‘Antwerpen, hoor ik u (nog)?’: communicatie aan thuiswonende 65-plussers

De vergrijzing van de bevolking stelt regeringen en samenlevingen wereldwijd voor uitdagingen. Om ouderen zo lang mogelijk veilig en kwalitatief thuis te laten wonen, zijn aangepaste maatregelen nodig van de overheid en andere betrokken instanties, zoals de eerstelijnszorg en het onderwijs. Communicatie en informatie vormen hierin belangrijke elementen. Het onderzoek ‘Antwerpen, hoor ik u (nog)?’ brengt het huidige kwaliteitsniveau van communicatie en informatieverstrekking aan thuiswonende ouderen in de provincie Antwerpen in kaart.

Context

Communicatie en eenvoudige toegang tot informatie, specifiek gericht op deze kwetsbare groep, zijn van belang bij het actief ouder worden. In het WHO Age-friendly Cities-framework (WHO, 2007) worden acht onderling verbonden domeinen voorgesteld voor het bevorderen van het welzijn en de participatie van ouderen. Een ervan is ‘Communicatie en informatie’. Het onderzoek ‘Antwerpen, hoor ik u (nog)?’ analyseerde hoe hierop wordt ingezet in de provincie Antwerpen en wat de rol van verpleegkundigen hierbij kan zijn.

Methode

Deze studie ging na welke barrières senioren ondervinden bij het ontvangen van informatie. Dit kwantitatief onderzoek volgde een crosssectioneel design. Datacollectie gebeurde tussen februari en april 2022 aan de hand van een vragenlijst waarbij 82 deelnemers – zelfstandig in Antwerpen wonende 65-plussers – hun mening gaven via een combinatie van open en gesloten vragen.

Resultaten

Antwerpen scoort goed op het vlak van tijdige en efficiënte communicatie en informatieverstrekking aan 65-plussers. Het onderzoek suggereert binnen deze groep een verschuiving van het gebruik van klassieke naar moderne digitale media. Hoewel een duidelijke meerderheid (87 % van de ondervraagden) aangeeft te beschikken over een smartphone of computer, ervaren veel ouderen hun kennis en vaardigheden rond deze moderne technologieën als ontoereikend, om ze correct en efficiënt te kunnen gebruiken. Dit impliceert dat Antwerpse senioren wel bereid zijn tot digitale adoptie, maar dat aangepaste vorming rond het gebruik van moderne technologie en media hoognodig is.

Ouderen gaan niet altijd op zoek naar hulp om barrières te overwinnen die ze ondervinden bij het ontvangen van informatie. Wel doen ze frequent een beroep op eerstelijnszorgverleners om info te verwerven. De verpleegkundige speelt een sleutelrol bij het detecteren en bespreekbaar maken van de hulpvraag of informatiebehoefte, en het opstellen van gepaste interventies.

Conclusie

Op basis van de resultaten werden gerichte aanbevelingen naar verpleegkundigen geformuleerd om de levenskwaliteit van thuiswonende ouderen te verbeteren en sociaal isolement te voorkomen. De verpleegkundige kan als aanspreekpunt, informatieverstrekker, doorverwijzer en actieve promotor fungeren wat de hoge nood aan vorming rond moderne technologie betreft. Informatie die 65-plussers aanbelangt, communiceert de verpleegkundige bij voorkeur via de (klassieke) kanalen waarmee deze doelgroep vertrouwd is.

Voor digitale communicatie wordt aangeraden een alternatief via geprinte informatiedragers te voorzien. Hoewel moderne media populairder worden bij senioren, is er onvoldoende kennis over hoe deze efficiënt te gebruiken. Het is belangrijk als verpleegkundige hier alert voor te zijn. Tot slot is het aan de verpleegkundige om snel in te grijpen bij vermoeden van sociaal isolement als gevolg van beperkte communicatievaardigheden. Tijdens de coronacrisis waren ouderen een duidelijke risicogroep op dit vlak (Kopzorgen, 2021).

 

Bronnen:

  • Vlaamse Ouderenraad (2018). Woonsurvey 2018: slechts 1 op 2 ouderen bereid om te verhuizen: vlaamse-ouderenraad.be/pers/woonsurvey-2018-slechts-1-op-2-ouderen-bereid-om-te-verhuizen
  • WHO (2007). Age Friendly World: Adding Life to Years. Opgehaald oktober 2021: extranet.who.int/agefriendlyworld/age-friendly-practices/communication-and-information/
  • Kopzorgen (2021). Tele-Onthaal: “Eenzaamheid en coronavirus gaan hand in hand bij ouderen” Opgehaald mei 2022: kopzorgen.be/blog/onderzoek/eenzaamheid-en-coronavirus-bij-ouderen/

Ellen Lodrigo studeerde op 30 juni 2022 af als bachelor verpleegkundige aan de AP Hogeschool Antwerpen. Voor haar bachelorproef ‘Age-friendly cities and communities’ onderzocht ze de kwaliteit van de communicatie aan thuiswonende 65-plussers in Antwerpen.


Hoe kan jij je gsm gebruiken als een handige gezondheidstool?

