De zorgvrager als volwaardige zorgpartner: obstakels en opportuniteiten

Stefan Gijssels richtte mee het Patient Expert Center op en is er sinds 2021 voorzitter. Samen met de patiëntenverenigingen leidt deze vzw patiënten op tot Patient Experts in hun eigen ziektedomein. Zijn visie over hoe de patiënt in het hele zorgtraject momenteel betrokken wordt en hoe het beter kan, schreef hij neer in het boek ‘De stem van de patiënt’. Opgedragen aan Bruno Mattelaar, Kathleen Thienpondt en Jo Thibo, drie mensen die zich tot hun laatste dag bleven inzetten voor de stem van de patiënt.

Toen Stefan Gijssels tien jaar geleden de diagnose uitgezaaide darmkanker kreeg, kwam er – net zoals bij andere patiënten – heel wat op hem af. Toen hij kankervrij verklaard werd, zegde hij zijn job in de farmaceutische sector vaarwel en zette zich in voor het belang van de patiënt. “Op klinisch vlak valt op mijn behandeling niets aan te merken”, vertelt Stefan. “Wat zijn je rechten, op welke diensten kan je een beroep doen, waar vind je de juiste informatie, hoe zit het met terugbetalingen, …: dat moet je zelf uitzoeken. Voor mij was dat een brutale ervaring en dit moet beter.”

Dat ‘beter doen’ licht Stefan toe in het boek ‘De stem van de patiënt’, gericht naar het beleid en naar zorgverantwoordelijken. “Al liet ik het boek nalezen door een verpleegkundige en zei zij dat iedereen in de zorg dit zou moeten lezen”, zegt hij. “Mijn visie is er een van systeemdenken, een samenspel van iedereen die betrokken is. Er zijn veel diensten en verantwoordelijkheden in de zorg, stem die op elkaar af. Het is een perspectief met meerdere stakeholders, die de inzichten verrijken. Dat betekent dat we moeten leren van goede en van slechte praktijken, want we herhalen veel fouten omdat er geen feedback komt. Daarnaast moeten we technologie een plaats geven, ter ondersteuning van de mens. Niemand is onfeilbaar en de zelfredzame patiënt bestaat niet. De stem van de patiënt is de basis van goede zorg, maar veel zaken realiseer je je als zorgverlener niet.”

Duidelijke keuzes, duidelijke uitleg

Die visie deelt ook Ilke Montag, na meer dan twintig jaar ervaring in ziekenhuizen als arts en directielid is zij vandaag raadgever medisch beleid bij Solidaris. “Voor mij bestaat er niet zoiets als ‘de patiënt’”, zegt Ilke. “Toch is het belangrijk om via patiëntenraden en -verenigingen die suggesties vast te nemen. Als zorginstelling betekent dat ook duidelijk terugkoppelen waarom je een bepaalde keuze wel of niet maakt, gekoppeld aan evidence en een heldere uitleg. Het zit zo vaak in kleine dingen. Iemand die altijd op dezelfde dag in de maand chemotherapie krijgt en op dat moment altijd hetzelfde menu voorgeschoteld krijg, dat kunnen we met een kleine wijziging in de keukenplanning verhelpen. Maar dat zie je als zorgverlener niet. Daarom is het ook belangrijk dat een patiënt dit kan melden, want ook die beleving is de stem van de patiënt.”

Zo’n 33 procent van de Belgen heeft een laag niveau van gezondheidsvaardigheden. Daarbij komt dat 52 procent van de patiënten vindt dat ze niet genoeg informatie hebben gekregen van het zorgteam, slechts vijftig procent begrijpt wat ze te horen krijgen, daarvan vergeet nog eens vijftig procent wat ze hebben begrepen. “De medische wereld beschikt over ontzettend veel kennis over een bepaalde ziekte en staat in voor de organisatie van zorg. De patiënt moet leven met die ziekte, van de eerste klachten tot ver na de diagnose en behandeling”, legt Stefan uit. “Beide groepen hebben patiëntenverenigingen, als georganiseerde collectieve stem van patiënten met dezelfde ziekte, nodig om op terug te vallen en om naar terug te koppelen met kennis over de ziekte. Als je als patiënt met lotgenoten in contact komt, ben je er paradoxaal genoeg opnieuw een individu, niet iemand met een ziekte. Ze geven je informatie, praktische tips en begeleiding over het hele patiëntentraject. Artsen en verpleegkundigen kunnen je veel vertellen over leven met een stoma op technisch en medisch vlak en hoe je dit moet verzorgen, maar in een patiëntenvereniging zal je bijvoorbeeld horen hoe je op reis kan gaan met een stoma. Die ervaringen moeten we in het systeem integreren.”

Gedeelde besluitvorming

Volgens Stefan zijn patiënten de alpha en omega van de zorg. Dat giet hij in een nieuw zorgmodel, waarin de perspectieven van het medische en het patiëntenperspectief samenkomen, zowel op individueel als op collectief vlak. Modellen van Gedeelde Besluitvorming zijn nodig om de behandeling af te stemmen op de context van de individuele patiënt. “Een zorginstelling die rekening houdt met de patiënt werkt aan zorg geïntegreerd in het leven van die patiënt”, vertelt hij. “Dit verhoogt de zorgkwaliteit. Op collectief niveau zien we de patiëntenverenigingen enerzijds en het beleid anderzijds. Daar pleiten we ervoor om voor elke ziekte een plan te hebben, met een dashboard van kernindicatoren. Dit plan opvolgen is een taak van alle betrokkenen, zowel zorgverstrekkers als patiënten.,”

Naast concrete stappen voor gedeelde besluitvorming (zie kader), stelt Stefan voor om altijd vrijblijvend door te verwijzen naar patiëntenverenigingen, maar ook om een checklist per ziekte op te stellen over wat die patiënt moet weten over een behandeling en omgaan met de ziekte. “Daarnaast zou het nuttig zijn als er een patiëntenbio met levensdoelen kan opgenomen worden in het medische dossier. Zo koppel je het klinische aan de context van die patiënt.” Ilke Montag vult aan: “Doorverwijzen naar een patiëntenvereniging vind ik een goed idee, maar wacht even tot de diagnose wat verwerkt is. De patiënt moet ook de keuze krijgen om iets los te laten en heeft misschien meer nood aan contact met de sociale dienst. Daarnaast vind ik de teach-backmethode bijzonder zinvol om zorgverleners te laten stilstaan bij wat de patiënt meeneemt uit een consultatie. Vraag hem of haar daar ook expliciet naar. Zo leer je de focus en de context van die patiënt kennen en daar leer je veel uit. De aandacht voor zorgdoelen moet vervolgens doorheen het hele zorgteam aanwezig zijn. Artsen, kinesitherapeuten, verpleegkundigen, … moeten kijken naar wat de patiënt wil. Die betrokkenheid verhoogt de motivatie en de therapietrouw. Iemand die op spoed komt en moet opgenomen worden en daar verzet tegen aantekent: vraag naar de reden. Misschien heeft die persoon een hond thuis waarvoor gezorgd moet worden. Zwart-wit bestaat niet in de zorg.”

Centraliseren en specialiseren

Om het klinische pad te laten aansluiten op de ervaring van patiënten verwijst Stefan naar het systeem van metromapping. “Het is een visuele voorstelling van alle aspecten waar een patiënt mee te maken krijgt tijdens de ziekte. Die vormt dan de basis om een zorgpad per ziekenhuis op te stellen en een plan per ziekte uit te werken”, legt hij uit. “We deden dit voor darmkanker. In Nederland, waar ze veel verder staan in bevolkingsonderzoeken, wordt 48 procent van de darmkankers al in stadium 1 gedetecteerd. In België gaat het om 23 procent”

Nog meer confronterend wordt het wanneer Stefan er de cijfers over de vijfjaarsoverleving per ziekenhuis bijhaalt. “In de beste Vlaamse ziekenhuizen ligt de vijfjaarsoverleving bij darmkanker rond de 85 procent. In de andere Vlaamse ziekenhuizen is het gemiddelde 70 procent. Als alle darmkankerpatiënten in de beste ziekenhuizen behandeld worden, zouden we 1.200 sterfgevallen per jaar voorkomen. Het heeft dus een meerwaarde om als zorginstelling te specialiseren en om zorg te centraliseren. Maar het is eigenlijk erg dat wij hier aan de kar moeten duwen.”

Rechten en plichten

In België zijn zo’n 40.000 mensen vrijwillig actief in de zorg, los van mantelzorgers. In Nederland zijn dat er 900.000. “Dat zijn geen zorgprofessionals. Het zijn mensen die zich inzetten voor anderen”, licht Stefan toe. “Door patiëntenverenigingen een formele rol en een financiering toe te kennen kunnen we deze vrijwilligers beter opleiden, coördineren en extra stappen zetten ten voordele van patiënten. Er zijn zo’n 250 à 300 patiëntenverenigingen in ons land, maar er blijven nog veel zieken in de kou staan omdat er voor hun ziekte geen vereniging bestaat. De patiënt wordt mondiger en dat is goed. Gezondheidsvaardigheden zijn belangrijk, maar je moet als patiënt wel weten waar dat stopt en te allen tijde respect hebben voor wie in de zorg werkt. Het is niet omdat je ziek bent, dat je alles mag. Als patiënt heb je rechten en plichten.”

Voor Ilke is het vooral belangrijk om het gesprek aan te gaan met de patiënt. “Gezondheidszorg werkt met een gesloten enveloppe. Je kan een euro maar één keer uitgeven. We moeten dus met z’n allen de vraag durven stellen wat tijdens een behandeling echt nodig is. Zeker in functie van de levenskwaliteit. Welke medicatie zetten we stop, hoe kaderen we dit naar de patiënt? Dat is nodig om zorg betaalbaar en toegankelijk te houden. Daarvoor moeten we out of the box durven denken, in plaats van te zoeken in wat we al hebben. Enerzijds moeten we langer werken, anderzijds verwacht de overheid dat we meer en meer de taak van mantelzorger voor kinderen en ouderen opnemen. Dat is veel verantwoordelijkheid leggen bij het individu.”

De stem van technologie?

In hoeverre ondersteunt technologie de patiënt? “Het is superbelangrijk”, vinden zowel Stefan als Ilke. “Maar er gaat teveel aandacht naartoe waardoor het menselijke en het technologische verhaal niet langer in verhouding zijn.” Ilke illustreert met een voorbeeld: “Een stappenteller kan perfect, bijvoorbeeld bij de revalidatie na een heupfractuur. Zo zet die patiënt dagelijks een bepaald aantal stappen en moet die slechts enkele keren per week naar de kinesitherapeut in plaats van dagelijks. Het kan dus perfect, in een ondersteunende rol. Digitale vaardigheid is geen corebusiness voor zorgverleners. Zoals AI-software die consults uitschrijft, mits dat nog gecontroleerd en gevalideerd wordt. Hetzelfde verhaal zie ik in alles wat we registreren in het patiëntendossier. Een pijnscore van 9 op 10, wat zit daarachter? Zouden we niet beter minder, maar wel kwalitatiever registreren? Van daaruit kunnen we nog altijd uitbreiden.”

De stem van de verpleegkundige

Wie een bondgenoot is om de stem van de patiënt over te brengen naar andere leden van het zorgteam, is de verpleegkundige. “Zij is de persoon waar je het vaakst mee in contact komt en bij wie je terechtkan. Een echte vertrouwenspersoon”, vertelt Stefan. Dat merkt ook Ilke: “De verpleegkundige is veel vlotter toegankelijk ten opzichte van de professoren en de artsen. Tijdens het toedienen van de zorg kan de verpleegkundige luisteren naar de dieperliggende vragen van de patiënt en dat vertalen naar de arts. Ook in de thuiszorg zie je als verpleegkundige beter waar iemand tegenaan loopt in zijn of haar eigen context. Terugkoppeling en overleg zijn daarin belangrijk. Voor de zorgverlener en voor de patiënt. Geef aan wat wel of niet mogelijk is, dan kan dit bekeken worden. Voor mij is de stem van de patiënt een gedeelde verantwoordelijk waar we samen aan moeten werken: de zorgvrager, het zorgteam, de overheid die dit moet faciliteren en de industrie die inspeelt op de concrete noden. Voor wie doen we het? De patiënt. En we kunnen maar weten wat die nodig heeft, wanneer die zijn stem laat horen. We mogen het niet voor hen invullen.” Stefan besluit: “Het doel moet zijn om patiënten ook de kans te geven hun levensdoelen te vervullen, zich te ontwikkelen en zichzelf te zijn, ondanks de ziekte. De ziekte onder controle houden dient dus een hoger doel dan enkel medisch”.

Wat doet het Patient Expert Center?

Het Patient Expert Center werd opgericht door een twintigtal patiëntenverenigingen vanuit zeer verschillende ziektes. Samen met die patiëntenverenigingen richten ze patiënten op tot Patient Experts in hun eigen ziektedomein. Zo werden al 256 mensen opgeleid en zijn er momenteel 160 personen in opleiding. “Als patient-expert moet je je eigen verhaal overstijgen. Zo kan je individuele patiënten begeleiden en in werkgroepen in ziekenhuizen, overheidsdiensten en bedrijven zetelen om advies te geven”, licht Stefan Gijssels de werking toe. “Daarnaast ontwikkelden we ook tools en handleidingen rond patiënteninformatie, bewustmakingscampagnes, patiëntentrajecten, opleiding, zorgpaden, …”

Al deze informatie vind je op patientexpertcenter.be.


Dubbelinterview ministers Gennez en Vandenbroucke: samen voor een zorg die blijft werken

Het beroep van de verpleegkundige werd de voorbije twee legislaturen ingrijpend hervormd. Dat is het resultaat van een intensieve samenwerking om verpleegkunde toekomstgericht te herstructureren en een oplossing te bieden voor de enorme werkdruk en de grote tekorten in de zorg. Wat zijn nu de volgende stappen? Op 12 mei 2025, de internationale dag van de verpleegkunde, kon NETWERK VERPLEEGKUNDE die vraag voorleggen aan Vlaams minister van Welzijn en Armoedebestrijding, Cultuur en Gelijke Kansen Caroline Gennez en aan federaal minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Armoedebestrijding Frank Vandenbroucke.

Verpleegkundige bestaffing

Zo’n 98 procent[1] van de verpleegkundigen in woonzorgcentra beantwoordt de telefoon en voert administratieve taken uit, 85 procent maakt bedden op en 84 procent voert logistieke taken uit. In ziekenhuizen geeft 96 procent[2] van de verpleegkundigen aan niet-verpleegkundige taken uit te voeren tijdens hun laatste shift.

Door de historische methode van financiering worden verpleegkundigen te vaak ingezet in functies en taken waarvoor ze niet opgeleid zijn. Zo benutten ze hun noodzakelijke vaardigheden niet ten volle. De normen voorzien een financiering voor verpleegkundigen en onvoldoende voor ondersteunende diensten.

Het zorgpersoneelsfonds en het woonzorgdecreet van 2019 laten vandaag al een meer gedifferentieerde financiering van profielen in de zorg toe. Een goede zaak. Toch zetten we vandaag verpleegkundigen nog steeds onvoldoende in naar hun competenties. Een teken dat de financiering vandaag nog niet gedifferentieerd genoeg is.

Is een daling van de normen aan verpleegkundigen in de woonzorgcentra, op voorwaarde dat er voldoende ondersteunde functies worden aangenomen en de kwaliteit gegarandeerd, een goede piste?

Minister Gennez: “Verpleegkundigen in de ouderenzorg moeten de competentie hebben om goed samen te werken met andere beroepen, zoals zorgkundigen en logistieke medewerkers. Dat is ook bijzonder aan de arbeidsorganisatie in de woonzorg. Ik zie een belangrijke rol voor de nieuwe basisverpleegkundigen in woonzorgcentra. Die beroepsgroep wordt meer dan vroeger essentieel in de ouderenzorg. Verpleegkundige expertise binnen een holistische multidisciplinaire benadering van ouderen maakt het beroep van verpleegkundige zo essentieel in de zorg. Ook de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg (VVAZ) gaan we heel hard nodig hebben in de woonzorgcentra. Specifieke noden bij ouderen zullen we moeten aanpakken met doorgedreven samenwerking met andere sectoren, zoals de geriatrische afdelingen in ziekenhuizen, de geestelijke gezondheidszorg en thuisverpleging. Het ruimere personeelsvraagstuk moet sowieso in een samenwerkingscontext worden bekeken. Ik merk dat de zorg erg in silo’s gestructureerd en georganiseerd is. Een geïntegreerde aanpak is ook hier het antwoord op de schaarste aan medewerkers in functie van de beste zorg voor de mensen met een zorgnood. Verpleegkundigen dienen uiteraard te doen waar ze zeer goed in zijn: verpleegkunde beoefenen bij wie daar behoefte aan heeft.”

