Tussen trots en twijfel: zo gaat het met de Belgische verpleegkundigen

12 mei, de internationale dag van de verpleegkunde. Het is een belangrijke dag om ons mooie beroep in de belangstelling te zetten en tegelijk op de uitdagingen die voor ons liggen te wijzen. Dat doen we dit jaar aan de hand van een recent rapport, uitgevoerd door de Cel Planning van het Medisch Aanbod en IDEA Consult, in opdracht van de FOD Volksgezondheid. Het opzet? Een studie naar de activiteiten, loopbaan en professionele ontwikkeling van verpleegkundigen in België. “Dit rapport geeft door de hoge responsgraad een bijzonder goed inzicht in de job van verpleegkundigen”, zegt Ellen De Wandeler, algemeen coördinator van NETWERK VERPLEEGKUNDE.

NETWERK VERPLEEGKUNDE maakt deel uit van de Planningscommissie, waartoe de Cel Planning van het Medisch Aanbod behoort. De recente studie gepubliceerd in februari 2025 bouwt verder op eerdere onderzoeken. Zo was er al een studie in het werkveld van 2019 tot 2021, een toekomststudie en een horizonstudie met alternatieve scenario’s voor een optimale verpleegkundige omkadering in functie van de aankomende toename van de zorgvraag. “Met de recente studie wil de Planningscommissie inzicht krijgen in de werkervaringen, loopbanen en uitdagingen binnen het verpleegkundige beroep. Het bredere doel is om de kwaliteit van zorg te waarborgen en het beleid te adviseren om gerichte toekomstscenario’s uit te werken”, vertelt Ellen De Wandeler, die als algemeen coördinator van NETWERK VERPLEEGKUNDE ook deel uitmaakt van de Planningscommissie. Deze commissie bestudeert de behoeften op het vlak van het medische aanbod van verschillende zorgberoepen, waaronder verpleegkundigen.

In deze studie werden interviews afgenomen met verpleegkundigen en beroepsorganisaties. Daarnaast vond eind 2024 een enquête plaats, waarvoor NETWERK VERPLEEGKUNDE 18.680 verpleegkundigen persoonlijk aanschreef met de vraag de enquête in te vullen. Het resultaat: 5.535 respondenten, goed voor een representatieve staal van de Belgische verpleegkundigen over alle sectoren heen, met duidelijke verschillen naar regio en sector toe. “We zijn dankbaar aan alle verpleegkundigen die de tijd namen om deze enquête in te vullen. De studie geeft een zeer goed beeld over ons beroep. Het toont de diversiteit van een job als verpleegkundige. De kenmerken van ons beroep werden in kaart gebracht, net zoals de professionele samenwerkingen, de gezondheid en het welzijn van onze verpleegkundigen, en de aantrekkelijkheid van verpleegkunde in het algemeen.”

Trots op onze job

Verpleegkunde is een job die zowel fysiek als mentaal veel eist van een persoon. Uit de enquête komt naar voor dat 62 procent van de Belgische verpleegkundigen zich goed voelt. Maar het absenteïsme is groot. “Een maand voor de vragenlijst afgenomen werd gaf één verpleegkundige op vijf aan minstens één keer afwezig te zijn geweest door een fysieke of mentale klacht”, licht Ellen toe. “In de woonzorgcentra lag dat percentage hoger dan in andere sectoren. We mogen niet vergeten dat verbaal en fysiek geweld ook een enorme impact hebben op onze verpleegkundigen. Eén op drie zegt regelmatig met verbaal geweld geconfronteerd te worden, acht procent heeft het over fysiek geweld.”

Toch is een van de belangrijkste resultaten uit het rapport is de trotsheid van verpleegkundigen op hun beroep. Liefst 88 procent is fier om verpleegkundige te zijn, in Vlaanderen zelfs 90 procent. “Dat zijn cijfers waar we als beroepsorganisatie blij van worden. De redenen waarom verpleegkundigen tevreden zijn verschillen van zich nuttig voelen in hun job en het gevoel hebben goed werk te leveren tot de kwaliteit van hun werk die erkend wordt door zorgvragers. Al is er ook een keerzijde van de medaille, want één verpleegkundige op vier geeft aan niet tevreden te zijn in hun beroep door de arbeidsomstandigheden. De helft zegt zelfs niet tevreden te zijn in hun werkomgeving. Dat is zeer hoog in vergelijking met andere sectoren. Tevredenheid en werkomstandigheden zijn sterk met elkaar verbonden, dat zien we verderop in de studie ook.”

“Werkdruk ondraaglijk en onhoudbaar”

Als we kijken waarom verpleegkundigen niet tevreden zijn in hun job, dan staat de werkdruk met stip op één. Zo’n 53 procent van de verpleegkundigen is ontevreden. In Vlaanderen gaat het om 39 procent, in Brussel om 58 procent en in Wallonië om 55 procent. Qua sectoren ligt de werkdruk het hoogst in de woonzorgcentra (57 procent) en in de ziekenhuizen (56 procent). In de open velden van de enquête werden over de werkdruk woorden als ondraaglijk, onhoudbaar en te zwaar gebruikt. “Dat is niet verwonderlijk”, zegt Ellen. “Er is minder personeel, veel afwezigheden door ziekte en bepaalde diensten hebben structurele tekorten. Daarnaast gelden hoge eisen qua administratie. We mogen ook de hoge verwachtingen van zorgvragers en hun naasten niet vergeten. Die worden mondiger en veeleisender.” Volgens het rapport kan de technologie hier een handje toesteken, al vraagt dit wel wat aanpassingsvermogen en tijd om alles onder de knie te krijgen. “In de ziekenhuizen constateren we een hogere druk op de ziekenhuisbedden en een groter verloop van patiënten. De patient-nurseratio is er volgens de studie twaalf patiënten per verpleegkundige. Al varieert dit per dienst. In de thuisverpleegkunde gaat het om 24 patiënten voor één verpleegkundige en in de woonzorgcentra om 63 bewoners. Dat is ontzettend veel.”

De hoge werkdruk maakt dat 52 procent van de verpleegkundigen ontevreden is over hun loon. Ook al zijn Belgische verpleegkundigen bij de beste betaalde verpleegkundigen in Europa, het loon zou niet in verhouding staan met de inhoud, de mentale en de fysieke belasting van de job. “Het gaat hem hier om waardering, maar ook om beleid. In de thuiszorg zijn ze het meest ontevreden omdat ze met een verouderde nomenclatuur werken die niet langer overeenstemt met de realiteit. We zien in deze studie ook dat 41 procent van de verpleegkundigen ontevreden is over de steun die ze krijgen van leidinggevenden. In Vlaanderen gaat het om 33 procent. Ook dat helpt niet voor de waardering. De rol van de hoofdverpleegkundige is hier cruciaal om het team te coachen en te ondersteunen. Al merken we dat ook zij vaak moeten bijspringen aan het bed van de patiënt door de personeelstekorten.”

Samenwerking werkt

Laten we even terugkeren naar de positieve noten in dit verhaal. Want 91 procent van de respondenten geeft aan tevreden te zijn met de relatie die ze opbouwen en de steun die ze ontvangen van collega’s. Die zijn gebaseerd op dialoog en respect. Dat is ook het geval in de relaties die verpleegkundigen opbouwen met andere beroepen. “Verpleegkundigen werken het meest samen met gespecialiseerde artsen (72 procent), zorgkundigen (65 procent), logistieke medewerkers (62 procent), kinesitherapeuten (56 procent) en apothekers (55 procent). Dat kan gaan van overleg tot de delegatie van taken”, licht Ellen toe. “Het onderzoek toont bovendien aan dat acht op tien verpleegkundigen het noodzakelijk vindt om de samenwerkingen te versterken door onder meer extra multidisciplinair overleg, een beter begrip te hebben van de realiteit van elk beroep en efficiëntere communicatiemiddelen.”

Ook de relatie met patiënten is een reden waarom 88 procent van de verpleegkundigen met een goed gevoel gaat werken. “In Vlaanderen stijgt dat percentage zelfs naar 92 procent. Contact met de patiënt is nu eenmaal de spil van verpleegkunde. We zien dat het cijfer hoger ligt in de woonzorgcentra en de thuiszorg. Niet verwonderlijk, want daar bouw je vaak een langdurige band op met de bewoner of patiënt.”

Ook belangrijk: 88 procent van de verpleegkundigen is tevreden over de autonomie die ze in hun job ervaren. In de thuiszorg, waar met het meest autonoom gewerkt wordt, gaat het om 92 procent. “Inzetten op meer autonomie is dus een positieve ontwikkeling. Ook over de inhoud van het takenpakket zijn verpleegkundigen tevreden. Al is de administratie repetitief en tijdrovend, en begrijpen veel verpleegkundigen de meerwaarde niet omdat weinig dossiers op voorhand gelezen worden. Zo’n 72 procent van de verpleegkundigen in woonzorgcentra en ziekenhuizen geven aan logistieke taken uit te voeren, bedden op te maken, stock te bestellen, maaltijden rond te brengen en op te halen, kamers schoon te maken, … Dat kan niet de bedoeling zijn. Taakdelegatie zat niet in de enquête, wel in de interviews. Verpleegkundigen gaven aan hier voorstander van te zijn zodat ze zich weer op de kern van verpleegkunde kunnen focussen: de technische handelingen en de relatie met de zorgvrager.”

Eén op twee

Of dit rapport nu goed nieuws brengt? Ellen: “Ja en neen, want één op twee verpleegkundigen zou niet opnieuw voor het beroep kiezen. In Vlaanderen zien we dat 24 procent hun job zelfs niet zou aanbevelen aan anderen en dat in België 16 procent binnen de één tot vijf jaar het beroep wil verlaten. 39 procent wil zelfs helemaal weg uit de gezondheidszorg en 28 procent studeert momenteel al voor een nieuw beroep. Dat is jammer. Wie wil blijven, wil dan vooral het aantal werkuren verminderen. Het is een complex gegeven waar individuele, psychosociale, relationele, organisatorische en institutionele aspecten meespelen. Zo toont de studie aan dat wie een hoger diploma of minder anciënniteit heeft, deeltijds werkt of samenwoont/getrouwd is, vaker van job wil veranderen. Het rapport maakt ook duidelijk dat werken in Brussel als negatiever ervaren wordt dan werken in Vlaanderen. Work-lifebalance, stress, angst, zich niet nuttig voelen, weinig tot geen erkenning ontvangen voor je werk, de werkdruk en werktijden, de inhoud van het werk, de relaties op en naast de werkvloer spelen hier ook allemaal een rol. Werkgevers kunnen hier op inspelen door het werk beter te organiseren en de administratie eenvoudiger te maken. De overheid kan ondersteunen door het loon aan te passen met de zware aard van het beroep en meer opleidingsmogelijkheden. Vanuit de beroepsorganisatie ondersteunen we dan ook deze aanbevelingen. Om verpleegkunde te versterken en om de kwaliteit van zorg te blijven waarborgen.”

Het rapport zelf raadplegen? Dat kan hier.