De doorsnee Belg heeft dagelijks een schermtijd van 3 uur en 8 minuten. En of dat nu is om belangrijke mails te beantwoorden of om tijdens de pauze even door sociale media te scrollen, het maakt een groot deel uit van ons dagelijkse tijdsbesteding. De smartphone valt niet meer weg te denken en het wordt tijd om het toestel in te zetten voor een betere gezondheid.

Ziektepreventie als de beste gezondheidszorg

De laatste jaren is er een duidelijke verschuiving van een curatieve naar een preventieve aanpak in de gezondheidszorg. Deze verschuiving kan verder in de hand gewerkt worden door de nieuwe digitale technologieën die vandaag ontwikkeld worden. In deze thesis gaan we op zoek naar de reeds bruikbare nieuwe technologieën die kunnen helpen bij het voorkomen van ziekte.

Louis Roodhooft is student in de tweede master geneeskunde aan de Universiteit Gent. Onder begeleiding van Healthskouts’ Prof. Dr. Koen Kas en Dr. Luc Krols (MBA) mocht hij als eerste in Europa de innovatieve gezondheidsapp Anura in studieverband onderzoeken en uittesten. De resultaten van dit onderzoek zouden mee kunnen leiden tot een totaal nieuwe manier om ziekte op te sporen, op te volgen en zelfs te voorkomen.

Anura

In deze zoektocht botsten we op de innovatieve gezondheidsapp Anura. Via de techniek van Transdermal Optical Imaging laat deze app de gebruiker toe om via een gezichtsscan van dertig seconden allerlei interessante gezondheidsinformatie over zichzelf te weten te komen. Twee zeer nuttige parameters die de app met meer dan 95 % accuraatheid meet, zijn bijvoorbeeld de hartslag en de bloeddruk. Daarnaast meet de app niet alleen bepaalde parameters, maar berekent hij hieruit ook enkele risico-scores[1].

Om in deze thesis ook een maatschappelijke bijdrage te leveren, onderzochten we of de app kan gebruikt worden om effectief te screenen naar diabetes en cardiovasculaire risico’s op basis van die berekende risico-scores.

Screening met Anura

Als eerste stap in onze screening werd de FINDRISC-score van de deelnemer berekend. Deze score wordt berekend aan de hand van acht korte vragen en wordt momenteel als eerste stap gebruikt in het screeningsproces naar diabetes in België. Vervolgens werd gevraagd om een dertig seconden durende gezichtsscan met Anura uit te voeren, waarna kort de resultaten met de deelnemer werden besproken.

Nadat de resultaten van de FINDRISC-score en de Anura scan werden verkregen, werden deze gekoppeld en als één case opgeslagen in de database. Deze database werd dan na de screeningsperiode grondig geanalyseerd in SPSS.

Resultaten en conclusie

Op deze manier werden in totaal 769 cases verzameld. Dit leidde tot een zeer gevarieerde populatie, zowel op vlak van leeftijd als van afkomst. Na analyse van de database kon worden berekend dat de app een sensitiviteit en specificiteit heeft van respectievelijk [51, 71] % en [50, 70] % om het risico op diabetes en cardiovasculaire ziekten te voorspellen, wat zeer gelijkaardig is met de sensitiviteit en specificiteit van de FINDRISC-score.

Hierdoor kunnen we besluiten dat de app wel degelijk accuraat genoeg is om als screeningsinstrument ingezet te worden en dus de FINDRISC-score zou kunnen vervangen. De Anura-app heeft namelijk een gelijkaardige accuraatheid, geeft meer informatie en is makkelijker in gebruik.

Mogelijke toepassingen in de verpleegkunde

De mogelijkheden van de app gaan veel breder dan enkel screening. De hartslag en bloeddruk die de app meet, kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden in triage-processen. Ook is de geschiedenis van de patiënt bij meerdere scans makkelijk te bekijken en zo kan men trends ontdekken in de parameters. Deze kunnen dan ingezet worden om te kijken of de patiënt zijn medicatie wel of niet aanslaat, alsook inzicht geven in welke risico’s de patiënt loopt en waar ingegrepen moet worden. Aangezien de gegevens direct digitaal zijn is het ook handig om met enkele klikken de resultaten te delen of op te nemen in de nodige dossiers.

[1] Zie Nuralogix.ai voor info over wat de app meet en berekent en hoe de techniek werkt.


‘Warme hand’ vermindert nachtelijke onrust bij mensen met dementie

Nachtelijke onrust is een veel voorkomend fenomeen bij mensen met dementie. De achterliggende oorzaken zijn divers en de onrust uit zich ook anders van persoon tot persoon. Hierdoor is er geen kant-en-klare oplossing. Bestaande tools zijn vaak duur en vragen dus een substantiële investering van woonzorgcentra, zonder de garantie dat ze hiermee al hun bewoners met dementie goed kunnen ondersteunen.

Context

Bij naar schatting één op drie mensen met dementie is er sprake van nachtelijke onrust. Dit uit zich op verschillende manieren, zoals ’s nachts dwalen, onrustig slapen of een verstoord nacht- en dagritme. In woonzorgcentra is dit een gekende problematiek en vormt dit een uitdaging, onder andere door de personeelsbezetting. Bovendien is het huidige aanbod aan tools vaak duur voor zorginstellingen. Zeker omdat nachtelijke onrust heel persoonlijk is: de oorzaak is niet voor iedereen dezelfde en de tool moet op het individu afgestemd worden. Dat maakt het aankopen van een specifieke oplossing niet kostenefficiënt.