De verplichting om tijdens nachtdiensten in woonzorgcentra een verpleegkundige te voorzien: is dit een noodzaak of kan er op een andere manier, bijvoorbeeld via samenwerkingsovereenkomsten, worden gewerkt?

Minister Gennez: “Momenteel zegt het woonzorgdecreet dat er 24-uurspermanentie van een verpleegkundige moet zijn in een woonzorgcentrum. Dat is nodig, want de bewoners hebben vaak hoge zorgnoden. Maar als er schaarste is in een beroepsgroep zoals binnen de zorg, moet je jouw mensen inzetten op het moment en voor de taken waar ze het meest toegevoegde waarde hebben. Daarom moeten we durven hervormen.

Misschien moeten we de verpleegkundige permanentie vervangen door een verpleegkundige oproepbaarheid? De beschikbaarheid dient lokaal nauwgezet geregeld te blijven in functie van de noden. En misschien kunnen we wel personeel delen, denk dan aan samenwerking tussen een woonzorgcentrum en een dienst voor thuisverpleging of een andere voorziening in de buurt. Het belangrijkste uitgangspunt blijft de kwaliteit van de zorg voor mensen. Deze blijven we garanderen, 24 uur op 24, rekening houdend met de werkbaarheid van de job.”

Hoe denkt u, minister Gennez, over deze stelling: “We wensen hoofdverpleegkundigen in de woonzorgcentra in te zetten in een duidelijke functie- en taakdifferentiatie, alleen laat de huidige normfinanciering dit niet toe. Zolang er geen aanpassing of verruiming komt in de profielen die binnen deze financiering kunnen worden aangeworven, wat niet noodzakelijkerwijs meer financiering vraagt, komen we niet tot differentiatie.” Binnen het woonzorgdecreet van 2019 werd de aanstelling van een teamcoach mogelijk in de plaats van een hoofdverpleegkundige. Hoe loopt dit binnen de woonzorgcentra? Is dit geëvalueerd?

Minister Gennez: “Ik zie dat in praktijk gekozen wordt voor een mix van leidinggevende medewerkers, waarbij de coaching van de teams door verpleegkundigen of andere beroepen gebeurt. Het tekort aan verpleegkundigen is ook voelbaar bij de hoofdverpleegkundige. Leidinggeven is een competentie op zich. Maar het lijkt me niet slecht dat de verpleegkundige ook aanwezig blijft binnen de organisatie van leefgroepen en afdelingen. Ook software kan hier ondersteunend werken. Een leidinggevende verliest best wat tijd met het opmaken van uurroosters. En je moet geen verpleegkundige zijn om de uurroosterplanning op te maken van een zorgequipe.”

Ook binnen de ziekenhuizen horen we meer en meer stemmen opgaan om de functie van hoofdverpleegkundige te laten invullen door niet-verpleegkundigen, zoals in het rapport van de FRZV over erkenningen in cascade[3]. NETWERK VERPLEEGKUNDE stelt voor om enkele diensten, zoals medische beeldvorming, open te stellen voor andere profielen, maar zeker niet ruimer te gaan dan dat. Hoe kijkt u, minister Vandenbroucke, hiernaar?  Kan voor u een niet-verpleegkundige de taken van een hoofdverpleegkundige uitvoeren?

Minister Vandenbroucke: “Voor mij is het cruciaal dat elke zorgverlener optimaal wordt ingezet op basis van zijn of haar opleiding, ervaring en competenties. Dat is ook het uitgangspunt van de zorgladder, die uitgaat van taakdifferentiatie in functie van zorgnoden en op basis van opleiding en ervaring. Maar ik wil daar wel aan toevoegen: kwaliteit en veiligheid voor de patiënt moeten altijd voorop blijven staan.

Wanneer we het hebben over leidinggevende functies, zoals die van hoofdverpleegkundige, dan gaat het niet alleen over organisatie of coördinatie. Het gaat ook over klinische verantwoordelijkheid, over het opvolgen van de kwaliteit van zorg en over het nemen van inhoudelijke beslissingen op de werkvloer. Dat vraagt een diepgaande verpleegkundige expertise. Die functie zomaar openstellen voor mensen zonder verpleegkundige achtergrond zou dan ook niet verantwoord zijn.

Dat gezegd zijnde, in sommige afdelingen, bijvoorbeeld waar minder rechtstreeks verpleegtechnisch werk gebeurt, kan het waardevol zijn om ook andere profielen in te schakelen in ondersteunende leidinggevende rollen. Niet-verpleegkundigen kunnen een waardevolle rol opnemen binnen zorgteams, bijvoorbeeld op vlak van logistiek, administratie, of in leidinggevende functies zonder klinische verantwoordelijkheid. Maar dan wel binnen een duidelijk kader met duidelijke afbakening van verantwoordelijkheden.

Ik zie dus zeker ruimte voor samenwerking, voor het inzetten van diverse talenten in een gestructureerd zorgteam – administratief, logistiek of leidinggevend. De zorg van morgen vraagt flexibiliteit, maar nooit ten koste van zorgkwaliteit.”

De verschillende nieuwe wetgevingen maken delegatie naar andere zorgberoepen uit de Wet op de Uitoefening van de Gezondheidszorg (WUG) binnen een gestructureerd zorgteam mogelijk, net zoals naar personen in de omgeving van de zorgvrager door de bekwame helper, de mantelzorger en de activiteiten van het dagelijkse leven (ADL). Heel wat zorginstellingen gaan hiermee positief aan de slag. Zullen hiervoor pilootprojecten gefinancierd worden?

Minister Vandenbroucke: “We dienen op termijn te bekijken hoe de toepassing van de bekwame helper en ADL in de praktijk loopt.”

Minister Gennez: “In de ouderenzorg merk ik enthousiasme over het KB ADL en zijn er voorzieningen die hier voorzichtig mee aan de slag gaan. Logistieke medewerkers met de juiste menselijke competenties krijgen een korte opleiding op de werkvloer en kunnen eenvoudige taken zoals hulp bij maaltijden en hygiënische zorgen uitvoeren. Het is uiteraard niet de bedoeling dat we voor de zorgtaken zorgberoepen vervangen door logistieke medewerkers. Een goede coördinatie binnen een multidisciplinair team is een voorwaarde. Ik denk dat NETWERK VERPLEEGKUNDE en de sociale partners hier een rol kunnen hebben om de goede voorbeelden te delen. Zo kunnen we leren van elkaar.”

Zorg valt niet stil in het weekend of ‘s avond. De therapie voor zorgvragers stopt niet aan de muren van zorginstellingen, maar ook niet aan de grenzen van werkshiften. Waarom stoppen behandelingen of begeleidingen bijvoorbeeld om 17 uur en wordt de zorg hierna vanzelfsprekend overgedragen aan de VVAZ, de basisverpleegkundigen en de zorgkundigen? NETWERK VERPLEEGKUNDE pleit ervoor de 24-uurspermanentie door verpleegkundigen te verruimen naar andere beroepen. De permanente beschikbaarheid van psychologen, kinesitherapeuten, ergotherapeuten, maatschappelijke werkers, apotheekassistenten, … tijdens de weekends en avonden zullen het werk voor verpleegkundigen verlichten. Ook zullen we zo meer tegemoetkomen aan de noden van de zorgvrager en bijgevolg onze samenleving. Wat vinden jullie van dit voorstel?

Minister Vandenbroucke: “Ik begrijp de bezorgdheid dat de zorg buiten de kantooruren momenteel grotendeels gedragen wordt door verpleegkundigen en zorgkundigen. Ik wil daarom evolueren naar zorgmodellen waarin verantwoordelijkheid gedeeld wordt, niet doorgeschoven en tegelijk tegemoetkomen aan de reële noden van patiënten. Dit betekent concreet dat we onderzoeken hoe ook andere beroepsgroepen structureel en werkbaar kunnen bijdragen aan de continuïteit in de zorg.

Tegelijk wil ik vermijden dat we onbedoeld de werkdruk in andere disciplines verhogen of professionals naar een burn-out duwen. Daarom werk ik samen met het werkveld aan evenwichtige afspraken over wie wanneer inzetbaar is, onder welke voorwaarden, met welke terugkoppeling en met behoud van kwaliteit en rustmomenten. Vertrouwen en duidelijke rolafspraken zijn hierbij essentieel. Ik wil daarom sterk inzetten op interprofessionele samenwerking en gedeelde zorgverantwoordelijkheid.”

Als u, minister Vandenbroucke, naar de cijfers van de federale Planningscommissie kijkt, kunnen we misschien niet anders stellen dat net die beroepen die een 24 uur op 24 en 7 dagen op 7 permanentie verwachten het minst goed toenemen in aantallen. De nieuwe generatie heeft andere verwachtingen naar work-lifebalance, waar nacht- en weekendshiften niet meteen standaard zijn. Moet hier niet meer op worden ingespeeld?   

Minister Vandenbroucke: “Zorg zal nooit een 9-to-5-job zijn. Wachtdiensten en permanentie zijn een deel van de job van zorgverleners. De veranderende verwachtingen maakt dat we aandacht moeten besteden aan het feit dat deze belasting voor de zorgverleners combineerbaar is met het privéleven, zonder dat dit raakt aan de kwaliteit van de zorg. Dat wil zeggen dat we moeten reflecteren over organisatie- en financieringsmodellen waarin samenwerking centraal staat. Hierbij kan ook gekeken worden naar wachtdiensten en permanenties om de zorgverleners goed te omkaderen. Belangrijk hierbij is de wachtdiensten en permanenties op de juiste schaal te organiseren zodat het haalbaar blijft voor de zorgverlener en anderzijds bereikbaar blijft voor de patiënt.”

Impact van de verkorte opnameduur op de thuiszorg

Zorg verschuift meer en meer over de verschillende sectoren heen. Door de afbouw van de opnameduur vindt veel ziekenhuiszorg vandaag al plaats in onder meer de thuisomgeving en in de woonzorgcentra. Afstemming van beschikbare capaciteit, competenties en specialisaties zal in het kader van deze verschuiving belangrijk zijn.

Volgens NETWERK VERPLEEGUNDE zal de afstemming van de beschikbare capaciteit, competenties en specialisaties bij thuisverpleegkundigen enkel mogelijk zijn wanneer er daadwerkelijk bruggen worden gebouwd. Toch horen we sommige ziekenhuizen hun wensen uitdrukken de specialistische thuisverpleging voortaan zelf te kunnen organiseren. Is dit een mogelijkheid?

Minister Vandenbroucke: “In enerzijds een context van toenemende zorgcomplexiteit en vergrijzing, maar anderzijds ook meer mogelijkheden om zorg thuis te verlenen, is het belangrijk om bruggen te bouwen tussen specialistische zorg en thuiszorg, tussen ziekenhuiszorg en eerstelijnszorg. Samenwerking tussen zorgactoren in de eerste, tweede en derde lijn moet worden versterkt, onder meer via gedeelde zorgtrajecten, digitale gegevensdeling en gezamenlijke zorgplannen.

Tijdens de voorbije legislatuur heb ik geïnvesteerd in outreachende zorg, waarbij bijvoorbeeld huisartsen, psychiaters, geriaters en neurologen beter vergoed worden om bewoners in woonzorgcentra ter plekke op te volgen. Belangrijk hierbij is dat de interventie van die arts niet beperkt is tot louter een bezoek aan een patiënt: de doelstelling is ook om bij te dragen aan de kwaliteit van de algehele zorg voor deze bewoner in het woonzorgcentrum.

Ook heb ik ingezet op thuishospitalisatie voor oncologie en langdurige antibioticatherapie, en dit in een samenwerkingsmodel tussen het ziekenhuis, de thuisverpleging, de huisarts, …

Dit is de weg die we moeten gaan. De WHO (rapport 2021 “Strengthening Home-based care”[4]) en studies (Van den Block et al.,2022[5]) tonen aan dat geïntegreerde zorgmodellen met sterk verankerde samenwerking tussen ziekenhuisverpleegkundigen en thuisverpleegkundigen leiden tot betere gezondheidsuitkomsten, minder heropnames en hogere tevredenheid bij patiënten.

We willen niet dat ziekenhuizen deze zorg volledig gaan internaliseren zonder structurele samenwerking met bestaande thuisverpleegkundige netwerken. Dit zou leiden tot fragmentatie, overlapping en mogelijks tot ondermijning van het sterk uitgebouwde thuiszorglandschap in ons land. Ik wil daarom toezien op de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden in plaats van concurrentiemodellen. Inzetten op netwerken waarin ziekenhuisverpleegkundigen en thuisverpleegkundigen elkaar net versterken.”

Ook in de thuiszorg merken we een discrepantie van financiële middelen op. Zo is de gezinszorg aan huis en het verblijf in een woonzorgcentrum betalend, maar krijgt de zorgvrager voor zorgen van een thuisverpleegkundige geen factuur in de bus. Dit wekt de indruk dat deze professionele zorg gratis is. Bovendien wordt hierdoor het idee gecreëerd dat er onvoldoende thuisverpleegkundigen zijn, terwijl zij – door onder meer de financiële discrepantie – heel wat zorgtaken opnemen die gezinszorg zou kunnen uitvoeren. Heeft de huidige opsplitsing tussen gezinszorg en thuisverpleging nog een toekomst? Kan dit anders georganiseerd worden?

Minister Gennez: “Zorgzame Buurten zijn de hoeksteen voor preventie, vroegdetectie en sociale verbondenheid – en belichamen het principe van ‘gezond ouder worden in de eigen omgeving’. De zorg zal hierrond moeten georganiseerd worden. Om het zorgaanbod af te stemmen op werkelijke noden en overaanbod/tekorten te vermijden dient een lokaal zorgbeleidsmanagementmodel ontwikkeld te worden. Dat gebeurt het best lokaal, op basis van de behoeften en ondersteund met data.

Gezinszorg is de spil in de ambitie om mensen langer thuis te laten wonen. Door automatisering en vereenvoudiging verhoog je kwaliteit, betaalbaarheid en efficiëntie in één beweging. We zetten in op een efficiëntere inzet van medewerkers via hybride, collectieve gezinszorg en avondzorg. Ook willen we de samenwerking op wijk- of buurtniveau over diensten heen stimuleren en faciliteren. Multi-inzetbaarheid van personeel zal meer de norm worden dan de uitzondering. We voorzien een inkanteling van de financiering van de gezinszorg binnen de Vlaamse Sociale Bescherming. Dit laat ons toe de financiering te herdenken en klaar te stomen voor de uitdagingen van vandaag, maar ook van morgen.

Tegelijkertijd verwijs ik ook naar het federaal regeerakkoord waar we stellen dat de organisatie en financiering van de thuisverpleging wordt hervormd om rationeler en doelmatiger om te gaan met de arbeidskrapte en daardoor het beroep aantrekkelijker te maken, alsook om de zorg voor de patiënt te verbeteren. Met de deelstaten wordt overlegd over hoe zo’n hervorming afgestemd kan worden op hervormingen in de thuiszorg.”

In de verdere hervorming van de eerstelijnszones vragen verpleegkundigen sterker betrokken te worden zodat zorg- en financieringsbeleid aansluiten bij de beschikbare capaciteit en specialisatiedomeinen van huisartsen en thuisverpleegkundigen. Hoe ziet u de toekomst van de eerstelijnszones, minister Gennez? En wat met de toekomstige financiering van het NPTV?

Minister Gennez: “De zorgraden van de eerstelijnszones krijgen een belangrijke rol in de bredere ondersteuningsstructuur voor geïntegreerde zorg en ondersteuning. Zij moeten mee de motor worden van de transitie richting geïntegreerde zorg en ondersteuning, en er mee voor zorgen dat deze transitie ingang vindt op het terrein. De betrokkenheid van de zorgberoepen, waaronder huisartsen en thuisverpleegkundigen, is hierbij essentieel. Via een subsidie aan de beroepsgroepen wordt aan de verenigingen van zorgberoepen, waaronder het NPTV, extra steun gegeven om lokale kringen binnen de eerstelijnszone te versterken. Daarnaast is dit jaar een deel van de subsidie verbonden aan de opdracht om de generieke opleiding met basiskennis over doelgericht samenwerken door te vertalen naar de dagelijkse praktijk van de gezondheidszorgbeoefenaars.”