De toekomst van de HBO5-opleiding in de Franse Gemeenschap

In Vlaanderen zijn de nodige stappen gezet om de HBO5-opleiding verpleegkunde uit te doven en sinds september 2024 de driejarige opleiding basisverpleegkunde op te starten. In de Franse Gemeenschap staat die HBO5-opleiding op een cruciaal keerpunt. Hoewel de driejarige opleiding op HBO5-niveau al decennialang een vaste waarde is binnen de Belgische gezondheidszorg, worden er steeds meer vragen gesteld over de toekomst ervan binnen de Franse Gemeenschap. In welke context zitten we en wat zijn de uitdagingen en mogelijke oplossingen? We gaan dieper in op een rapport van de Franstalige collega’s van FASD (Fédération de l’Aide et des Soins à Domicile).

De wetgeving uit 2023 is zeer duidelijk: de HBO5-opleiding moet voortaan leiden tot basisverpleegkundigen in Vlaanderen en ‘assistants en soins infirmier’ in de Franse Gemeenschap. Twee verschillende termen over de taalgrenzen heen voor eenzelfde functie of gezondheidszorgberoep: we leven in België, zoveel is duidelijk.

Waar de HBO5-opleiding in Vlaanderen sinds 2024 vervangen wordt door die van basisverpleegkunde, wordt in de Franse Gemeenschap de HBO5-opleiding van 3,5 jaar die leidt tot het diploma ‘infirmier hospitalier’ niet aangepast naar ‘assistant en soins infirmier’ op drie jaar. Dit is een bewuste keuze die de toenmalige bevoegde Franstalige ministers in 2024 maakten en waarbij het op vandaag niet duidelijk is of er in deze beleidskeuze verandering zal komen.

Bijkomend stelt zich de vraag of de opleiding tot ‘infirmier hospitalier’ op 3,5 jaar door Europa zal worden erkend als een gelijkgestelde aan de VVAZ. De Europese Commissie deed hierover nog geen officiële uitspraak. Dat maakt dat in de Franse Gemeenschap vandaag twee opleidingen – HBO5 en bachelor – mogelijks leiden tot de titel van VVAZ, en dat de HBO5-opleiding tot basisverpleegkundige of ‘assistant en soins infirmier’ onbestaande is.

Waarom 3,5 jaar?

De Europese richtlijn 2005/36/CE, die de minimale opleidingsvereisten voor verpleegkundigen vastlegt, stelde bijkomende eisen. In 2013 werd de richtlijn aangepast, waardoor de opleiding tot verpleegkundige minimaal 4.600 uur en drie studiejaren moesten omvatten. Dit zette druk op de Belgische regelgeving, omdat de HBO5-opleiding in de Franse Gemeenschap, maar ook in Vlaanderen niet volledig voldeed aan deze criteria.

Over de taalgrens besliste men daarom in 2016 om de HBO5-opleiding op te trekken naar 3,5 jaar: een verlening met zes maanden dus. Door de jaren heen evolueerde de HBO5-opleiding in de Franse Gemeenschap, maar fundamentele structurele problemen blijven bestaan.

Twee profielen op niveau vijf

Het federale regeerakkoord van 2020-2024 probeerde een duidelijke functieverdeling te creëren tussen de bachelor- en de HBO5-opleiding verpleegkunde. Enerzijds om tegemoet te komen aan de eisen van Europa, anderzijds om de aantrekkelijkheid van beide functies te verhogen en de doorgroeimogelijkheden beter in de verf te zetten. Op niveau vier vind je de zorgkundige, op niveau zes de verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ) en op niveau vijf de basisverpleegkundige. In de Franse Gemeenschap valt deze laatste onder de noemer ‘assistant en soins infirmier’.

Toch bestaat over de taalgrens nog steeds de ‘infirmier hospitalier’, de 3,5-jarige HBO5-opleiding. De Franse Gemeenschap besliste om deze opleiding te behouden. Als de Europese Commissie beslist dat de opleiding tot ‘infirmier hospitalier’ op 3,5 jaar niet voldoet aan de richtlijn, dan kunnen studenten die sinds september 2023 de studie startten, mogelijks aan het einde van hun opleiding geen visum krijgen om als verpleegkundige te werken. Ook in andere Europese landen zullen ze dan geen automatische erkenning krijgen.

Taken en cijfers

In de praktijk heerst grote onduidelijkheid over de precieze verantwoordelijkheden en competenties van de huidige ‘infirmier hospitalier’. Zorginstellingen worstelen met welke rol ze deze verpleegkundigen zullen geven binnen hun team, en welke taken en verantwoordelijkheden ze op zich mogen nemen. Het rapport van de FASD stelt dat er een aanzienlijke kloof is tussen de competenties van de ‘infirmier hospitalier’ en de vaardigheden die het werkveld verwacht. De VVAZ (bachelordiploma verpleegkunde) heeft een breder theoretisch kader en neemt complexere taken op zich. Dat kan na de 3,5-jarige opleiding tot ‘infirmier hospitalier’ niet. Daarom merkt de FASD dat sommige zorginstellingen eerder terughoudend zijn de ‘infirmier hospitalier’ in te schakelen.

Dat is niet de enige uitdaging. Er is ook een daling van het aantal inschrijvingen. Tussen 2012 en 2023 gaat het in totaal om 34 procent. Meer dan 67 procent van de studenten is niet-Belg. Het grootste deel (55,2 procent) komt uit Frankrijk. Slechts veertien procent van die buitenlandse studenten gaat aan de slag in de Belgische zorgsector, wat de investering in de opleiding allerminst rendabel en te verantwoorden maakt.

Overgang voorzien

Al deze aspecten maken dat de FASD ervoor pleit dat de 3,5-jarige opleiding tot ‘infirmier hospitalier’ net zoals in Vlaanderen omgezet wordt in die van niveau vijf uit de nieuwe functieladder: die van ‘assistant en soins infirmier’. Zo is de opleiding juridisch conform en is de afgestudeerde zeker van een verpleegkundig visum. Het biedt ook duidelijkheid op het vlak van functieomschrijving, zowel voor studenten als voor werkgevers. Bovendien maakt een heldere functieladder het eenvoudiger om door te groeien naar hogere verpleegkundige functies. Dat brengt een verbeterde instroom met zich mee in de opleidingen.

Om dit te stimuleren stelt de FASD voor dat de federale overheid investeert in een brugopleiding, om bestaande HBO5-verpleegkundigen de kans te geven door te stromen naar het bachelorniveau. De organisatie vindt ook dat er nood is aan betere communicatie over de precieze taken en verantwoordelijkheden van ‘assistant en soins infirmiers’. Werkgevers, zorginstellingen en onderwijsinstellingen zouden gezamenlijke richtlijnen kunnen ontwikkelen die de professionele rol van deze verpleegkundigen duidelijker omschrijven en in lijn brengen met de reële behoeften van de sector.

Et maintenant?

De toekomst van de HBO5-opleiding ‘assistant en soins infirmiers’ wordt door het niet nemen van beleidsbeslissingen in Wallonië onzeker gemaakt. Een structurele hervorming, waarbij de opleiding wordt omgezet naar die van de basisverpleegkundige of ‘assistant en soins infirmiers’, lijkt de beste oplossing om te voldoen aan de regelgeving en tegelijkertijd een duurzame oplossing te bieden voor de zorgsector. Maar ook om de verschillen in ons land weg te werken. Om dit succesvol te implementeren, is een samenwerkingsverband nodig tussen beleidsmakers, onderwijsinstellingen en de gezondheidszorgsector. Alleen zo kan worden gewaarborgd dat de hervorming wettelijk conform is. Tot slot is het essentieel dat studenten en werkenden in de zorg de nodige ondersteuning krijgen bij deze overgang, zodat hun carrièremogelijkheden niet beperkt, maar net versterkt worden door de aanpassingen in de opleiding en de functieladder.   ///

Even terug naar het begin

De rol van HBO5-verpleegkundigen in België is al een tijdje in beweging. Al jarenlang was er onduidelijkheid over hun positie binnen het zorgsysteem, deels omdat hun opleiding niet volledig aansloot op de Europese regelgeving en deels omdat de takenverdeling binnen de verpleegkunde evolueerde. De goedkeuring van het wetsontwerp ‘basisverpleegkundige’ door het federaal parlement bracht duidelijkheid. Vanaf het academiejaar 2023-2024 kwam er voor deze nieuwe functie een apart functieprofiel binnen de Wet op de Uitoefening van de Gezondheidszorgberoepen (WUG).

Deze hervorming kwam er niet toevallig. Europa had België al langer in gebreke gesteld omdat de HBO5-opleiding niet voldeed aan de minimale opleidingsvereisten voor verpleegkundigen. Tegelijkertijd stond de positie van HBO5-verpleegkundigen onder druk in een zorgsector die steeds complexer wordt. De functie werd door sommigen als ‘tussenin’ beschouwd: breder dan die van een zorgkundige, maar niet gelijkgesteld aan de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg (VVAZ). Met de invoering van de basisverpleegkundige werd die schemerzone weggewerkt en krijgt zowel de functie als de opleiding een welverdiende helder afgebakende plaats binnen het zorglandschap.

Duidelijkheid in een versnipperd zorgsysteem

Dat een herstructurering zich opdrong, blijkt ook uit de realiteit op het terrein. De werkdruk in de zorg is hoog en de instroom van nieuwe verpleegkundigen is onvoldoende om de stijgende zorgvraag op te vangen. Tegelijkertijd bleek de uitval in verpleegkundige opleidingen groot: veel studenten begonnen vol goede moed, maar haakten voortijdig af. De hervorming speelt hierop in door de opleiding doelgerichter en toegankelijker te maken, zonder in te boeten op kwaliteit.

Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Frank Vandenbroucke ziet de invoering van de basisverpleegkundige als een kans om de aantrekkelijkheid van het beroep te vergroten. Een duidelijk functieprofiel en doorgroeimogelijkheden binnen de zorg moeten ertoe leiden dat meer jongeren hun studies voltooien en daadwerkelijk in de sector aan de slag gaan.

Een antwoord op de zorgnoden van morgen

Naast de hervorming van de HBO5-opleiding kadert deze wijziging binnen een bredere transformatie van de verpleegkundige beroepen. De zorgsector staat voor grote uitdagingen: door de vergrijzing stijgt de zorgbehoefte sneller dan het aantal beschikbare zorgverleners. De oplossing ligt in een efficiëntere organisatie en een heldere afbakening van taken, van zorgkundigen en basisverpleegkundigen tot gespecialiseerde verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten.

De invoering van de basisverpleegkundige vormt een belangrijk puzzelstuk in dit veranderingsproces. Door een logische functieladder te creëren, worden verantwoordelijkheden beter verdeeld en wordt de doorstroming binnen de zorgsector gestroomlijnd. Dit komt niet alleen de zorgverleners ten goede, maar ook de patiënten, die zo op een duurzamere en efficiëntere manier geholpen zullen worden.

Dat deze hervorming uitrollen in de praktijk de nodige drempels kent, is niet verwonderlijk. Toch is het noodzakelijk dat de verschillende regio’s in ons land dezelfde weg volgen. Want één ding is zeker: de nood aan een duidelijke structuur binnen de verpleegkunde was groot, en deze hervorming is een belangrijke stap in de goede richting.


Wat is complexe zorg?

