Welke factoren zetten verpleegkundigen ertoe aan hun beroep te verlaten?

Het tekort aan verpleegkundigen in België heeft steeds meer invloed op onze gezondheidszorg. Dit onderzoeksproject wil een beter inzicht krijgen in de factoren die verpleegkundigen ertoe aanzetten hun beroep te verlaten, door ze te vergelijken met de literatuur.

Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is om beter te begrijpen waarom verpleegkundigen hun job verlaten. Met die kennis kunnen er gerichte maatregelen genomen worden om verpleegkundigen langer in het beroep te houden.

Methoden

Na een literatuurstudie over de redenen en factoren waarom verpleegkundigen hun beroep verlaten, werd een vragenlijst opgesteld. Die werd verspreid onder voormalige verpleegkundigen uit Franstalig België. Ze werkten in ziekenhuizen, woonzorgcentra, de thuiszorg of de eerstelijnszorg. De gegevens werden voornamelijk kwantitatief geanalyseerd met behulp van beschrijvende statistieken en gepaarde T-tests.

Resultaten

De resultaten toonden aan dat er een significant verschil was tussen de werktevredenheid van de respondenten aan het einde van hun eerste jaar als verpleegkundige, vergeleken met hun werktevredenheid aan het einde van hun eerste jaar in hun nieuwe beroep. Ook kwamen de redenen waarom ze het verpleegkundige beroep verlieten vaak overeen met wat er in de literatuur wordt beschreven als factoren die de intentie om het beroep te verlaten versterken. Verder gaf een groot deel van de deelnemers aan bereid te zijn om terug te keren naar het beroep van verpleegkundige, op voorwaarde dat er iets verandert aan de werkomstandigheden.

Conclusie

Dit onderzoek bevestigt dat de bekende redenen waarom verpleegkundigen twijfelen aan hun job, ook echt leiden tot het verlaten van het beroep. Deze factoren beter begrijpen en structurele oplossingen uitwerken, zou moeten leiden tot meer professionele tevredenheid bij verpleegkundigen. In sommige gevallen kan dit zelfs resulteren in meer mensen die terugkeren naar het beroep. Die werktevredenheid is belangrijk om onze gezondheidszorg goed te laten werken.

Over Lidwina Louviaux

Nadat ik mijn bachelor verpleegkunde behaalde aan de Haute École de Namur-Liège-Luxembourg (HENALLUX), volgde ik een specialisatie in oncologie aan de Haute École Léonard de Vinci in Brussel. Tijdens mijn werk in de oncologie begon ik een master in de volksgezondheidswetenschappen aan de UCLouvain. Voor mijn masterproef onderzocht ik waarom verpleegkundigen hun beroep verlaten. Momenteel werk ik als zorgcoördinator oncologie in het CHU UCL Namen.


Zelfmanagement bij jongeren met diabetes type 1 in de puberteit

In Vlaanderen hebben ruim 3.000 jongeren diabetes. Elk jaar krijgen meer dan 300 jongeren de diagnose diabetes type 1 (DMT1). Toch krijgen jongeren met DMT1 in onderzoek weinig aandacht. Met onze bachelorproef onderzochten we welke factoren hun zelfmanagement in de puberteit beïnvloeden. Ons doel: een hulpmiddel ontwikkelen dat hun levenskwaliteit en gezondheid op de lange termijn verbetert.

Context

Volgens het Vlaams Instituut Gezond Leven hangt gezondheid sterk af van ons gedrag. Voor jongeren met DMT1 is zelfmanagement daarom cruciaal. Lukt dat niet, dan kan dat lichamelijke, psychologische, sociale en maatschappelijke gevolgen hebben.

Zelfmanagement kost energie. Het vraagt niet alleen lichamelijke inspanning, maar is ook emotioneel zwaar. Pubers zitten bovendien in een drukke levensfase vol lichamelijke, mentale en sociale veranderingen. Krijgen ze in die periode ook nog de diagnose DMT1, dan beïnvloedt dat hoe goed ze hun ziekte begrijpen, hun therapie volgen en zelfstandig omgaan met hun zorg.

Methode

We onderzochten welke factoren zelfmanagement helpen of hinderen. Dat deden we met 23 wetenschappelijke artikels uit PubMed en Elsevier Science Direct en interviews met zorgverleners van het kinder- en volwassenenteam van het UZ Gent, een kinderendocrinoloog, een diëtist, een diabeteseducator en een psycholoog. De resultaten plaatsten we in het gedragswielmodel van het Vlaams Instituut Gezond Leven (drijfveren, competenties en context). We bekeken ook bestaande digitale hulpmiddelen zoals apps en slimme horloges, en maakten een stakeholdersanalyse, SWOT-analyse en visgraatdiagram. Tot slot koppelden we technieken voor gedragsverandering aan de gevonden knelpunten.

Resultaten

Jongeren met DMT1 krijgen vaak te maken met onbegrip en vooroordelen. Zichtbare hulpmiddelen zoals insulinepompen of sensoren kunnen schaamte oproepen en hun zelfvertrouwen verlagen. In de puberteit willen ze bij de groep horen en zelfstandig zijn. Botst dat met hun zelfmanagement, dan laten ze die taken soms liggen of vermijden ze sociale situaties.

Veel jongeren voelen ook druk om alles perfect te doen. Omdat hun hersenen nog in ontwikkeling zijn, kiezen ze sneller voor wat op korte termijn makkelijk of leuk is. Ze hebben meestal genoeg kennis en vaardigheden, maar vinden het lastig die in elke situatie toe te passen.