Methode

Het onderzoek startte met een bevraging van zeventig woonzorgcentra en enkele experten, om inzicht te krijgen in hoe nachtelijke onrust zich manifesteert, welke noden de woonzorgcentra hebben en welke drempels ze vandaag ervaren. Daarnaast werd via een marktstudie en literatuuronderzoek in kaart gebracht welke tools op de markt beschikbaar zijn, hoe toegankelijk ze zijn en of er bepaalde functionaliteiten ontbreken. Hieruit werd duidelijk dat nachtelijke onrust verschillende triggers heeft: een gevoel van eenzaamheid, nood aan geborgenheid, desoriëntatie in tijd en ruimte, onder- of overprikkeling. Er bestaat dus geen kant-en-klare oplossing. Voor dit onderzoek is de toolbox Sust.d ontwikkeld.

Resultaten

Deze toolbox bevat zes tools, die elk inspelen op een andere oorzaak van nachtelijke onrust. Zo is er een muziekkussen dat ook qua vorm en voelelementen een bijdrage levert, een zwaartedeken dat geborgenheid geeft en een geurklok die geuren verspreid afhankelijk van het tijdstip, zoals lavendel tijdens de avond. Al is de meest innovatieve tool de ‘warme hand’. Eenzaamheid is een vaak voorkomende trigger voor nachtelijk dwalen en onrust. Een hand geven aan iemand met dementie brengt rust en neemt pijn weg, omdat een handdruk de drukreceptoren stimuleert. Alleen is dit in de praktijk geen haalbare kaart voor zorgverleners. De ‘warme hand’ is zo ontwikkeld dat het de functie van een handdruk overneemt. Door de vorm, de verdeling van volume, de temperatuur en de materialen voelt het aan als een echte hand. Bovendien is de tool hygiënisch en makkelijk in onderhoud, voor een behapbare prijs. Van deze ‘warme hand’ zijn twee prototypes ontwikkeld, die bij een vijftal personen met dementie werden ingezet.

De ‘warme hand’ is goed onthaald. De meeste proefpersonen lieten de hand los zodra ze insliepen. Eén persoon hield de ‘warme hand’ de hele nacht vast. De laagdrempeligheid qua gebruik en prijs maakt dat deze oplossing zeer interessant is voor woonzorgcentra. De toolbox vervangt de noodzakelijke menselijke zorg niet, maar ondersteunt zorgverleners. Een brede bevraging bij woonzorgcentra bevestigt hun interesse voor de ‘warme hand’. Met deze toolbox wordt per bewoner een effectieve aanpak op maat gezocht om nachtelijke onrust tegen te gaan.

Conclusie

Uitgebreide testen op grotere schaal zijn nodig om relevante testdata te verzamelen en de effectiviteit van de oplossing in kaart te brengen. Verschillende woonzorgcentra tonen zich bereid om een proefproject uit te voeren. Verdere ontwikkeling van het prototype is nodig om de grootte van de hand op punt te stellen en andere functionaliteiten, zoals bijvoorbeeld een warmte-indicator, toe te voegen.

Witse Beyers studeerde in juni 2022 af als master in de productontwikkeling aan de Universiteit Antwerpen. Voor haar masterproef ‘Het verminderen van nachtelijke onrust bij mensen met dementie in wzc’s’ ontwikkelde ze een toolbox om nachtelijke onrust bij mensen met dementie te verminderen. Hiervoor werkte Witse samen met dementie-expert Herman Wauters, met het woonzorgcentrum Sint-Pieter uit Puurs-Sint-Amands en met Naaicafé da’Stof.


Doodgewoon praten over de dood

Nabestaanden worden vaak te weinig of te laat betrokken en geïnformeerd over hoe een natuurlijk stervensproces verloopt. Hierdoor ontstaan misverstanden en frustraties tussen zorgvrager, zorgverlener en naasten. Het is belangrijk dat de zorgverlener het voortouw neemt in het geven van informatie omtrent het stervensproces. Nalatigheid in deze informatieoverdracht is voornamelijk te wijten aan de aanwezigheid van therapeutische hardnekkigheid en het bestaan van een taboe rond praten over de dood.

Context

Er is nood aan een educatief instrument dat inzet op het informeren van naasten wat betreft de laatste levensfase. De gebruiker kan zo evidencebased kennis vergaren over het thema en dit inzetten in de praktijk. Inzicht in de potentiële symptomen, behandelingen en hulpmiddelen creëren een sfeer waarbij naasten in staat zijn om het stervensproces zelf in handen te nemen en op een eigen tempo te ontdekken.