De recente wetswijzigingen en nieuwe verpleegkundige profielen veroorzaakten heel wat verschuivingen en riepen vragen op. Zo kan een verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ) niet-complexe zorgtaken delegeren aan de basisverpleegkundige, die deze zorgtaken vervolgens autonoom kan uitoefenen. Maar wat is complexe zorg en hoe wordt beoordeeld wat wel of niet complex is? Minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke vroeg de Federale Raad voor Verpleegkunde om advies.

We frissen je geheugen even op. De wijziging van de wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (WUG) op 28 juni 2023 bracht een nieuw verpleegkundig profiel met zich mee: de basisverpleegkundige. Welke verpleegkundige handelingen de basisverpleegkundige mag uitoefenen zijn bepaald in het KB van 20 september 2023. Die lijst met handelingen kwam tot stand na een brede bevraging in het hele land en werd afgestemd bij het ruime werkveld, gevolgd door een bespreking en advies bij de Technische Commissie voor Verpleegkunde en de Federale Raad voor Verpleegkunde.

De basisverpleegkundige heeft een opleiding van ten minste drie studiejaren achter de rug, met minstens 3.800 uur theoretisch en klinisch onderwijs. Hij of zij is een beoefenaar van de verpleegkunde die autonoom kan handelen in minder complexe situaties. In complexe situaties werkt hij of zij binnen een gestructureerd zorgteam met een arts of een verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg (VVAZ). De inschatting van die complexiteit gebeurt door de arts of door de VVAZ. De basisverpleegkundige kan, gebaseerd op de gezondheidstoestand en de zorgcontext van de patiënt de zorg opstarten aan de hand van een standaardverpleegplan en zonder initiële evaluatie door een arts of de VVAZ. Die evaluatie volgt wel zo snel mogelijk. Daarnaast geeft de basisverpleegkundige ook aan wanneer noodzakelijke zorg niet binnen zijn of haar bevoegdheid valt, zodat een herevaluatie kan plaatsvinden.

Waar knelt het schoentje?

NETWERK VERPLEEGKUNDE was meteen overtuigd van de meerwaarde van de basisverpleegkundige als schakel in het gestructureerde zorgteam. Maar al snel rees de vraag bij onze leden en in het ruimere werkveld wat gedefinieerd wordt als al dan niet complexe zorg en welke richtlijnen de VVAZ of arts moet volgen bij de inschatting van die complexiteit. Minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke schreef daarop een adviesvraag uit aan de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV).

Het was niet de eerste keer dat FRV zich over het gegeven van complexe zorg boog. In een gezamenlijk advies met de Technische Commissie voor Verpleegkunde boog de FRV zich over de zorg- en leerladder in de verpleegkunde[1]. In dat advies staat dat de bepaling van de complexiteit van de situatie – en dus de bepaling of een basisverpleegkundige al dan niet autonoom mag handelen – gebeurt op basis van het klinisch oordeel van de VVAZ of de arts. Daarbij raadde de FRV aan om verpleegkundig specialisten en klinisch verpleegkundige onderzoekers aanvullend onderzoek te laten opstarten op zoek naar instrumenten die toelaten de complexe situaties in de verschillende praktijkomgevingen te omschrijven. Of een situatie al dan niet complex is hangt namelijk af van heel wat factoren. Denk maar aan de complexiteit van de zorg an sich, maar ook aan patiënteigenschappen, de teamsamenstelling, en de planbaarheid en voorspelbaarheid van zorg. Bovendien is de complexiteit van een situatie of van zorgen niet gebonden aan een sector of zorgsetting.

Van wet naar richtlijn

In een poging een richtlijn uit te werken waar de VVAZ, artsen en basisverpleegkundigen naar terug kunnen grijpen om de complexiteit van een situatie in te schatten, raadpleegde de FRV verschillende schalen. Zo is er het Europese Kwalificatiekader (EKK). Dat schrijft voor dat personen opgeleid op niveau 6 over gevorderde vaardigheden beschikken en over het vermogen om complexe of onvoorspelbare problemen in een gespecialiseerd werk- of studiegebied op te lossen, net zoals ze complexe technische of beroepsactiviteiten en projecten kunnen managen. Dat laatste wordt binnen het EKK ook verwacht van wie een opleiding op niveau 7 behaalde. Samen met andere bestaande schalen vond de FRV geen enkele wetenschappelijk gevalideerde schaal die het toelaat om de inschatting van de complexiteit van zorg objectief aan een bepaald zorgprofiel toe te kennen. Nochtans is dit cruciaal om de verdere uitrol van de leerladder en het gestructureerde zorgteam mogelijk te maken.

De FRV raadt de minister dan ook aan om hier een wetenschappelijk onderzoek naar te starten. Het doel: een complexiteitsschaal van verpleegkundige zorg ontwikkelen om de zorg voor patiënten te definiëren volgens het niveau van beroepen of functies, van de zorgkundige tot de verpleegkundig specialist. Daarbij moet ook de complexiteit van de situatie voor verpleegkundige zorg in acht genomen worden.

Ondersteunende handvaten

In afwachting van die wetenschappelijke schaal is de VVAZ aangewezen op zijn of haar klinische vermogen om de initiële inschatting of herevaluatie van de complexiteitsgraad van zorg te maken. Al doet de FRV wel enkele aanbevelingen. Zo moet – in het kader van zorgkwaliteit en veiligheid – de evaluatie van de complexiteit rekening houden met de mogelijke interactie tussen de zorgdomeinen. Daarbij moet uitgegaan worden van een holistische visie op de persoon en zijn specifieke kenmerken en niet alleen van het medische aspect. De VVAZ die de complexiteit evalueert moet de context in overweging nemen. Wat is de situatie op de zorglocatie? Zijn referentiepersonen beschikbaar? Wat is de eigen ervaring of kennis van de VVAZ? Zo kan de inschatting van de complexiteit beter afgesteld worden.

De FRV voegde bij het advies ook een lijst met elementen toe (zie kader) die de VVAZ kunnen ondersteunen in het klinisch redeneren en om te bepalen of de basisverpleegkundige de verpleegkundige zorg in kwestie autonoom mag uitvoeren. Die lijst is niet bedoeld als wetenschappelijke schaal en is niet exhaustief, het is louter een leidraad ter ondersteuning van de VVAZ. Tot slot vindt de FRV dat bij de basisverpleegkundige en andere gezondheidszorgbeoefenaars een plicht rust om op basis van de voorgestelde criteria na te denken over de grenzen van hun competenties en zo de kwaliteit en veiligheid van verpleegkundige zorg mee te waarborgen.

[1] FRV-TCV/2023-01

Houvast bij klinisch redeneren

Deze lijst met elementen ondersteunen de VVAZ in het klinisch redeneren over de complexiteit van zorg.

Elementen gerelateerd aan de patiënt

  • Polypathologieën: aanwezigheid van meerdere chronische of acute aandoeningen die elkaar beïnvloeden.
  • Comorbiditeiten: het bestaan van gelijktijdige medische aandoeningen die de behandeling bemoeilijken.
  • Kwetsbaarheid: fysieke of mentale kwetsbaarheid, leeftijd, handicap, sociale en financiële kwetsbaarheid, mate van autonomie en capaciteit voor empowerment.

Elementen gerelateerd aan de behandeling

  • Multimodale behandelingen: gelijktijdig gebruik van meerdere soorten therapieën (medisch, chirurgisch, psychologisch).
  • Geneesmiddelinteracties: hoge risico’s op interacties tussen meerdere medicijnen.
  • Hoog risico op complicaties: verwachting van complicaties als gevolg van de behandeling of de toestand van de patiënt.

Organisatorische elementen

  • Coördinatie van zorg: betrokkenheid/noodzaak van coördinatie tussen verschillende gezondheidszorgprofessionals of -diensten.
  • Continuïteit van zorg: moeilijkheden bij het beheren van het verloop van zorg, overgangen tussen verschillende zorgniveaus.
  • Zorgvoorzieningen: aanwezigheid van competente professionals voor het gebruik van complexe technologieën (beademing, dialyse, …) of innovatieve apparatuur (robotica, e-gezondheid, slimme sensoren en monitoring, …).

Relationele elementen

  • Conflicten of meningsverschillen: aanwezigheid van onenigheden tussen gezondheidszorgprofessionals, de patiënt of de familie over therapeutische keuzes.
  • Culturele en linguïstische diversiteit: moeilijkheden door taal-, culturele of spirituele barrières.
  • Besluitvorming: ethische of juridische moeilijkheden bij de besluitvorming, vooral aan het einde van het leven.
  • Communicatieproblemen: moeilijkheden gerelateerd aan de gezondheidskennis van de patiënt/cliënt of aan cognitieve barrières.

Psychosociale elementen

  • Sociale omgeving: aan- of afwezigheid van de gezinsleden, een sociale of professionele context die de zorgverlening belemmert/bemoeilijkt.
  • Psychologische ondersteuning: behoefte aan psychologische ondersteuning voor de patiënt of zijn familie door stress, angst of depressie.
  • Therapietrouw: moeilijkheden om de therapietrouw van de patiënt te verkrijgen.

Contextuele elementen

  • Omgeving: zorg in een context van rampen, pandemieën of in oorlogsgebieden.
  • Beperkte middelen: gebrek aan toegang tot essentiële medische middelen zoals geneesmiddelen, personeel of apparatuur.

Elementen gerelateerd aan een onzekere evolutie

  • Voorzichtige prognose: onzekerheid over het verloop van de ziekte of de effectiviteit van de behandeling.
  • Onvoorspelbaarheid van zorg: de noodzaak van frequente herbeoordeling en aanpassing van het verpleegzorgplan.


Waarom het verpleegkundige departement in handen moet zijn en blijven van verpleegkundigen

Veranderingen zijn soms noodzakelijk. Alvorens ze te ontwerpen en toe te passen is het van belang te weten hoe zaken in het verleden zijn gegroeid tot wat ze vandaag zijn. Het geeft ons inzichten en kennis om de slaagkansen van eventuele actualisaties en veranderingen te vergroten. Daarom vroeg Netwerk Verpleegkunde aan Anita Simoens-DeSmet haar inzichten en kennis te delen.

Op 20 december 2024 was het vijftig jaar geleden dat de wet op de uitoefening van de verpleegkunde unaniem werd gestemd in het federaal parlement. Het gaf verpleegkundigen een eigen statuut, met waardering voor hun beroep en autonomie ten opzichte van andere gezondheidszorgberoepen. Bovendien bouwde de wetgever voorwaarden in deze regelgeving in als kwaliteitswaarborg voor de zorg. Vandaag ligt een advies op de tafel van de Federale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (FRZV) die dat statuut dreigt te ondermijnen.