Conclusie

Zelfmanagement bij jongeren met DMT1 hangt af van veel persoonlijke en omgevingsfactoren. Om jongeren daarin te ondersteunen ontwikkelden wij ChroniConnect, een app met functies zoals:

  • Verkenner om nieuwe contacten te leggen.
  • Chats om rechtstreeks te praten met anderen.
  • DiaMessage om snel te communiceren over zelfmanagement.
  • CareCam waarmee je zelfzorgmomenten kan delen.
  • Communities om groepen rond een thema te verbinden.
  • Zelfreflectie om je eigen aanpak te bekijken en verbeteren.

ChroniConnect helpt jongeren om hun zelfmanagement vol te houden, zonder angst voor negatieve reacties. Ze vinden steun bij leeftijdsgenoten die hetzelfde meemaken, waardoor hun zelfvertrouwen groeit.

Over de studenten

Wij zijn zes afgestudeerde studenten Verpleegkunde van de Arteveldehogeschool:

Annelies: sterke communicator en administratief talent. Stond in voor de vlotte communicatie tussen alle partijen.

Helena: creatieve denker die buiten de lijntjes durft kleuren.

Elle: bracht originele ideeën aan door haar creatieve blik.

Noor: kritisch en analytisch, sterk in onderzoek en tekst. Coördineerde het team en hield het overzicht.

Mirjam: flexibel en oplossingsgericht. Hielp obstakels snel wegwerken.

Nicolas: passie voor innovatie, sterke spreker en meedenker in oplossingen.

Samen maakten we een bachelorproef die theoretisch onderbouwd is en tegelijk praktische meerwaarde biedt voor jongeren met diabetes type 1.


Een podium voor de verpleegkunde

Toen ik in september 2024 door het Kursaal van Oostende liep, merkte ik dat de Week van de Verpleegkundigen meer is dan enkel een plaats voor kennisoverdracht. Het is ook een warme ontmoetingsplek die de trots van het verpleegkundige beroep zichtbaar maakt. In mijn masterproef toonde ik hoe de Week tussen 1975 en 2024 zowel letterlijk als figuurlijk een podium vormde waarop de ontwikkeling en identiteit van verpleegkundigen zichtbaar werd.

Gesteund door de wind van hervorming na de wet op de verpleegkunde van 1974, blies Ghislaine Van Massenhove in 1975 nieuw leven in de ‘Dagen van de Verpleging’. Die kregen voortaan als de ‘Week van de Verpleegkundigen’ een frisse invulling. Het Nationaal Verbond van Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen (N.V.K.V.V.) – vandaag NETWERK VERPLEEGKUNDE – had met de Week drie centrale doelstellingen voor ogen: kennisdeling, groepsvorming en maatschappelijke zichtbaarheid voor het verpleegkundige beroep. De eerste editie in Oostende lokte meteen 6.125 deelnemers, verspreid over vier dagen. In de jaren 1970 lag de nadruk sterk op patiëntgerichte zorg. Rond dat thema werd gebouwd aan een eigen kenniscultuur voor verpleegkundigen, met als doel een samenhangende en onafhankelijke beroepsgroep uit te dragen, zowel binnen de zorgsector als daarbuiten.

In de jaren 80 en 90 waaide de geest van de Witte Woede door de Week. Door besparingen in de zorgsector kwam het beroep steeds meer onder druk te staan en verpleegkundigen lieten voor het eerst massaal hun stem horen. Ook op het congres klonk die onvrede nadrukkelijk door. In de jaren 80 trok het evenement gemiddeld maar liefst 10.000 deelnemers, met een absoluut hoogtepunt in 1987, toen 11.460 verpleegkundigen naar Oostende afzakten. Door haar grootschalige omvang bood deze bijeenkomst het ideale platform voor verpleegkundigen om zich te tonen als veerkrachtige en gespecialiseerde professionals. Tegelijkertijd maakten ze van de congresweek gebruik om hun stem te laten horen richting het beleid, de ene keer voorzichtig, de andere keer juist luid en duidelijk.

Sinds het begin van de 21ste eeuw is de verpleegkundige beroepsgroep steeds diverser geworden. De Week speelde daarop in en groeide uit tot een plek waar nieuwe stemmen klonken en inclusie centraal stond. Verpleegkundigen van alle specialisaties en niveaus kregen er een stem als professionele deskundigen. Ook werd de congresweek steeds toegankelijker voor mensen met verschillende culturele en religieuze achtergronden. Sinds 2016 brengt de gezamenlijke lunch in de Erehal van het Kursaal deze diverse groep deelnemers nog dichter bij elkaar. Door het toevoegen van steeds meer gespecialiseerde studiedagen en de snelle verspreiding van informatie via het internet, is het aantal deelnemers wat afgenomen. Dit schommelt nu tussen de 3.000 en 4.000 per jaar. Ondanks de daling in het aantal deelnemers blijft de Week voor veel verpleegkundigen belangrijk, omdat ze al vijftig jaar een podium biedt aan een beroep dat historisch gezien lang in de schaduw stond.

Nona Vinken (°2003)

In juli 2025 studeerde ik af als historica aan de KU Leuven. Voor mijn thesis onderzocht ik de geschiedenis van de Week van de Verpleegkundigen (1975-2024), aan de hand van archiefmateriaal en interviews met enkele getuigen. Hiervoor behaalde ik een 17/20.