Methode

Om een antwoord te bieden op de noden van het werkveld zijn steekkaarten ontwikkeld. Deze beschrijven de meest voorkomende symptomen tijdens de stervensfase, waarbij inbreng van een naaste de zorgkwaliteit positief beïnvloedt. Deze symptomen zijn: droge mond, angst, reutelen, benauwdheid, koorts, delier, jeuk, vocht en voeding, decubitus, de hik, pijn en transpireren. Bij ieder thema komt de kernvraag ‘Wat kan ik voor mijn naaste betekenen?’ aan bod. Daarbij wordt extra informatie vermeld die een meerwaarde kan bieden voor naaste en zorgvrager.

Er is een webapplicatie ontwikkeld om de steekkaarten verder te ondersteunen. Zo beschikt iedere kaart over een QR-code. Het inscannen van deze code stuurt de gebruiker naar de app, waar ook educatieve filmpjes, hulpdocumenten en externe links terug te vinden zijn.

Resultaten

Het idee van de waakdoos diende als inspiratie om dit concept om te zetten in de praktijk. Hierbij was het belangrijk om deze tools op een laagdrempelige manier aan te bieden aan familie en naasten. Daarom werd gekozen voor twee dozen: één doos die gegeven wordt voor het overlijden en één na het overlijden. Deze worden respectievelijk de ‘comfortdoos’ en ‘troostdoos’ genoemd.

De comfortdoos bestaat uit twee delen: het ‘basisdeel’ en ‘persoonlijk deel’. Het basisdeel omvat onder meer sfeervolle lampjes, een kleine BT-speaker met USB, een digitale fotokader, ontspannende literatuur, educatieve boeken, een kunstplant, zakdoekjes, spelkaarten, een kersenpitkussen, de ontwikkelde steekkaarten en het document ‘persoonlijke productenlijst’. Bovenstaande inhoud wordt in een unieke doos bewaard. Het uitzonderlijke ontwerp en het duurzame hout waaruit het vervaardigd is, maakt de doos uniek. Het is zodanig ontworpen dat het over een nachtkastje past, zodat de doos niet van het nachtkastje valt. Ook beschikt de bovenkant van de doos over een verhoogde rand. Dit maakt het uitstallen van producten op de doos zonder vallen mogelijk.

Het persoonlijk deel bevat producten zoals etherische oliën, aromaten, … Hierbij is de persoonlijke productenlijst van groot belang. Dit geeft de naasten de mogelijkheid om zelf de inhoud van de doos samen te stellen.

Eenmaal de zorgvrager is overleden, krijgt de familie de troostdoos overhandigd. Deze doos bevat elementen om het afscheid dragelijker te maken en de laatste herinneringen te bewaren. Zoals een zakje om een pluk haar of overgebleven juwelen van de overledene te bewaren, alsook de mogelijkheid om een vingerafdruk van de geliefde te maken en mee te nemen naar huis. Bovenstaande, inclusief troostende teksten en muziek, creëren een intieme sfeer waarbij naasten in alle rust en schoonheid afscheid kunnen nemen van hun geliefde.

Conclusie

De steekkaarten en webapplicatie bieden evidencebased informatie voor zowel de meer als minder digitaal onderlegde gebruiker. Via de comfortdoos en troostdoos wordt informatie gedeeld, worden misverstanden gestaafd en wordt de mogelijkheid aangeboden om zowel zinvol als actief aan de slag te gaan als naaste tijdens de laatste levensfase.

Pieter D’Oosterlinck, Simon Eeckhout, Margot Everaert, Héléna Depuydt, Amandine Gheysen en Marie Esselen studeerden op 30 juni 2022 af als bachelor verpleegkundigen aan de Arteveldehogeschool Campus Kantienberg. Voor hun bachelorproef ‘Doodgewoon praten over de dood ‘ onderzochten ze welke informatie en tools nodig zijn om zorgverleners, -vragers en naasten te begeleiding in het natuurlijk stervensproces.


Omgaan met kinderen tijdens het palliatief proces

Door middel van deze bachelorproef werd onderzocht of het een goed idee is om kinderen tussen 6 en 12 jaar tijdens het palliatief proces van een liefhebbende persoon te betrekken.

Context

Door een toenemende vergrijzing zal er steeds meer nood zijn aan palliatieve zorg. In het netwerk van de patiënt zijn vaak (klein)kinderen aanwezig die niet of nauwelijks worden betrokken bij palliatieve zorgen. Er zijn enkele mythes in de volksmond over kinderen en het palliatief proces: kinderen zijn te jong om verlies te ervaren en om te rouwen, kinderen zijn te jong om de dood te begrijpen, rouwende kinderen groeien op tot problematische volwassenen, kinderen rouwen slechts korte tijd en moeten over verlies heen geraken, … Het is nodig om kinderen juiste informatie mee te geven om te voorkomen dat ze hun fantasie gaan gebruiken. Want deze komt vaak niet overeen met de werkelijkheid. Hier wouden we graag verandering in brengen.

Carolien Verheyen, Elise Deproost, Kaat Van Gestel en Ellen Van Mol studeerden in juni 2022 af als bachelors verpleegkundigen aan Thomas More Hogeschool Turnhout. Er viel hun op dat de patiënt centraal staat en de betrokken personen van deze zorgvrager goed ondersteund worden, maar dat soms (klein)kinderen buiten het palliatief proces worden gehouden. Hun verpleegkundig hart zei dat ze hiermee aan de slag konden gaan.

