Ict-hulp voor kinderen met epilepsie

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing juni 2018
Michelle Bertinchamps (22, links)
Afgestudeerd : 2017, volgt de Banaba pediatrie en neonatologie aan de UCLL Limburg
Denise Urlings (24)
Derdejaarsstudent UCLL Limburg, bachelor verpleegkunde
Geleerd van de proef: ‘In de toekomst zal samenwerking tussen techniek en zorg cruciaal zijn voor verdere ontwikkelingen.
Eenzelfde taal spreken als studenten elektronica en ict is niet eenvoudig, maar wel een must. Als verpleegkundige kan je daaraan bijdragen.
Deze bachelorproef liet ons bovendien ervaren dat je ook als verpleegkundige ondernemend moet durven zijn.’

Context

Door absence-epilepsie lijkt het of kinderen niet luisteren. Dat maakt dat zij en hun ouders vaak niet begrepen worden door hun omgeving. De opzet van onze bachelorproef1 was om studenten uit verschillende disciplines samen aan het werk te zetten om vraagstukken uit de zorgsector op te lossen. Vier studenten verpleegkunde en drie elektronica-ict deden op vraag van Epihunter, een start-up bedrijf uit Hasselt, een vooronderzoek naar een technologische innovatie voor kinderen met epilepsie. Dat het om een innoverend thema gaat, werd bevestigd door het winnen van de allereerste Moving Minds Award van de UCLL.
Gezinnen met kinderen met absenceepilepsie is gevraagd naar de problemen zij ondervinden en waarin ze ondersteuning zoeken. Een oplossing werd gevonden in assistieve technologie in de vorm van de Epihunter2: het kind draagt een headset die hersensignalen meet waarmee epileptische aanvallen gedetecteerd kunnen worden. Dit levert ouders en neuroloog objectieve meetinformatie op over bijvoorbeeld het aantal en de duur van de aanvallen. Ouders en leerkracht krijgen deze informatie aangeboden via een app of cloud-platform.

Methode

Ons deel van de proef bestond uit een literatuurstudie, het voeren van semigestructureerde interviews met ouders van kinderen met non-convulsieve epilepsie en het consulteren van experten.

Resultaten

Uit de interviews blijkt dat ouders de app thuis en op school zeer waardevol en nuttig vinden. De leerkracht verkrijgt meer informatie over de aanvallen en kan anticiperen op het gedrag van het kind. De app verbetert de communicatie tussen leerkrachten, ouders en kind. Ouders hebben vooral nood aan objectieve data, om artsen beter te kunnen informeren over de toestand van hun kind. Dit kan resulteren in een betere medicatieopvolging en minder nevenwerkingen. Voor de arts betekent dit dat hij kan beschikken over kwalitatieve en kwantitatieve data. Een mogelijk nadeel van het dragen van een headset is het risico op stigmatisering.

Conclusie

Opstellen van een individueel behandelplan vereist inzicht in aantal en duur van de epileptische aanvallen. Het op punt zetten van de medicatie is vaak een lang en moeilijk proces. Gebruik van een headset en de app kan hierbij helpen, waardoor minder bijwerkingen optreden en de levenskwaliteit van het kind verbetert.

Noten

  1. Bertinchamps M, Urlings D, Ennekens S, Vanmal K. Assistieve technologie voor kinderen met non-convulsieve epilepsie en hun omgeving. Bachelorproef opleiding verpleegkunde. UCLL Limburg, 2016-2017.
  2. www.epihunter.com.


Snoezelen in de kinderpsychiatrie ter voorkoming van escalatie

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing september 2018

Kim De Bie (25)
Afgestudeerd: 2018
Waar: UCLL te Leuven, banaba in de geestelijke gezondheidszorg en psychiatrie
Werk: ‘Ik ga nu eerst een jaar op wereldreis’
Geleerd van de proef: ‘Veel kinderen kunnen baat hebben bij snoezelen: even tot rust komen en teruggaan tot de essentie: het gebruiken van onze zintuigen zonder overprikkeling door schermen en geluiden. Het was jammer dat er weinig wetenschappelijke literatuur over snoezelen voor kinderen te vinden was. Hierdoor moest ik de doelgroep uitbreiden, waardoor de sterkte van de evidentie daalde. Misschien kan ik in de toekomst nog bijdragen aan extra onderzoek, wie weet.’

Context

Binnen de geestelijke gezondheidszorg zijn vrijheidsbeperkende maatregelen omstreden. Na een audit binnen ZNA Universitaire Kinder- en Jeugdpsychiatrie Antwerpen (ZNA UKJA) werd aanbevolen naar alternatieven te zoeken die escalatie en afzondering kunnen voorkomen. Eén alternatief is snoezelen. Snoezelen is een samentrekking van snuffelen ( experimenteren en ontdekken met de zintuigen) en doezelen (ontspannen, genieten). ZNA UKJA startte met subsidie een snoezelruimte, maar er was onvoldoende geld over voor een externe opleiding. Het doel van de bachelorscriptie was om handvatten voor het snoezelen aan te bieden.