Anita Simoens-DeSmet is verpleegkundige van opleiding, maar mag zich ere-adviseur-generaal bij de FOD Volksgezondheid noemen na een lange en impactvolle carrière bij diezelfde overheidsdienst. Zo bouwde ze de fundamenten van wat verpleegkunde vandaag wettelijk en inhoudelijk Is. “Ik startte in 1967 als ambtenaar bij het Ministerie van Volksgezondheid, vandaag heet dat de FOD. Ze brachten mij met mijn verpleegkundige kwalificatie onder bij het bestuur van de verzorgingsinstellingen om onder meer het tekort aan verpleegkundigen aan te pakken”, vertelt Anita Simoens-DeSmet “Dat tekort is mijn volledige loopbaan lang een actueel thema geweest.” De toenmalige minister van Volksgezondheid wilde in 1967  via een volmachtwet de uitoefening van de geneeskunde, de artsenijbereidkunde en de gezondheidszorgberoepen regelen. Dat werd gepubliceerd in het koninklijk besluit 78, goedgekeurd op 10 november 1967. In dat KB werden de gezondheidszorgberoepen: de kinesitherapeuten, diëtisten, logopediste, ergotherapeuten en ook de verpleegkundigen tot één groep geclusterd. Aan deze cluster wilde de minister de Hoge Raad voor de paramedische beroepen koppelen, waarin van elke beroepsgroep één vertegenwoordiger aanwezig zou zijn. Verpleegkundigen waren op dat ogenblik, zoals nu, in aantal de grootste groep en zouden op die manier ondervertegenwoordigd zijn. Verder kregen verpleegkundigen door deze cluster ook geen enkele autonomie in hun eigenheid ten opzichte van anderen, waaronder artsen, toegekend. Dit lokte een hevige en terechte reactie uit bij de beroepsorganisaties van verpleegkundigen verenigd in de AUVB.  De artsen hadden zelf geen bezwaar tegen deze cluster omdat ze op die manier hun exclusieve bevoegdheid voor de totaliteit van alle zorgverlening bekrachtigd zagen. Dat de paramedici inclusief de verpleegkundigen in de Hoge Raad voor de paramedische beroepen onderling hun belangen moesten uitvechten werd door hen niet erkend als een toekomstig probleemgebied. Verpleegkundigen zagen op dat moment heel duidelijk in dat zij werden beschouwd als een ondergeschikte hulp en niet als een waardevolle partner in de zorg. Het KB 78 versterkte deze visie.

Een sterker verpleegkundig korps

Het goedkeuren van het KB 78 was buiten de moed en de werklust van vier clevere dames gerekend. “Dat waren vertegenwoordigsters van de beroepsorganisaties ACN, FNIB, NVBV en het toenmalige NVKVV met Ghislaine Van Massenhove. Na de publicatie van het KB 78 verzetten deze voorzitsters in gemeenschappelijk overleg bergen werk, met onderhandelingen om deze regelgeving een halt toe te roepen. Voor de verpleegkundige component wilden ze een waardig en verantwoord alternatief in het voordeel van de verpleegkundige zorgverlening aan de bevolking uitwerken. Het valt te beklemtonen dat de diploma’s in de verpleegkunde vanaf 1957 volledig geïntegreerd waren in het schoolse systeem, hetgeen een bijkomende kwalitatieve waarborg gaf en een meetpunt van wat het niveau en de inhoud van de opleidingen gaf ten opzichte van andere en soortgelijke opleidingen”, zegt Anita Simoens-DeSmet. “Voordien stond het verpleegkundige onderwijs onder de bevoegdheid van volksgezondheid en niet van onderwijs. Dat wil zeggen dat vanaf 1957 de eerste studenten verpleegkunde hun opleiding startten in opleidingsinstituten erkend door het departement Onderwijs. Dat gaf de verpleegkundige diploma’s een schoolse waarde, belangrijk in het kader van aanvullende opleidingen op het hoogste onderwijsniveau. Dat bracht meteen een kentering mee. Het verpleegkundige korps werd inhoudelijk sterker, het aantal werd selectief gekozen vanuit een minimale schoolse vooropleiding en verpleegkundigen profileerden zich als sterk geschoolde helpers van de artsen.”

Er volgden jaren van hard werk voor en achter de schermen om deze erkenning te beitelen in een nieuwe wet. Met dat doel werden verpleegkundigen gemobiliseerd om zich te verenigen. Hun labeur wierp vruchten af, want de wet van 1974 kreeg een unanieme goedkeuring in het parlement. “Op dat moment had vooral de bevolking heel veel sympathie voor verpleegkundigen. Een beetje zoals wij recent meemaakten met de coronapandemie. In de loop van de geschiedenis stellen we vast dat in de naoorlogs periodes wereldwijd er altijd veel respect wordt opgebracht voor wat verpleegkundigen doen in extreem moeilijke situaties. Dat is goed, want verpleegkunde is nog steeds een beroep met hoofdzakelijk vrouwen. Zij hebben van nature minder neiging om zichzelf te profileren. Zij maken zichzelf onvoldoende zichtbaar, zowel in het verleden als in het heden.” Net daarom benadrukt Anita Simoens-De Smet het belang van de wet van 1974. “Het geeft ons een statuut, niet als erkenning voor onszelf, wel om beter ons werk te kunnen doen. De wet omschrijft de verpleegkunde in drie luiken, met als eerste de basiszorg en de knowhow van elke verpleegkundige. Daarnaast heb je de verpleegtechnische handelingen of B-handelingen die eigen zijn aan het verpleegkundige beroep. Tot slot zijn er de medisch-toevertrouwde handelingen, op voorschrift van een arts. Die kennen we vandaag nog steeds als de C-handelingen.”

Van verpleegkunst naar verpleegkunde

Even belangrijk als het statuut van verpleegkunde in de wet van 20 december 1974 is de evolutie van verpleegkunst naar verpleegkunde. “Kunst is geëvolueerd naar kunde. Je maakt een shift van denken dat je het goed doet naar goed doen op basis van wetenschappelijke evidentie”, licht Anita toe. “Daarnaast staat in de wet dat je een diploma en dus bekwaamheid nodig hebt om dit te doen. Ook deden erkenningen zoals de bijzondere beroepstitels en beroepskwalificaties hun intrede, net zoals de MVG’s of de Minimale Verpleegkundige Gegevens, nu een onderdeel van de ziekenhuisgegevens. De workload van verpleegkundigen werd zo duidelijker weergegeven en kon zo ook geëvalueerd en verantwoord worden. Er kwamen daarnaast officiële organen eigen aan de verpleegkunde zoals de Federale Raad voor Verpleegkunde en de Technische Commissie Verpleegkunde om het beroep te vertegenwoordigen en te bepalen wat exact nodig is om de verpleegkunde kwalitatief uit te oefenen.”

Zo komen we bij wat vandaag op tafel ligt. Ook voor de ziekenhuizen bestaat er een Federale Raad om de minister te adviseren in beleidskeuzes. De Federale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (FRZV) formuleerde in 2024 een advies over de erkenning van de verpleegkundige structuur als onderdeel van een globale adviesvraag over “erkenningen in cascade”. Het doel van dit advies is onder meer om de normen binnen het verpleegkundige departement flexibeler te omschrijven, formuleringen te actualiseren en verantwoordelijkheden duidelijker te benoemen. Daarbij wordt gesteld dat een “verpleegkundig directeur” ook “directeur patiëntenzorg” zou kunnen worden genoemd. Maar ook dat de functies van verpleegkundig diensthoofd en hoofdverpleegkundige ingevuld kunnen worden door iemand die “qua profiel en bijhorende diploma(s), mits motivatie, afwijkend kan zijn van deze van een verpleegkundige”.

Kan en is dit wenselijk? Ziekenhuizen moeten naast de kwalitatieve patiëntenzorg oog hebben voor hun bedrijfsmatigheid. Een gezond principe dat voortdurend uitnodigt tot nadenken over o.m. nieuwe werkmethodes en –vormen. Het verpleegkundig departement is één van de belangrijkste kostenplaats in het kader van de ligdagprijs. Dat op dat vlak nieuwe ideeën opduiken lijkt een normale zaak maar willen ze een waardig alternatief zijn dan zal dat nog moeten blijken uit verder onderzoek en een toets aan de huidige wetgeving conform de beroepsnoden. Terloops maar niet onbelangrijk staat op dat vlak België model voor andere landen die benijdenswaardig kijken naar de structuren en verpleegkundige processen die maken dat we aan de professionele top staan. Bovendien grijpt de WHO graag naar het Belgisch model als voorbeeld van hoe het zou moeten.

Vertrekken vanuit de basis

Vanuit de wet op de uitoefening van de verpleegkunde van 1974 groeide later een aanpassing van de ziekenhuiswet die vervolledigd werd met een hoofdstuk over de structuur van het verpleegkundige departement, met onder meer duiding van de verpleegkundige kaders en de functieomschrijving van de verpleegkundige titularissen. Dit hoofdstuk loopt evenwijdig met de structurering van het medische departement. Het hoeft geen betoog dat het medische en het verpleegkundige departement, afzonderlijk en in onderlinge samenwerking, pijlers zijn en blijven voor een kwalitatieve zorgverlening zelfs als er in cascade gewerkt zou worden.

“Ik mocht in samenwerking met het toenmalige kabinet van de minister van Volksgezondheid meehelpen aan de totstandkoming van deze wetgeving”, zegt Anita Simoens-DeSmet. “Als ik vandaag de situatie van de verpleegkunde bekijk tegenover aan de start van mijn loopbaan dan zie ik een duidelijk verschil. In 1970  was er een algemeen tekort aan verpleegkundigen ter hoogte van de diverse geledingen, gaande van directeurs verpleegkunde tot op de werkvloer. Vandaag ligt dat totaal anders. Door de voortgezette schoolse opleidingen beschikken we over goed opgeleide leidinggevende verpleegkundigen met bekwaamheden in hun leidinggevende verpleegkundige functies. Spijtig genoeg worden zij te vaak en vooral onterecht ingezet voor administratieve functies die niet tot de hoofdverpleegkundige competenties behoren, met alle gevolgen van dien. Hierover is voldoende wetenschappelijke literatuur beschikbaar. Dit is volgens mij ook het inhoudelijke luik dat in het advies van de FRZV ontbreekt.”

Of het werken in cascade ons naar de integratie van houders van andere diploma’s – al dan niet in de gezondheidszorg – binnen de functie van de hoofdverpleegkundige en de verpleegkundige diensthoofden moet leiden, kan in vraag gesteld worden. “Er is mij daarover geen wetenschappelijke evidentie bekend. Integendeel, de WHO en de Magnet-ziekenhuizen zien de verpleegkundige als coördinator van de totaalzorg door de permanente aanwezigheid bij de patiënt, 24 uur per dag en zeven dagen op zeven. Of de integratie moet gebeuren in het kader van het verpleegkundige departement en of de outcome ervan een economische en kwalitatieve meerwaarde zal betekenen, moet onderzocht worden. Zeker ook in het licht van het huidige juridische gegeven dat verpleegkunde een beschermd beroep is dat zich verantwoord via diverse instrumenten. Verpleegkundige directies zijn dermate breed opgeleid dat dit hen in staat stelt zelfs leiding te geven aan niet-verpleegkundigen als dit de kwaliteit van de verpleegkundige zorg dient.”

Niet nodeloos veranderen

Dat we in een complexe maatschappij en in een even ingewikkeld zorglandschap zitten, hoeven we niet langer te vertellen. Dat de energie van de verpleegkundigen vooral moet ingezet worden waar die nodig is, des te meer. Anita Simoens-DeSmet: “Je hebt hiervoor drie zaken nodig: structuur, processen en attitudes. De wetgeving is er, die biedt structuur en een houvast voor iedereen dus waarom zou daar moeten aan gesleuteld worden? Het proces wordt voortdurend bewaakt en desgewenst bijgestuurd via wetenschappelijke bevindingen voor zover dit noodzakelijk is. De attitude om zich te verantwoorden is er en de houding om eraan te werken en te actualiseren op basis van nieuwe managementvormen behoort zeker tot de mogelijkheden, maar dan in het respect van de wettelijke en professionele rol van de verpleegkundigen in het kader van de eigenheid van dat beroep.”