Methode

We liepen alle vier stage in de thuiszorg. Dit maakt dat we met het maken van onze bachelorproef ook verder gingen in deze sector. Als eerste schreven we een literatuurstudie over de ontwikkelingsfasen, hechting, palliatieve zorg, … Later maakten we aan de hand van deze literatuurstudie een gepast product voor onze doelgroep. Om als verpleegkundige de barrière te doorbreken en zo het kind te bereiken, ontwikkelden we een brochure met uitleg over hoe ouders hun kind in dit proces kunnen betrekken. Verder staan er verschillende QR-codes in die verwijzen naar ons troostboekje en onze podcast.

In de brochure staat onder meer kort beschreven waarom je als ouder of andere liefhebbende persoon best wel het kind betrekt, worden de gevoelens en emoties van kinderen besproken, geven we enkele praktische tips mee en leggen we uit wat een podcast is. Hierdoor biedt het handvaten aan ouders en andere liefhebbende personen om het kind te begeleiden met het gebruik van de podcast en het troostboekje.

Om tot ons product te komen contacteerden we onder andere CODA, PNAT, Ispahan, referentieverpleegkundigen palliatieve zorg, enzovoort. We vergaarden veel informatie voor onze brochure. Naar het einde toe spraken we samen met enkele van deze experten in onze podcast en lieten we afwisselend kinderen hun verhaal doen.

Resultaten

Uit de verschillende informatie en onderzoeken die we gebruikten voor onze bachelorproef concluderen we dat ouders wel degelijk een belangrijke rol hebben bij het overbrengen van informatie naar hun kinderen. De verpleegkundige heeft dan weer een ondersteunende en motiverende rol naar de ouders toe. Ze leggen bijvoorbeeld ouders uit hoe informatie op een correcte manier kan overgebracht worden naar kinderen.

Ook wordt aangetoond dat het belangrijk is wie het nieuws vertelt, wat er wordt verteld en hoe het verteld wordt. De informatie die het kind meekrijgt, zal mee het verloop van het palliatief proces bepalen.

Verpleegkundigen en ouders kunnen efficiënter communiceren naar kinderen toe door tijd vrij te maken voor een gesprek met het kind. Tijdens het gesprek is het belangrijk dat de verpleegkundigen en/of ouders een empathische, actieve luisterhouding aannemen.

Slecht nieuws overbrengen naar kinderen toe is niet eenvoudig. Het is van groot belang dat het slecht nieuws wordt overgebracht naar het kind op een rustig moment en liefst door iemand die dicht bij het kind staat. Wanneer de boodschap wordt overgebracht dient dit op een directe, eerlijke en open manier te gebeuren. Geef het kind de tijd om het nieuws te laten binnenkomen en heb begrip voor de gevoelens en emoties.

Verder bestaan er al veel hulpmiddelen voor kinderen die informatie bevatten over ernstig ziek zijn, de dood en rouw, zoals boeken, muziek, educatieve spellen.

Conclusie

Kinderen betrekken bij palliatieve zorg is zeker een meerwaarde, maar enkel als het kind dit zelf wil. Door kinderen duidelijke en correcte info te geven op maat, voorkom je dat het ze hun eigen fantasie gaan gebruiken. Deze komt namelijk vaak niet overeen met de werkelijkheid, waardoor kinderen een verkeerd beeld kunnen krijgen over palliatief zijn en sterven.


Communicatie met personen met afasie

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing juli/augustus 2017
Dorien Baeten (26)
Afgestudeerd: januari 2017, Thomas More Mechelen, bachelor verpleegkunde
Werkt: op de afdeling neurochirurgie van een algemeen ziekenhuis
Geleerd van de proef: ‘Uit de focusgroepen leerde ik dat communicatie tussen verschillende disciplines belangrijk is. Verpleegkundigen en logopedisten waardeerden het erg dat dit thema op een open manier onderling kon besproken worden. Het moeilijkste was het vinden van relevante wetenschappelijke literatuur over verpleegkundige begeleiding van PMA. Die is er weinig. Ik heb gelukkig heel wat informatie kunnen halen uit de focusgroepen.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat er in de directe patiëntenzorg communicatieproblemen, frustraties en onbegrip optreden tussen zorgverleners en personen met afasie (PMA). Het verpleegkundig team ondervindt een gebrek aan kennis en ervaring om de communicatie te optimaliseren.2 Het doel van deze bachelorproef was om de knelpunten en noden in kaart te brengen die verpleegkundigen en logopedisten ervaren in hun zorg voor PMA én binnen de onderlinge samenwerking.

Methode

Na een literatuurstudie vonden participerende observatie en twee focusgroepen plaats met (hoofd)verpleegkundigen en logopedisten van de afdelingen neurologie, neurochirurgie en neurorevalidatie van een algemeen ziekenhuis in de provincie Antwerpen.