De olifant in de kamer: IFIC

We vernemen dat de gesprekken opstarten over een vereenvoudiging van de huidige verpleegkundige functies in het IFIC-loonmodel binnen de vzw IFIC[6]. In dit kader willen we benadrukken dat er in 2019 al door NETWERK VERPLEEGKUNDE uitgebreid voorbereidend werk is geleverd om de IFIC-classificatie voor de verpleegkundige functies te vereenvoudigen, meer bepaald voor de specialistische functies. Ook de voorwaarden om te worden toegewezen aan een specialistische functie maakten we eenvoudiger. Het rapport van 2019[7], onderschreven door onze Franstalige collega’s van acn en onze Duitstalige collega’s van KPVDB, werd toen verdedigd tijdens de hoorzittingen van de sociale partners en is vandaag bijzonder relevant. NETWERK VERPLEEGKUNDE vraagt om het aantal verpleegkundige functies in IFIC te reduceren tot zeven functies, de hiërarchische functies als verpleegkundige ziekenhuishygiënisten en hoofdverpleegkundigen, zorgmanagers buiten beschouwing gelaten.

Wetende dat IFIC vzw een zaak is van de sociale partners, kan u deze vraag van NETWERK VERPLEEGKUNDE ondersteunen, minister Vandenbroucke? Waarom wel/niet?

Minister Vandenbroucke: “De herwaardering van verpleegkundige competenties vereist heldere en werkbare functiedifferentiatie. Ik heb echter respect voor de autonomie van het sociaal overleg en geef deze alle kansen.”

Binnen IFIC moeten nieuwe functies zoals de basisverpleegkundige en de verpleegkundig specialist een plaats krijgen. De huidige procedures voor herweging binnen IFIC zijn ontoereikend om tegemoet te komen aan de tijdgebonden verwachtingen van de werknemers in de betrokken zorgsectoren. Het niet kennen van de verloningschaal voor de basisverpleegkundigen die in 2026 zullen afstuderen, heeft een invloed op de dalende inschrijvingen[8]. Kan naar deze studenten, samen met de sociale partners, toch een perspectief geboden worden?

Minister Vandenbroucke: “Daar werken we op dit moment nauw voor samen met de deelstaten, sociale partners en IFIC om de implementatie in goede banen te leiden zodat er duidelijk communicatie over loonperspectieven komt vóór de afstudeerfase 2026.”

IFIC heeft een herweging gedaan voor de zorgkundigen. Zij moeten met één loonschaal verhoogd worden. Toch ontbreekt vandaag het financiële engagement van de Vlaamse overheid en de federale overheid. In Wallonië vond men wel een (beperkte) oplossing. Wanneer volgt het Vlaamse en federale niveau?

Minister Vandenbroucke: “We benadrukken nogmaals het belang van zorgberoepen met hoge maatschappelijke waarde, maar hiervoor is interfederale samenwerking vereist. We bekijken dus met de deelstaten.”

Begeleidingsverpleegkundigen

Zo’n 25 jaar geleden riep minister Vandenbroucke de functie van de begeleidingsverpleegkundige in het leven. Tot nu toe is de functie van begeleidingsverpleegkundige beperkt tot de ziekenhuissector. Nochtans tonen studies aan dat een goede begeleiding loopt van de eerste werkdag tot twaalf à achttien maanden later, en dat medewerkers zo langer aan boord blijven. We zijn van mening dat een uitbreiding naar onder meer de ouderenzorg, thuiszorg, centra voor geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg aan de orde is.

Het structureel en georganiseerd introduceren en begeleiden van starters kan dus ook in andere sectoren een boost geven. Is er een mogelijkheid om hiervoor een wettelijk kader en financiële middelen te voorzien?
Minister Gennez: “De context van de welzijnssector is anders dan deze van de ziekenhuizen. Vaak is de schaal van de organisaties kleiner. Daarom moeten we de begeleiding van medewerkers, maar ook nieuwe medewerkers en de stagiairs ruimer bekijken dan binnen een organisatie. De vraag stelt zich ook of de coaching- en mentorrol altijd door een verpleegkundige dient te gebeuren. Wetende dat deze schaars zijn.”

Met maatregelen om de uitstroom aan verpleegkundigen te minderen en hen aan de slag te houden komen we er niet. Er is ook een verhoogde instroom nodig. Dit begint met een beter imago voor de zorg, net zoals een helder beeld over de effectieve carrièremogelijkheden in zeer diverse zorgcontexten. De bevolking moet een beter beeld krijgen over de meerwaarde van verpleegkundige zorg en de specialisatie en doorgroeimogelijkheden van het beroep. De rol van de Vlaamse Zorg- en Welzijnsambassadeur is doorslaggevend. Toch is dit een enorm takenpakket voor één persoon. Wordt deze functie administratief versterkt?

Minister Gennez: “De Vlaamse Zorg- en Welzijnsambassadeur is waardevol voor de sector. De ambassadeur staat er dan ook helemaal niet alleen voor. Ze krijgt alle steun, niet alleen binnen de teams van het Departement Zorg, maar ook van het kabinet.”

Normen voor verpleegkundige functies

Duidelijke criteria en normen naar gelang de zorginstelling en zijn zorgcontext zullen bepalen hoe de samenstelling van een gestructureerd zorgteam eruit zal zien om zo kwaliteitsvolle zorg te waarborgen voor elke zorgvrager. De aanwezigheid van ‘voldoende’ verpleegkundigen met een VVAZ-diploma in elke zorginstelling, samen met een stimulerende werkomgeving die doorgroeikansen creëert, zal leiden tot gespecialiseerde verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten, ingebed in elke zorgsector.

Hoe zal dit mogelijk gemaakt worden binnen de huidige normen? Zal dit vrij voor invulling door het werkveld gelaten worden, of zullen criteria en aantallen effectief nodig zijn?

Minister Vandenbroucke: “Momenteel bestaat er nog geen gedragen methodologie om deze criteria objectief vast te leggen per zorgcontext. We hebben hierover al verkennend advies gevraagd en bekijken intussen andere manieren om dit via evidencebased criteria en in overleg met het werkveld verder te onderbouwen.”

Heroriëntering niet-actieven

Het is een goede stap dat wie een opleiding verpleegkunde volgt zijn/haar uitkering niet verliest. Momenteel zijn er in België heel wat werkzoekenden en zo’n 1,6 miljoen niet-actieven[9]. Als een deel van hen geactiveerd of geheroriënteerd kan worden naar een job in de verpleegkunde of de zorg in het algemeen, dan zijn er al belangrijke stappen gezet.

Met een duidelijk actieplan en hieraan verbonden regelgeving voor gegevensregistratie en -deling per sector, kunnen we mogelijks het aantal zij-instromers verhogen. Hoe wordt hierrond in de regering samengewerkt om een beleid op te stellen?

Minister Vandenbroucke: “Ik zag onlangs een heel mooi voorbeeld van een ziekenhuis dat zelf sterk inzet op het inbouwen van ‘het werken aan een terugkeer naar werk’ in het herstelproces. Het heeft mij geïnspireerd om na te denken over een nationaal actieplan voor de zorgsector. Ik zie daarbij twee belangrijke assen. In de eerste plaats kan een ziekenhuis patiënten die bij hen in behandeling zijn en niet terug kunnen keren naar hun vorige job, snel in contact brengen met mensen die hen wel kunnen helpen bij een heroriëntering. Een ziekenhuis kan dan uiteraard de troeven van de zorgsector in de verf zetten. Je zou zelfs mooie ‘proef’-projecten kunnen installeren. Waarbij ik ‘proef’ hier in de meer letterlijke betekenis zie: korte periodes waarbij mensen kunnen proeven van de jobs die beschikbaar zijn in een ziekenhuis. Dat is wel een Vlaamse bevoegdheid, dus daar zal samengewerkt moeten worden met diensten als Werkschakel bijvoorbeeld.

De tweede as gaat over het eigen personeel dat langdurig ziek thuis is. Ook voor deze doelgroep kan men sterker werken aan een terugkeer naar werk en daarvoor samenwerken met een partner als Werkschakel. Het is belangrijk dat dit stap voor stap kan gebeuren, en in een veilige context. De voorbeelden die ik heb gezien waren echt wel indrukwekkend. Zo ontmoette ik iemand die na een hersenbloeding heel geleidelijk aan terug aan de slag kan gaan in een zorgjob. Zulke verhalen zijn zo mooi, omdat het een echte win-win is. Mensen die kiezen voor een job in de zorg, kiezen voor een passie. Die passie blijft, ook als er een gezondheidsprobleem is, of net daarom. Dan is het toch fantastisch dat je als werkgever die mensen nieuwe kansen geeft? Het vraagt een inspanning van de werkgever, helemaal akkoord. Maar een inspanning die zichzelf dubbel en dik terugbetaalt.”

Minister Gennez: “Ik kan dit enkel beamen. We hebben iedereen nodig. Of dat nu om federaal of Vlaams zorgpersoneel gaat. Voor de mensen maakt dat niet uit welke handen hen uiteindelijk verzorgen.”

Verpleegkundig specialist

Ook voor de verpleegkundig specialist op masterniveau is een belangrijke toekomstige rol weggelegd binnen de woonzorgcentra. Op vzw-niveau zouden enkele van deze verpleegkundig specialisten worden tewerkgesteld, wat een belangrijke bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van zorg, maar vooral ook een klinische ondersteuning betekent voor de verpleegkundigen en zorgkundigen.

Hoe kijkt u hiernaar, minister Gennez?
Minister Gennez: “Welzijnsorganisaties zijn anders dan ziekenhuizen. Toch moeten we meer werken voorbij de muren van de voorziening. Zo kunnen we perfect de expertise van verpleegkundig specialisten uit de ziekenhuizen inzetten in de ouderenzorg. Of kunnen woonzorgcentra de thuiszorg ondersteunen bij palliatieve situaties binnen de respijtzorg. Een sterke en performante eerstelijnszorg, ondersteund door tweede of derde lijn zal de kwaliteit van zorg voor de patiënt alleen maar ten goede komen.”

We weten dat de financiering van de CRA’s recent in de woonzorgcentra is aangepast met een beperkte vergoeding voor de CRA. Zo komt een budget vrij voor de woonzorgcentra om aan andere profielen te besteden, zoals de financiering van een verpleegkundig specialist. Of kan dit niet?
Minister Gennez: “Woonzorgcentra zijn vrij het budget te besteden binnen de bestaande regelgeving.”

De tweede olifant in de kamer: verzelfstandiging verpleegkundigen en interimwerk

We zijn er ons als NETWERK VERPLEEGKUNDE zeer goed van bewust wat de financiële en organisatorische impact is van de statuten van zelfstandig verpleegkundigen en interimverpleegkundigen die aan het toenemen zijn binnen heel wat zorginstellingen. Toch formuleren we hierbij de kritische noot dat we deze tendens misschien eerder in het licht van een deconventionering kunnen houden. Een trend die zich ook bij andere zorgberoepen meer en meer manifesteert. Artsen, kinesitherapeuten, psychologen, ICT-personeel, kookpersoneel, … binnen de zorginstellingen bieden hun diensten aan op zelfstandige basis of binnen interim- of outsourcingwerk. Doet een verpleegkundige iets gelijkaardigs, dan is er plots een probleem.

NETWERK VERPLEEGKUNDE durft te stellen: iedereen die wenst een zelfstandig statuut of niemand een zelfstandig statuut. Dit laat de betaalbaarheid van dit scenario uiteraard buiten beschouwing. Hoe kijkt u als minister naar de discrepantie in statuten bij het zorgpersoneel?

Minister Vandenbroucke: “Verpleegkundigen moeten we vergelijken met andere zorgverstrekkers, niet met ICT of logistieke functies dat door ziekenhuizen kan uitbesteed worden naar andere organisaties. Zelfstandige zorgverleners verlenen individuele prestaties die gefactureerd worden à l’acte aan het RIZIV via de nomenclatuur. Dat geldt ook voor thuisverpleegkundigen, maar niet voor verpleegkundigen in het ziekenhuis. Met andere woorden: hen als zelfstandige een vast bedrag toekennen, is schijnzelfstandigheid. Je werkt in het ziekenhuis binnen een organisatie, met collega’s. Taken worden verdeeld afhankelijk van wat er nodig is die dag. Dat zijn geen individuele prestaties.”

Communicatie over de zorglijnen heen

Autonomie van verpleegkundigen kan extra versterkt worden door zorgvragersdossiers intra- en extramuraal toegankelijk te maken, over de zorglijnen heen. Daarvoor dienen de digitale platformen zoals Vaccinnet, Vitalink, BeLRAI, … beter door de verschillende overheden te worden afgestemd en moeten verpleegkundigen onversnipperd toegang krijgen.

Vandaag communiceert het elektronische bewonersdossier bijvoorbeeld niet met het elektronische patiëntendossier binnen de ziekenhuizen en tussen de woonzorgcentra. Hierdoor moeten vaak papieren worden afgedrukt: anamneses, verslagen, vroegtijdige zorgplanning, wilsverklaringen, … Hoe zal dit op korte termijn worden aangepakt?

Minister Vandenbroucke: “Met het samenwerkingsakkoord eHealth-BelRAI, het actieplan eHealth en de realisatie van het Belgian Integrated Health Record (BIHR) willen we zowel door wetgeving als door concrete projecten verzekeren dat er geïntegreerd en multidisciplinair over de zorglijnen en zorgberoepen heen kan worden samengewerkt, dus zeker ook met de verpleegkundigen. BIHR staat voor een geïntegreerde omgeving waarbij iedereen die zorg levert voor een persoon, dus ook de eigen omgeving van die persoon, toegang krijgt tot die gedeelde gezondheidsgegevens die nuttig en nodig zijn om goede zorg te leveren. We sluiten hierbij ook aan met de principes die Europa vooropstelt voor de gezondheidsgegevensruimte.”

Minister Gennez: “We maken hierbij ook hergebruik maken van componenten die door de verschillende deelstaten zijn ontwikkeld, zoals de gezondheidskluizen, de vaccinatieregisters. Ook Alivia, dat juist die samenwerking aan zorgplan en zorgdoelen tussen zorgverleners en met de zorggebruiker wil versterken, willen we ter beschikking stellen van het federale niveau en de andere deelstaten om zodoende die geïntegreerde zorg te verzekeren.”

 

[1] DeJonghe Y, Ricour C, de Meester Ch, Malter A, Primus-de Jong C, Van den Heede K, Van de Voorde C, Van Durme M-T, Wynendaele H, Trybou J. Een exploratieve survey als ondersteuning van het beleid omtrent bestaffing in woonzorgcentra: een studie uitgevoerd tijdens de COVID-19 pandemie. Health Services Research (HSR) Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2022 KCE Reports vol. D/2022/10.273

[2] Van den Heede Koen, Bruyneel Luk, Beeckmans Dorien, Boon Niels, Bouckaert Nicolas, Cornelis Justien, Dossche Dorien, Van de Voorde Carine, Sermeus Walter. Verpleegkundige bestaffing voor een veilige(re) zorg in acute ziekenhuizen. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2019. KCE Reports 325A. DOI: 10.57598/R325AS.

[3] https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/frzvd607-2-advies-van-de-frzv-erkenning-cascade-deel-3-verpleegkundige-departement

[4] https://www.who.int/activities/strengthening-home-based-records-implementation en https://www.who.int/publications/i/item/9789241550352

[5] Van den Block I, de Nooijer, K., Van Den Noortgate, N., Pype, P,Pivodic L. Palliative care symptoms, concerns and well-being of older people with frailty and complex care needs upon hospital discharge: a cross-sectional study. BMC Palliat Care. 2022;21:173. https://doi.org/10.1186/s12904-022-01065-5.

[6] https://www.netwerkverpleegkundemagazine.be/de-verpleegkundige-functies-in-ific/

[7] https://www.netwerkverpleegkunde.be/file?fle=1161697&ssn=999b883c24dffa7f94495117db63d30184ef06ce

[8] https://www.netwerkverpleegkundemagazine.be/inschrijvingscijfers-verpleegkunde-in-franstalige-gemeenschap-blijven-dalen/

[9] https://www.netwerkverpleegkundemagazine.be/hoe-ziet-de-arbeidsmarkt-van-de-toekomst-eruit/


Wat als het oorlog wordt?