Samen tillen we de benchmark spoed naar een hoger niveau

Een benchmark is een referentiepunt waarmee prestaties, kwaliteit of andere aspecten vergeleken kunnen worden. De benchmark spoed werd in 1995 opgestart vanuit een onderzoeksopzet voor een thesis over de knelpunten in de organisatie van de spoedgevallendiensten. In een latere fase verliep dit op een meer geformaliseerde manier door de verspreiding via de beroepsorganisatie VVVS (Vlaamse Vereniging Verpleegkundigen Spoedgevallenzorg). Vandaag is dat geen exact wetenschappelijk onderzoek, maar monitort het wel algemene tendensen op spoedgevallendiensten en biedt het een handvat voor de kwaliteitsbewaking. Universiteit Antwerpen legde op vraag van de beroepsorganisaties via een onderzoek de fundering voor het verder professionaliseren van deze benchmark.

Spoeddiensten spelen een belangrijke rol in de toegankelijkheid van onze gezondheidszorg. Toch worden ze met heel wat uitdagingen geconfronteerd die vaak leiden tot overcrowding van deze diensten. De benchmark spoed is cruciaal om een goed beeld te vormen van waar de spoeddiensten mee te maken krijgen. Enzo Claes is spoedverpleegkundige, stafmedewerker op de spoeddienst in ZAS en onderzoeker aan de Universiteit Antwerpen. Op vraag van de beroepsorganisaties NETWERK VERPLEEGKUNDE, AFIU en VVVS voerde hij een onderzoeksproject uit naar hoe de benchmark spoed verder geprofessionaliseerd kon worden, onder begeleiding van prof. dr. Filip Haegdorens en doctoraalstudent Senne Vleminckx. “Al sinds 1995 worden de data van spoeddiensten in ons land verzameld via de beroepsorganisaties”, zegt Enzo. “Dat wilden ze nu professionaliseren met wetenschappelijk onderbouwde informatie. De benchmark spoed is namelijk een belangrijke stap in de richting van het standaardiseren en verbeteren van de gegevensverzameling binnen spoedgevallendiensten in België.”

Wetenschappelijke aanpak

De benchmark spoed startte met een beperkt aantal variabelen waaruit leidinggevenden heel wat informatie haalden. Gaandeweg kwamen daar vragen bij. Het doel om die methode nu te standaardiseren en daar voor het volledige land concrete informatie uit te halen resulteert in een heus codeboek met acht hoofdstukken. “Al zijn we niet van nul vertrokken. De manier waarop benchmarking eerder gebeurde was een waardevolle en nuttige basis”, vertelt Enzo. “We startten met een literatuuronderzoek om het proces op spoedgevallendiensten goed in kaart te kunnen brengen. Daaruit leidden we gegevens af die nuttig zijn voor de praktijk met relevante en haalbare parameters. Die goten we in een online vragenlijst, die door de beroepsorganisaties werd verstuurd naar alle spoedgevallendiensten in ons land.”

Op basis van de antwoorden uit de bevraging werd een consensusgesprek gehouden met dertien experten en drie onderzoekers. De 46 variabelen waar geen consensus over was in de online vragenlijst wat betreft de haalbaarheid en relevantie van de variabelen, werden op dat moment besproken samen met nog 43 variabelen die de respondenten zelf hadden toegevoegd en 23 extra variabelen die nog niet in de vragenlijst zaten. “Na die discussie mochten de experten online stemmen om een variabele te includeren, uit te sluiten, voorlopig nog niet op te nemen of te includeren na herformulering. Meer dan zestig procent van de respondenten moest akkoord gaan om een variabele in de dataset op te nemen. Daaruit bleek dat 29 variabelen geïncludeerd konden worden, 11 variabelen on hold werden gezet en 28 variabelen verwijderd uit de lijst. Deze discussies en stemming hielpen ons vooruit om een definitieve dataset met codeboek uit te werken.”

Acht hoofdstukken

Het resultaat is een codeboek met 108 variabelen, waar de nadruk wel degelijk op het woord variabelen ligt. “Die parameters moeten aanpasbaar zijn en blijven aan de realiteit op een spoeddienst”, zegt Enzo. “Omdat het zorglandschap zodanig snel verandert, hebben we al een aanzet gedaan om breder te kijken dan enkel het verpleegkundige departement.” Het codeboek bevat acht hoofdstukken waaronder de variabelen opgenomen zijn. Het eerste bevraagt de algemene gegevens van de zorginstelling: hoe is het ziekenhuis gestructureerd en georganiseerd, met welk patiëntendossier werken ze, welke types onderzoekslokalen zijn er, is er een huisartsenwachtpost, … Een tweede luik gaat over de accreditaties en erkenningen van het ziekenhuis. “Opvallend daar is dat er slechts vijf echt relevant bleken voor de expertengroep. Namelijk het DGU-traumalabel, Geriatric Emergency Department, interventionele radiologie, hartkatherisatie en hyperbare zuurstofkader”, licht Enzo toe.

Een derde hoofdstuk behandelt de prehospitale data van mug, PIT en ziekenwagens terwijl een vierde onderdeel peilt naar de gegevens van patiënten. Hoeveel patiënten waren er per dag en per uur aanwezig op de spoeddienst, welke leeftijd en triagecategorie, het type klacht, de doorverwijzing, het ontslag of hospitalisatie, … “In het vijfde hoofdstuk gaan we dan dieper in op het proces. Hoelang blijft een patiënt op de spoeddienst: van deur tot triage, behandelaar, medische beeldvorming, trombolyse, intensieve zorg, … Dat zijn elementen waarvan ziekenhuizen aangaven dat ze die data moeilijk kunnen aanleveren. Daarom vonden we het in deze dataset ook belangrijk om een standaard te zetten door aan elke variabele een duidelijke definitie te koppelen. Bijvoorbeeld: wie is wel of niet een strokepatiënt of hoe meet je de tijd van deur tot triage? In het zesde deel kijken we naar de middelen die een spoeddienst ter beschikking heeft: welke activiteiten worden binnen een contact op spoed uitgevoerd. Daarna gaan we over tot de uitkomsten van de spoeddiensten. Dat zijn kwaliteitsindicatoren die door de overheid opgelegd worden. Volgens onze literatuurstudie en de experten zijn deze variabelen nodig om grondig te benchmarken. Tot slot vragen we in hoofdstuk acht naar de medewerkers. Dat gaat van verpleegkundigen en artsen tot onthaal-, logistieke en veiligheidsmedewerkers en vrijwilligers. We polsen naar het aantal voltijdse equivalenten, diploma’s, … maar ook naar de tevredenheid van specifiek verpleegkundigen.”

Duidelijke ambities en doelen

In het codeboek zijn de definities een belangrijke stap vooruit. Pas als je weet wat je exact wil meten, kan je benchmarken. “Nu is het opnieuw aan de beroepsorganisaties om deze lijst uit te sturen en de data te verzamelen. De bedoeling is niet om het volledige codeboek te bevragen. We willen enkele belangrijke parameters selecteren om informatie te verkrijgen over 2024”, legt Enzo nog uit. “Ons doel is een databank met gegevens van alle ziekenhuizen te bouwen. Zo kunnen we van elkaar leren en verbeteren op basis van concrete data. Tegelijk kan het een ondersteuning bieden aan organisaties om de gegevens die ze hebben beter te managen. Ons onderzoek is de aanzet tot iets groters. Vandaag worden de gegevens vaak nog handmatig ingevuld. Als we ambitieus vooruit durven kijken, zouden we dit graag opzetten als dataplatform, gelinkt aan de elektronische patiëntendossiers. We formuleerden dan ook drie belangrijke aanbevelingen: de creatie van dat dataplatform met een duidelijk dashboard voor inzage, benchmarking en onderzoek, het principe van co-governance waardoor je de benchmark uitbreidt naar andere beroepsgroepen en andere deelsectoren van de zorg dan enkel de verpleegkundigen en tot slot het feit dat de dataset flexibel gehouden moet worden zodat die inspeelt op de noden en veranderingen in het zorglandschap en op de technologische ontwikkelen.”

Beeld: copyright Foto Kurt.

Benchmark spoed doorheen de jaren

Al sinds 1995 werd initiatief genomen om de activiteiten van spoedgevallendiensten in kaart te brengen. “De aanleiding van een thesis voor de toenmalige kaderopleiding verpleegkundigen van een hoofdverpleegkundige op een spoedgevallendienst over de knelpunten van spoedgevallendiensten doorheen de jaren”, zegt Geert Berden, lid van de werkgroep Kritieke Diensten van NETWERK VERPLEEGKUNDE en hoofdverpleegkundige op de spoeddienst van Sint-Trudo. “De jaren daarop wilden we oorspronkelijk enkel die data actualiseren. Al snel evolueerde dit naar een jaarlijkse bevraging. Organisaties waarderen de anonieme verwerking van de data en de vergelijkingen die ze kunnen maken met andere ziekenhuizen. Al van in het begin was de insteek van de benchmark om een variabele vragenlijst op te stellen. Het aantal elementen waar we naar vroegen situeerde zich tussen de zeven en dertig items. We zetten ook stappen vooruit op het vlak van verwerking. Van manueel data analyseren tot Excel en nu met geavanceerde programma’s, de bijdrage van Jef Coenen vanuit zijn betrokkenheid bij SNAP Belgium was daarbij in tussentijd ook bijzonder waardevol.”

De beroepsorganisaties namen een belangrijke rol op zich om de vragenlijst en de resultaten te verspreiden. “Waar het VVVS oorspronkelijk het initiatief nam, werden al rap AFIU en NETWERK VERPLEEGKUNDE mee betrokken. Ook zij vertegenwoordigen verpleegkundigen op spoedgevallendiensten. Deze stap naar een meer professionele, academische en wetenschappelijk onderbouwde manier van benchmarken juichen we toe.”


Na de hervorming in de verpleegkunde, wat nu?

Het beroep van de verpleegkundige werd afgelopen twee legislaturen ingrijpend hervormd. Alle betrokken partijen – van de overheid over de beroepsorganisaties tot vertegenwoordigers, werkgeversorganisaties en stakeholders uit het werkveld – hebben intensief samengewerkt om het verpleegkundig beroep toekomstgericht te herstructureren. Deze hervorming moet een antwoord bieden op de enorme werkdruk en de grote tekorten in de sector. Wat zijn nu de volgende stappen?

De verpleegkunde heeft haar werk gedaan. De recente hervormingen van het wetgevende kader zijn een stevige basis en een onderbouwd startpunt. Dat is het resultaat van hard werken, sleutelen en overleggen om tot een structureel akkoord te komen. Mits enkele vereenvoudigingen en verduidelijkingen in de wetgeving zijn we ervan overtuigd de komende 25 jaar een antwoord te kunnen bieden op de kwantitatieve en kwalitatieve vraag van het verpleegkundig personeel in ons land en Europa. Maar het zijn niet enkel de verpleegkundigen die met oplossingen moeten komen. We hebben het merendeel gedaan van wat binnen onze mogelijkheden lag. De andere beroepsgroepen, vertegenwoordigers, werkgeversorganisaties en stakeholders in de zorg zijn nu aan zet om hun huis op orde te zetten en stappen te nemen. In de nieuwe verpleegkundige wetgeving zitten mits verdere dialoog en bijsturing op dat vlak heel wat opportuniteiten die deuren kunnen openen voor de algemene zorgsector en die niet noodzakelijk meer financiële middelen vragen.