Resultaten

Zowel verpleegkundigen als logopedisten ervoeren tijdsgebrek om taalstimulering optimaal te integreren in de dagdagelijkse zorgverlening voor PMA na een cva. Verder bleek uit de focusgroepen dat het gebrek aan kennis ook in het werkveld ervaren wordt. Vooral de nieuwere verpleegkundigen voelden zich zowel op theoretisch als op praktisch vlak minder bekwaam en zelfzeker in hun zorg. Daarnaast bleek dat de samenwerking tussen logopedisten en verpleegkundigen niet steeds optimaal verliep. Zo liep de informatieoverdracht tussen logopedisten en verpleegkundigen soms stroef, waardoor informatie verloren ging en er onduidelijkheid heerste over de optimale aanpak.

Aanbevelingen

Theoretische en praktische bijscholing – in de vorm van interdisciplinaire workshops en e-learningprogramma’s – kan kennis en inzicht van verpleegkundigen over de zorg voor PMA na cva vergroten. Dit lessenpakket kan geïntegreerd worden in de bacheloropleiding verpleegkunde. Andere aanbevelingen:
  • optimaliseren van de communicatie tussen verpleegkundigen en logopedisten,
  • transdisciplinair samenwerken,
  • aanstellen van een referentieverpleegkundige cva, en
  • opnemen van alle patiënten met een cva in een cva-zorgpad.

Noten

  1. Deze bachelorproef kadert in een ruimer Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek (PWO) dat de opleiding Verpleegkunde (Thomas More Mechelen) en de opleiding Logopedie & Audiologie (Thomas More Antwerpen) momenteel uitvoeren. Contact: els.bryon@ thomasmore.be (verpleegkunde) of dorien.vandenborre@thomasmore.be (Logopedie & Audiologie).
  2. Baeten D. Knelpunten en noden bij de begeleiding van patiënten met afasie na een hersenbloeding. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More Mechelen 2016-2017.


Dementievriendelijk zwemmen

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing oktober 2017
Saskia Soete (39)
Afgestudeerd: 2017, Thomas More Mechelen, bachelor verpleegkunde.
Werkt nu bij: het Wit-Gele Kruis, afdeling Haacht.
Geleerd van de proef: ‘Het belang van een goede samenwerking tussen professionals onderling en met mantelzorgers. Dit zie ik terugkomen in mijn huidige job. Tijdens het zwemmen moet je met veel aspecten rekening houden om het veiligheidsgevoel te beschermen. Sommige mensen met dementie kunnen plots angstig reageren en velen zijn lang niet meer in een zwembad geweest. Ook het vinden van geschikte vrijwilligers was een uitdaging. Zonder hen is het niet mogelijk om de activiteit uit te bouwen.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat zwemmen een gunstig effect heeft op de levenskwaliteit van personen met dementie. Naast fysieke voordelen ervaren zij minder eenzaamheid en krijgen ze opnieuw connectie met hun omgeving. Het organiseren en veilig laten verlopen brengt heel wat praktische aandachtspunten met zich mee. De nood aan een persoonlijke begeleider die op de hoogte is van individuele aandachtspunten wordt onderstreept. Er is een tekort aan onderzoek om deze begeleiders te ondersteunen en op te leiden.
Deze bachelorproef had als doel te bekijken op welke manier verpleegkundigen buddy’s kunnen opleiden, om een één-op-één-begeleiding te garanderen tijdens dementievriendelijk zwemmen.

Methode

Na literatuurstudie werd een samenwerking opgezet tussen een Vlaamse gemeente, een openbaar zwembad en vijf nabij gelegen woonzorgcentra. Zowel mantelzorgers als andere vrijwilligers kwamen in aanmerking voor de rol van buddy. Naast het oplijsten van aandachtspunten, voorziet deze proef in een leidraad voor anderen die een dergelijke activiteit willen opstarten.

Resultaten

Bij aanvang van het project had elke deelnemer een vertrouwde begeleider die zich engageerde voor de zwemactiviteit. Na verloop van tijd werden ook onbekende vrijwilligers aangetrokken en gekoppeld aan een deelnemer. Er was een ‘doelgroepenzwembad’ beschikbaar, met een verstelbare bodem en een lift. De ervaringen van de wekelijkse zwemsessies werden gebundeld in een informatiebrochure voor buddy’s. Deze brochure vormt, samen met mondelinge educatie door verpleegkundigen, een basis voor een kwaliteitsvolle begeleiding. Door een combinatie van één-opéénbegeleiding en groepsactiviteiten kan elke deelnemer zoveel mogelijk positieve effecten ervaren, ongeacht de vorm van dementie. Een goede voorbereiding is noodzakelijk, samen met aanwezigheid van een verpleegkundige die ieders gezondheidstoestand kent en kan ingrijpen indien nodig.

Conclusie

Na verloop van tijd ontwikkelde zich vanuit een heterogene groep deelnemers een homogene groep ‘zwemmers’. Er was een duidelijke verbondenheid tussen deelnemers en buddy’s, en tegelijk ontwikkelde zich een groepsgevoel. Op termijn zal bekeken worden of er naast deze onmiddellijke positieve gevolgen ook langdurige voordelen zijn, zoals het langer behouden van ADL-vaardigheden.

Vervolg

De opleiding verpleegkunde van Thomas More Mechelen wil op de bevindingen van deze proef verder bouwen door studenten verpleegkunde mee op te leiden en in te zetten als buddy’s voor het begeleiden van deze zwemactiviteit.