Noodpakketten maken, studenten geneeskunde voorbereiden, miljarden pompen in defensie, toenemende spanningen en harde woorden van wereldleiders. De berichtgeving in de media klinkt onheilspellend waardoor veel mensen zich intussen zorgen maken over de geopolitieke wereldsituatie en een eventuele oorlog. Hoe bereid je je daarop voor? Als mens, als zorgverlener en als natie? “Oorlog is niet alleen voor defensie, het is voor de hele maatschappij”, zegt kapitein-commandant An Van der Auwera, adviseur Nursing op de staf van de Medische Component.

De geopolitieke verschuivingen in de wereld brengen mogelijke dreigingen met zich mee. Ook voor ons land. Het meest waarschijnlijke scenario is een hybride oorlog waarbij de internetkabels doorgesneden worden en cyberaanvallen verder toenemen. “Ziekenhuizen zijn kritische infrastructuren en mogelijke doelwitten”, zegt An Van der Auwera. “In het geval van een hybride oorlog vallen onze communicatielijnen, apparatuur en elektronische patiëntendossiers weg.”

Er zijn nog enkele andere scenario’s. Het hoofdkwartier van de NAVO in Brussel, het militaire NAVO-hoofdkwartier in Bergen en de Antwerpse haven zijn mogelijke doelwitten voor een rechtstreekse aanval. “Dan hebben we te maken met massaal veel slachtoffers, explosieletsels, … Zo’n aanval kan op ons grondgebied plaatsvinden, maar ook aan een oorlogsfront in Oost-Europa”, licht An toe. “Dan wordt daar gevochten en vangen wij slachtoffers op in medische centra. Belgische ziekenhuizen kunnen dus zowel rechtstreeks als indirect gewonden opvangen.”

CBRNe-incidenten of -aanvallen

Een derde mogelijk scenario is een CBRNe-incident of -aanval, waarbij chemische, biologische, radiologische of nucleaire stoffen vrijkomen. Daar komen specifieke verwondingen, pathologieën en behandelingen bij kijken. “Ons land is daar niet voor uitgerust”, zegt professor dokter Marc Sabbe, urgentiearts in het UZ Leuven en grondlegger van het postgraduaat Rampenmanagement. “De FOD Volksgezondheid wil tien referentieziekenhuizen aanduiden, maar voorlopig komen enkel de universitaire centra daarvoor in aanmerking. De FOD Volksgezondheid werkt wel aan een uitbreiding. In het UZ Leuven beschikken we over een decontaminatieruimte voor twee patiënten, maar de overheid wil er bij zo’n aanval dertig per uur behandelen. Daar is geen enkel ziekenhuis vandaag op voorzien. Om patiënten met CBRNe-letsels vervolgens verder te behandelen heeft het UZ Leuven drie kamers. In het geval van zo’n aanval of incident zullen we een gebouw moeten opofferen om deze mensen te behandelen, maar dan moeten we nu wel met minimale middelen technisch voorbereiden wat kan.”

An Van der Auwera valt hem bij: “De ziekenhuizen hebben wel noodplannen en uit de covidpandemie leerden we veel, zoals het opschalen van de capaciteit, bedden flexibel inzetten, … Dat zal in een oorlogssituatie nog meer gebeuren. COVID-19 bewees ook dat de samenwerking tussen de civiele en militaire gezondheidszorg werkt. Maar in het geval van een activatie van Artikel 5 van het NAVO-verdrag zal een groot deel van ons militair medisch personeel uitgezonden zijn naar het Oostfront om daar aan onze militairen de medische steun te verlenen. De oorlogsslachtoffers zullen in België door de civiele gezondheidsdiensten moeten worden opgevangen. Oorlog is er niet alleen een probleem voor defensie, maar voor de hele maatschappij. Je zit met het whole of governance-principe waar alle overheden in ons land zullen samenwerken, en met het whole of society-gegeven waar de Belgische economie, de private sector, de academische wereld en ook de bevolking hun steentje moeten bijdragen. Het grootste verschil tussen een pandemie, natuurramp of aanslag en een oorlog? De duurtijd. In het eerste geval stopt de dreiging en kan de heropbouw starten. Bij een oorlog weet je niet hoelang het zal duren en hoelang je zal moeten volhouden.”

Personeel opleiden en trainen

De artsenopleidingen bereiden zich in samenwerking met defensie voor om in het curriculum meer geneeskundige principes op te nemen die nuttig kunnen zijn in oorlogstijd. Ook medisch ethische beslissingen wanneer je moet kiezen tussen alles nog doen voor één patiënt of wat minder maar voor meer patiënten, noodplanning, het gebruik van alternatieve bloedproducten, omgaan met posttraumatische-stressstoornis, typische chirurgische technieken, … Hoe dit ingevuld zal worden, is nog niet duidelijk. “Al ligt dat programma eigenlijk al klaar, als module uit het postgraduaat Rampenmanagement”, zegt prof. dr. Marc Sabbe. “Omgaan met penetrerende trauma’s, blast letsels, schotwonden, breuken, brandwonden, verwondingen door CBRNe, … komen daar aan bod. Ik roep dan ook op om die voorbereiding van ons zorgpersoneel interuniversitair aan te pakken.”

Marcel Van der Auwera, waarnemend Directeur-Generaal Paraatheid en Respons van de FOD Volksgezondheid, verduidelijkt: “De communicatie die we recent in de pers lazen, houdt in dat universiteiten de opdracht kregen om te bekijken wat binnen de huidige lespakketten kan gegroepeerd worden tot een specifieke cursus in het kader van rampengeneeskunde en de noden binnen de eerstelijnszorg. Het lijkt dat verpleegkunde hier over het hoofd werd gezien, maar dat is niet waar. Ook verpleegkundigen hebben een belangrijke rol en zullen worden ingezet. Momenteel lopen die besprekingen tussen defensie, volksgezondheid en binnenlandse zaken. Eens er meer duidelijkheid is, zal die gecommuniceerd worden. Ik denk daarbij onder andere aan de budgetverdeling en het aandeel voor de medische component binnen de extra inspanningen gevraagd door de NAVO. Daarnaast moet ook gekeken worden naar het massatransport van gewonden. Hoe brengen we op korte tijd slachtoffers naar de ziekenhuizen? In Oekraïne hebben ze daar specifieke treinen voor. Hebben wij dat ook en is dat nog bruikbaar? Er zijn nog veel vragen waar duidelijkheid over moet komen om vervolgens de nodige voorbereidingen te treffen.”

Verpleegkundigen zijn vandaag de dag onvoldoende voorbereid op de specifieke uitdagingen die oorlogsverwondingen met zich meebrengen. Opleiding en training vormen hierbij de sleutel tot een effectieve aanpak. Het is bijvoorbeeld belangrijk om verpleegkundigen te trainen in de triage van massaslachtoffers. “De principes en methodologieën hiervan verschillen van de gebruikelijke triage op een spoeddienst”, vertelt An Van der Auwera. “Dit vereist niet alleen medische kennis, maar ook het vermogen om onder hoge druk ethische en klinische beslissingen te nemen. Daarnaast moeten verpleegkundigen leren werken in moeilijke omstandigheden en met beperkte middelen. Ook de psychosociale voorbereiding is belangrijk. Oorlog brengt extreme stress, traumatische ervaringen en dilemma’s met zich mee.”

Van het individu tot het systeem

Voor prof. dr. Marc Sabbe zijn er twee belangrijke vragen die moeten opgelost worden: is het individu voorbereid en is de gezondheidszorg voorbereid? “Op die eerste vraag is het antwoord neen. Zorgverleners in Los Angeles of Kaapstad die elke nacht tien patiënten met messteken of schotwondes behandelen, zijn dat wel. In België komt dit haast niet voor. Daarbij komt dat we erover moeten waken dat onze gezondheidswerkers niet uitvallen. We moeten verpleegkundigen hun zelfredzaamheid verhogen, niet alleen voor hunzelf maar ook voor hun gezin. Eten in huis hebben voor drie dagen, voorbereid zijn, voor jezelf kunnen zorgen, … zijn zaken die algemeen een goede invloed hebben op het burgerwelzijn en om als maatschappij voorbereid te zijn. Het bijscholen in specifieke pathologieën dat leren we hen wel. Tijdens de covidpandemie was er onder meer ook de surge capacity werkgroep van de FOD Volksgezondheid, waar op zoek gegaan werd naar voldoende bedden in nabije ziekenhuizen om mensen op te vangen. Zo’n systeem kan ook in een oorlogssituatie of bij een incident worden opgestart.”

Ook An Van der Auwera duidt het belang van de individuele voorbereiding. Opleiding en training zijn nodig, maar ook de mindset van verpleegkundigen moet veranderen. De realiteit van een mogelijk conflict in de toekomst onder ogen zien en voor jezelf zorgen dragen bij tot een individuele voorbereiding. Train in situaties met minder slaap en minder middelen, want covid was slechts een miniem voorproefje van hoe het er in oorlogsperiodes aan toegaat. Er zal altijd te weinig materiaal en te weinig personeel zijn. Taakverschuiving wordt belangrijk. Leer verpleegkundigen bepaalde levensreddende technieken aan die normaal voorbehouden zijn aan artsen en voorzie in een wettelijk kader. Binnen defensie laten wij militaire ambulanciers ook verpleegkundige en medische handelingen stellen op de point of injury. Situaties van dreiging of crisis bieden opportuniteiten om het anders aan te pakken. Zo maak je de gezondheidszorg weerbaarder. Betrek daarin ook de bevolking. Leer hen hoe je een bloeding kan stelpen en sensibiliseer. Voor elk individu geldt: leef gezond, blijf fit, laat je vaccineren, verzorg je tanden, volg een EHBO-cursus, …

Militaire gezondheidszorg vs. burgergezondheid

De politiek bouwde de militaire ziekenhuizen en kazernes af. Vandaag heb je enkel het Militair Hospitaal Koningin Astrid in Neder-Over-Heembeek. Zijn zij voldoende uitgerust om slachtoffers op te vangen? “In het Militair Hospitaal staan we in voor de medische controles in het kader van de medische paraatheid van het militaire personeel. De enige curatieve capaciteit die we daar hebben zijn onze mugdienst en het brandwondencentrum. Tijdens de aanslagen van 22 maart 2016 hebben we wel een tijdelijke voorwaartse medische post opgezet in de grote hal. Dat kan eventueel opnieuw gebeuren”, zegt An Van der Auwera. “Al is de kans groot dat het militaire personeel elders wordt ingezet.”

Volgens prof. dr. Marc Sabbe zal burgercapaciteit opgeofferd moeten worden. Maar hoe pak je dat aan? “Sommige disciplines zijn nog steeds hun wachtlijsten van tijdens de covidpandemie aan het wegwerken. Die wachttijden mogen niet verder oplopen. We weten ook dat heel wat kankerdiagnoses bijvoorbeeld later gesteld zijn en vaak niet meer te behandelen waren omdat zorg uitgesteld werd door covid. We moeten er dus op toekijken dat de burgergezondheid niet in het gedrang komt. Daarnaast moeten we beseffen dat we in oorlogstijd noodgedwongen evolueren naar een ‘lower level of care’ omdat ook de aanvoer van medicatie en materiaal zal vertragen of stilvallen.”

Oorlog brengt hoe dan ook een ontwrichting van de logistieke keten met zich mee. Er zijn tekorten aan bloed, materiaal en voeding. Het is verstandig een strategische stock op te bouwen en je voorraadbeheer voor te bereiden op het vlak van medicatie, persoonlijke beschermingsmiddelen, medische materialen, … “Dat verhoogt de weerbaarheid van onze ziekenhuizen”, zegt An Van der Auwera nog. “Daarnaast moet het zorgpersoneel zich ook bewust zijn van het feit dat hun veiligheid in het gedrang kan komen en ze – ondanks de Conventie van Genève – in een infrastructuur werken die aangevallen kan worden. Gelukkig hebben veel Belgische ziekenhuizen ondergrondse garages waar het veiliger is.”

Wordt het nu oorlog?

Voor prof. dr. Marc Sabbe is het duidelijk: “Mensen beseffen onvoldoende dat de situatie vandaag tien keer erger is dan tijdens de Koude Oorlog. Er vinden voortdurend cyberaanvallen plaats om onze maatschappij te ontwrichten. Leg onze internetconnectie en nutsvoorzieningen plat en de samenleving functioneert niet meer. We moeten ons aan deze manier van dreigen aanpassen en realistisch zijn.”

Daarbij is een belangrijke rol voor de overheden in ons land weggelegd. “In onze communicatie als overheid moeten we een duidelijk evenwicht zoeken. Enerzijds is er de boodschap dat burgers en zorginstellingen zich voldoende moeten voorbereiden, zonder paniek te zaaien. Anderzijds moeten we wel een bewustzijn creëren”, zegt Marcel Van der Auwera. Zo versterken we defensie om de vijand af te schrikken en maken we onze maatschappij weerbaarder. “Een conflict vermijden en zich er tegelijkertijd op voorbereiden gaan hand in hand”, besluit An Van der Auwera. “Leef niet in angst, maar wees wel voorbereid. De geopolitieke realiteit is er. Die kan je niet negeren of ontkennen. Door ons grondig voor te bereiden, versterken we onze individuele en maatschappelijke weerbaarheid en zelfredzaamheid, met als ultieme doel een oorlogssituatie te voorkomen.”

Copyright foto: Krew Collective


Palliatieve zorgaanbod versterken en vervolledigen

Palliatieve zorg wil patiënten, hun mantelzorgers en omgeving de best mogelijke levenskwaliteit bieden. Die groep patiënten en dus ook de personen die een beroep doen op palliatieve zorg nam de voorbije jaren toe. Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) publiceerde in januari 2025 een studie over het palliatieve zorgaanbod[1] in ons land. Onderzoekster Anja Desomer neemt ons mee doorheen de bevindingen en aanbevelingen.

Het KCE geeft als onafhankelijke onderzoeksinstelling advies over gezondheidszorg aan het federale beleidsniveau. Voor palliatieve zorg liepen de voorbije jaren meerdere onderzoeken. Zo werd in 2009 de organisatie van palliatieve zorg in ons land onderzocht, gevolgd door een onderzoek naar wat Belgen verstaan onder passende zorg in de laatste levensfase in 2017. In 2023 volgde dan een financiële analyse. Voor dit nieuwe onderzoek gaat het KCE dieper in op hoe ze het palliatieve zorgaanbod kunnen versterken en vervolledigen om de juiste zorg, op het juiste moment en op de juiste plaats te bieden. “We willen een nieuw zorgmodel voor palliatieve zorg voorstellen”, zegt Anja Desomer, onderzoekster aan het KCE. “Daarvoor deden we plaatsbezoeken, voerden we een literatuurstudie uit en maakten we een internationale vergelijking om best practices en valkuilen te identificeren. We hebben ook uitvoerig ingezet op gesprekken met stakeholders van verschillende beroepsgroepen, beleidsmakers en mutualiteiten om de noden van het werkveld correct in te schatten. Op basis daarvan stelden we een model samen dat relevant, acceptabel en implementeerbaar is in ons land.”

Totaalbeeld van de zorgvrager

Laten we even uitzoomen. Wie is de palliatieve patiënt? In België is dat iedereen in een gevorderd of terminaal stadium van een ernstige, progressieve of levensbedreigende ziekte, los van de levensverwachting. Het RIZIV begrenst dat in de tijd met een statuut van drie maanden. De Wereldgezondheidsorganisatie kijkt breder en omschrijft palliatieve zorg als zorg die de kwaliteit van leven van een patiënt en diens familie vooropstelt. Er wordt gekeken naar de patiënt en zijn of haar noden vanuit verschillende domeinen. “Je wil een totaalbeeld van de patiënt”, licht Anja toe. “Tot 2012 mochten we ons land bij de besten van de klas tellen. Vandaag ontbreken de grote investeringen. Nochtans neemt de palliatieve populatie toe en is die zeer divers. Nog niet alle mensen vinden hun weg naar palliatieve zorg en mantelzorgers zijn niet altijd beschikbaar.”

Palliatieve zorg is dus veel meer dan stervensbegeleiding. Het stelt de levenskwaliteit voorop in plaats van levensverlengend te werken. Zo bied je lichamelijke, psychologische, sociale en spirituele ondersteuning volgens de noden en voorkeuren van de patiënt. En die kunnen voortdurend veranderen. “De zorgverlener moet steeds goed evalueren wat de precieze noden van de patiënt zijn en hoe de zorg daarop kan aangepast worden.”

