursensitieve zorg.


Wie is patient zero?

Vijf jaar na de eerste positieve test voor COVID-19 in ons land blikte het Radio 1-programma De wereld van Sofie terug op dit moment. Want de man die toen als eerste drager van het coronavirus geregistreerd werd, kreeg de stempel patient zero. De test gebeurde in het Rega Instituut van de KU Leuven, in het bijzijn van Elke Wollants, labmanager Klinische en Epidemiologische Virologie. Zij was de ideale expert om in te zoomen op dat moment en op de patient zero.

Labmanager Elke Wollants herinnert zich de dag nog goed. Al sinds januari 2020 was ze met haar team verdachte stalen aan het controleren op het toen nog nieuwe virus. De stalen kwamen niet enkel overdag, maar ook ’s avonds en ’s nachts binnen. Het was dus alle hens aan dek. “Elk staal moest onmiddellijk gecontroleerd worden omdat we er snel bij wilden zijn”, schetste Elke de situatie. “Op 3 februari 2020 was het dan zover, onze eerste positieve PCR. Dat staal hebben we diezelfde nacht gekarakteriseerd en de DNA-analyse kwam honderd procent overeen met de Wuhan-variant die we intussen allemaal kenden.” In het labo heerste op dat moment ook blijdschap. Niet omdat het eerste positieve staal in België binnenkwam of omdat die man geïnfecteerd was, wel omdat de eigen ontwikkelde PCR-test gelukt was. De man voelde zich totaal niet ziek, maar werd dertien dagen lang in quarantaine gezet in een ziekenhuis in Brussel, tot al zijn stalen negatief waren.

Patient 0 die er eigenlijk geen was

Deze eerste positief geteste patiënt werd tot patient zero gebombardeerd en kreeg heel wat beschuldigende commentaren over zich heen. Onterecht, zo blijkt. Elke Wollants: “Patient zero is eigenlijk de eerste geïnfecteerde in een uitbraak, maar deze man die uit China kwam zat in quarantaine en heeft verder niemand besmet. Daarom was hij dus niet patient zero. De echte patient zero kennen we helemaal niet.” In een volgende fase is het coronavirus door meerdere personen tegelijk in ons land binnengebracht, waarna de verspreiding razendsnel is gegaan.

Zelfs wereldwijd is er nog volop discussie over de patient zero die de wereldwijde pandemie in gang stak. “Bij een zogenaamde zoönose, een virus dat van dier op mens overspringt, is het achterhalen van de juiste oorsprong heel moeilijk”, vult Elke aan. “Bij ebola en hiv heeft het bijvoorbeeld jaren geduurd voor we wisten wat de precieze oorsprong was.” Intussen is het duidelijk dat het Corona-SARS-1-virus van vleermuizen is overgegaan naar de civetkat en zo naar mensen. Bij MERS-corona, een ander coronavirus, is de ziekte via dromedarissen overgegaan van de vleermuis op de mens.

Waarom is een patient zero zo belangrijk?

Laat het duidelijk zijn: de patient zero kennen verandert niets aan je pandemie. Weten waar een virus zijn oorsprong heeft, is wel wetenschappelijk interessant. Het schetst een kader van hoe het virus verspreidt en welke maatregelen nodig zijn om eventuele besmettingen te voorkomen. Het helpt dus niet – in tegenstelling tot wat fictie vaak doet geloven – om antistoffen te vinden en een goede behandeling en preventie te ontwikkelen.


Waakkoffer 'Stille kracht': troost en steun voor wie waakt

Afscheid nemen van een geliefde is bijzonder. Het voelt voor veel mensen vaak ongemakkelijk en angstig aan, en er komen veel emoties bij kijken. Met de waakkoffers ‘Stille kracht’ biedt het AZ Oostende – Damiaan een waardevol instrument voor de naasten van een stervende om grip te krijgen op deze intense gebeurtenis. Het concept krijgt positieve reacties op de palliatieve unit en breidt binnenkort uit naar de acute diensten.

Afscheid nemen is iemand loslaten van wie je houdt. Een persoon voor wie je al weken, maanden of misschien zelfs jaren voor zorgde. Deze laatste momenten van je geliefde van dichtbij meemaken  brengt een rollercoaster van emoties teweeg en de laatste loodjes wegen het zwaarst. Wat hebben mensen nodig om hun draagkracht te behouden tijdens de levenseindezorg van een geliefde? Die vraag hield Carmino Van Meerhaeghe bezig. Toen de zorgconsulent van het AZ Oostende – Damiaan in 2022 Parel van een Verpleegkundige werd, beloofde hij zijn prijzengeld te schenken aan een project dat levenseindezorg tastbaarder en draaglijker maakte, zowel voor patiënten als voor hun naasten. Nu stelt hij trots de waakkoffers ‘Stille kracht’ voor.

“Samen met een vijftal collega’s en met de steun van verschillende sponsors kwam dit project tot stand”, vat Carmino aan. “De koffers bevatten een resem hulpmiddelen die het waken bij een stervende kunnen verzachten. Ze zijn heel zintuiglijk samengesteld met onder andere een starterstasje toiletgerief, aromatherapie, massageolie, een map met informatiefolders, pakkende teksten, dekentje, kleur- en notitieboeken. Ze kunnen helpen om invulling te geven aan de tijd dat men waakt.  De gebruikers kiezen zelf waar ze mee aan de slag willen. Het is heel vrijblijvend en we merken dat de stressfactor en angsten erdoor milderen.”

Een stille kracht, een groot verschil

De waakkoffer gaat over meer dan enkel praktische hulp. Het gaat over menselijkheid en warmte bieden in intense tijden. “Niet elk afscheid heeft een waakdoos nodig. Door het gesprek te voeren en samen met de koffer op weg te gaan vinden mensen comfort in een vaak ongemakkelijke situatie. Zelfs bij heel moeilijke relaties slagen we er soms in via de koffer verbinding te creëren en de aanwezige kwaadheid te verzachten.”

Uitbreiding naar acute diensten

De vijf waakkoffers op de palliatieve unit worden warm onthaald. Daarom wil het ziekenhuis binnenkort ook waakkoffers aanbieden op acute diensten. Carmino: “Het is niet alleen bij palliatieve patiënten in een langdurig traject relevant om de naasten te ondersteunen, zeker ook bij acute situaties is dat van groot belang. Ik hoor regelmatig dat collega’s zich machteloos voelen op zo’n moment. Ze willen meer doen, maar door de enorme werkdruk krijgen ze het gevoel dat ze tekortschieten. De koffers kunnen hierop deels een antwoord bieden. Ze zullen heel praktisch en een pak compacter zijn zodat iedereen er comfortabel mee aan de slag kan. Dat vergt nog heel wat denk- en planwerk, maar ik wil hier absoluut mee verder. Het is voor mij elke dag een meerwaarde om naar huis te gaan en te weten dat ik het beste van mezelf gaf. Dat gevoel gun ik mijn collega’s ook.”