Werkgereedheid van startende verpleegkundigen niet altijd optimaal

Pas afgestudeerde verpleegkundigen verlaten vaak snel het werkveld. Dit onderzoek toont aan dat de mate waarin ze zich klaar voelen voor de werkvloer, een significante invloed kan hebben op hun latere jobtevredenheid, en zo mee dit hoge verloop van starters kan verklaren.

Methode en resultaten

In de studie volgden we een groep jonge verpleegkundigen tijdens hun overgang van school naar werk. Via drie bevragingen (bij het afstuderen, enkele maanden later en opnieuw aan het einde van hun eerste werkjaar) werd gemeten hoe ‘werkklaar’ zij zich voelden. De vragenlijst peilde naar vier aspecten: persoonskenmerken, organisatorisch inzicht, technische competentie en sociale intelligentie.

Uit de resultaten bleek de gemiddelde werkgereedheid die startende verpleegkundigen ervaren eerder matig te zijn, en bovendien nauwelijks toe te nemen tijdens het eerste werkjaar. De component sociale intelligentie (communicatie, samenwerken, hulp vragen…) scoorde daarbij algemeen het laagst.

Deze resultaten zijn een eerste indicatie dat de huidige schoolopleidingen, alsook onboardingprogramma’s tijdens het eerste werkjaar, ineffectief zijn om de ervaren werkgereedheid van startende verpleegkundigen te optimaliseren, en zich wellicht ook onvoldoende richten op versterking van sociale competenties.

Een ander opmerkelijk resultaat: wie een groei doormaakte in werkgereedheid tijdens het eerste werkjaar, scoorde significant hoger op jobtevredenheid, wat op lange termijn dan weer een invloed kan hebben op de retentie van zorgpersoneel. Dit resultaat onderstreept het belang dat werkgereedheid wel degelijk heeft in het licht van de schaarste op de arbeidsmarkt en war on talent.

Conclusie

Gelet op de vaststelling dat de huidige werkgereedheid van startende verpleegkundigen eerder matig scoort, en bovendien dat een hogere score op diezelfde werkgereedheid zou kunnen leiden tot een hogere jobtevredenheid, hoeft het geen betoog dat meer investeren in de optimalisatie van werkgereedheid een belangrijke strategie kan zijn om jonge starters aan boord te houden. Investeren in hun ontwikkeling is dus investeren in de toekomst van ons zorgsysteem.

Daan De Malsche is master in de verpleegkunde (2023, UGent) en beëindigt momenteel een bijkomende master in de Toegepaste Economische Wetenschappen. Onder leiding van Simon Malfait (klinisch professor en zorgmanager UZ Gent) en Veerle Duprez (directeur verpleging UZ Gent) deed hij een masterproefonderzoek naar de overgang van school naar werk voor startende verpleegkundigen.


Implementatie van een intensieve zorgen-dagboek voor patiënten

Inleiding

Een opname op intensieve zorgen (IZ) heeft een grote impact op lichaam en geest. Een periode van sedatie en beademing, maar ook ernstig ziek zijn en delier, laten een lege ruimte na in het geheugen van de patiënt. Naasten kijken machteloos toe. Niet enkel geheugenstoornissen, maar ook spierzwakte, angst en depressie, en stoornissen in denk- en communicatievermogen kunnen zich voordoen. Onderzoek wijst uit dat een dagboek een hulpmiddel kan zijn bij de verwerking van de ingrijpende periode op IZ.

Methode en resultaten

Zowel patiënten als naasten kunnen langdurige gevolgen ervaren ten gevolge van de overlevingsstrijd op IZ. Gevolgen kunnen zich op fysiek, cognitief en psychisch vlak voordoen, ook wel het Post-Intensive Care Syndrome (PICS) genoemd. Preventie van PICS bestaat uit verschillende maatregelen met betrekking tot fysiek herstel, delier, familieparticipatie en doeltreffende communicatie. Een IZ-dagboek kan hierbij een belangrijke meerwaarde bieden. Het lezen van een correcte weergave van de gebeurtenissen reduceert de impact van geheugenverlies en waanvoorstellingen, helpt traumatische gebeurtenissen verwerken, en resulteert in het verminderen van psychologische gevolgen als angst, depressie en PTSS. Ook mondelinge communicatie en begrip van medische informatie worden bevordert a.d.h.v. het IZ-dagboek.

Na afloop van een literatuurstudie omtrent PICS en de werking van een IZ-dagboek, werd een IZ-dagboek ontworpen dat gedurende tien weken in gebruik werd genomen op IZ in het AZ Oostende. Hierbij mochten zowel naasten als verpleegkundigen en paramedici in het dagboek schrijven voor de kritiek zieke patiënt. Vervolgens werden ervaringen en feedback van de participanten teruggekoppeld aan de hand van een vragenlijst. De bekomen feedback werd in acht genomen om het dagboek verder te verfijnen tot een waardig instrument, en verder te implementeren op de werkvloer.