Een ideaal palliatieve zorgmodel

Een palliatieve patiënt die nog thuis is of in een woonzorgcentrum, waarvan de zorgnood op medisch, fysiek, sociaal of psychologisch vlak verandert, kan worden opgenomen in het ziekenhuis, op een acute zorgafdeling of op een specifieke palliatieve eenheid. Dat laatste is niet altijd eenvoudig omdat er veel minder bedden zijn. Is de situatie van de patiënt stabiel, dan gaat hij of zij terug naar huis of het woonzorgcentrum. “Dat kan niet altijd”, zegt Anja. “Iemand van veertig jaar kan niet naar een woonzorgcentrum en de thuissituatie is ook niet altijd optimaal. Daar bestaan weinig oplossingen voor. In dit rapport gingen we op zoek naar hoe we die hospice care of middle care in het palliatieve zorgmodel kunnen steken. Door minder mensen op te nemen in het ziekenhuis, daalt de kost. Dat is budget dat vrijkomt om in te zetten op die middle care.”

Een ideaal model van palliatieve zorg houdt rekening met de voorkeur van patiënten. Dat gaat dan voornamelijk om makkelijke en voortdurende toegang tot zorg, het herhaaldelijk in kaart brengen van de noden, om respijtzorg en om de beschikbaarheid van materiaal. “Ook een goede samenwerking tussen zorgverleners en zorgcontinuïteit spelen mee, in een multidisciplinair team en met de nodige expertise en opleiding in palliatieve zorg. Daarbij moet bovendien gekeken worden naar het zorgmodel: in de thuisomgeving of als thuishospitalisatie, met de nodige coördinatie van zorg en innovatie.”

Investeren in gespecialiseerde zorg

Het huidige aanbod palliatieve zorg wordt volgens het KCE-rapport onderbenut. De gespecialiseerde zorg is beperkt, heeft lange wachttijden en er zijn weinig tot geen tussenoplossingen. Patiënten worden thuis of in het ziekenhuis opgevangen omdat er slechts vijf dagcentra voor palliatieve zorg zijn in Vlaanderen. “Het is dan ook onze aanbeveling om hier meer op in te zetten. Dat kan misschien gekoppeld worden aan de dagcentra van woonzorgcentra. We kijken naar de regionale netwerken om een lokale analyse van het aanbod te maken”, zegt Anja. “We weten bijvoorbeeld dat aan de kust de vergrijzing het meeste toeneemt, daar zal dus ook meer nood zijn aan palliatieve zorg. Hoe dan ook moet het huidige aanbod versterkt worden om aan de onvervulde behoeften en het veeleisende takenpakket voor naasten tegemoet te komen. Daarnaast moeten de ontoereikende professionele vaardigheden bijgestuurd worden. Als we de thuiszorg meer willen ondersteunen door multidisciplinaire begeleidingsequipes (MBE) in een coachende rol, dan moeten we eerst voldoende opgeleide zorgverleners hebben. Pas dan kan je mensen laten coachen. ”

Tijd voor actie

Wat is dan het ideale scenario? “Dat goten we in een basischarter voor palliatieve zorg en houdt rekening met de voorkeuren van de patiënt. Zo weten we dat mensen liever in hun thuisomgeving blijven. Hun behoeften en wensen zijn belangrijker dan de levensverwachting. Ze moeten vlot kunnen navigeren tussen zorgsettings, zonder te veel administratieve procedures. We moeten de palliatieve cultuur ook uit de taboesfeer halen en meer inzetten op samenwerking en communicatie. Tot slot moeten mantelzorgers beter ondersteund worden. Al gaat dit allemaal samen met de manier waarop zorg verleend wordt. Het is belangrijk om in te zetten op vroegtijdige zorgplanning. Veel artsen weten bijvoorbeeld niet dat ze daar een vergoeding voor kunnen aanrekenen. Is een patiënt palliatief, dan moeten de voorkeuren, noden en middelen voortdurend beoordeeld worden, net zoals de complexiteit van de medische noden. Met andere woorden: er is nood aan regelmatige herhaling, meer aandacht voor de rol van de vertrouwenspersoon en aan betere informatie-uitwisseling tussen zorgsettings.”

Het huidige aanbod aan palliatieve zorg is goed, maar kan versterkt worden. De extramurale palliatieve zorg kan volgens de KCE-studie aangevuld worden met een residentiële dienst met een medisch aanbod, zoals palliatieve bedden in woonzorgcentra. Daar ligt een belangrijke rol voor verpleegkundigen, ook voor referentieverpleegkundigen palliatieve zorg. Ook palliatieve zorg via thuishospitalisatie blijkt een goede piste, volgens het onderzoek. Net zoals transmurale consultaties en palliatieve zorg via het dagziekenhuis. “Zo stel je de expertise van het ziekenhuis via outreach ook beschikbaar in de thuiscontext. De palliatieve patiënt komt op die manier minder snel in het ziekenhuis terecht. Dat is vaak wat hij of zij wil en kost tegelijk minder aan de maatschappij”, vertelt Anja. “Concreet zien we drie zorgtrajecten: de generalistische palliatieve zorg, de extramurale palliatieve zorg en de palliatieve ziekenhuisdiensten. Als we die aanvullen met nieuwe zorgvormen, een sterkere opleiding voor zorgverleners en een betere informatiedoorstroming, dan brengen we juiste zorg naar de palliatieve patiënt in plaats van de patiënt naar de zorg.”

[1] Dauvrin Marie, Desomer Anja, Savoye Isabelle, Adriaenssens Jef, Ricour Céline. Het versterken en vervolledigen van het palliatieve zorgaanbod voor de juiste zorg op het juiste moment en op de juiste plaats. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2025. KCE Reports 394A. DOI: 10.57598/R394AS.


De hele FOD Volksgezondheid verenigd rond one world, one health

Wat we vaak kortweg de FOD Volksgezondheid noemen, heet eigenlijk de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Een van de directoraten-generaal (DG) is dat voor Dier, Plant en Voeding. Aan het hoofd daarvan staat directeur-generaal Mieke Walraevens, vroedkundige van opleiding. Zij legt ons uit wat het verband tussen gezondheidszorg, planten, dieren en voeding is en hoe haar departement die cohesie versterkt.

Mieke Walraevens studeerde in 2003 af aan de Arteveldehogeschool als vroedkundige. Ze ging aan de slag op het verloskwartier, de materniteit en neonatologie van een ziekenhuis. Na enkele jaren koos ze voor de eerstelijnszorg, waar ze meer wou betekenen voor zwangere vrouwen en ’jonge ouders. “Prenatale lessen, consultaties samen met een arts en postnatale thuiszorg waren mijn belangrijkste opdrachten op dat ogenblik”, vertelt Mieke. “Ik behaalde ook mijn postgraduaat lactatiekunde. Om nog meer impact te hebben op de vroedkundige praktijkvoering stapte ik over naar de onderwijswereld waar ik praktijklector en stagebegeleider was. Door die ervaring aan de hogeschool zette ik de stap naar de UGent om er mijn master in de verpleeg- en vroedkunde te halen. Samen met Kaat Helsloot schreef ik een masterproef rond kwaliteitsindicatoren voor bevallen met een korte ligduur. Toen hoorde ik de toenmalige minister van Volksgezondheid op de radio vertellen dat ze de ligduur na de bevalling wilde inkorten. Die was in België veel langer dan in de omringende landen en wetenschappelijk niet meer te verantwoorden. Ik dacht bij mezelf: een schitterend idee, maar let op dat de kwaliteit van de gezondheidszorg niet in het gedrang komt. Ik nam contact op met het kabinet van de minister en stelde mijn expertise ter beschikking. Kort daarna, in februari 2015, werd ik er adviseur moeder- en kindzorg.”

De vele facetten van het beleid

Het is dus intussen tien jaar geleden dat Mieke de stap waagde naar het gezondheidsbeleid. Ze werkte er in functies als adjunct-kabinetschef en adviseur gezondheidszorg bij de minister van Volksgezondheid en bij de eerste minister. “Ik kreeg in deze functies de kans om samen te werken met topexperten met ongelooflijk veel ervaring in gezondheidsbeleid”, zegt ze. “Door deze mensen ontwikkelde ik de nodige kennis en belangrijke vaardigheden, zoals het leiden van vergaderingen, hoe het beleid van de minister verdedigen in het parlement, leren luisteren naar wat mensen echt bedoelen, compromissen maken en een complex probleem uitleggen in vijf minuten. De totstandkoming van de wet op de kwaliteitsvolle praktijkvoering blijft toch een van de meest bijzondere ervaringen. Vandaag ben ik als directeur-generaal ook lid van het directiecomité van de FOD Volksgezondheid, waar strategische keuzes worden gemaakt en zetel ik in de raad van bestuur van Sciensano. We werken hier zeer nauw samen om een verschil te maken voor de gezondheidszorg.”

Er zijn heel wat linken tussen gezondheidszorg en plant, dier en voeding. Zoals het One Health-principe dat stelt dat mensen, dieren, planten en ecosystemen met elkaar verbonden zijn. Binnen de FOD Volksgezondheid is die band het meeste zichtbaar binnen het DG Plant, Dier en Voeding. “De thema’s die we behartigen zijn zeer uiteenlopend. We leggen de regels en normen vast voor de gezondheids- en kwaliteitsaspecten van producten in elke stap van de voedselketen. Dat gaat van erkenningen voor het in de handel brengen van gewasbeschermingsmiddelen tot het beleid en de normering van de voedselveiligheid. Denk maar aan de van boer tot bord-strategie. Daarnaast staan we ook in voor de notificatie van tabaksproducten en e-sigaretten en de controle op de verkoop van deze producten aan minderjarigen en het rookverbod in openbare ruimten. Daarnaast zijn we ook bevoegd voor adviesorganen zoals het federaal borstvoedingscomité.”

Adviseren op basis van feiten

Preventie zal cruciaal zijn om de toekomstige uitdagingen in de gezondheidszorg het hoofd te bieden. Het wint ook beleidsmatig aan belang, maar de shift komt traag op gang. Op welke manieren kan de samenwerking tussen voedingsdeskundigen, landbouwspecialisten en verpleegkundigen bijdragen aan preventieve gezondheidszorg en het verminderen van chronische ziektes door betere voedingskeuzes? “Alles is met mekaar verbonden. De introductie van nieuwe technologieën in de landbouwsector, zoals bijvoorbeeld het gericht inzetten van gewasbeschermingsmiddelen via drones, zullen er in de toekomst toe leiden dat het aantal metabolieten of afvalstoffen van die middelen in ons milieu en ons water sterk vermindert”, licht Mieke toe. “Dit is nodig door de intensieve landbouw die in Vlaanderen aanwezig is. Deze afvalstoffen komen ook van andere bronnen dan de gewasbescherming.”

Minder van die afvalstoffen in ons milieu heeft als effect dat onze voeding zo weinig mogelijk stoffen bevat die schadelijk zijn voor onze gezondheid. “Een goede kennis hiervan is essentieel bij het geven van voedingsadvies. Denk maar aan de recente debatten over kwik in vis, of de hoge gehaltes aan 1,2,4-triazool in ons drinkwater. Mensen geruststellen en goed onderbouwd advies geven, is de taak van alle zorgverleners. In deze context is het belangrijk om te beseffen dat we moeten leren leven met de onvermijdelijke aanwezigheid van kleine gehalten aan ongewenste stoffen in onze voeding. Weet dat daar constant over gewaakt wordt en dat de regels en normen op dat vlak voortdurend worden bijgestuurd en tot de strengste ter wereld behoren. Ook daar kunnen verpleegkundigen een geruststellende en adviserende rol in spelen.”

Kan de verschuiving van zorg naar de thuisomgeving niet benut worden om educatie over gezonde voeding en levensstijl te integreren in de dagelijkse zorgpraktijk? “Dat vind ik persoonlijk zeer interessant. In de thuiszorg zie je als zorgverlener veel meer de echte leefgewoontes van je patiënten. Dit geeft je meer kennis over onder meer het voedingspatroon waardoor je directer kan ingrijpen. Nog te vaak wordt naar medicatie gegrepen om medische problemen op te lossen. Zoals bij prediabetes bijvoorbeeld, terwijl voeding en beweging de insulinegevoeligheid serieus kunnen beïnvloeden. Vanuit de dagelijkse gewoontes vertrekken om gezondheidsgedrag te wijzigen lijkt mij een veel beter vertrekpunt. Een gunstige evolutie dus.”

Mensen en dieren

Het verband tussen dieren en gezondheidszorg lijkt misschien vergezocht. Al hoeven we die link niet ver te zoeken. Letterlijk en figuurlijk. Kijken we even over de grens, dan zagen we in Duitsland in januari 2025 een uitbraak van mond-en-klauwzeer. Toch moeten we ons volgens Mieke geen zorgen maken. “De ziekte kan overgedragen worden door de mens, maar maakt ons niet ziek. Het is dus vooral een bedreiging voor de dieren zelf, met een mogelijks grote economische impact voor de landbouwsector. Wat mij meer zorgen baart is de impact van de klimaatsverandering op de mutatie en verspreiding van bepaalde pathogenen. We zien dat vectoroverdraagbare aandoeningen zoals EHD en blauwtong bij herkauwers zeer sterk in opmars zijn en zich ook zeer snel verspreiden. Daarnaast vormt de vogelgriep een grotere bedreiging voor de humane gezondheid. Continue waakzaamheid is hier geboden.”

Alcohol en tabak

Tabak en alcohol vallen ook onder het DG Dier, Plant en Voeding. De gezondheidsrisico’s ervan zijn bewezen en de producten worden duurder, met disclaimers over de veiligheid. Hardere acties of een nultolerantie in het verkeer laten op zich wachten. “Tabak en alcohol zijn een maatschappelijk fenomeen en sterk ingeburgerd. Al merken we dat de voorbije twintig jaar het draagvlak gegroeid is om tabak sterk in te perken en zelfs te bannen uit het straatbeeld”, zegt Mieke. “Zo is het in en rondom verschillende openbare plaatsen, en nu ook in openlucht, verboden om te roken. Denk maar aan dierentuinen, speelpleinen en pretparken, ingangen van openbare gebouwen, ziekenhuizen en woonzorgcentra, … Binnenkort wordt het verbod volgens het regeerakkoord ook uitgebreid naar terrassen. Een aantal jaar geleden was dit ondenkbaar. Nu zijn mensen zeer positief over het feit de sigaret meer en meer uit het straatbeeld verdwijnt. Alle maatregelen die we namen of nog zullen nemen maken deel uit van het interfederaal tabaksplan.”

Wat alcohol betreft ligt het moeilijker. Ook daar bestaan plannen voor, maar de focus ligt nog steeds op problematische alcoholgebruik. “Daar is alcohol in het verkeer het meest prominente voorbeeld van. We zien op het terrein dat de handhaving van de regelgeving niet altijd eenvoudig is wanneer er voor diverse alcoholhoudende dranken verschillende leeftijdsgrenzen bestaan. Dit maakt het niet makkelijk voor verkopers om consequent de regels te respecteren. We hebben de afgelopen twee jaar mystery shoppers ingeschakeld om de verkoop van alcohol en tabak aan minderjarigen te controleren. Bij maar liefst 81 procent van de gecontroleerde handelaars konden onze minderjarigen alcoholhoudende dranken kopen wanneer dat eigenlijk niet mocht. Hier zetten we zeker verder op in en we bekijken met de sector hoe we dit cijfer op de korte termijn kunnen laten dalen.”

Impact op de ziekenhuizen

Wie alcohol en tabak zegt, denkt misschien al verder en maakt de link met kanker. Het DG Dier, Plant en Voeding nam maatregelen binnen het alcoholplan. Daarin stellen ze duidelijke prioriteiten waarin ze een sturende rol willen opnemen naar gezondheidszorg en ziekenhuizen toe. “Alcohol is verantwoordelijk voor zes procent van de vermijdbare sterfte in België. Het terugdringen van het schadelijke gebruik van alcohol is dus erg belangrijk. Ook hiervoor werd een interfederaal plan onderhandeld. Een voorbeeld van een maatregel is het verbod op de verkoop van alcohol in de ziekenhuizen, net om patiënten maximale kansen op herstel te geven. Ook het rookverbod aan de ingang van ziekenhuizen is voor ons zeer belangrijk. In België sterven jaarlijks zo’n 14.000 mensen door tabaksgebruik en ongeveer 300.000 mensen lijden aan ziektes gelinkt met tabak. Ter vergelijking: in 2020 en 2021 stierven in totaal 30.000 personen door covid. De tabaksepidemie heeft dus jaar na jaar een gelijkaardige impact als de coronajaren 2020 en 2021.”