Noot

  1. Soete S. Dementievriendelijk zwemmen. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More Mechelen 2016-2017.


Morele stress bij studenten

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing december 2017
Kiona Calus (21)
Afgestudeerd: juni 2017, Howest
Brugge, bachelor verpleegkunde Volgt: postgraduaat in de spoedgevallen en intensieve zorgen, Howest Brugge
Geleerd van de proef: ‘Mijn kritische blik is dankzij deze proef sterk verbeterd. Wel vond ik het opzetten en uitvoeren van een eigen onderzoek pittig. Wat betreft morele stress wil ik later rekening houden met de mening van studenten en mezelf openstellen. Studenten moeten het vertrouwen vinden om met hun problemen of bedenkingen aan te kloppen bij de verpleegkundigen. Ook van studenten kunnen we bijleren.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat morele stress frequent voorkomt in de gezondheidszorg. Ook studenten krijgen hiermee te maken. Het doel van deze bachelorproef was aantonen in welke mate studenten verpleegkunde tijdens de opleiding morele stress ervaren.

Methode

De proef bestond uit een literatuur- en praktijkdeel. Het praktijkdeel was een kwantitatief onderzoek. Aan de hand van een vragenlijst werden studenten verpleegkunde van vier HBO5- en bacheloropleidingen uit de regio Brugge bevraagd. Er werden ook vragenlijsten voorzien op de personeelsdienst van AZ Sint-Lucas in Brugge. Dat leverde 27 deelnemers op.

Resultaten

Morele stress komt in het algemeen niet zorgwekkend veel voor bij studenten. Maar studenten ervaren wel een gebrek aan empathie van mentoren en lectoren. Wanneer studenten het gevoel krijgen dat ze zich niet in een veilige situatie bevinden, zullen ze minder moreel moedig en veerkrachtig zijn. nursing | december 2017
Studenten zullen hierdoor eigen gevoelens en bevindingen onderdrukken. Verder blijkt dat studenten een grote kloof ervaren tussen theorie en praktijk. Als technieken en handelingen in de praktijk niet overeenstemmen met de theorie weten studenten niet wat ze moeten doen.

Aanbevelingen

Ook al hebben studenten niet uitgesproken veel last van morele stress, toch is het belangrijk dat studenten tijdens de stage hun mening durven uiten. Daarnaast dienen zorgverleners morele moed – durven opkomen voor de kwaliteit van zorg – te appreciëren. Soms kunnen verpleegkundigen het niet waarderen als studenten kritisch ingesteld zijn. Dit zal het zelfvertrouwen van de studenten doen dalen en kan zoveel indruk maken dat de kans bestaat dat ze morele stress ontwikkelen of zelfs stoppen met de opleiding. Organisaties die morele stress bij studenten willen voorkomen, kunnen onder meer:
  • werken aan de coping-skills van studenten omtrent morele moed en veerkracht;
  • stagebegeleiders en docenten bijscholen over de risico’s van morele stress bij studenten;
  • een milieu proberen te creëren waarin morele moed en veerkracht voldoende aandacht krijgen.

Noten

  1. Deze bachelorproef kadert in een wetenschappelijk onderzoek naar morele stress van Howest Verpleegkunde. Zie voor meer info www.morelestress.be.
  2. Calus K. Morele stress bij studenten verpleegkunde tijdens de opleiding. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Howest Brugge 2016-2017.


Prehospitaal rekruteren van type II-orgaandonoren

In deze rubriek prestenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing februari 2018

Jo De Decker (41)
Afgestudeerd: september 2017, Universiteit van Antwerpen, master in de verpleegkunde en vroedkunde
Werkt: als verpleegkundig afdelingshoofd Spoedgevallen en
MUG, ZNA campus Stuivenberg, Antwerpen
Geleerd van de proef: ‘Hoe belangrijk de samenwerking tussen artsen en verpleegkundigen is in mobiele urgentieteams. De bereidheid om over te gaan tot het rekruteren van orgaandonoren is er. Ik hoop dat de nodige ondersteuning en sensibilisering er ook komen, zodat we dit project kunnen uitrollen in samenwerking met alle
Antwerpse ziekenhuizen.’

Context

Het aanbod van orgaandonoren in België is kleiner dan de vraag, wat resulteert in lange wachtlijsten voor patiënten. Door dit tekort groeit de interesse in orgaandonoren na een plotse hartstilstand (zogenaamde ‘type IIdonoren’), maar in België worden deze donoren amper gerekruteerd.1 MUGteams kunnen een cruciale rol spelen in de identificatie en rekrutering van potentiële donoren tijdens reanimaties buiten het ziekenhuis. Dit onderzoek ging na wat de houding en de bereidheid is van artsen en verpleegkundigen van MUG-teams in de provincie Antwerpen tegenover het rekruteren van type II-orgaandonoren na een niet-geslaagde prehospitale  reanimatie.

Methode

De proef bestond uit een kwalitatief onderzoek, waarbij de discussies van vijf focusgroepen thematisch werden geanalyseerd. Er deden tien artsen en zestien verpleegkundigen van MUGteams uit elf ziekenhuizen in de provincie Antwerpen mee. Er was een goede mix van deelnemers in elke focusgroep, zowel op vlak van verpleegkundigen en artsen, leeftijd, ervaring, en tewerkstelling in de verschillende ziekenhuizen.