Conclusie

Zowel zorgverleners als naasten zijn positief over het concept van een IZ-dagboek. Het biedt een vorm van steun en houvast tijdens een ingrijpende periode. Het feit dat een patiënt gesedeerd is, lijdt aan geheugenverlies of delier, zet aan tot het neerschrijven van zijn verhaal. Wanneer de patiënt bij bewustzijn is spenderen naasten liever tijd aan de zijde van de patiënt, en verkiest men een alternatief om thuis te schrijven. Onzekerheid wat te schrijven, vragen in verband met het beroepsgeheim en angst voor de reactie van de patiënt zijn drempels tot schrijven in het dagboek. Hierbij kunnen vooraf opgestelde schrijftips hulp bieden. Ook tijdsgebrek bij het zorgpersoneel en de grote emotionele impact bij naasten vormen barrières om in het dagboek te schrijven. Psychologische begeleiding tijdens en na een opname kan hierbij een grote meerwaarde bieden. Verder is een papieren versie van het IZ-dagboek makkelijk te hanteren en kostenefficiënt. Het wordt op de kamer van de patiënt gehouden waar het toegankelijk is voor alle betrokkenen. Ook de mogelijkheid om foto’s toe te voegen draagt bij om van het dagboek een kostbaar instrument te maken.

De ondersteuning van zorgverleners aan patiënten en naasten is van onschatbare waarde. Zelfs een korte boodschap in het IZ-dagboek kan helpen bij het verwerken van de ingrijpende periode op afdeling intensieve zorgen.

Adeline Bultynck

22 jaar en een enthousiaste IZ-verpleegkundige. Trots kijk ik terug op mijn bachelorproef die niet enkel bij verpleegkundigen en docenten een indruk naliet, maar die ik ook op een congres mocht voorstellen omwille van het belang aan het psychisch welzijn bij patiënten en naasten.


Marketing als medicijn tegen agressie in de zorg

Dit onderzoek verkent de oorzaken, vormen en gevolgen van destructief gedrag door zorgvragers in de gezondheidszorg en onderzoekt hoe marketingstrategieën kunnen bijdragen aan preventie en beheersing van deze actuele problematiek.

Methodologie

Dit onderzoek combineert een literatuurstudie met kwalitatief onderzoek. In de literatuurstudie analyseerde ik bestaande kennis over destructief gedrag door zorgvragers en effectieve preventiestrategieën. Daarnaast werden 15 diepte-interviews afgenomen met zorgverleners, agressie-experts en specialisten in zorgmarketing. De inzichten uit de interviews werden geanalyseerd en vergeleken met de literatuur om tot een conceptueel framework met gerichte aanbevelingen te komen.

Resultaten

Destructief gedrag omvat een breed scala aan gedragingen, waaronder fysieke en verbale agressie, micro-agressie en seksueel ongewenst gedrag.

De oorzaken van agressie tegenover zorgverleners zijn onder te verdelen in persoonlijke, omgevings- en gedragsfactoren. Persoonlijke factoren zoals consumentisme maken dat zorgvragers steeds hogere verwachtingen hebben, wat tot frustratie en agressie kan leiden bij teleurstelling. Daarnaast zijn er veranderende machtsverhoudingen tussen patiënt en zorgverlener, waardoor autoriteit minder vanzelfsprekend wordt geaccepteerd. Omgevingsfactoren zoals hoge werkdruk, communicatieproblemen en lange wachttijden spelen eveneens een grote rol. Bovendien kan destructief gedrag van anderen aanstekelijk werken, waardoor agressie zich binnen zorginstellingen verspreidt.

De impact van destructief gedrag op zorgverleners is aanzienlijk. Zij ervaren verhoogde stress, angst voor de werkplek, burn-out en in sommige gevallen zelfs posttraumatische stress. Dit leidt tot een verhoogde uitstroom van personeel, wat de werkdruk verder doet stijgen en een negatieve invloed heeft op de zorgkwaliteit. Niet alleen zorgverleners, maar ook zorginstellingen en andere zorgvragers ondervinden hier de gevolgen van.

Belangrijke maatregelen zijn training en educatie voor zorgverleners om destructief gedrag te herkennen en ermee om te gaan. Daarnaast zijn meldpunten essentieel om incidenten te rapporteren en te analyseren. Een sterker veiligheidsbeleid met politie- en bewakingsondersteuning kan bijdragen aan een veiligere zorgomgeving. Verder is persoonsgerichte communicatie, gecombineerd met nudging-technieken, nuttig om zorgvragers subtiel aan te moedigen tot gepast gedrag. Tot slot biedt publieke bewustwording een kader dat ingezet kan worden voor langdurige communicatiecampagnes via massamedia en influencers om tot effectieve gedragsverandering over te gaan.

Conclusie

Dit onderzoek toont aan dat een interdisciplinaire aanpak nodig is om destructief gedrag effectief te beheersen. Door marketingprincipes te combineren met psychologische en organisatorische strategieën kunnen zorginstellingen beter inspelen op de uitdagingen van destructief gedrag en zo bijdragen aan een veiligere en respectvollere zorgomgeving.

Ik ben Anke Raskin, een ambitieuze en leergierige 24-jarige student. Na mijn Bachelor Bedrijfsmanagement en Master Handelswetenschappen in marketingmanagement, verdiep ik me momenteel in de Educatieve Master Economie aan de UHasselt. Daarnaast doe ik waardevolle praktijkervaring op als jobstudent binnen de marketingsector. Ik geloof sterk in levenslang leren en ben altijd op zoek naar nieuwe uitdagingen en groeikansen.


Cultuursensitieve zorg: percepties en uitdagingen

Dit proefschrift onderzoekt cultuursensitieve zorg vanuit zorgverleners en mantelzorgers, en ontwikkelt een educatieve module om cultureel bewustzijn bij verpleegkundestudenten te vergroten. Demografische trends zoals vergrijzing en diversiteit veranderen de zorg in België. De huidige gefragmenteerde zorgmodellen botsen op beperkingen, maar cultuursensitieve zorg kan oplossingen bieden. De implementatie ervan kent evenwel uitdagingen.