Methode

Een literatuurstudie bekeek het effect van snoezelen op stemming en gedrag. Na kritische selectie werden drie artikels van matige kwaliteit weerhouden. Voor het ontwerpen van een richtlijn voor de implementatie van snoezelen op de kinderafdelingen van ZNA UKJA (kinderen 6 – 12 jaar) zocht ik in een bredere zoekopdracht naar artikels en boeken, en contacteerde ik vier instellingen voor hun praktijkervaringen.

Resultaten

In de literatuurstudie vond ik positieve effecten op vlak van stemming en gedrag (zoals communicatie, stereotiep en prosociaal gedrag bij mensen met een mentale beperking), maar de bewijskracht is gering. De nood aan verder onderzoek naar snoezelen binnen de kinderpsychiatrie is daarbij de algemene conclusie van de literatuurstudie.
Aan de hand van literatuur en praktijkvoorbeelden kon ik een richtlijn ontwikkelen. Deze bestaat uit een praktische handleiding, een uitleg over de verschillende elementen in de snoezelruimte en tot slot aanbevelingen en mogelijke oefeningen om te snoezelen. Belangrijk bij het snoezelen is om rekening te houden met het kind. Het snoezelen gebeurt op zijn tempo en volgens zijn keuze. Om over- en onderprikkeling te vermijden worden prikkels selectief aangeboden in een rustige en sfeervolle omgeving. Tevens dient een (kort) ritueel voorzien te worden voor de overgang van buitenwereld naar snoezelruimte en andersom. Het gebruik van kleuren wordt eveneens aanbevolen omwille van de eigen karakteristiek van elke kleur.

Conclusie

Een snoezelruimte is aanbevolen binnen de kinderpsychiatrie en vormt een goed alternatief voor de-escalatie, maar verder onderzoek naar de effecten ervan is aanbevolen. De richtlijn zelf werd positief geëvalueerd en is in gebruik op de kinderafdelingen voor zes- tot twaalfjarigen van ZNA UKJA.

Noten

  1. De Bie K. Snoezelen? Hoe doe je dat? Een richtlijn voor groepsleiding binnen de kinderpsychiatrie. Bachelorproef opleiding bachelor na bachelor geestelijke gezondheidszorg en psychiatrie. UCLL Leuven, 2017-2018.


Omgang met kinderen met een Ernstige Meervoudige Beperking (EMB)

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing november 2018
Nathalie Jansens (40)
Afgestudeerd: 2018
Waar: Thomas More, bachelor verpleegkunde
Werk: Anesthesieverpleegkundige UZ Brussel, bezig met postgraduaat anesthesie
Geleerd van de proef: ‘Wat me opviel, was het gebrek aan communicatietechnieken bij de zorggevers en niet enkel bij EMBpatiënten. Ik ben van mening dat als je goed communiceert, je de patiënt (en ouders) al heel wat vertrouwen geeft en een zekere rust. In de praktijk gedraag ik me nu niet anders door mijn onderzoek net omdat ik hier al bewust mee bezig was. Wel merk ik dat ik er nog meer aandacht aan besteed, nu ik mijn intuïtie bevestigd heb gezien in de wetenschappelijke artikels.’

Context

Interacties die een kind met een EMB met verpleegkundigen heeft, bepalen in grote mate hoe het kind de ziekenhuisopname beleeft. Uit literatuur blijkt dat ouders vinden dat verpleegkundigen te veel op hen rekenen in de communicatie met hun kind. Tijdens de briefings wordt er te weinig informatie doorgegeven, waardoor dezelfde informatie steeds opnieuw wordt bevraagd. Dit ervaren de ouders als storend. Ook krijgen ouders de indruk dat gedurende hun afwezigheid niet met hun kind gecommuniceerd wordt. Ouders geven aan hun kind liever niet alleen achter te laten, zelfs niet om even naar de cafetaria te gaan.
Via participerende observatie kon ik zelf vaststellen hoe intrigerend en soms zelfs schrijnend de communicatie en omgang met deze kinderen in een ziekenhuis verloopt.

Methode

De bachelorproef bestond uit een literatuurstudie en verschillende gesprekken met ouders en verpleegkundigen.1 Deze gegevens vormden de basis voor een communicatiepaspoort voor het werkveld. Deze tool is voorgelegd aan een moeder, opvoedster, en verpleegkundige.