Resultaten

MUG-teams ervaren dat ze te weinig kennis hebben over type II-orgaandonatie. Bovendien ontbreekt het vandaag aan specifieke procedures. De MUG-teams zijn terughoudend om het gesprek met de familie ter plaatse aan te knopen. Er is om ethische redenen weerstand om over te gaan van reanimatie naar orgaandonatie. Vooral het beslissen vanaf wanneer iemand overleden is, vinden MUG-teams moeilijk. Ze willen beschikken over automatische hulpmiddelen om al reanimerend naar een gespecialiseerd centrum te rijden, waar ze steeds correct opgevangen worden.

Conclusie

De MUG-teams in de provincie Antwerpen zijn bereid om prehospitaal over te gaan tot het rekruteren van type II-orgaandonoren, mits wordt voorzien in vorming en goed sluitende procedures. Een mogelijke oplossing voor de vraag wanneer te stoppen met reanimatie en over te gaan op orgaandonatie, is het laten samengaan van de beslissing tot type II-orgaandonatie met de huidige ECLS-procedure2 en zo de beslissing en het gesprek met de familie te verplaatsen naar het ziekenhuis dat de procedure uitvoert.

Noten

  1. Reed MJ, Lua SB. Uncontrolled organ donation after circulatory death: potential donors in the emergency department. Emerg Med J. 2014;31(9):741-4.
  2. Extra Corporeal Life Support: het gebruik van een machine die de functie van het hart en/of de longen tijdelijk kan overnemen bij patiënten die in levensgevaar zijn.


Stressvermindering voor snellere wondheling

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing april 2018

Ellen Van den Broucke (25)
Afgestudeerd: september 2017, Odisee Brussel, bachelor verpleegkunde
Werkt: op de afdeling cardiologie van UZ Brussel
Geleerd van de proef: ‘Tijdens mijn stages kwam ik gestreste patiënten tegen. Helaas houden veel mensen dit voor zichzelf en vragen geen hulp, wat jammer is. Ik wilde uitzoeken hoe zij op een niet-medicamenteuze manier rustiger zouden kunnen worden. De buikademhaling als stressreductie bleek voor zowel artsen, verpleegkundigen als patiënten te werken. Ik pas de techniek ook bij mezelf toe als ik een stresserende dag achter de rug heb. Het helpt om tot rust te komen en alles te relativeren. Patiënten raad ik de methode aan. Ook probeer ik het taboe rond stress te verbreken.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat diabetespatiënten last hebben van langdurige chronische stress, onder meer door diabetesgerelateerde chronische wonden. Maar ook de financiële lasten die de verzorging van de wonden met zich meebrengt, en het inkomensverlies door langdurige werkonbekwaamheid leveren stress op. Deze stress blijkt nefast voor de wondheling. In de praktijk is er nood aan stressreducerende interventies. Dit onderzoek ging na of buikademhaling2 daarvoor kan worden ingezet.1

Methode

De proef bestond uit een literatuurstudie naar stress en de invloed hiervan op de wondheling. Ook deden we een vergelijkende literatuurstudie naar stressreducerende interventies. Vervolgens werd op een endocrinologische afdeling gedurende vier weken met de Perceived Stress Scale 14 (PSS 14) nagegaan hoeveel diabetespatiënten chronische stress ondervonden. 24 van de 32 patiënten die hoge stress (>20 op de PSS14) rapporteerden, kregen de buikademhaling aangeleerd als stressreducerende interventie. nursing | april 2018

Resultaten

Er is nood aan een methode die de chronische psychologische stress bij diabetespatiënten kan meten en kan verlagen met een stressreducerende interventie. De Perceived Stress Scale (PSS14) bleek hiervoor bruikbaar. Veel stressreducerende interventies zoals mindfulness, meditatie, of yoga vroegen tijd en ervaring, maar buikademhaling niet. Het is makkelijk aan te leren en heeft een positieve invloed op de wondheling en stressreductie, zo bleek uit literatuurstudie.1 De buikademhaling aanleren met behulp van een flowchart met uitleg en verpleegkundige ondersteuning, bleek goed te werken. Van de 32 diabetespatiënten gaven er 24 aan effectief minder stress te ondervinden sinds het toepassen van de buikademhaling. Of de wondheling sneller ging is niet onderzocht.

Aanbevelingen

Verder onderzoek wordt aangeraden. Want de interventiestudie besloeg slechts vier weken, waardoor niet kon worden nagegaan of de wondheling effectief verbeterde na het reduceren van stress bij de diabetespatiënt. Verder blijft de vraag onbeantwoord of chronische stress de wondheling vertraagt of dat vertraagde wondheling chronische stress veroorzaakt.

Noten

  1. Van den Broucke E. Promotors: Maes K, Leys J. De invloed van psychologische stress op de wondheling bij chronische diabetische wonden. Bachelorproef opleiding verpleegkunde, Odisee Brussel 2016-2017.
  2. Lig op de rug, handen op de buik, adem drie tellen in, de buik vult zich als een ballon, houd de adem een tel vast, adem vijf tellen uit.