Inhoud

In dit proefschrift werden kwalitatieve onderzoeksmethoden toegepast om inzicht te krijgen in de perceptie, implementatie en uitdagingen van cultuursensitieve zorg. De bevindingen tonen dat zorgverleners cultuursensitieve zorg vaak vanuit een taakgerichte benadering benaderen, waarbij stereotiepe opvattingen en een beperkt begrip van cultuur domineren. Hierdoor wordt cultuur gereduceerd tot religieuze praktijken of een checklist van praktische acties, vaak zonder rekening te houden met het eigen culturele referentiekader of impliciete vooroordelen. Dit kan leiden tot onzekerheid bij zorgverleners, othering en soms zelfs discriminerend gedrag.

Mantelzorgers met een migratieachtergrond ervaren een gebrek aan gepaste zorg in een systeem dat onvoldoende structurele ondersteuning biedt. Mantelzorgers ervaren cultuurinsensitieve zorg en structurele hiaten in het zorgsysteem, wat hun rol extra belast. Dit benadrukt de noodzaak naar gepaste zorg en meer ondersteuning voor mantelzorgers met een migratieachtergrond.

Het proefschrift ontwikkelde en evalueerde een educatieve lesmodule, gericht op verpleegkundestudenten, om culturele en zelfreflectieve vaardigheden te versterken. De module, die onder andere zelfbewustzijn, ongelijkheid en discriminatie bespreekt, toonde een positieve impact op het bewustzijn van studenten. Dergelijke trainingen zijn nodig om toekomstige zorgverleners voor te bereiden op het werken in een diverse samenleving. Naast technische vaardigheden moet gezondheidszorgonderwijs meer aandacht besteden aan relationele en empathische aspecten van zorg.

Vier thema’s kwamen naar voren als overkoepelende resultaten: ‘caring and uncaring encounters’, het optionele karakter van cultuursensitieve zorg, othering en discriminatie in de zorg, en structurele hiaten in de zorg. Het proefschrift pleit voor een geïntegreerde aanpak waarin cultuursensitieve zorg niet optioneel is, maar een fundamenteel onderdeel in zorg en onderwijs. Dit vereist leiderschap vanuit managementniveaus en een beleidsmatige aanpak om discriminatie tegen te gaan. Relationele zorg kan meer aandacht krijgen binnen de zorgverleners en zorgorganisaties kunnen zorgverleners actief ondersteunen bij het bieden van gepersonaliseerde, cultuursensitieve zorg.

Conclusie

Concluderend is cultuursensitieve zorg noodzakelijk in een superdiverse samenleving. Het moet structureel worden ingebed in zowel de gezondheidszorg als het onderwijs. Alleen door bewustwording te vergroten, discriminatie te bestrijden en ondersteuning te bieden aan mantelzorgers en zorgverleners, kan een inclusieve en kwalitatieve zorgstandaard worden bereikt.

Ann Claeys (BA Verpleegkunde, MA Gerontologie, PhD) werkte in ouderenzorg en is docent-onderzoeker aan Erasmushogeschool Brussel. Haar doctoraat aan de VUB richtte zich op culturele competenties in de zorg. Ze publiceerde artikelen, valorisatiepapers en boeken, waaronder over cultuursensitieve zorg.


De ontwikkeling van de professionele rolidentiteit van startende verpleegkundigen in een algemeen ziekenhuis

De ontwikkeling van de professionele rolidentiteit van startende verpleegkundigen in een algemeen ziekenhuis

Het wereldwijde tekort aan verpleegkundigen groeit waardoor retentiestrategieën onmisbaar zijn (1). Belgisch onderzoek wijst uit dat één op de tien verpleegkundigen het beroep wil verlaten en dat er een uitstroom verwacht wordt door een golf van pensioenen (2). Startende verpleegkundigen blijken dan weer kwetsbaar om het beroep vroegtijdig te verlaten (3-5).

Literatuur toont aan dat een sterke professionele rolidentiteit (PRI) een indicator vormt voor retentiegerelateerde uitkomsten (6-10). De PRI van een verpleegkundige omvat persoonlijke waarden, houdingen en overtuigingen, gecombineerd met de kenmerken van het beroep (7). Dit onderzoek heeft als doel inzicht te verwerven in al dan niet beïnvloedende aspecten op de PRI van startende bachelorverpleegkundigen in een Vlaams algemeen ziekenhuis.

Methode

Dit kwalitatieve onderzoek maakte gebruik van face-to-face-interviews met acht bachelorverpleegkundigen die minder dan twee jaar werkervaring hebben, allen werken ze op gespecialiseerde ziekenhuisafdelingen in de regio Antwerpen. De dataverzameling vond plaats tussen november 2023 en april 2024. De verzamelde data werden geanalyseerd door middel van een inductieve thematische analyse.

Resultaten

De analyse identificeerde vijf thema’s: menselijke interactie en relaties, individuele mate van empowerment, professionele groei en samenwerking, maatschappelijke beeldvorming en tenslotte organisatorische structuur. De respondenten beleven aspecten zoals verbondenheid, vertrouwen in competentie, autonomie, waardering en erkenning binnen het zorgteam en een ondersteunende veilige werkomgeving waarin leren centraal staat, als essentieel voor de ontwikkeling van hun PRI. Waarden als respect, gelijkwaardigheid, collegialiteit en horizontaliteit in relaties staan voorop. Leidinggevenden spelen een rol in het faciliteren van dit klimaat. Door een vertrouwensband met een mentor worden verpleegkundigen zelfverzekerder in hun rol binnen het interprofessionele team. Onrealistische beroepspercepties worden als belemmerend ervaren. De verpleegkundigen uiten frustratie en boosheid over de omgeving die het beroep stereotypeert als de persoon die enkel uitvoert en doet wat de dokter zegt, terwijl ze het beleven als een volwaardig beroep waarvoor je heel wat competenties moet ontwikkelen en een volwaardige vierjarige opleiding moet volgen.