Resultaten

Op basis van de onderzoeksgegevens stelde ik het communicatiepaspoort op: ‘Dit ben ik!’. Dit boekje wordt door de ouders ingevuld en bevat alle informatie die de verpleegkundige nodig heeft om de communicatie met het kind vlot te kunnen opbouwen. Het reikt onder andere praktische vaardigheden aan die een verpleegkundige nodig heeft om het kind goed te leren kennen, zoals hoe het kind reageert als het blij is of verdrietig, in welke mate het dingen begrijpt, en wat het fysiek kan. Informatie die anders steeds opnieuw aan de ouders gevraagd wordt, is nu gebundeld.

Conclusie

Met behulp van dit communicatiepaspoort kunnen verpleegkundigen bijdragen aan de verbetering van de communicatie en vooral de algemene omgang met het kind met een EMB.
Het boekje zorgt er hopelijk voor dat er wederzijds begrip komt tussen ouders en verpleegkundigen. Als verpleegkundigen weten hoe een kind meestal reageert, en wat hij kan en begrijpt, dan verloopt de ziekenhuisopname rustiger. De verpleegkundigen kunnen hun gedrag en uitleg rond procedures nu immers makkelijker aan het kind aanpassen.

Noten

  1. Jansens N. Communicatie en omgang met het kind met een meervoudige beperking op de pediatrie. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More, 2017-2018.


Een comfortrooming in de psychiatrie

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing januari 2019
Elle Haentjens (21, links)
Afgestudeerd 2018, werkt op de afdeling pneumologie in AZ Nikolaas
Fien Van de Velde (24)
Afgestudeerd 2018, werkt op de afdeling oncologie in UZA
Geleerd van de proef: ‘Ons onderzoek heeft ons doen stilstaan bij het pijnpunt van de Vlaamse psychiatrie: vrijheidsbeperkende maatregelen. Maar vooral heeft het ons de kans gegeven om een steentje bij te dragen en iets tastbaars te creëren voor het werkveld. Het belangrijkste uitgangspunt vinden wij om een patiënt te benaderen zoals men zelf benaderd zou willen worden, om iemand de best mogelijke zorg te verlenen en hierin altijd te blijven investeren.’

Context

Meer en meer herkennen zorgverleners in de psychiatrie de noodzaak om daar het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen terug te dringen.1 Inmiddels worden deze maatregelen gezien als een ingrijpende actie met mogelijk traumatiserende gevolgen voor patiënt en hulpverleners. Het is in de acute psychiatrie onmogelijk deze interventies volledig te elimineren. Daarom is het verstandig maatregelen in te zetten om te voorkomen dat vrijheidsbeperkende interventies nodig zijn. De comfortroom is zo’n maatregel. Dit is een kamer voor patiënten die onrustig en/of gespannen zijn. Als het gebruik ervan binnen een setting nieuw is, ontbreekt het vaak nog aan een houvast om deze maatregel optimaal te benutten. Deze bachelorproef richt zich daarom op de ontwikkeling van een procedure hiervoor.

Methode

De ontwikkeling van de procedure kwam tot stand aan de hand van literatuurstudie en in samenwerking met de PAAZ van het AZ Nikolaas in Sint-Niklaas, die vragende partij was voor een dergelijke tool. Het doel is via de procedure een ondersteuning te bieden aan zorgverleners en stagiaires op een PAAZ.

Resultaten

Het doel van een comfortroom is het voorkomen van agressief gedrag, en ondersteuning bieden bij emotieregulatie. Gebruik ervan gebeurt op verzoek van de patiënt of op aanbeveling van de zorgverlener. Als een patiënt een gevaar is voor zichzelf of voor anderen, dan is dat een tegenindicatie. Dat geldt ook voor claustrofobie. Er kunnen in geen geval meerdere personen tegelijkertijd gebruikmaken van de comfortroom, en familie kan er niet ontvangen worden. De deur blijft bij voorkeur open. De persoon kan eigen spullen zoals een boek, muziek,… meenemen ter ontspanning.
Bepaling van overplaatsing naar de comfortroom kan gebeuren aan de hand van een crisis- ontwikkelingsmodel. Men biedt de ruimte vooral aan als ondersteuning in de fase waarin controleverlies dreigt, en in de afbouwfase van een crisis als een tussenstop tussen een afzonderingsruimte en de eigen kamer of gezamenlijke ruimtes.
Bij escalatie van het gedrag in de comfortroom kan gekozen worden de persoon te begeleiden naar de afzonderingsruimte of de deur van de kamer te sluiten. Kiest men voor dit laatste, dan gelden dezelfde afspraken als op afzondering.
Bij afronding van een verblijf in de comfortroom bespreekt de hulpverlener met de patiënt hoe deze het verblijf beleefd heeft, en maakt daarvan melding in het dossier van de patiënt.