Door tabaksgebruik is ook een duidelijk en gigantisch effect merkbaar op de nood aan medical workforce, merkt Mieke: “We streven dus echt naar een rookvrije generatie waardoor de druk op de gezondheidszorg hopelijk zal afnemen. Daarnaast zetten we sterk in op gezonde voeding. We zijn allemaal vertrouwd met de comorbiditeiten die obesitas met zich meebrengt, maar al te vaak zien we in de ziekenhuizen ondervoeding ontstaan bij patiënten. Maatregelen zoals de Nutriscore moeten helpen om op een vrij toegankelijke manier onze zorgvragers te begeleiden richting een gezonder voedingspatroon. Tot slot, ben ik als lactatiekundige zeer blij dat het federale borstvoedingscomité in ons DG is gehuisvest. In het vermijden van niet-overdraagbare aandoeningen kan het promoten en ondersteunen van borstvoeding zeker een sterke bijdrage leveren.”


Gezondheid van vrouwen: specifieke noden, structurele uitdagingen

Van een menopauzeconsulent voor AZ Rivierenland, over een vergrote zichtbaarheid van endometriose via pers, sociale media en podcasts, tot zelfs een heus televisieprogramma gewijd aan de menopauze. Exclusief vrouwelijke aandoeningen krijgen meer aandacht en dat is maar goed ook. Want uit het Women’s Health Report 2024 van Sciensano blijkt dat meisjes en vrouwen nog steeds vaker dan mannen ondergediagnosticeerd en onderbehandeld worden waardoor ze niet hun volledige gezondheidspotentieel kunnen bereiken. Pijnpunten die vragen om dringende actie: in het beleid, het werkveld, de opleidingen en in ons dagelijkse leven.

Waar een aantal andere landen al rapporten over de verschillen in gezondheid tussen mannen en vrouwen hadden, bestond dat in België nog niet. Nochtans bevat zo’n studie belangrijke informatie om de gezondheidszorg goed te organiseren. Daarom nam Sciensano het heft in handen. In april 2024 publiceerde het federale onderzoeksinstituut voor de volksgezondheid het Women’s Health Report 2024[1]. “Een van onze kerntaken bij Sciensano is data en indicatoren verzamelen en onderzoeken om te meten wat de gezondheidsstatus van de Belgische bevolking is met als doel die te verbeteren”, vertelt Laura Van den Borre, socioloog bij de dienst gezondheidsinformatie van Sciensano. “Op basis van die onderzoeken formuleren we beleidsaanbevelingen voor verschillende aandoeningen, doelgroepen en in diverse regio’s. We merkten op dat in België nog nooit een rapport verscheen over de verschillen in gezondheid tussen mannen en vrouwen. Een groot tekort voor de organisatie van onze gezondheidszorg, dus namen wij het initiatief. We brengen in het rapport een overzicht van belangrijke verschillen, de problemen die deze ongelijkheden met zich meebrengen, waar de ergste pijnpunten zitten en hoe erop te anticiperen.”

Belangrijkste bevindingen

Over het algemeen zijn vrouwen gezonder dan mannen. Toch merkt Sciensano een aantal belangrijke gezondheidsproblemen op: meer dan mannen hebben vrouwen te maken met mentale gezondheidsproblemen, spier- en gewrichtsaandoeningen, en dementie. “Gezondheid is meer dan afwezigheid van ziekte. Het gaat om levenskwaliteit en daar blijkt nog veel ruimte voor verbetering bij vrouwen”, aldus Laura. “Vrouwen leven langer dan mannen, maar ze brengen die extra jaren vaker door in slechte gezondheid. Oudere vrouwen hebben vooral te maken met dementie, spier- en gewrichtsaandoeningen, en botontkalking. Daarnaast merken we ook dat ze vaker dan mannen verschillende ziektes of aandoeningen tegelijkertijd ervaren, wat een impact heeft op de levenskwaliteit.”

Een belangrijke oorzaak ligt in de ongelijkheid in diagnose en behandeling. Veel medische richtlijnen zijn nog steeds gebaseerd op historisch onderzoek bij blanke mannen, wat kan leiden tot onderdiagnose bij vrouwen. Dit is vooral duidelijk bij hart- en vaatziekten, waar symptomen bij vrouwen moeilijker herkend worden. Ook mentale gezondheid is een pijnpunt: vrouwen kampen vaker met angst, depressie en psychosomatische klachten. “Bij adolescenten zien we een alarmerend verschil: meisjes rapporteren veel meer stress, somberheid en slaapproblemen dan jongens. Daarbovenop komen sociale ongelijkheden: alleenstaande moeders, vrouwen met een migratieachtergrond of lagere opleiding hebben minder toegang tot zorg en lopen meer risico op gezondheidsproblemen.”

Dialoog bevorderen

Het rapport richt zich in de eerste plaats op thema’s met een grote impact op de gezondheid van vrouwen zoals mentale gezondheid en musculoskeletale aandoeningen. Toch zijn er nog andere onderwerpen en indicatoren, zoals geweld tegen vrouwen, die buiten de scope van dit onderzoek vielen. “Het was nooit onze bedoeling om exhaustief te zijn. Het is dus geen volledig overzicht van de problematiek. We focusten op biologische en administratieve definities van mannen en vrouwen, los van genderidentiteit of seksualiteit. Dit omwille van beschikbare data. Uiteraard kunnen hier in de toekomst andere onderzoeken uit voortvloeien.”

Sciensano wil met het Women’s Health Report 2024 een belangrijke kenniskloof dichten. “Er is nog steeds te weinig aandacht voor de specifieke gezondheidsnoden van vrouwen, zowel in onderzoek als in de praktijk”, aldus Laura. “In het rapport richten we ons daarom ook op enkele unieke gezondheidsproblemen van vrouwen, zoals endometriose en menopauze. Hier botsten we op een enorm gebrek aan relevante en beschikbare data en kennis. Dit is het gevolg van ongelijkheden die diepgeworteld zijn in de samenleving. Ons doel is een startpunt te bieden voor verdere discussie en onderzoek, en vooral de noodzaak van een gendergerichte benadering in de gezondheidszorg aan te tonen.”

Nood aan gestructureerde data

Beschikbare data, het blijkt een heikel punt in onze gezondheidszorg. Zeker over specifiek vrouwelijke gezondheidstoestanden na een zwangerschap, of over menopauze en endometriose bijvoorbeeld, zijn heel weinig gestructureerde gegevens beschikbaar. Laura: “Nochtans zijn dit net zaken die een heel grote impact hebben op de verdere levenskwaliteit van vrouwen. We hebben veel data, maar voor een aantal aandoeningen helemaal niet of weinig. Of door administratieve procedures zijn de gegevens niet bruikbaar. Zo bestaat er bijvoorbeeld een databank over in-vitrofertilisatie, maar die is volledig gericht op het medische aspect van de behandeling. We hebben dus informatie over het aantal IVF-behandelingen, maar niet over pakweg de sociale profielen van deze vrouwen, de complicaties op de lange termijn, de mentale impact ervan, barrières die er zijn om toegang te hebben tot deze zorg, zoals kostprijs, …”

We hebben al veel gezondheidsgegevens om te onderzoeken. Er bestaan databanken bij talloze instanties, maar de informatie is niet goed op elkaar afgestemd. Zo bestaan er verschillende definities van eenzelfde aandoening (bijvoorbeeld burn-out), worden in de ene instelling bepaalde gegevens wel geregistreerd en in een andere niet of is er door de GDPR-wetgeving geen of moeilijk toegang tot specifieke data. “Anno 2024 moeten we toch in staat zijn relevante data te verzamelen en te vergelijken. Op dat vlak beweegt er gelukkig het een en ander. Zowel op Europees niveau als in België is er vraag naar meer open data. We zijn er nog niet, maar het moet in de nabije toekomst een pak efficiënter zijn om de historische data te verrijken met nieuwe materie.”

Vrouwen in de zorg: dubbele bodem

In België waren in 2022 zo’n 502.371[2] personen arbeidsongeschikt, met een spectaculaire toename van langdurig zieke vrouwen tegenover mannen. Als je weet dat in België ruim tachtig procent van de verpleegkundigen een vrouw is, dan is de rekensom snel gemaakt. Laura: “Het zorgberoep is fysiek en emotioneel zwaar, en veel verpleegkundigen voelen zich ondergewaardeerd en overbelast. De chronische pijn, musculoskeletale aandoeningen en mentale klachten waar oudere vrouwen vaker mee te maken hebben, gecombineerd met sociale druk zoals de combinatie van werk en gezinsleven, leiden tot een verhoogd risico op uitval. Dit heeft ernstige gevolgen voor de zorgsector die nu al met grote tekorten kampt. Het is een vicieuze cirkel want hoe meer vrouwen uitvallen, hoe groter de druk wordt op de collega’s die aan het werk blijven, wat het risico op uitval verder verhoogt.”

Het rapport pleit dan ook voor gerichte preventie, zoals ergonomische ondersteuning, mentale gezondheidszorg en gendersensitieve beleidsmaatregelen om het welzijn van vrouwelijke zorgverleners te verbeteren. Het aanpakken van deze problemen is essentieel voor de gezondheid van verpleegkundigen zelf en om continuïteit van zorg te garanderen.

Actie ondernemen

Het Women’s Health Report 2024 werd in april gepubliceerd. Meteen daarna volgde een eerste uitwisseling over de nood om te werken aan gezondheidsverschillen tussen mannen en vrouwen  met onder andere de minister van Volksgezondheid. “We slaan al langer met verschillende instanties op dezelfde nagel en het rapport bracht verder schot in de zaak”, zegt Laura nog. “We merken meer en meer aandacht voor de gezondheid van vrouwen en genderspecifieke aandoeningen. Het is belangrijk dat deze onderwerpen bespreekbaar worden in de hele maatschappij, zo creëren we een breder bewustzijn. Mediacampagnes, subsidies voor gezondheidsbevorderende initiatieven en gestandaardiseerde zorgprotocollen zijn allemaal stappen in de goede richting.”

[1] Sciensano. Gezondheid van vrouwen, Health Status Report, 29 Apr 2024, Brussel, België

[2] Bron: RIZIV


Hoe verzoenen we de Belgische ziekenhuisfinanciering met de toekomstige uitdagingen in de zorg?

Hoe stonden de ziekenhuizen er financieel voor in 2023 en is er beterschap op komst in 2024? Jaarlijks analyseert Belfius de cijfers van de algemene ziekenhuizen in ons land. Dat leidt tot de MAHA-analyse[1]. Voor het jaar 2022 was de conclusie niet bepaald rooskleurig, met negatieve resultaten en verliezen voor de ziekenhuizen. In 2023 noteren we alvast een lichte stijging, zowel in omzet als in kosten.

De MAHA-sectoranalyse van Belfius editie 2024 was meteen de dertigste keer dat de bank samenwerkte met de gezondheidssector om de financiële situatie van de algemene ziekenhuizen in ons land in kaart te brengen. De voorbije dertig jaar ontwikkelde Belfius Strategic Research & Belfius Public Banking een uniek analyse- en benchmarkinstrument om de resultaten beter en relevanter weer te geven. Zo ondersteunen ze de sector met inzichten die helpen bij het nemen van beslissingen. Daarnaast maakt Belfius ook analyses voor psychiatrische en universitaire ziekenhuizen, voor woonzorgcentra en voor centra voor mensen met een handicap. Zo schetsen ze een totaalbeeld van hoe de socialprofitsector evolueert. Aan de analyse van 2023/2024 namen alle 89 Belgische algemene ziekenhuizen deel door hun jaarrekeningen voor 2023 te delen. Daarnaast nam 72 procent van die ziekenhuizen deel aan een enquête over het eerste semester van 2024 die toelaat een eerste raming te schetsen voor dat jaar.

Waar de algemene ziekenhuizen in 2022 nog de impact van de coronacrisis voelden in hun omzet, merken we voor 2023 dat de omzet opnieuw steeg. Helaas stegen de kosten nog sterker. Al is er wel een lichte verbetering ten opzichte van vorig jaar waar te nemen. Het resultaat van het boekjaar 2023 stijgt van 37 naar 82 miljoen euro. Dat is 0,4 procent van een omzet van 20,5 miljard euro. Toch zitten vier op de tien algemene ziekenhuizen met een negatief resultaat.

Verdere daling van klassieke ziekenhuisopnames

De ziekenhuisactiviteit groeit tot in totaal 3,6 miljoen opnames. Dat is 7,9 procent meer dan in 2019. De oorzaak daarvan is de omslag naar dagopname. Het gaat dan om chirurgische daghospitalisaties waarvoor de lijst begin 2023 werd uitgebreid, maar ook over ambulante zorgen zoals oncologische therapieën of chronische pijnbehandelingen. De ligduur wordt korter. Waar die in 2019 nog 5,3 dagen bedroeg, was dat in 2023 slechts 4,7 dagen. Die daling is al twintig jaar aan de gang. Daarnaast verbeterde de overheid de financiering van daghospitalisaties om onnodige overnachtingen te vermijden.

Meer opbrengsten, nog meer kosten

De kosten stegen in 2023, dat voelden we allemaal in onze eigen portefeuille. Voor ziekenhuizen was dat niet anders: voeding en energie waren duur en stegen respectievelijk met 10,3 en 59 procent. Dit jaar wordt verwacht dat de energierekening zal dalen. Daarnaast gingen de uitgaven voor farmaceutische producten omhoog, goed voor 4.221 miljoen euro aan geneesmiddelen. Verwacht wordt dat ook dit bedrag in 2024 zal dalen.

Toch is de grootste kostenpost het personeel. De bezoldiging van artsen steeg met 11,3 procent naar 4.902 miljoen euro. Naar de lonen van verpleegkundigen en ondersteunend personeel gaat  43,6 procent van de jaarlijkse omzet. De totale personeelskost landt op 8.961 miljoen euro, een stijging met 6,6 procent. Voor 2024 wordt een extra stijging van 5,3 procent verwacht voor lonen.

Ten opzichte van 2022 stegen de kosten in 2023 met 8,4 procent, daar waar de bedrijfsopbrengsten een stijging van 8,3 procent noteren. Zo wordt al enkele jaren meer omzet gehaald uit de apotheek en farmaceutische producten, goed voor 4.135 miljoen euro. Ook de bijdrage door de indexering van de honoraria van artsen ging zo omhoog met 8,7 procent tot 7.885 miljoen euro. Voor 2024 wordt opnieuw een groei van 8,2 procent verwacht. Tot slot zien we aan de inkomstenzijde meer opbrengsten uit kamersupplementen en nevenproducten tot in totaal 145 miljoen euro. Kijken we naar het Budget Financiële Middelen (BFM), dan steeg dat in 2022 met 10,4 procent en in 2023 met 6,2 procent, door de hoge indexering van de lonen. Voor 2024 wordt een beperkte stijging van 2 procent verwacht.

Kijken we naar de voorbije tien jaar, dan staat het gewoon bedrijfsresultaat onder druk. Sinds 2022 is het zelfs negatief door de inflatie en energiecrisis. Dat is te zwak om de nodige investeringen te doen en beschermt de zorginstellingen niet tegen crisissen. Als het resultaat toch positief lijkt, is dat door de steun van de overheid.

Personeelstekorten blijven

In de Belgische ziekenhuizen werken 108.137 mensen (VTE). Van verpleegkundigen tot administratieve medewerkers en paramedici. Dat personeelsbestand groeide sinds 2019 met 6.678 VTE’s (voltijdse equivalenten). Ook de personeelskosten gingen de hoogte in. Zo kost een voltijdse verpleegkundige 86.000 euro per jaar, waarvan een deel uit de eigen middelen van het ziekenhuis komt. Toch blijven de tekorten aanzienlijk, zeker wat verpleegkundigen betreft. In 2023 kwamen er 497 verpleegkundigen bij, maar dat hield niet tegen dat ziekenhuizen afdelingen moesten sluiten of geremd werden in hun groei. De MAHA-analyse stelt vast dat ziekenhuizen vaker interimmedewerkers inschakelen, voornamelijk verpleegkundigen. In 2023 ging het om 2.400 VTE’s. Daarnaast valt op te merken dat het ziekteverzuim bovengemiddeld hoog is. Waar we in de bredere samenleving over 10 procent spreken, is dat in de zorg 12,2 procent. Daarvan is 4 procent langdurig afwezig.