Conclusie

Dit onderzoek biedt waardevolle inzichten. In de literatuur wordt het belang van erkenning en waardering van hun expertise binnen een samenwerkend zorgteam benadrukt om een sterke PRI te ontwikkelen (11-17). Zelfvertrouwen groeit in een ondersteunend, psychologisch veilig werkklimaat (18, 19) dat autonomie, betrokkenheid en inspraak bevordert, wat professioneel leren en groeien ondersteunt (20, 21). PRI wordt verder ontwikkeld in interactie met collega’s, waarbij integratie en verbondenheid essentieel zijn (22, 23). Empowerend leiderschap (24-28) en het bijsturen van een onrealistische perceptie van het beroep versterken de PRI en het zelfbeeld (29, 30). Verder onderzoek naar het concept kan helpen bij het zoeken naar gerichte interventies ter bevordering van PRI en retentie van startende verpleegkundigen.

  1. WHO. Global Strategy on human Resources for Health 2020 [cited 2023 27/10]. Available from: https://www.who.int/health-topics/health-workforce#tab=tab_1.
  2. Geuens N, Van Bogaert P, Franck E. Vulnerability to burnout within the nursing workforce—The role of personality and interpersonal behaviour. Journal of clinical nursing. 2017;26(23-24):4622-33.
  3. Blomberg H, Welander J. A narrative study of newly graduated registered Swedish nurses’ establishment in the profession and the portrayal of a healthcare organisation. Journal of health organization and management. 2019;33(4):413-25.
  4. Powers K, Herron EK, Pagel J. Nurse preceptor role in new graduate nurses’ transition to practice. Dimensions of Critical Care Nursing. 2019;38(3):131-6.
  5. Gardiner I, Sheen J. Graduate nurse experiences of support: A review. Nurse education today. 2016;40:7-12.
  6. Kristoffersen M. Does professional identity play a critical role in the choice to remain in the nursing profession? Nursing open. 2021;8(4):1928-36.
  7. Philippa R, Ann H, Jacqueline M, Nicola A. Professional identity in nursing: A mixed method research study. Nurse education in practice. 2021;52:103039.
  8. ten Hoeve Y, Castelein S, Jansen G, Roodbol P. Dreams and disappointments regarding nursing: Student nurses’ reasons for attrition and retention. A qualitative study design. Nurse education today. 2017;54:28-36.
  9. Keyko K, Cummings GG, Yonge O, Wong CA. Work engagement in professional nursing practice: A systematic review. International journal of nursing studies. 2016;61:142-64.
  10. Ruijters MC. Queeste naar goed werk. Over krachtige professionals in een lerende organisatie Deventer: Vakmedianet. 2018.
  11. Reinders JJ, Krijnen W. Interprofessional identity and motivation towards interprofessional collaboration. Medical Education. 2023;57(11):1068-78.
  12. Tsakitzidis G, Van Royen P. Leren interprofessioneel samenwerken in de gezondheids-en welzijnszorg2022.
  13. Tsakitzidis G, Kool E. Van multidisciplinaire naar interprofessionele samenwerking: vijf bouwstenen voor zorgteams. Huisarts nu: maandblad van de Wetenschappelijke Vereniging van Vlaamse Huisartsen-Brussel. 2022;51(1):18-22.
  14. De Vos AM. Over Leven Lang Leren 2023 [cited 2024 16/04]. Available from: https://hbo-kennisbank.nl/details/sharekit_av:oai:surfsharekit.nl:32b58cdd-d638-45c5-8e83-c67f091994ff?q=%22Vos%2C+Annemarie+de%22.
  15. Pelone F, Harrison R, Goldman J, Zwarenstein M. Interprofessional collaboration to improve professional practice and healthcare outcomes. Cochrane database of systematic reviews. 2017(6).
  16. House S, Havens D. Nurses’ and physicians’ perceptions of nurse-physician collaboration: a systematic review. JONA: The Journal of Nursing Administration. 2017;47(3):165-71.
  17. Forbes TH, Evans S. From anticipation to confidence: A descriptive qualitative study of new graduate nurse communication with physicians. Journal of nursing management. 2022;30(6):2039-45.
  18. Edmondson AC. De onbevreesde organisatie: creëer psychologische veiligheid op de werkvloer om innovatie en groei te stimuleren: Business Contact; 2019.
  19. O’Donovan R, De Brún A, McAuliffe E. Healthcare professionals experience of psychological safety, voice, and silence. Frontiers in Psychology. 2021;12:626689.
  20. Ryan R, Deci E. Basic psychological needs in motivation, development, and wellness. Sevent Avenue. 2017.
  21. Vos M. Lang Leve Leren. Deventer: Windesheim Hogeschool. 2020.
  22. Zarshenas L, Sharif F, Molazem Z, Khayyer M, Zare N, Ebadi A. Professional socialization in nursing: A qualitative content analysis. Iranian Journal of Nursing and Midwifery Research. 2014;19(4):432-8.
  23. Frögéli E, Rudman A, Gustavsson P. The relationship between task mastery, role clarity, social acceptance, and stress: An intensive longitudinal study with a sample of newly registered nurses. International journal of nursing studies. 2019;91:60-9.
  24. Vermeulen H, van Oostveen C. Persoonsgericht leiderschap: een participatief actieonderzoek over verpleegkundig leiderschap. Nederlands Tijdschrift voor Evidence Based Practice. 2017;15(3):23-4.
  25. INTERREG V. BLIJF AAN Z. 2022.
  26. Cardiff S, McCormack B, McCance T. Person-centred leadership: A relational approach to leadership derived through action research. Journal of clinical nursing. 2018;27(15-16):3056-69.
  27. Sahraei Beiranvand M, Beiranvand S, Beiranvand S, Mohammadipour F. Explaining the effect of authentic and ethical leadership on psychological empowerment of nurses. Journal of nursing management. 2021;29(5):1081-90.
  28. Laschinger HKS, Wong CA, Grau AL. The influence of authentic leadership on newly graduated nurses’ experiences of workplace bullying, burnout and retention outcomes: A cross-sectional study. International journal of nursing studies. 2012;49(10):1266-76.
  29. van der Cingel M, Brouwer J. What makes a nurse today? A debate on the nursing professional identity and its need for change. Nursing philosophy : an international journal for healthcare professionals. 2021;22(2):e12343.
  30. Rodríguez-Pérez M, Mena-Navarro F, Domínguez-Pichardo A, Teresa-Morales C. Current Social Perception of and Value Attached to Nursing Professionals’ Competences: An Integrative Review. International journal of environmental research and public health. 2022;19(3):1817.