Conclusie

De comfortroom kan bijdragen aan het voorkomen van agressief gedrag, en ondersteuning bieden bij emotieregulatie. Het team van St Niklaas was zeer tevreden over de beschreven procedure en de gegeven vorming hierover.

Noot

1  Haentjes E, Van de Velde F. Uit het leven gegrepen: een onderzoek naar vrijheidsbeperkende maatregelen op een acute psychiatrische afdeling. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Odisee, 2017-2018.


Psychische problemen van ouders en de ernstige impact hiervan op hun kinderen.

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing maart 2019
Chanah Iserman (22)
Afgestudeerd 2017 aan de Thomas More Hogeschool Lier. Volgt de master in de verpleegkunde en vroedkunde aan de KU Leuven.
Geleerd van de proef: ‘Kinderen van ouders met psychische problemen blijven nog te vaak in de schaduw staan. Het is belangrijk om deze populatie in het daglicht te zetten om het probleem van psychische aandoeningen meer vanaf de basis aan te pakken. Verpleegkundigen ervaren te weinig kennis en daarom is het belangrijk om hulpmiddelen aan te reiken.’

Context

Ongeveer 423.000 Belgische kinderen van 12 jaar of jonger hadden in 2012 een ouder met een psychische en/of verslavingsproblematiek.1 Psychische problemen van ouders blijven niet onopgemerkt bij deze kinderen. Sommige kinderen kunnen ernstig lijden onder het ziek zijn van vader of moeder. Zo ontwikkelt een aanzienlijk deel van kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) zelf een psychische stoornis. In deze bachelorproef wordt dieper ingezoomd op psychotische problemen.
Een belangrijk gegeven in de KOPPproblematiek blijkt het wegwerken van het kennistekort bij deze kinderen. Helaas hebben gezondheidsmedewerkers zoals verpleegkundigen vaak een tekort aan kennis en vaardigheden om dit op te pakken. Daardoor blijven de problemen die deze kinderen ondervinden, vaak verborgen. De opzet van deze bachelorproef was enerzijds KOPP in het daglicht te zetten en anderzijds een handvat te ontwikkelen dat verpleegkundigen kunnen hanteren om deze vicieuze cirkel te doorbreken.

Methode

De proef bestond uit een literatuurstudie en het ontwikkelen van een stripboek voor kinderen.

Resultaten

Aangezien het gaat om complexe problematiek, moet er worden ingespeeld op verschillende aspecten. In eerste instantie is het belangrijk deze kinderen vroegtijdig te herkennen, en vervolgens aandacht te schenken aan het wankele gezinssysteem en door te verwijzen waar nodig. Essentieel blijkt het informeren van het kind over de stoornis, behandeling en mogelijke gevolgen van de ziekte voor het gezin. Dit om gevoelens van angst en onzekerheid bij het kind tegen te gaan. Duidelijke informatie geven over de echte oorzaak van problemen kan gevoelens van schuld bij het kind doen afnemen. Het kind gaat de oorzaak van problemen in verband met de psychische aandoening van de ouder niet meer bij zichzelf zoeken. Er is gekozen voor het ontwikkelen van een stripverhaal waarin afbeeldingen de schriftelijke informatie ondersteunen. Een stripverhaal is niet alleen nuttig, kinderen blijken er eveneens plezier uit te halen.

Conclusie

Psycho-educatie geven aan het kind is van essentieel belang. Verpleegkundigen ervaren hier moeilijkheden in. Als hulpmiddel voor het werken met KOPP is er een strip ontwikkeld die op een speelse wijze belangrijke thema’s aankaart in verband met een psychotische problematiek van de ouder. De strip kan gebruikt worden tijdens de intake van de ouder of opgeborgen worden in de infostand van de afdeling. Belangrijk is om na te gaan of het kind nadien nog met vragen zit.

Prijs gewonnen

De bachelorproef won de ‘TOKK blogt wedstrijd 2018’ en werd gepubliceerd in het tijdschrift TOKK (Tijdschrift voor orthopedagogiek, kinderpsychiatrie en kinderpsychologie).
Online ouderplatform ZITDAZO bracht het stripverhaal uit onder de KOPP-werking van de organisatie.

Noot

  1. Iserman C. Alles staat op zijn KOPP. KOPPkinderen van ouders met een psychotische problematiek. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More, 2016-2017.


Tool voor PICK en midline katheter informatie en kennisoverdracht

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing mei 2019
Tina Ver Elst (34)
Afgestudeerd 2018 aan de Thomas More Hogeschool Lier, volgt daar nu banaba spoed en intensieve zorgen.
Werkt: als bachelor verpleegkundige op de afdeling heelkunde AZ Diest.
Geleerd van de proef: ‘Ik heb geleerd welke kennis een eerstelijnsverpleegkundige dient te hebben over de katheters en hoe belangrijk het delen van kennis en expertise is tussen verpleegkundigen. Dankzij deze thesis heb ik leerrijke opleidingen mogen volgen in het UZ Leuven, waardoor ik nu zelf ook meer kennis heb over katheters. Dit komt nog steeds van pas in mijn eigen werkveld.’