Verantwoordelijkheid van de volledige zorgsector

Ons land kent een zeer breed zorgaanbod, waar de huidige financiering niet op voorzien is. Daarom worden verpleegkundigen te vaak ingezet in functies en taken waarvoor ze niet opgeleid zijn en waardoor ze hun noodzakelijke vaardigheden niet ten volle benutten. Deze niet­verpleegkundige taken moeten voortaan worden uitgevoerd door ondersteunend personeel. Dat is met de nieuwe wetgeving mogelijk, onder meer door de wettelijke verankering van het gestructureerde zorgteam met de verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ) aan het stuur, met extra delegatiemogelijkheden naar andere zorgberoepen uit de Wet op de Uitoefening van de Gezondheidszorg (WUG) en naar personen in de omgeving van de zorgvrager door de bekwame helper, de mantelzorger en de activiteiten die tot het dagelijkse leven behoren (ADL).

Voortaan heeft de VVAZ meer autonomie, met focus op verpleegdiagnostiek en het bepalen van verpleegkundige zorg door onder meer de mogelijkheid om handelingen te delegeren, verpleegkundige consultaties en verpleegkundige zorgen voor te schrijven. Het doel: door de VVAZ, de basisverpleegkundigen en de zorgkundigen efficiënt en doelmatig in te zetten de workforce optimaal benutten en zo substantieel verhogen om personeelstekorten aan te pakken en de werkdruk te verlagen.

Kortom: de verpleegkundige functies[1] zijn klaar voor de toekomst, de rest van het zorgsysteem dient nu ook te veranderen. Vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE zijn we overtuigd dat dit kan op basis van enkele fundamentele principes.

1.     Verschuivingen om de werkdruk te verlagen

De bijzonder hoge werkdruk in de zorgsector, veroorzaakt door een uitgebreid zorgaanbod en een gebrek aan afgestemde financiering, vraagt om een structurele aanpak om zorg toegankelijk te houden. Cruciaal hierbij is dat verpleegkundigen 24/7 ondersteund worden door logistieke medewerkers, maar ook onderhoudsmedewerkers, medewerkers van patiëntenvervoer, apotheekassistenten en zo meer. Dit naargelang de functie en de noodzaak van de gevraagde hulp. Zo worden de niet­verpleegkundige taken bij de verpleegkundigen verantwoordelijk algemene zorg, de basisverpleegkundige, maar ook bij de zorgkundige weggehaald.

Daarnaast dient ook de 24 uur permanentie door verpleegkundigen te worden verruimd naar andere beroepen. De therapie voor zorgvragers stopt niet aan de muren van zorginstellingen, maar ook niet aan de grenzen van werkshiften. Waarom stoppen behandelingen bijvoorbeeld om 17 uur en wordt de zorg hierna vanzelfsprekend overgedragen aan de VVAZ en de basisverpleegkundigen? De permanente beschikbaarheid van psychologen, kinesitherapeuten, ergotherapeuten, sociaal assistenten, medisch management assistent,… tijdens de weekends en avonden zullen het werk voor verpleegkundigen verlichten. Ook zullen we zo meer tegemoetkomen aan de noden van de zorgvrager en bijgevolg onze samenleving. De zorg valt immers niet stil in het weekend of in de avond.

Zorg verschuift meer en meer over de verschillende sectoren heen. Door de afbouw van de opnameduur vindt veel ziekenhuiszorg vandaag onder meer al plaats in de thuisomgeving en in de woonzorgcentra. Afstemming van beschikbare capaciteit, competenties en specialisaties zal in het kader van deze verschuiving van belang zijn.

Verder merken we hier ook een discrepantie van de financiële middelen op. Zo is de gezinszorg aan huis en het verblijf in een woonzorgcentrum betalend, maar krijgt de zorgvrager voor zorgen van een thuisverpleegkundige geen factuur in de bus, wat de indruk wekt dat deze professionele zorg gratis is. De thuisverpleging moet dringend een nieuw organisatie­ en financieringsmodel krijgen waarin samenwerking, coördinatie van zorg, delegatie, planning van zorg en evaluatie een centrale en betekenisvolle rol krijgen. Zo verlagen we de werkdruk voor de thuisverpleegkundige, krijgt die loon naar werk en wordt er ruimte gemaakt om niet enkel prestatiegericht te werken, maar de noden van de zorgvrager centraal te stellen, door aan preventie, educatie en coaching te doen om zo eventuele (her)hospitalisaties te voorkomen.

Verschuivingen zullen enkel slagen wanneer het onderwijs, zoals op heden, een belangrijke rol opneemt. Onder meer door de coördinatie van taken zoals omschreven in de wet rond het gestructureerde zorgteam te verwerken in het curriculum van de VVAZ. Hiervoor dient dringend het beroeps­ en kwalificatiedossier van de VVAZ en de hierop volgende DLR’s[2] te worden aangepast, zoals in 2023 en 2024 gebeurde voor de basisverpleegkundige. Zo staat de VVAZ sterker in haar schoenen om die coördinerende rol op te nemen, de complexiteit van de zorg te bepalen en om autonomer te werken.

Autonomie kan extra versterkt worden door nieuwe handelingen toe te voegen aan de verpleegtechnische lijst en door zorgvragersdossiers intra­ en extramuraal toegankelijk te maken, over de zorglijnen heen. Daarvoor dienen de digitale platformen zoals Vaccinnet, eHealth, Recip­e, Vitalink, … beter door de verschillende overheden te worden afgestemd en moeten verpleegkundigen onversnipperd toegang krijgen.

2.     Een sterkere stem voor verpleegkundigen

Het aantal patiënten waar één VVAZ of basisverpleegkundige zorg voor draagt (patient-nurseratio) staat omschreven als een belangrijke, beïnvloedende factor voor veilige zorg. Een efficiëntere inzet van verpleegkundigen vereist een patient-nurseratio die voor alle zorginstellingen voortaan op instellingsniveau wordt bepaald en niet meer op het huidige afdelingsniveau. Dit zal meteen de vrijheid bieden aan zorginstellingen om hun personeel gedifferentieerder in te zetten en lokaal de patient-nurseratio af te stemmen in functie van de noodzakelijke zorgvraag.

Om dit gevrijwaard te laten verlopen zijn inspraak en aanwerving van verpleegkundigen op de verschillende echelons van het beleidsniveau van zorginstellingen onontbeerlijk[3]. Door overleg en samenwerking op niveau van de hoofdverpleegkundige, het verpleegkundige middenkader en de directeur van het verpleegkundig departement samen met de medische diensthoofden en hoofdartsen kunnen het essentiële zorgaanbod en de hieraan verbonden zorgtaken op een constructieve manier worden afgesproken. Zo kan ook de ziekenhuisfinanciering beter afgestemd worden op de realiteit en de wezenlijke zorgvraag. In die hervorming moeten verpleegkundigen op ziekenhuisnetwerkniveau en eerstelijnszones betrokken worden zodat zorg­ en financieringsbeleid aansluiten bij de beschikbare capaciteit en specialisatiedomeinen van artsen en verpleegkundigen.

3.     Groei en ontwikkeling stimuleren om uitstroom te voorkomen

Er is de voorbije legislatuur sterk ingezet op een toekomstvisie voor de zorg. Die staat onder meer genoteerd in het rapport Toekomstagenda voor het werken in de zorg. Het biedt een referentiekader om zorgpersoneel te erkennen, te stimuleren en zo de uitstroom te voorkomen. Dit kan door in eerste instantie de nodige mankracht en ruimte te voorzien voor permanente vorming en innovatieve projecten met aandacht voor technologie in de zorg. Specifieke aandacht dient hierbij te gaan naar omgaan met agressie op het werk.

Wie financiering zegt, denkt aan de nomenclatuur die gerevalueerd moet worden, zeker in functie van de toenemende complexiteit en zwaarte van zorg.

Wie financiering zegt, denkt ook aan IFIC. Nieuwe functies zoals de basisverpleegkundige en de verpleegkundig specialist moeten dringend ingeschaald worden. Voor de reeds bestaande gespecialiseerde verpleegkundige functies dient op korte termijn een herweging binnen IFIC, naargelang hun competenties en verantwoordelijkheden, tot uitvoering te worden gebracht. De huidige procedures voor herweging binnen IFIC zijn ontoereikend om tegemoet te komen aan de tijdgebonden verwachtingen van de werknemers in de betrokken zorgsectoren.

Een juridische verankering van de functie van gespecialiseerde verpleegkundigen dient dringend te gebeuren, zodat specifieke voorwaarden worden gebetonneerd en specialisaties vlotter kunnen worden erkend.

Verder dient de financiële ongelijkheid op twee niveaus te worden weggewerkt. Het Nederlandstalig onderwijs ontvangt sinds 2019 geen subsidies voor het opzetten van de opleidingen die leiden tot specialisaties (BBT/BBK[4]) binnen verpleegkunde. In het Franstalig onderwijs is dit wel nog het geval, waardoor verpleegkundigen hier kunnen inschrijven aan verlaagde tarieven in vergelijking met de Nederlandstalige verpleegkundigen.

Het tweede niveau van financiële ongelijkheid heerst tussen de aanspraak op premies verbonden aan de BBT/BBK in de Vlaamse en de federale zorginstellingen. In 2019 werd de premie afgebouwd in beide sectoren, in 2022 werd deze beslissing evenwel herzien voor de federale zorginstellingen. Hierdoor krijgen verpleegkun­digen met een BBT/BBK, die tewerkgesteld zijn in een Vlaamse zorginstelling geen premie en zij die tewerkgesteld zijn in een federale zorginstelling, inclusief de thuisverpleging, wel een premie.

Duidelijke criteria en normen naargelang de zorginstelling en zijn zorgcontext, bepalen hoe de samenstelling van een gestructureerd team eruit zal zien, om zo kwaliteitsvolle zorg te vrijwaren voor elke zorgvrager. De aanwezigheid van voldoende verpleegkundigen en verpleegkundigen met een VVAZ diploma in elke zorginstelling, samen met een stimulerende werkomgeving die doorgroeikansen creëert, zal leiden tot gespecialiseerde verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten, ingebed in elke zorgsector.

4.     Instroom te allen tijde verhogen

Met maatregelen om de uitstroom aan verpleegkundigen te verminderen en hen aan de slag te houden komen we er niet. Er is ook een verhoogde instroom nodig. Dit begint met een beter imago voor de zorg, net zoals een helder beeld over de effectieve carrièremogelijkheden in zeer diverse zorgcontexten. Diezelfde boost is nodig voor de opleidingen en de stageplaatsen voor de verschillende verpleegkundige functies in opleiding. De bevolking moet een beter beeld krijgen over de meerwaarde van verpleegkundige zorg en de specialisatie­ en doorgroeimogelijkheden van het beroep. De rol van de Vlaamse Zorg­ en Welzijnsambassadeur is hierin van doorslaggevend belang. Deze functie dient dan ook administratief te worden versterkt.