Door enthousiasme en betrokkenheid wil Linda Boeken verpleegkundigen professioneel motiveren via een goede samenwerking en communicatie. Met 35 jaar werkervaring als psychiatrisch verpleegkundige behaalde ze in juni 2024 mijn masterdiploma aan de Universiteit Antwerpen. Haar masterproef kreeg de prijs “Impact op het werkveld binnen het domein verpleegkunde 2024”, uitgereikt door NETWERK VERPLEEGKUNDE en de FNBV.


Een crosssectioneel onderzoek naar de persoonskenmerken bij eerste- en laatstejaarsstudenten verpleeg- en geneeskunde in Vlaamstalige onderwijsinstellingen

Interprofessionele samenwerking (IPS) tussen artsen en verpleegkundigen speelt een essentiële rol bij het verbeteren van patiëntenzorg en -uitkomsten. Conflicten en communicatieproblemen, veroorzaakt door traditionele hiërarchieën en verschillen in professionele identiteit, belemmeren evenwel deze samenwerking.

Inleiding

Het belang van effectieve IPS voor de kwaliteit van de zorg wordt algemeen erkend, toch blijft het onderzoek naar de persoonskenmerken van artsen en verpleegkundigen beperkt. Deze kenmerken zijn nochtans belangrijk omdat ze direct invloed hebben op individueel gedrag, communicatievaardigheden en bijgevolg de teamdynamiek. Dit onderzoek richt zich op de identificatie van persoonskenmerken bij verpleeg- en geneeskundestudenten, met als doel aanbevelingen te formuleren voor onderwijs en leiderschap in de gezondheidszorg om zo de IPS en uiteindelijk de kwaliteit van zorg te optimaliseren.

Methode

Via een crosssectioneel onderzoeksdesign werden gegevens verzameld bij 659 eerste- en laatstejaarsstudenten in de opleidingen verpleeg- en geneeskunde. Vijf Vlaamstalige hogescholen en vier universiteiten namen deel. De persoonskenmerken werden gemeten via de NEO Five-Factor Inventory-persoonlijkheidstest (NEO-FFI). De datacollectie vond plaats tijdens het academiejaar ’22-’23 en ’23-‘24 via het platform Qualtrics®.

Resultaten

Er werden drie significante persoonskenmerken geïdentificeerd: neuroticisme, openheid en consciëntieusheid. Verpleegkundestudenten scoorden over het algemeen hoger op neuroticisme en lager op openheid vergeleken met geneeskundestudenten, terwijl eerstejaars verpleegkundestudenten bijkomend een lagere consciëntieusheid toonden ten opzichte van eerstejaars geneeskundestudenten. Via een logistische regressie kon de studiekeuze voorspeld worden aan de hand van dezelfde persoonskenmerken, waarbij gecontroleerd werd op leeftijd, geslacht, woonvorm en stage-ervaring in de gezondheidszorg.

Besluit

Dit onderzoek onderstreept het belang van zelfbewustzijn over persoonlijke kenmerken voor effectievere communicatie en samenwerking binnen zorgteams, wat de patiëntenzorg kan verbeteren. Daarnaast benadrukt het de noodzaak van verder onderzoek naar complexe factoren die samenwerking beïnvloeden, met het oog op het ontwikkelen van effectievere onderwijsstrategieën en interventies met als doel de zorgkwaliteit en patiëntenuitkomsten te verbeteren.