Context

Door reorganisatie in de eerste lijn komen er steeds meer complexe zorgen in de thuiszorg. Bijvoorbeeld de verzorging van de perifeer ingebrachte centrale katheter (PICK) en de midline katheter. Deze katheters zijn uitermate geschikt voor intraveneuze thuistherapie. Ondanks hun relatief veilig gebruik kunnen er toch complicaties optreden, zoals katheterocclusie, infectie, trombose, of beschadiging van de katheter. Uit de literatuur blijkt dat het aantal complicaties gerelateerd is aan de kennis van het verpleegkundig personeel.1 Er is bij eerstelijnsverpleegkundigen nog een kennistekort over de PICK en de midline katheter.1 Daarom is in deze bachelorproef een informatieve tool ontwikkeld waarmee eerstelijnsverpleegkundigen over beide katheters informatie vergaren. Verder is nagegaan welke strategie zich het best leent om deze informatie over te brengen.

Methode

Uit literatuurstudie blijkt dat educatie van eerstelijnsverpleegkundigen over complicaties, verzorging en onderhoud van de katheters bijdraagt aan het verminderen van complicaties. Verder blijkt dat e-learning erkend wordt als een effectieve methode om verpleegkundige kennis en vaardigheden te verbeteren. En dat een multimediale tool de kennis beter laat hangen dan een educatieve workshop. Deze drie gegevens leidden tot de wens om een informatieve website te ontwikkelen.

Resultaten

Op de website2 vinden bezoekers onder meer informatie over de PICK en de midline katheter en hun indicaties, complicaties, en verzorging. Ook bevat de site een referentielijst met de literatuur en opleidingen waarop de site is gebaseerd. Bezoekers van de site kunnen een online kennistest doen. Zo kunnen zij hun kennis voor en na het doornemen van de website testen. De zelftest bestaat uit meerkeuzevragen. Na het beantwoorden van de vragen kan de verpleegkundige de score en de juiste antwoorden zien.

Conclusie

Omdat de site vrij toegankelijk is, kan deze alle eerstelijnsverpleegkundigen helpen om meer kennis op te doen over de PICK en de midline katheter. Met het uiteindelijke doel om kwaliteitsvolle zorg te kunnen bieden aan patiënten.

Noten

  1. Ver Elst T. We zitten op dezelfde LIJN! Informatieve tool voor eerstelijnsverpleegkundigen over de perifeer ingebrachte centrale katheter en de midline katheter. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More, 2018.
  2. https://wecaretogether.weebly.com.


Patiëntgerichte communicatie na een kankerdiagnose

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing juli/augustus 2019
Debbora Steemans (26)
Afgestudeerd: 2018 aan de Thomas More Hogeschool Lier, brugopleiding bachelor verpleegkunde Werkt: sinds 2015 als verpleegkundige op de dienst endoscopie van AZ Diest
Geleerd van de proef: ‘Ik paste het onderwerp van mijn proef telkens meteen toe in mijn werk. Ik heb geleerd om zelf op een gepaste wijze te communiceren met kankerpatiënten. Ik sta minder vaak met mijn mond vol tanden en ben zelfverzekerder.’

Context

Na een kankerdiagnose melden patiënten een hoge behoefte aan opvang door verpleegkundigen, omdat het slechte nieuws gepaard gaat met overweldigende emoties. Patiëntgerichte communicatie ligt aan de basis van deze opvang. Uit literatuur blijkt dat een kennistekort rond communicatie in kankerzorg een actueel probleem is.1 Verpleegkundigen vermijden emotionele signalen van patiënten en communiceren op een oppervlakkig niveau. Ze gebruiken afweermechanismen als bescherming tegen emoties van patiënten vanuit een gebrek aan zelfvertrouwen over de eigen communicatieve vaardigheden. Ontoereikende communicatie kan leiden tot verhoogde stress, burn-out, cynisme, emotionele uitputting en een gebrek aan werkplezier. Patiëntgerichte communicatie is van cruciaal belang voor goede patiëntenzorg en correleert met betere gezondheidsresultaten. Deze proef ging na welke strategie het kennistekort rond patiëntgerichte communicatie na een kankerdiagnose kan verminderen.

Methode

De proef bestond uit een literatuurstudie naar kankerzorg, slechtnieuwsgesprekken, communicatievaardigheden en communicatiebevorderende strategieën, èn het ontwikkelen van een zakboekje met communicatietips.