Momenteel zijn er in België heel wat werkzoekenden en zo’n 1,6 miljoen niet­actieven[5]. Als een deel van hen geactiveerd of geheroriënteerd kan worden naar een job[6] in de verpleegkunde, dan zijn er al belangrijke stappen gezet. Met een duidelijk actieplan en hieraan verbonden regelgeving voor gegevensregistratie en ­deling per sector, kunnen we het aantal zij­instromers verhogen. Financiële stimulansen en flexibele opleidingsprogramma’s kunnen hierin een extra motivatie zijn.

Wat nu?

Verder werken. Wettelijke hervormingen hebben een impact op de verschillende actoren en sectoren in de zorg. Deze moeten nu rond de tafel gaan zitten en de nodige transversale hervormingen bespreken en doorvoeren op basis van de vier bovenstaande pijlers. Tal van uitvoeringsbesluiten dienen nog te worden uitgewerkt en gepubliceerd. Verder dringt zich ook een vereenvoudiging op van bestaande wetgeving en lijsten verpleegkundige handelingen die hier en daar overlappend zijn of voor het werkveld onduidelijkheden heeft gecreëerd. Alleen zo kunnen we werken aan toekomstbestendige zorg, voor het zorgpersoneel en voor de zorgvragers.

[1] Zorgkundigen (niveau 4), basisverpleegkundigen (3 jaar HBO5), verpleegkundigen verantwoordelijk algemene zorg (4 jaar bachelor), gespecialiseerde verpleegkundigen (BBT, BBK), verpleegkundig specialisten (master) en de verpleegkundigen klinisch onderzoeker (PHD)

[2] Domeinspecifieke Leerresultaten (DLR)

[3] Ziekenhuiswetging vereist voor deze functies de aanwerving van verpleegkundigen. Enkel voor de functie van hoofdverpleegkundige medische beeldvorming, wensen we een afwijking in deze regelgeving.

[4] Bijzonder Beroepstitel (BBT) en Bijzondere Beroepsbekwaamheid (BBK)

[5] netwerkverpleegkundemagazine.be/hoe-ziet-de-arbeidsmarkt-van-de-toekomst-eruit

[6] Zoals het Project 600: studeren voor verpleegkunde zonder loonverlies en andere initiatieven


De bekwame helper: wie, wat, hoe?

Verpleegkundige handelingen zijn bij wet bepaald en voorbehouden aan artsen, basisverpleegkundigen, verpleegkundigen verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ) en andere zorgverleners. Dit wordt bepaald op basis van hun bevoegdheid. Het statuut van de bekwame helper brengt daar voor bepaalde vastgelegde handelingen verandering in en ondersteunt zo mensen in hun dagelijkse zorgen.

Wie niet bevoegd is om verpleegkundige handelingen uit te voeren en dit toch doet pleegt een strafbaar feit. Toch heb je niet voor alle dagelijkse zorgen meteen gecertificeerde zorgverleners nodig. NETWERK VERPLEEGKUNDE ijvert al enkele jaren voor het wettelijk verankeren van het statuut van de bekwame helper. Dat werd in 2024 een feit. Voor het werkveld brengt dit veel vragen met zich mee. Wat mag de bekwame helper doen? Wie kan bekwame helper zijn? Hoe gaat de opleiding van een bekwame helper in zijn werk? Daarom ontwikkelde NETWERK VERPLEEGKUNDE een handige brochure waarin de wettekst stap voor stap klaar en duidelijk wordt uitgelegd. We zetten in ons magazine alvast de belangrijkste zaken op een rijtje.

Wie is de bekwame helper?

Een leerling met diabetes in de klas of in een jeugdinstelling, een persoon met een handicap die meegaat op reis, … Ze hebben allemaal op dagelijkse basis zorg nodig. Een verpleegkundige kan niet elke dag langskomen en dus de hulp van een bekwame helper nodig hebben. De bekwame helper is zelf geen arts of verpleegkundige, maar kan bepaalde verpleegkundige handelingen uitvoeren tijdens zijn of haar beroep of vrijwillige activiteit, buiten een zorginstelling. Daarvoor gelden een aantal voorwaarden. De belangrijkste is dat een persoon nooit verplicht mag worden om als bekwame helper op te treden en dat een arts of verpleegkundige ook niet verplicht kan worden om een handeling toe te vertrouwen aan een bekwame helper.

Wat doet de bekwame helper?

De bekwame helper wordt opgeleid door een arts, een VVAZ of een basisverpleegkundige. Diezelfde zorgverlener maakt een attest op waarin staat of de bekwame helper de specifieke verpleegkundige techniek kan en mag uitvoeren bij verschillende personen buiten een ziekenhuis of een woonzorgcentrum. Dit mag enkel in een stabiele situatie, wanneer er dus geen extra onderzoeken aan de orde zijn en zolang de gezondheidstoestand van de zorgvrager niet wijzigt. Let op, de zorgvrager of zijn vertegenwoordiger moet hier altijd toestemming voor geven.

Het meten van parameters (lengte, gewicht, temperatuur, hartslag, bloeddruk, zuurstofsaturatie, glycemie) is een Activiteit van het Dagelijkse Leven (ADL) die de bekwame helper mag uitvoeren zonder opleiding. Voor het nemen van andere parameters is die opleiding wel nodig. Daarnaast kan de bekwame helper ook bevoegd gemaakt worden voor volgende handelingen: hygiënische zorgen, functionele houding met technische hulpmiddelen, voedsel- en vochttoediening, meting glycemie, aspireren, subcutane medicatietoediening, O2-toediening, decubituspreventiemaatregelen, condoomkatheter, urinezak, TED-kousen, maatregelen om lichamelijke letsels te voorkomen (valpreventie), urinaire autosondage, enterale vocht- en voedseltoediening, gecontroleerde en geassisteerde niet-invasieve beademing.

Hoe krijg je het attest van bekwame helper?

Het attest voor een bekwame helper wordt opgemaakt in drievoud: één voor de arts of verpleegkundige, één voor de zorgvrager en één voor de bekwame helper. Dit kan enkel na een opleiding. De verpleegkundige beoordeelt na de opleiding of de bekwame helper de handeling goed uitvoert. Op basis daarvan stelt de verpleegkundige het attest op. De bekwame helper mag geen opleiding geven aan anderen en moet de zorg waarvoor hij of zij is opgeleid zelf uitvoeren.

De VVAZ of basisverpleegkundige die de opleiding geeft, is en blijft aansprakelijk voor de toelating aan persoon waarvan hij of zij wist dat deze persoon niet bekwaam genoeg is voor de handeling. Ook voor de inhoud van het attest en het onvoldoende toezicht houden op de bekwame helper kan je aansprakelijk worden gesteld.

Om het attest in orde te brengen stelde NETWERK VERPLEEGKUNDE een handig stappenplan op, verwerkt in een praktische brochure waarin alle do’s-and-don’ts op een rijtje gezet worden. Je vindt er ook enkele getuigenissen en een voorbeeld van hoe een attest er moet uitzien. Extra exemplaren van dat attest kan je ook terugvinden op de website netwerkverpleegkunde.be via de zoekterm ‘bekwame helper’.


Samen sterk tegen 2046

De Planningscommissie Medisch Aanbod binnen de Federale Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid in België houdt zich bezig met het plannen en organiseren van gezondheidszorgdiensten en het waarborgen van de juiste verdeling van medische professionals en middelen in ons land. Jaarlijks formuleert dit orgaan adviezen aan de minister van Volksgezondheid. Om dat te kunnen doen, simuleert men toekomstige scenario’s om de nodige maatregelen te kunnen treffen. Kristel De Vliegher, verpleegkundige en lid van de Planningscommissie, vertelt hoe die toekomst eruitziet en wat we nu al kunnen doen.

De Planningscommissie werkt met verschillende scenario’s om de gezondheidszorg in ons land zo goed mogelijk op te volgen en te organiseren. Op basis van deze scenario’s kunnen het beleid en het zorglandschap voorbereidingen treffen voor mogelijke aankomende evoluties en trends. “We weten al langer dat er door de vergrijzing van de bevolking een enorme zorgvraag op ons afkomt”, vertelt Kristel De Vliegher, diensthoofd verpleegkunde en innovatie bij het Wit-Gele Kruis van Vlaanderen, en lid van de Planningscommissie. “Ook de pandemie was een boeiende leerschool. De zorg stond toen erg onder druk. Dat we ons anders zullen moeten organiseren om aan dergelijke uitdagingen tegemoet te komen, is duidelijk. Op basis van heel wat gegevens maakten we verschillende basis[1]– en alternatieve[2] scenario’s op voor 2046.”

Veranderende zorgbehoeften ondervangen

Aan de ontwikkeling van de scenario’s voor de Planningscommissie werken verschillende groepen en experts mee, zoals volksgezondheidsexperts, epidemiologen, economische en technologische analisten, biomedische ingenieurs, sociologen en psychologen, maar ook artsen, specialisten en verpleegkundigen. Zij geven inzichten in de medische praktijken en brengen trends in kaart van ziekten en behandelingen in het veld. Kristel: “De expertise uit het werkveld is cruciaal binnen deze groep. We zien sterke verschuivingen in de zorgconsumptie. Bijvoorbeeld: door de kortere ligduur in ziekenhuizen verplaatst een groot deel van de zorgen naar thuis, of doordat we sterker inzetten op zo lang mogelijk zelfstandig wonen zijn hier ook meer verpleegkundigen voor nodig. We merken bovendien een toegenomen comorbiditeit en meer psychologische aandoeningen bij jongeren en ouderen. Al deze voorbeelden vergen de juiste zorgprofessionals op de juiste plaats. In combinatie met het grote aantal pensioneringen dat eraan zit te komen, voel je dat het schoentje knelt.”

De toekomstscenario’s zijn opgesteld op basis van het aantal actieve verpleegkundigen[3] in ons land. Dat zijn er heel wat minder dan het aantal beroepsbeoefenaars gemachtigd om het beroep uit te oefenen. “We moeten ons echt afvragen waar al die mensen naartoe gaan en daar iets aan doen. Hoe komt het dat zij het verpleegkundige beroep verlaten? Nochtans hebben we alle handen nodig.”

Aantal verpleegkundigen duurzaam laten groeien

Gebaseerd op de instroom van zorgpersoneel tussen 2019 en 2022 en de toekomstige zorgbehoeften zouden er in ziekenhuizen 21.789 verpleegkundigen moeten bijkomen tegen 2046. In woonzorgcentra gaat het over 22.783 en bij de thuisverpleegkundigen over 19.831. In de laatste twee categorieën betreft het een verdubbeling van het huidige aantal. “Dat is niet verwonderlijk als we zien hoe sterk de zorgbehoeften stijgen”, aldus Kristel. “In een gematigd scenario voorspellen we dat het aantal 65-plussers tegen 2046 toeneemt met 15 procent, de groep patiënten jonger dan 65 jaar met 5 procent. In een sterk scenario is dat respectievelijk 30 en 10 procent. Die extra verpleegkundigen zijn nu gebaseerd op onze huidige manier van werken, maar met het oog op de kwaliteit van onze zorg moet het aantal patiënten per verpleegkundige dalen.”