Joyce Refuge heeft een uitgebreide expertise in kwaliteitsmanagement binnen de gezondheidszorg. Momenteel vervult zij de rol van kwaliteitscoördinator in het Algemeen Ziekenhuis Jan Portaels in Vilvoorde. Eerder werkte zij in datzelfde ziekenhuis als stafmedewerker kwaliteit. In het Universitair Ziekenhuis Antwerpen was Joyce actief als stafmedewerker kwaliteit en als kwaliteitscoördinator JACIE/co-stamceltransplantatie op de afdeling hematologie. Gedurende bijna twintig jaar bekleedde ze diverse functies in het Universitair Ziekenhuis Brussel, waaronder als genetisch consulent en fertiliteitsvroedkundige. Academisch heeft Joyce een sterke achtergrond, met een Master of Science in Nursing and Midwifery optie Leiderschap in Zorg en Gezondheid (UAntwerpen), een postgraduaat in genetische counseling (UGent), een banaba Zorgmanagement (EhBrussel) en Bachelor Vroedkunde (EhBrussel). Haar kennis wordt verder ondersteund door opleidingen in projectmanagement en kwaliteitszorg. Joyce behaalde haar masterdiploma, kaderopleiding en diploma vroedkunde telkens met grote onderscheiding en ontving daarbij steeds de grootste onderscheiding voor haar eindproeven.


Navigeren door taalbarrières in de zorg

Dit is een onderzoek naar de kwaliteit van communicatie tussen anderstalige patiënten en verpleegkundigen op het operatiekwartier. Het onderzoek richt zich op het thema ‘kwaliteit van zorg en ondernemerschap’, met als doel de zorgkwaliteit te verbeteren door taalbarrières tussen anderstalige patiënten en verpleegkundigen te overbruggen. Via een diepgaande analyse werd gezocht naar concrete acties om de zorg voor een diverse patiëntenpopulatie te optimaliseren.

Doel

De kwaliteit van zorg verbeteren via specifieke acties die de communicatie tussen anderstalige patiënten en zorgverleners in de operatiezaal optimaliseren.

Methode

Het onderzoek naar verbeteracties is gebaseerd op een PICO-model en richt zich op strategieën voor een betere communicatie met anderstalige patiënten op het operatiekwartier. De literatuurstudie gebruikte wetenschappelijke databases zoals PubMed, met zoektermen als ‘translation apps’, ‘language barrier’, en ‘hospital’. Dit leverde artikels op die dienden als basis voor twee belangrijke verbeteracties: de implementatie van een vertaalapplicatie en het gebruik van een zakboek met communicatierichtlijnen. Daarnaast werden interviews met zorgverleners afgenomen om praktijkuitdagingen te identificeren.

Resultaten

De verbeteracties richten zich op het optimaliseren van de communicatie met anderstalige patiënten in de operatiezaal door de invoering van een vertaalapp en een zakboek met communicatierichtlijnen. De eerste actie betreft de implementatie van de vertaalapp SayHi. Die is effectief gebleken in het verbeteren van communicatie, het verminderen van afhankelijkheid van tolken en het verminderen van angst bij patiënten (Albrecht et al., 2013; Hwang et al., 2021). In tegenstelling tot Google Translate, dat onnauwkeurigheden vertoont in medische contexten (Taira et al., 2021), wordt SayHi aanbevolen vanwege zijn betrouwbaarheid en positieve ervaringen van zorgverleners.

De tweede actie introduceert een zakboek voor verpleegkundigen met richtlijnen voor het gebruik van tolken of vertaalapps en met vertaalde zinnen voor dagelijkse communicatie. Professionele tolken zijn het meest effectief voor patiënttevredenheid en veiligheid (Heath et al., 2023; Joseph et al., 2018), maar tweetalige medewerkers en telefonische tolken zijn een goed alternatief als professionals niet beschikbaar zijn (Squires, 2018). Het gebruik van familieleden als tolken wordt afgeraden vanwege risico’s op onnauwkeurige vertalingen en privacyverlies (Villarruel et al., 1999; Squires, 2018).

Conclusie

Uit de literatuurstudie blijkt dat verschillende strategieën toepasbaar zijn om de communicatie met anderstalige patiënten in het operatiekwartier te verbeteren. Professionele tolken genieten de voorkeur, omdat zij de patiënttevredenheid, communicatie en klinische resultaten aanzienlijk verbeteren (Heath et al., 2023; Joseph et al., 2018). In situaties waarin professionele tolken niet beschikbaar zijn, kunnen vertaalapps zoals SayHi een nuttig alternatief vormen (Albrecht et al., 2013; Hwang et al., 2021), hoewel de nauwkeurigheid van deze technologieën beperkt kan zijn, vooral in kritieke situaties (Panayiotou et al., 2019). Daarnaast kan het toewijzen van tweetalig personeel helpen om de communicatie te verbeteren zonder extra belasting van het personeel. Een combinatie van professionele tolken, vertaalapps en richtlijnen voor communicatie biedt verpleegkundigen effectieve tools om taalbarrières te overwinnen en de zorgkwaliteit voor anderstalige patiënten te verbeteren. Een zakboek met communicatierichtlijnen kan hierbij een waardevol hulpmiddel zijn voor de dagelijkse praktijk.

Ik ben Pauline Cloetens, 23 jaar en een enthousiaste verpleegkundige in het operatiekwartier van het UZ Leuven. Ik heb een passie voor dieren, koken en reizen. In mijn vrije tijd geniet ik van familie, terrasjes en de zorg voor mijn twee katten. Mijn sociale en betrokken karakter helpt me om patiënten de best mogelijke zorg te bieden, iets waar ik elke dag voldoening uit haal. Deze bachelorproef vormt het einde van mijn opleiding aan de UCLL in Leuven en is gebaseerd op ervaringen tijdens mijn stage op het operatiekwartier van het UZ Leuven.