Resultaten

Voor deze proef ontwikkelden we een nieuwe strategie voor communicatiebevordering, die grondig werd geëvalueerd via feedback van referentiepersonen en een effectiviteitsbeoordeling door 14 verpleegkundigen. Via de effectiviteitsbeoordeling konden de volgende hoofddoelstellingen geëvalueerd worden:
(1) de zelfzekerheid van verpleegkundigen over de communicatie met kankerpatiënten verhogen en (2) de drempel voor patiëntgericht communiceren verlagen. Op basis van deze resultaten werd een zakboekje met communicatietips na een kankerdiagnose ontwikkeld. Het zakboekje reikt 11 belangrijke communicatievaardigheden aan met tips, voorbeelden en getuigenissen van verpleegkundigen en kankerpatiënten. Een samenvattende steekkaart met de belangrijkste informatie kan uitgeknipt worden en het boekje bevat ook een zelftest met verbetersleutel. De effectiviteitsbeoordeling toonde aan dat de hoofddoelstellingen van het zakboekje bereikt werden: 64,28 % van de deelnemende verpleegkundigen voelde zich zelfverzekerder en 78,57 % gaf aan vaker patiëntgerichte communicatie te zullen voeren.

Conclusie

Het zakboekje is een effectieve strategie voor vermindering van het kennistekort rond patiëntgerichte communicatie na een kankerdiagnose. Alle deelnemende referentie- en proefpersonen (verpleegkundigen, gastroenterologen en een HR- en communicatiespecialist) waren het eens over de meerwaarde van het zakboekje. Bovendien gaven zij aan dat het zakboekje geschikt is voor een breed scala aan gezondheidsmedewerkers in alle settingen van de gezondheidszorg en dus niet enkel voor verpleegkundigen in kankerzorg. Het zakboekje werd tijdens een bijscholing voorgesteld aan referentieverpleegkundigen palliatieve zorgen in AZ Diest. Ze werken nu volop aan de implementatie ervan.

Noot

  1. Prouty CD, Mazor KM, Greene et al. Providers’ perceptions of communication breakdowns in cancer care. Journal of general internal medicine 2014, 29(8), 1122. doi:10.1007/ s11606-014-2769-1


Simulatietraining dicht kloof theorie en praktijk of het professioneel zelfvertrouwen en angstniveau

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing oktober 2019
Geert Van de Weyer (38)
Afgestudeerd: 2019 aan de Universiteit Antwerpen, masteropleiding verpleeg- en vroedkunde
Werkt: als lector aan de Karel de Grote Hogeschool – departement verpleegkunde (voordien op de spoedgevallendienst UZ Brussel)
Geleerd van de proef: ‘Simulatietraining is een veelzijdige trainingsvorm die studenten de mogelijkheid biedt zich verder te ontwikkelen tot professionele
zorgverleners. Het was boeiend te merken hoe studenten hun krachten bundelden om samen naar een oplossing te werken en zo van elkaar te leren.’

Context

Professioneel zelfvertrouwen van verpleegkundigen beïnvloedt de kwaliteit van de geleverde patiëntenzorg.1 Tijdens de opleiding verpleegkunde is daarom voldoende aandacht nodig voor de ontwikkeling van dat zelfvertrouwen. Bij aanvang van praktijkstages ervaren studenten verpleegkunde vaak stress en onzekerheid, mede door de kloof tussen theoretische kennis en praktijkervaring.2 High fidelity simulatietraining gebruikt computergestuurde poppen die op realistische wijze de fysiologische reacties van zorgvragers nabootsen. Met deze trainingsvorm kunnen studenten vaardigheden oefenen en competenties verwerven zonder schade te veroorzaken aan echte zorgvragers.3 Het huidig onderzoek bestudeert de invloed van high fidelity simulatietraining op het angstniveau en professioneel zelfvertrouwen van tweedejaars studenten verpleegkunde, en ook de invloed van demografische variabelen daarop. Ook onderzoekt het hoe deze studenten hun deelname aan high fidelity simulatietraining ervaren.

Methode

Het kwantitatief onderzoek met pre/postinterventiedesign werd gevoerd bij studenten verpleegkunde van de Karel de Grote Hogeschool Antwerpen (KdG). Jaarlijks doorlopen alle studenten in KdG een 4 uur durende high fidelity simulatietraining. Deze masterproef focuste zich op de tweedejaars studenten. Op basis van een zelfrapportagevragenlijst afgenomen via Qualtrics werd het angstniveau en professioneel zelfvertrouwen van 135 studenten bevraagd voor aanvang en onmiddellijk na afloop van de simulatietraining. Resultaten van de pre- en postinterventievragenlijsten werden aan elkaar gelinkt dankzij het unieke studentnummer.