Vroeger en nu

Deze dertigste MAHA-analyse kijkt terug naar de voorbije jaren. Zo is de samenstelling van de omzet veranderd sinds 1999, met een veel groter aandeel (20 procent) van farmaceutische producten. Het Budget Financiële Middelen levert slechts 36,9 procent van de omzet, ten opzichte van 42,1 procent in 1999. Het eigen vermogen van ziekenhuizen werd in 2023 aangesterkt, al moesten ze tegelijk meer voorzieningen aanspreken. De schulden groeiden naar 7.248 miljoen euro waardoor steeds meer ziekenhuizen gebruikmaken van een liquiditeitsplanning om de kosten de baas te kunnen. Het eigen vermogen van Vlaamse ziekenhuizen is in orde. Waalse en Brusselse ziekenhuizen hebben het op dat vlak iets moeilijker. Toch merken we dat ziekenhuizen blijven investeren, met Vlaanderen op kop in 2023. Zo ging er 577 miljoen euro naar investeringen, het dubbele van 2022. Een verklaring daarvoor zou de gestegen bouwkost kunnen zijn. Zo nam Vlaanderen ZAS Cadix in gebruik. In Wallonië zien we een daling van 140 naar 114 miljoen euro, omdat het jaar voorheen een groot gebouw opgeleverd werd. Brussel investeerde slechts een vierde van het bedrag van in 2022. De verschuiving van deze cijfers hangt vaak af van de investering van één ziekenhuis tijdens dat jaar. Al liggen investeringen in de volledige sector wat moeilijk omdat er nog geen duidelijkheid is over de hervorming van de ziekenhuisfinanciering.

Kortom, ziekenhuizen hebben het niet eenvoudig. De personeelstekorten en het ziekteverzuim maken de situatie extra uitdagend. Deze analyse noteert een herstel van de sector, met een lichte groei aan activiteit na de covidpandemie. Toch daalt het gemiddelde resultaat, ondanks de financiële steun van overheden. De sector staat op een kantelpunt en wordt financieel steeds fragieler. Het zorglandschap moet robuust zijn, zodat ziekenhuizen zich veerkrachtig kunnen tonen en klaarstaan voor de toekomstige uitdagingen en ontwikkelingen in de sector.

[1] Belfius MAHA sectorstudie 2024, cijfers 2023/2024


Agressie voorkomen door in te zetten op bemiddeling

Agressie in de zorg is helaas geen uitzondering. Verbaal en fysiek geweld komen vaak voor en zijn een verontrustende trend die niet alleen de veiligheid van zorgverleners in het gedrang brengt, maar ook die van zorgvragers. Hoe creëren we een omgeving waarin zorgverleners veilig kunnen werken? De organisatie Arts in Nood organiseerde een webinar met professor Béatrice Schaad. Zij bestudeerde conflictbeheersing op basis van ervaringen van patiënten en zorgprofessionals.

Een zorgverlener die zich goed en veilig voelt heeft een positieve impact op de kwaliteit van zorg en voor de manier waarop een zorgvrager benaderd en geholpen wordt. Daarnaast is agressie of een onveilig gevoel een belangrijke trigger voor burn-out, depressie of de zoektocht naar een andere job. Béatrice Schaad is auteur van het boek ‘(In)hospitalités hospitalières : Conflit, médiation, réconciliation’ ((On)gastvrije ziekenhuizen: conflict, bemiddeling en verzoening). Daarnaast is ze professor aan het Centre hospitalier universitaire vaudois (CHUV) in het Zwitserse Lausanne, een van de dertien beste ziekenhuizen wereldwijd[1]. Ze richtte er het project Hospita-liens op, bedoeld om bij te dragen aan de studie rond en het begrip van de relatie en interactie tussen zorgvragers en zorgprofessionals in ziekenhuizen. Op basis van ervaringen van beide groepen bekeek ze wanneer de relatie onder druk kwam te staan. Leidde dat tot conflict of tot ontevredenheid over de verleende zorg? Ruimte maken voor bemiddeling of een gesprek kwam naar voor als middel om escalatie te vermijden. Daarover ging ze in gesprek met Arts in Nood.

“De zorgvrager is geen nummer. Integendeel, hij wordt veeleisender, maar ook agressiever”, zegt professor Schaad. “Toch beschouw ik de zorgvrager ook als een bron om de zorgverlening te verbeteren. Zij zien blinde vlekken in de organisatie of in de zorg en merken zaken op die niet goed draaien. Wanneer je bijvoorbeeld op de spoeddienst een gips krijgt en die na één dag al weggehaald wordt door medisch advies dat van elkaar verschilt, dan wekt dat bij die patiënt frustraties op. Heeft die persoon daar een klacht over, dan is dat een kans tot bemiddeling en verbetering. Een ander voorbeeld dat ik vaak geef is de moeder die te horen krijgt dat haar kind lijdt aan een neurodegeneratieve ziekte en binnenkort zal sterven. Dat wordt haar verteld in vakjargon, zonder respect. Het ontbreekt op dat moment ook aan continuïteit van zorg en de arts onderbreekt het korte consult meerdere keren om een telefoonoproep te beantwoorden. Zulke situaties lees je niet in enquêtes.”

Verder kijken dan het conflict

Professor Schaad werkte daarom samen met collega’s een systeem uit dat patiëntenervaringen verzamelt en omzet in concrete acties en bemiddelingsprojecten. Het resulteerde in 2012 in een bemiddelingsruimte waar zorgvragers en zorgprofessionals conflicten of moeilijkheden kunnen melden. Daar worden ze bijgestaan door experts in conflictmanagement. De klachten worden op hun beurt gecodeerd zodat ze ziekenhuisbreed en per afdeling ingezet kunnen worden om zorg en de werkomgeving te verbeteren. “Bemiddeling is iets vertrouwelijks. Het is een dialoog die niet uitgaat van hiërarchische structuren. Er ligt veel druk op zorgverleners waardoor ze niet altijd de ruimte krijgen om uit te leggen wat er aan de hand is. Waar de literatuur steeds uitgaat van een conflict, kijken wij dieper: wat is het karakter van dat conflict? Bemiddeling is luisteren naar zorgvragers, hun naasten en zorgprofessional, de vertrouwensrelatie met het ziekenhuis herstellen en via bemiddeling tot een oplossing komen. Het is niet zoeken naar een bepaalde waarheid, wel kijken naar de perceptie van de situatie.”

Zo begon het team van Béatrice Schaad elke gemelde situatie te classificeren op basis van een honderdtal indicatoren. Wat was de zorgvraag, op welk moment in het zorgproces vond het incident plaats, wat is de leeftijd van de betrokkenen, … Vervolgens werden deze op basis van internationale studies onderverdeeld in drie domeinen (het klinische, het organisatorische en het relationele), categorieën en subcategorieën. “Een conflict gaat over kwaliteit en veiligheid. Krijgt de zorgvrager foute resultaten van onderzoeken, is er een medicatiefout of een gemiste diagnose, loopt de administratieve opvolging verkeerd, is er sprake van discriminatie, … We namen in onze studie 1.328 klachten op van ongeveer 600 verschillende personen. Die hebben we gekwantificeerd en geanalyseerd. Zo’n 39 procent van de klachten bevond zich in het relationele domein, 35 procent op organisatorisch vlak en 25 procent in het klinische domein. We merken dat slechts 10 procent van de klachten gaat over de kwaliteit van zorg. Mensen hebben het vaker over de communicatie, dat ze zich niet als volwaardig mens behandeld voelen of dat ze niet als prioritair behandeld werden omdat hun aandoening niet levensbedreigend is. Die kleine signalen maken een wereld van verschil als ze op de juiste manier geïnterpreteerd en aangepakt worden.”

Introspectie

De zorgconsumptie stijg en de druk op het zorgsysteem, de zorginstellingen en de zorgprofessionals dus ook. De tevredenheidsscore in het CHUV bedraagt 93 procent. Toch moet aan die andere 7 procent aandacht besteed worden. “Daar zit de marge voor verbetering”, zegt professor Schaad. “Zorginstellingen moeten klachten zien als een kans om problemen te vermijden. Vaak doen situaties zich niet met opzet voor, net daarom moet je klachten zien als een manier om de kwaliteit te verhogen”, licht professor Schaad toe. “Je gaat op zoek naar de gulden middenweg: hoe ben en blijf je de zorgprofessional die je wil zijn in relatie tot de zorgvrager?”

Professor Schaad merkt op dat geweld zich ook verplaatst naar sociale media, zoals tijdens het filmen van een consult. Een arts kan en mag zich dan niet verdedigen door het beroepsgeheim. “Klachten en bemiddeling zijn er niet enkel op initiatief van de zorgvrager. Vaak lijdt de arts of zorgverlener onder het gedrag van een patiënt. Dat is veelal taboe. Waar mensen vroeger met eerbied naar een arts keken, is die vorm van bescherming weggevallen. De patiënt komt door Google en ChatGPT nu vaak zelf met een diagnose. Als zorgverlener moet je daarnaast soms opletten hoe je iets verwoordt, zodat de zorgvragers het niet verkeerd opnemen. Vandaag lijkt het alsof de zorgvrager meer rechten dan plichten heeft, en voor de zorgverlener geldt het omgekeerde. Het bieden van dat soort weerstand moet mee in de opleiding zitten.”

Ook voor zorgverleners

Professor Schaad spreekt voornamelijk vanuit haar ervaringen met artsen, waarop haar studie gebaseerd was. Zij merkt dat er al veel moet gebeuren vooraleer artsen de stap naar bemiddeling zetten. “Er gaat een gevoel van schaamte of zich incapabel voelen mee gepaard”, zegt ze. “Nochtans pleeg je zo geen verraad. Integendeel, je wil de situatie verbeteren. Anderen hebben daar ook baat bij, want het ultieme doel van bemiddeling is om de volledige zorginstelling vooruit te helpen. Als het onder de radar blijft, kan niemand ingrijpen. Bottom-up iets veranderen voldoet vaker aan de noden en verwachtingen dan vanuit het leiderschap iets op te leggen.”

Bemiddelen staat niet gelijk aan straffen opleggen. Het is samenzitten en de dialoog toelaten. In die zin staat het ver van een juridische procedure omdat er geen schuldige wordt aangeduid. Er wordt vrijwillig op zoek gegaan naar wat fout liep. “Elke klacht is een kans. We spreken niet over moeilijke patiënten, wel over opportuniteiten die leiden tot een nieuw paradigma. Zorgvragers die klacht indienen willen vaak zelfs geen vergoeding, wel een uitleg en gehoord worden. Het werkt multidirectioneel, want ook de zorgprofessional moet de kans krijgen om iets uit te leggen.”

Van klacht naar groeikans

Vertrouwen staat centraal in het bemiddelingsproces. Gebrek aan vertrouwen veroorzaakt ruzies en frustraties. Daardoor ontstaat er langs de kant van de zorgverleners veel uitval. De relatie met de zorgvrager begrijpen en verbeteren gaat dit tegen. “De bemiddelaars in ons ziekenhuis zijn experts in hun vak. Ze luisteren naar een veelvoud van problemen en gieten dat in een analyse. Elke klacht is een getuigenis van een probleem, geen pathologie”, zegt professor Schaad nog. “Elke klacht wordt bij ons anoniem behandeld op verschillende niveaus. Zowel de directie buigt zich daarover, als de afzonderlijke diensten. Vervolgens worden verbeteringstrajecten voorgesteld, en gekoppeld aan opleiding en onderzoek die in het teken staan van de relatie tussen de zorgvrager en zorgprofessional. De voordelen zijn bijzonder groot. Je verhoogt namelijk de veiligheid op de werkvloer en van de zorg, maar ook de kwaliteit en de tevredenheid. Problemen in ziekenhuizen reflecteren vaak problemen in de maatschappij. Door bottom-up te werken herstel je vertrouwensrelaties, want in een ziekenhuis is geen plaats voor geweld.”

[1] https://www.newsweek.com/rankings/worlds-best-hospitals-2024


Een nieuwe weg naar arbeidsre-integratie

Er zijn steeds meer personen erkend in arbeidsongeschiktheid in ons land. Hun aantal steeg tussen 2011 en 2022 met 73 procent. Hervormingen in de opvolging en begeleiding van personen in arbeidsongeschiktheid van toepassing sinds 1 januari 2024 laten nu een andere, multidisciplinaire aanpak toe. Daarbij wordt sterk ingezet op de inschatting van de restcapaciteiten en op de socioprofessionele re-integratie. Directeur-generaal van de Dienst voor uitkeringen van het RIZIV, Clara Arbesu licht haar visie toe.

In december 2021 werd Clara Arbesu directeur-generaal. Een interessante periode, want de maatschappij stond toen op een kantelpunt na de covidpandemie. “Dit was het moment om na te denken over de toekomst en over hoe we banden konden smeden met het werkveld. We wilden met de Dienst voor uitkeringen samen met onze partners de problematiek van arbeids(on)geschiktheid aanpakken met een transversale, intersectorale en holistische visie”, zegt Clara. “Eén van onze belangrijke partners daarbij is de sector van de gezondheidszorg. Wie arbeidsongeschikt erkend is, heeft een bepaalde aandoening waarvoor therapeutische opvolging essentieel is. Daarnaast moeten we samen met onze partners nadenken over hoe we deze personen kunnen begeleiden bij hun terugkeer naar de arbeidsmarkt. Naast de sector van de gezondheidszorg zijn onze partners in dit kader de ziekenfondsen en de regionale diensten voor arbeidsbemiddeling. Het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering en de ministers bevoegd voor sociale zaken en zelfstandigen hebben ook een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van dit nieuw beleid. ”

Versterken van de re-integratie

Begin dit jaar vond een belangrijke hervorming plaats. Het proces van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid werd aangepast, inclusief het proces van het bepalen van de restcapaciteiten. Wat kan iemand die arbeidsongeschikt erkend is nog, kan die eventueel deeltijds het werk hervatten of kan een begeleiding door een regionale dienst voor arbeidsbemiddeling worden opgestart? Daaraan worden socioprofessionele re-integratietrajecten gekoppeld, georganiseerd door de ziekenfondsen, de regionale diensten, de arbeidsartsen en het RIZIV in het kader van het Terug Naar Werk-fonds. Bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de inschatting van de restcapaciteiten wordt multidisciplinair naar de persoon in arbeidsongeschiktheid gekeken in de vierde, zevende en elfde maand. Wie daarna in invaliditeit wordt erkend, wordt op geregelde tijdstippen geherevalueerd in functie van de concrete situatie waarin die persoon zich bevindt. “Voordien was een inschatting van de restcapaciteiten enkel in de vierde maand verplicht. Nu is er een specifieke tijdlijn met drie contactmomenten tijdens het eerste jaar waarbij aandacht is voor de re-integratiemogelijkheden”, zegt Clara. “We weten uit onderzoek dat het eerste jaar een belangrijke periode is. Deze hervorming erkent de inzet van multidisciplinaire teams en versterkt via de re-integratietrajecten de terugkeer naar werk.”

Binnen het multidisciplinaire team is een belangrijke rol voor de verpleegkundige weggelegd. Die kan de adviserend arts ondersteunen bij de evaluatie van de arbeidsongeschiktheid en bij de inschatting van de restcapaciteiten. In dat team kunnen ook een kinesitherapeut, klinisch psycholoog en/of ergotherapeut aanwezig zijn. “De verpleegkundige in de zorg staat dicht bij de zorgvrager en heeft zijn of haar vertrouwen. Dat is een meerwaarde om iemand voor, tijdens en na de arbeidsongeschiktheid te begeleiden. Als verpleegkundige sta je op de eerste rij, als een spreekbuis voor je zorgvrager naar artsen en andere zorgverleners toe. Het is een complementaire rol in een multidisciplinair team.”

Voor, tijdens en na de arbeidsongeschiktheid

Voor Clara zijn er drie belangrijke actiegebieden in arbeidsongeschiktheid. Het eerste is preventie: acties voor de ziekte zich manifesteert. “Vanuit het RIZIV kunnen we ook een rol spelen om de risico’s van arbeidsongeschiktheid te identificeren, eventueel per beroepsgroep. Dit zou ons toelaten werkgevers en de maatschappij te sensibiliseren”, zegt ze. “Daarnaast moeten we er zijn tijdens de arbeidsongeschiktheid met zorgondersteuning en therapeutische opvolging. We beoordelen de arbeidsongeschiktheid, maar die ondersteuning en opvolging is minstens even belangrijk. De zorgsector heeft daar nog sensibilisering nodig zodat er ook meer naar kinesitherapeuten, ergotherapeuten of psychologen wordt doorverwezen. In de zorgketen speelt iedereen een rol en moet elke stakeholder zijn verantwoordelijkheid opnemen. Zo kan je misschien voorkomen dat een musculoskeletale aandoening een mentale ziekte wordt. Tot slot moeten we mensen begeleiden na de periode van arbeidsongeschiktheid. Wie gaat terug aan de slag? In een andere sector of in hetzelfde bedrijf? Data hierover zijn belangrijk om ons toe te laten de effectiviteit van onze trajecten en maatregelen te meten.”

Net bij het verkrijgen van die data knelt het schoentje. De gegevens zijn beschikbaar, maar kunnen door de GDPR-regelgeving niet aan elkaar gekoppeld worden. “Dat is jammer, maar wel logisch. Gezondheidsinformatie betreft immers gevoelige data die je niet zomaar kan delen. Natuurlijk weten we wel welke jobs het moeilijk hebben en nemen we dat mee in actieplannen en hervormingen. Het ontbreekt ons vandaag echter aan een wettelijk kader dat structureel toegang geeft tot alle data om aan analyses en nazorg te doen. Het is een complexe puzzel, maar alle stukjes zijn er. We missen enkel de koppeling om de puzzel volledig te leggen. Zo zouden we acties beter op elkaar kunnen afstemmen en meer effect creëren. Ook dat is intersectoraal werken, het RIZIV kan dit niet alleen.”

Het verhaal achter de cijfers

502.371 personen erkend in arbeidsongeschiktheid in ons land in 2022, dat is een bijzonder hoog cijfer. Het gaat om meer vrouwen dan mannen (zie kader). “Het aantal vrouwen in arbeidsongeschiktheid lag vroeger veel lager. Hun aantal is progressief toegenomen en als je de cijfers van het aantal mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheid uittekent op een grafiek dan zie je dat in 2009 de lijnen elkaar kruisen. Vroeger waren er minder vrouwen aan het werk. Vandaag combineren vrouwen werk vaak met opvang van kinderen of mantelzorg”, licht Clara toe. “Bovendien wordt de gezondheid van vrouwen nog te vaak onderbelicht in wetenschappelijke studies, waardoor heel wat gegevens ontbreken.”

Het aantal zelfstandigen in arbeidsongeschiktheid ligt op 30.444. Bij de zelfstandigen  zijn meer personen arbeidsongeschikt door musculoskeletale aandoeningen dan mentale aandoeningen. Bij de werknemers is de situatie omgekeerd. Momenteel loopt er een proefproject van de FOD Sociale Zekerheid over de preventie van arbeidsongeschiktheid bij zelfstandigen. “Zij spelen een belangrijke economische rol en we moeten hen dan ook op een goede manier ondersteunen.”

Sinds 2011 steeg het aantal personen in arbeidsongeschiktheid sterk. Demografische tendensen liggen daar deels van aan de oorzaak. De beroepsbevolking is toegenomen, maar ook de vergrijzing van die groep speelt een rol. Daarnaast ligt de pensioenleeftijd hoger en is die voor vrouwen gelijkgetrokken aan die voor mannen, wat opnieuw meespeelt in de verklaring van het hogere aantal vrouwen in arbeidsongeschiktheid.

Kleine stappen voor een groot resultaat

Wat zijn nu de volgende stappen? “Eind dit jaar wordt een communicatietool gelanceerd voor huisartsen, adviserend artsen en preventieadviseurs-arbeidsartsen”, zegt Clara. “Dit platform maakt de koppeling met hun softwarepakket en vereenvoudigt de informatie-uitwisseling. Ons belangrijkste doel is een correct traject voor de re-integratie van wie arbeidsongeschikt erkend is. De Terug Naar Werk-coördinatoren tewerkgesteld door de ziekenfondsen, spelen daarin een belangrijke rol. Die zijn sinds januari 2022 actief en boeken mooie resultaten. Tot slot moeten we de dialoog aangaan met de sector gezondheidszorg. Arbeidsongeschiktheid is geen eiland, wel een gevolg door een samenloop van factoren. Sensibilisering en preventie zijn cruciaal en de hefbomen om de problematiek aan te pakken. Daarnaast moeten we zeker bekijken welke kansen we geven aan mensen die nog willen en kunnen werken. Een half miljoen mensen is langer dan een jaar arbeidsongeschikt. Wat zegt dat over onze maatschappij? En wat willen we daar als burgers aan doen? Vanuit het RIZIV kunnen we een effectieve rol spelen en tegelijk een spreekbuis zijn die preventie en sensibilisering promoot. De sleutel tot succes is dialoog.”

De cijfers rond arbeidsongeschiktheid[1]

Arbeidsongeschiktheid is niet hetzelfde als werkloosheid. Wie arbeidsongeschikt erkend is, kan door een ziekte of ongeval niet werken. Ons land telde in 2022 zo’n 502.371 personen erkend in arbeidsongeschiktheid sinds langer dan een jaar. Daarvan heeft 36,9 procent (185.184) personen een psychische stoornis en 31,7 procent (159.337 personen) een musculoskeletale aandoening. Het aantal personen erkend in arbeidsongeschiktheid is tussen 2011 en 2022 met maar liefst 73 procent gestegen.

Arbeiders Bedienden Zelfstandigen Meewerkende echtgenoten
Mannen 146.583 40.612 17.537 122
Vrouwen 155.475 129.257 11.630 1.155
Totaal 302.058 169.869 29.167 1.277

Van deze 502.371 personen erkend in arbeidsongeschiktheid heeft 15 procent van de loontrekkenden een toelating om het werk gedeeltelijk te hervatten. Bij de zelfstandigen is dat 26 procent.

[1] Bron: RIZIV


Ons wapenen om sepsis aan te pakken

Sepsis, het is en blijft een verraderlijke ‘silent killer’. In tegenstelling tot onze buurlanden beschikt België tot op heden niet over exacte data die het aantal patiënten met sepsis in kaart brengen. Nochtans bleek uit een Pano-reportage eind 2023 dat sepsis een enorme impact heeft, niet alleen op de patiënt en zijn naasten, ook op de maatschappij en het gezondheidszorgsysteem. Door de uitzending kwamen de stille voorbereidingen voor een nationaal sepsisplan in een stroomversnelling. In mei 2024 werd het plan voorgesteld. Sepsisoverlever Ilse Malfait en infectiologe Erika Vlieghe lichten de inhoud ervan toe.

Sepsis is een extreme reactie van het lichaam op een infectie. Bij het te laat reageren op deze infectie beginnen de organen tegelijk te falen wat leidt tot een septische shock. Bewustwording en een snelle, accurate reactie bij de eerste symptomen zijn cruciaal. Daarom is er nu een wetenschappelijk advies voor een nationaal sepsisplan in België. Dat kwam er na een veelbesproken Pano-reportage waarin ook sepsisoverlever Ilse Malfait haar verhaal bracht. “Het begon met borstkanker en een chemotherapiebehandeling”, vertelt Ilse. “Daarna volgde een darmoperatie die resulteerde in sepsis. De arts zei dat ik binnen de week thuis zou zijn, maar uiteindelijk verloor ik beide benen en twee derden van alle vingers. Toen ik een boek schreef over wat er met mij gebeurd was, ontdekte ik dat er sinds 2017 een WHO-richtlijn bestaat die stelt dat elk land een nationaal sepsisplan zou moeten hebben. België had dat niet en daar was ik de dupe van. En met mij vele anderen. Daarop contacteerde ik Pano en zo kwam alles in een stroomversnelling.”

Na haar sepsiservaring richtte Ilse samen met drie andere sepsisoverlevers Sepsibel vzw op, een organisatie die Belgische sepsisoverlevers en familieleden van overleden sepsispatiënten verenigt. Ze werkten ook actief mee aan het advies voor het Belgische nationale sepsisplan.

Het beleid wakker geschud

Ilse is een van de vele duizenden patiënten die jaarlijks sepsis krijgen. Velen van hen zijn vroegtijdig gestorven of dragen nog jarenlang ernstige ziektelasten en beperkingen met zich mee. Eerder riepen verschillende artsen en experten op om een plan te maken en achter de schermen werden de eerste krijttekeningen uitgezet. “Sinds 2021 lagen de eerste voorstellen op tafel, in Vlaanderen althans”, vervolgt Erika Vlieghe, algemeen internist, infectioloog en een van de coördinatoren van het nationale sepsisplan. “Er waren al contacten met diverse partijen en enkele ideeën kregen vorm, maar de Pano-reportage heeft alles in beweging gezet. Dat is maar goed ook, want daardoor schoot ook het beleid in actie.”

Geen pasklaar antwoord

Sepsis is een zeer veelzijdige aandoening die een multidisciplinaire aanpak vereist. Het plan bestaat daarom uit verschillende actiedomeinen om een breed gedragen aanpak te garanderen. Erika: “Tijdens de reportage kreeg ik van de reportagemakers wel eens de vraag ‘Waarom doe je het niet gewoon zus of zo?’ Maar zo eenvoudig is het niet. Je kan niet gewoon een interventie naar voren schuiven waarmee alles opgelost raakt. Het is een complex verhaal van allerlei ins en outs die we erbij moeten betrekken. Aan het verzamelen van Belgische data bijvoorbeeld is een volledig hoofdstuk gewijd, want daar begint het. Weten bij wie, wat, waar en hoe sepsis zich manifesteert.”

Ilse vult aan: “Daar merken we nu al een verschuiving. De Pano-reportage heeft echt de aandacht gevestigd op sepsis. Ondanks de vele slachtoffers werd het woord voorheen nooit gebruikt. Als er nu iemand aan sepsis sterft, wordt het ten minste al correct benoemd.”

Iedereen moet mee

Het nationale sepsisplan beslaat ruim 200 pagina’s. De inhoud ervan kwam tot stand via een expertengroep met betrokkenen uit heel wat disciplines: huisartsen, (thuis)verpleegkundigen, apothekers, spoeddiensten, afdelingen voor intensieve zorg, laboratoria, experts op het vlak van infectie, klinisch psychologen en mensen uit chronische zorgsettings zoals revalidatie- en woonzorgcentra en patiëntenorganisatie Sepsibel. Erika: “Al deze sectoren spelen een rol in het traject om sepsis een halt toe te roepen. Door met de verschillende disciplines rond de tafel te zitten, kwamen we tot een matrix van interventies met een belangrijke impact op de ziektelast en het voorkomen van sepsis. Van urgentiespecialisten tot mensen die met herstel bezig zijn: iedereen moet mee in het verhaal.”

Het plan omvat zeven domeinen om een breed gedragen aanpak en een duurzaam resultaat te bereiken:

1.      Awareness

Het begint met awareness: het brede publiek via verschillende campagnes bewustmaken van sepsis. Hoe herken je het? Wat moet je doen? Wat zijn de gevolgen?

2.      Preventie

Vervolgens focust het plan op preventie, zowel in de thuissituatie, in het ziekenhuis als in de chronische zorg.

3.      Early warning system

Als derde domein wordt het belang van een early warning system benadrukt. Hier moet volgens Erika Vlieghe snel regelgeving rond komen zodat ziekenhuizen er echt mee leren werken. Het mag niet simpelweg het afvinken van hokjes zijn maar moet fungeren als een kwaliteitsinstrument.

4.      Early adequate treatment

In het vierde domein geeft het plan richtlijnen mee om vroegtijdig de adequate behandeling te starten. Hiervoor kijkt men onder andere naar de implementatie van Rapid Response Teams, die proactieve, reactieve en ondersteunende zorg bieden aan algemene afdelingen.

5.      Post-sepsis

Behalve de behandeling op het moment zelf is er in het plan ook aandacht voor de post-sepsisperiode. Hoe ziet het hersteltraject van de patiënt eruit? Welke noden zijn er?

6.      Ethiek

Het plan gaat ook dieper in op de ethische aspecten.

7.      Onderzoek en registratie

Ten slotte wijdt het plan een hoofdstuk aan registratie en onderzoek om op korte termijn tot meer en betere cijfers over sepsis te komen.

Aan de slag met het plan

Het nationale sepsisplan werd op 30 mei 2024 voorgesteld aan de minister van Volksgezondheid. Nu gaat een riskmanagementgroep verder met het plan aan de slag om het concreet uit te rollen. Erika: “We bekijken hoofdstuk per hoofdstuk wat nodig is. Waarvoor is wetgevend werk vereist? Wat kunnen we aanhaken bij bestaande activiteiten of initiatieven? Waar is extra budget nodig en hoeveel? Wie neemt wat op? Hoe organiseren we ons? Intussen komen de eerste feedback en correcties binnen. Dat is heel goed, want het zijn zaken die we misschien toch nog over het hoofd zagen. Aan de hand daarvan werken we een definitief advies uit dat verspreid zal worden in het werkveld. Het plan is zeker nog niet klaar. Er moet de komende weken en maanden nog vanalles gebeuren en sommige dingen zullen moeten wachten tot er een nieuwe minister is. Maar we gaan de goede richting uit.”

Proactieve houding nodig

Hoewel nog volop verder gewerkt wordt aan het nationale sepsisplan, zijn er alvast duidelijke prioriteiten. “Het werkveld moet zeker niet wachten tot het plan definitief is”, stelt Erika. “Voor een proactieve houding tegenover sepsis is het nooit te laat. In de verpleegkunde-opleidingen zou men de lesmodules over de aandoening al kunnen aanscherpen. Deze materie is voor elke student relevant, niet alleen op intensieve zorg. Iedereen moet sepsis kunnen herkennen, zeker ook zorgkundigen en thuisverpleegkundigen die bij de mensen thuis komen en veel kans hebben om de eerste symptomen te capteren. Daarnaast denk ik aan het belang van advanced care-planning. Ga het gesprek met je patiënt aan. Dit gaat veel breder dan sepsis, maar het is een goede aanleiding om het hierover te hebben.”

“Als patiëntenorganisatie krijgen we veel dankbare berichten van overlevers dat sepsis eindelijk aan bod komt”, vult Ilse aan. “Tot nu toe ging het nog niet echt over de gevolgen van sepsis. Daarom werken we ook aan een informatiebrochure over het leven na sepsis. Het heeft een enorme impact, zowel zichtbaar als minder zichtbaar, fysiek, cognitief en psychisch. Door hier bewustzijn rond te creëren willen we meer begrip en een beter kader om de patiënten en hun naasten hierin op te volgen.”

Ook preventief kan er alvast een tandje bijgestoken worden. Bijvoorbeeld om katheterinfecties en eclampsie, twee belangrijke oorzaken van sepsis, te vermijden, en op het vlak van vaccinatie. Meningokokken, covid, influenza: elke vaccinatie is goed om infecties met mogelijke complicaties te voorkomen. Erika besluit: “Bewustwording over sepsis bij het brede publiek is ons doel, daarmee zullen we levens redden.”

Wat zijn de belangrijkste indicatoren van sepsis?

  • hoge koorts
  • buitensporig veel pijn
  • duizeligheid, sufheid, verwardheid
  • ademhalingsmoeilijkheden
  • snelle hartslag
  • lage bloeddruk
  • patiënt gaat snel achteruit

Er zijn enkele risicogroepen die je in je achterhoofd moet houden:

  • heel jonge (<1) of oudere personen (>60)
  • personen met een verzwakte immuniteit, zoals na kanker, bij diabetes, mensen die steroïden nemen, chronisch zieken
  • patiënten die in de afgelopen zes weken een operatie of invasieve ingreep ondergingen
  • patiënten in de geestelijke gezondheidszorg
  • mensen in sociaal-economisch uitdagende omstandigheden omdat zij vaak langer wachten om zorg te vragen

Wat is Sepsibel vzw

Sepsibel is een patiëntenorganisatie die de belangen van sepsisoverlevers of familieleden van overleden sepsispatiënten behartigt. De organisatie brengt patiënten en lotgenoten samen en streeft door verschillende initiatieven naar meer bewustwording en kennis over de aandoening.

De vereniging was betrokken bij de totstandkoming van het nationale sepsisplan en drukt ook Europees zijn stempel op het beleid. Daarnaast staat Sepsibel in contact met andere organisaties voor risicogroepen zoals Kom Op Tegen Kanker en de Diabetes Liga. Zo dragen zij mee de alertheid over sepsis uit in hun beleid en activiteiten.

Voor meer informatie over Sepsibel kan je terecht op sepsibel.be of neem contact op via info@sepsibel.be.