Resultaten

Het gemiddelde angstniveau en professioneel zelfvertrouwen van studenten veranderde niet na deelname aan high fidelity simulatietraining. Studenten met werkervaring in de zorg vertoonden voor aanvang van de high fidelity simulatietraining een significant lager angstniveau dan studenten zonder voorafbestaande werkervaring. High fidelity simulatietraining hielp studenten bij het ontwikkelen van competenties, zoals klinisch redeneren en teamwork. Simulatiedebriefing deed studenten nadenken over hun handelingen en verschafte hen zo nieuwe inzichten.

Besluit

High fidelity simulatietraining had in deze steekproef geen invloed op het angstniveau en professioneel zelfvertrouwen van tweedejaars studenten verpleegkunde. Studenten met eerdere werkervaring in de zorgsector vatten high fidelity simulatietraining aan met een lager angstniveau dan studenten zonder werkervaring. High fidelity simulatietraining hielp studenten in het leggen van linken tussen theorie en praktijk, wat bijdroeg tot het ontwikkelen van competenties nodig voor het leveren van kwalitatieve patiëntenzorg.

Noten

  1. Chesser Smyth PA, Long TJJoAN. Understanding the influences on self confidence among first year undergraduate nursing students in Ireland. 2013;69(1):145-57.
  2. Turner K, McCarthy VL. Stress and anxiety among nursing students: A review of intervention strategies in literature between 2009 and 2015. Nurse Education in Practice. 2017;22:21-9.
  3. Foronda C, Liu S, Bauman EBJCSiN. Evaluation of simulation in undergraduate nurse education: An integrative review. 2013;9(10):e409-e16..


Herkennen van fysiologische achteruitgang en evaluatieprotocol

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing december 2019
Tekst Kevin Buyckx, Ankie Antonise, Véronique Brokken, Erika Jansen, Jill Van Opstal
Kevin Buyckx (28)
Afgestudeerd: aan Thomas More Turnhout, bachelor-na-bachelor Spoedeisende en Intensieve Zorgen
Werkt: als verpleegkundige op de dienst Intensieve Zorgen, Imeldaziekenhuis Bonheiden
Geleerd van de proef: ‘Hoewel er voldoende evidentie is voor de implementatie van een detectiesysteem, gebeurt dit binnen onze ziekenhuiscultuur pas de laatste jaren. Er is ook nog ruimte voor verbetering in de educatie van verpleegkundigen. Nu wordt er vaak gewerkt met powerpoint-presentaties, terwijl simulatieonderwijs veel betere resultaten geeft.’

Context

Tijdens een opname op een gewone ziekenhuisafdeling komt het vaak voor dat de toestand  van de patiënt achteruitgaat en dat er een onverwachte opname op de afdeling intensieve zorgen volgt, of zelfs een circulatiestilstand en overlijden. Voorafgaand aan de circulatiestilstand vertonen patiënten vaak tekenen van fysiologische achteruitgang. Deze deterioratie is ongeveer 6 uur voor de circulatiestilstand vast te stellen.1 In theorie lijkt dit voldoende tijd te zijn om interventies uit te voeren die het traject van achteruitgang kunnen veranderen. Progressieve achteruitgang van de fysiologische parameters wordt echter slecht herkend. Omwille van deze ‘failure to rescue’ werden snel reagerende teams, Rapid Response Teams (RRT) geïntroduceerd. Toch worden deze teams vaak niet geïnstalleerd, geactiveerd of effectief gebruikt door verplegend personeel.2

Methode

Er vond een kwalitatieve literatuurstudie plaats met behulp van diverse databanken (Pubmed, Cinahl (plus), Tripdatabase, SUMsearch2, Cochrane Library, LIMO, Springer, Medscape en Google scholar). We vergeleken diverse detectiesystemen op vlak van sensitiviteit en nauwkeurigheid. Tevens onderzocht we voor deze bachelorproef door interviews bij 8 ziekenhuizen de organisatorische en financiële aspecten die een rol spelen bij de implementatie van Rapid Response Teams.

Resultaten

De literatuurstudie bracht de vitale parameters in kaart die van belang zijn bij de Modified Early Warning Score (MEWS): ademhalingsfrequentie, perifere zuurstofsaturatie, hartfrequentie, systolische bloeddruk, temperatuur, bewustzijn, diurese en het verpleegkundig buikgevoel. Op basis van deze MEWS kan een escalatieprotocol geactiveerd worden. Deze bachelorproef resulteerde in een escalatieprotocol dat beschikbaar is als poster. Er werden ook pocketkaartjes ontwikkeld om de implementatie te vergemakkelijken.
De literatuurstudie toonde aan dat het gebruik van een detectiesysteem zoals de MEWS en het effectief inzetten van RRT’s sterk afhankelijk is van de educatie van de gebruikers. Simulatieonderwijs leidt tot meer accurate identificatie van deteriorerende patiënten en adequater handelen binnen een crisissituatie. De interviews bij de ziekenhuizen toonden aan dat vooral de financiële kosten een struikelblok zijn voor het installeren van een RRT.

Conclusie

Een detectiesysteem kan ziekenhuispersoneel helpen om achteruitgang van de patiënt te herkennen en er gepast op te reageren. Er is echter een spanningsveld tussen de bevindingen vanuit de literatuur over de effectiviteit van detectiesystemen en Rapid Response Teams, en de praktische implementatie ervan. Het is belangrijk dat professionals in de gezondheidszorg zich bewust zijn van de voordelen en valkuilen van deze systemen om zo het volledige potentieel te kunnen realiseren van MEWS en  RRT. Momenteel bekijkt het AZ Mol de implementatie van het escalatieprotocol uit deze bachelorproef.

Referenties

  1. Maharaj R, Raffaele I, & Wendon J. (2015).
    Rapid response systems: a systematic   review and meta-analysis. Critical care, 19, 254. doi: 10.1186/s13054-015-0973-y
  2. Massey D, Chaboyer W, & Aitken L. (2014). Nurses’ perceptions of accessing a MedicalEmergency Team: a qualitative study.
    Australian Critical Care, 27(3), 133-8. doi: 10.1016/j.aucc.2013.11.001


Invloed van sociale media op adolescenten met een eetstoornis

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be.
Nursing april 2020
Femke De Laet (24 jaar)
Afgestudeerd: Juni 2019, Thomas More Mechelen, Bachelor verpleegkunde
Werk: afdeling psychosezorg, ZNA Stuivenberg Antwerpen
Geleerd: ‘Adolescenten groeien op met sociale media en hebben vaak niet door dat dit een invloed heeft op hun welzijn. Ik vind het belangrijk om samen met

de cliënt stil te staan bij het gebruik van sociale media en samen te zoeken naar hulpmiddelen bij herstel.’

Context

Vrouwelijke adolescenten vormen de grootste risicogroep voor het krijgen van een eetpathologie. Ze zijn actief bezig met hun uiterlijk, gewicht en het veranderen van hun lichaam. Sociale media zijn laagdrempelig en kunnen een grote invloed hebben op het ontstaan van en omgaan met een eetpathologie. Tijdens mijn stage merkte ik dat er op de werkvloer een kennistekort bestaat over de invloed van sociale media op eetstoornissen, mede in de hand gewerkt door de generatiekloof tussen hulpverleners en jongeren met eetstoornissen.

Methode

Er werd een literatuurstudie gestart naar de invloed van sociale media op een eetpathologie en de kennistekorten hierover in de hulpverlening. Daarna werd een bijscholing opgesteld over sociale media en eetpathologie. De bijscholing werd uitgetest op een gespecialiseerde afdeling voor eetstoornissen in het psychiatrisch ziekenhuis Alexianen in Tienen.

Resultaten

Uit de bestudeerde onderzoeken blijkt dat sociale media negatieve effecten kunnen hebben op lichaamsbeeld, depressies, sociale vergelijking en gestoord eten.1 Symptomen van eetpathologie kunnen toenemen door sociale media. Adolescenten besteden veel tijd aan het bewerken van foto’s voor sociale media, uit angst om negatieve commentaren te krijgen.2 De ervaren druk kan een impact hebben op het zelfbeeld van de adolescent. Internet brengt adolescenten in contact met verschillende peer-groepen die een invloed kunnen uitoefenen. Pro-herstelwebsites zouden een positief effect kunnen hebben op de pathologie, maar daarover is weinig te vinden in de literatuur. In de hulpverlening is er nood aan modules in het therapieaanbod over de invloed van sociale media op een eetproblematiek. Verpleegkundigen kunnen cliënten bewust maken van de invloed van sociale media en hen helpen zoeken naar nuttige mediabronnen die kunnen helpen bij herstel, zoals websites waar adolescenten op een constructieve manier steun uit kunnen halen. De bijscholing toonde aan dat verpleegkundigen behoefte hebben aan meer kennis over sociale media.

Conclusie

Sociale media kunnen enerzijds bijdragen aan de promotie en het blijvend onderhouden van een eetstoornis, maar anderzijds ook positief aangewend worden voor herstel. Verder onderzoek naar hoe cliënten te begeleiden in hun omgang met sociale media is aangewezen.

Noten

  1. Saffran K, Fitzsimmons-craft EE, Kass EA, Wilfley ED, Taylor BC, & Trockel M. (2016). Facebook usage among those who have received treatment for an eating disorder in a group setting. International journal of eating disorders, 764-777.
  2. Saul SJ & Rodgers FR (2018). Adolescent eating disorder risk and the online world. Child & adolescent psychiatry consulting, 221-228.