Ook die cijfers bracht de Planningscommissie in kaart. In ziekenhuizen zijn er nu 8,12 patiënten per verpleegkundige. Voor optimale zorg moet dat aantal naar 6,1 patiënt per verpleegkundige. In woonzorgcentra moet het van 8,33 patiënten naar 6 patiënten per zorgverlener en in de thuisverpleging van 26 naar 24 patiënten per thuisverpleegkundige. “Door het aantal patiënten per verpleegkundige te verminderen willen we streven naar een betere kwaliteit van zorg, minder stress voor het personeel en meer tijd voor overleg en de coördinatie van zorg. Deze factoren dragen stuk voor stuk bij aan het welbevinden en dus hopelijk aan de retentie van ons waardevolle zorgpersoneel. Al is er nog een lange weg af te leggen voor we zover zijn.”

Op de juiste weg

België levert al enkele jaren stevige inspanningen om het verpleegkundig beroep opnieuw aantrekkelijker te maken. Er zijn al heel wat hervormingen in voege. Denk maar aan het koninklijk besluit (KB) waarin de definitie van verpleegkunde werd aangepast naar meer autonomie voor de verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ) en meer toevertrouwde medische handelingen, het KB rond de basisverpleegkundige, de verpleegkundig specialist, het gestructureerde zorgteam, activiteiten van het dagelijks leven (ADL) en de bekwame helper. “Het effect van die hervormingen is uiteraard niet meteen zichtbaar”, benadrukt Kristel. “Toch zijn dit allemaal stappen in de goede richting. Ze dragen bij aan de werkdrukverlaging en geven verpleegkundigen meer autonomie. Deze hervormingen leiden tot betere samenwerkingen over alle settings heen waarin expertise en kennis gedeeld kunnen worden. Dat zal de job opwaarderen waardoor we op termijn een hogere instroom verwachten.”

Al zijn we er natuurlijk nog lang niet. Er moet niet alleen meer personeel komen, er moet ook grondig nagedacht worden over de financiering en organisatie van onze zorg. “We moeten de beschikbare middelen afstemmen op de realiteit. Enerzijds heeft de sector thuisverpleegkunde nood aan een nieuw financieringsmodel. Het huidige dekt namelijk de lading niet. Anderzijds moeten we ook nadenken over de verschuiving van middelen in het veld. Als de ligduur in het ziekenhuis verkort, moet dit dan ook niet gepaard gaan met een verschuiving van middelen naar de thuiszorgcontext? Dat vergt een heel nieuw organisatie- en financieringsmodel waar we samen met het beleid en de bestuursorganen van onze sector over moeten nadenken. In dat kader zijn we met een pilootproject ‘Nieuwe financiering in de thuisverpleegkunde’ gestart waarin we verschillende pistes willen onderzoeken.”

Herwaardering van verpleegkundigen

Behalve de huidige hervormingen en financiële strategieën zijn er nog heel wat kansen om het beroep van de verpleegkundige op te waarderen. In de adviezen van de Planningscommissie staan enkele voorstellen om nog meer in te zetten op het levenslang leren. “Verpleegkundigen zijn echt niet altijd op zoek naar een hoger loon”, benadrukt Kristel. “Het gaat ook over waardering, efficiëntie en specialisatie. Innovatie is een belangrijke tool die we meer moeten inzetten om onze verpleegkundigen te ondersteunen, niet te vervangen. Dan moeten we onze mensen wel meer betrekken van in het begin van de innovatie zodat het echt een meerwaarde biedt in hun dagelijkse werk. Dat moeten we aanmoedigen. We moeten onze arbeidsmarkt flexibeler organiseren met voldoende kansen om door te groeien, met meer zichtbaarheid van onze kwalitatieve opleidingen en met een attractief plan om mensen te rekruteren en in de sector te houden. Daarvoor moeten we evenwel eerst goed weten waar de pijnpunten liggen.”

De stem vanuit het veld vertolken

De stem van de verpleegkundigen zelf is in heel dit verhaal cruciaal. “We hebben het zorgpersoneel echt nodig om mee beleid te maken”, besluit Kristel. “Via werkgroepen willen we de vinger aan de pols houden om tot gedragen en doordachte adviezen te komen. Waarom zouden we ieder op zichzelf laten ploeteren? Door de handen in elkaar te slaan, klinkt de stem van het werkveld luid en duidelijk. Samen geven we de toekomst vorm zodat we blijven bouwen aan warme, kwaliteitsvolle en toegankelijke zorg.”

 

[1] De Verpleegkundigen workforce in 2046: toekomstprojectie op basis van de reële instroom tot 2022, Cel Planning van het Aanbod van de Gezondheidszorgberoepen, Dienst Gezondheidszorgberoepen en Beroepsuitoefening, Directoraat-generaal Gezondheidszorg, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, maart 2024.

[2] De Verpleegkundigen workforce in 2046: alternatieve projecties op basis van de reële instroom tot 2022, Cel Planning van het Aanbod van de Gezondheidszorgberoepen, Dienst Gezondheidszorgberoepen en Beroepsuitoefening, Directoraat-generaal Gezondheidszorg, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, maart 2024.

[3] PlanKad Verpleegkundigen 2019-2021, Cel Planning van het Aanbod van de Gezondheidszorgberoepen, Dienst Gezondheidszorgberoepen en Beroepsuitoefening, Directoraat-generaal Gezondheidszorg, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, maart 2024.


Wat verwachten verpleegkundigen van de verpleegkundig specialist?

Met de twee nieuwe koninklijke besluiten over het statuut en de invulling van de nieuwe functie verpleegkundig specialist, staan heel wat veranderingen op til. Eind 2019 organiseerde NETWERK VERPLEEGKUNDE een brede bevraging naar de verwachtingen van verpleegkundigen over de taken van de verpleegkundig specialist die op masterniveau is opgeleid. Toenmalig minister van Volksgezondheid Maggie De Block creëerde het eerste wettelijke kader voor deze functie. Waar staan we vijf jaar later?

We gaan even terug in de tijd. In 2019 creëerde de toenmalige minister voor het eerst een wettelijk kader voor de verpleegkundig specialist. Deze functie op masterniveau moet wetenschappelijke innovatie vertalen naar de klinische praktijk. Al was de functie in de Vlaamse praktijk niet helemaal nieuw. Verpleegkundig specialisten bouwden al eerder door hun jarenlange ervaring een vertrouwensrelatie op met artsen, verpleegkundigen, andere zorgverleners en zorgvragers. Door deze functie wettelijk te verankeren wilde men kwaliteitsprocessen verbeteren, de autonomie van deze functie juridisch versterken, een aansluitende financiering bekomen en tot slot een bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid van het verpleegkundig beroep.

Vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE werd eind 2019 samen met beroepsorganisaties acn en KPVDB een enquête georganiseerd in Vlaanderen, Wallonië en Duitstalig België. De kernvraag: wat verwachten verpleegkundigen van een verpleegkundig specialist? Met 461 respondenten voor de volledige vragenlijst kregen we inzichten om concrete aanbevelingen te doen in de toen aankomende adviezen binnen de Federale Raad voor Verpleegkunde en Technische Commissie voor Verpleegkunde over het statuut van de verpleegkundig specialist.

Waarom het statuut en de invulling van de functie verpleegkundig specialist in de wetgeving belangrijk is?

De functie van verpleegkundig specialist bestond eind 2019 gefragmenteerd in de praktijk en was niet wettelijk geregeld. Uit de bevraging bleek dat verpleegkundig specialisten vaak sterk afgebakende taken kregen met weinig autonomie. Hun wetenschappelijke bagage en expertise werd dus niet altijd optimaal benut. Ze bleven bovendien zeer vaak een actieve rol opnemen in de acute zorg en werden niet altijd vrijgesteld voor de taken en opdrachten die toebehoren aan de functie van een verpleegkundig specialist. Nochtans betekent een arts die niet altijd moet tussenkomen, sneller schakelen en meer continue opvolging van patiënten. Kortom: als verpleegkundig specialist wil je verder specialiseren, meer kennis vergaren. De vraag naar meer autonomie, met bijhorende aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid, was dan ook niet vreemd. Daar moest juridisch de ruimte en de mogelijkheden voor worden voorzien.

Wat werd op dat moment verwacht van een verpleegkundig specialist door verpleegkundigen zelf?

Kennis opbouwen bleek een belangrijk en zelfs prioritair aspect van de functie te zijn in 2019, zolang die kennis goed werd doorgegeven. Verpleegkundigen zien in een verpleegkundig specialist een mentor voor aanwijzing, expertise, begeleiding en coaching. Een team van verpleegkundigen verkiest om te leren van een verpleegkundig specialist eerder dan van een arts, bleek uit de bevraging. Die verwachting is niet altijd geijkt op afdelingsniveau, maar moet net ook afdelingen overschrijden aangezien coaching en kennis noodzakelijke voorwaarden zijn voor de functie. De verpleegkundig specialist vertaalt kennis naar elk niveau. Nog belangrijk daarbij is de ervaring met zorg aan het bed. Een verpleegkundige met een specialisatie is een verpleegkundige met haar voeten op de grond, die de voeling met de effectieve en acute zorg blijft behouden. Bovendien heb je als verpleegkundige een andere relatie met de patiënt en zijn context. Zo is de verpleegkundig specialist een brug tussen arts en patiënt en vult die een belangrijke leegte in.

Samengevat zagen verpleegkundigen in de functie van de verpleegkundig specialist een belangrijke meerwaarde om zelf mee te zijn met nieuwe inzichten en wetenschappelijke innovaties. Een collega in het team en op hun niveau die hiervoor bevoegd is, ervaarden ze als een grote meerwaarde. Dit biedt kansen tot bijscholing en begeleiding, maar ook tot ethische en sociale innovatie. Facetten die geen luxeproblemen zijn, wel een noodzaak. NETWERK VERPLEEGKUNDE leidde uit de resultaten af dat de functie van verpleegkundig specialist de aantrekking van het verpleegkundig beroep verhoogt. Het statuut zal doorgroeimogelijkheden bieden voor de VVAZ en gespecialiseerde verpleegkundigen. Vijf jaar later is het zover.

Erkenning van de verpleegkundig specialist

De verpleegkundig specialist staat vandaag ingeschreven in de zorgladder met een eigen functie- en competentieprofiel. Sinds 2019 staat ze ook in de Wet op de Uitoefening van de Gezondheidszorgberoepen (WUG). Die bepalingen worden vandaag aan de hand van twee nieuwe koninklijke besluiten (KB’s) aangevuld. Het eerste KB bepaalt de criteria om als verpleegkundig specialist erkend te worden, het tweede bevat de bevoegdheden van het statuut: de klinische activiteiten en medische handelingen die de verpleegkundig specialist[1] kan stellen. De KB’s werden eind april gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en treden op 1 januari 2025 in werking.

Volgens de wet toont de verpleegkundig specialist ‘een bijzondere deskundigheid in de verpleegkunde en initieert die voortdurende actualisering en vernieuwing van (evidencebased) verpleegkunde om de kwaliteit en veiligheid van verpleegkundige zorg te bevorderen’.

Katrien Vervoort, adviseur volksgezondheid op het kabinet van minister Frank Vandenbroucke, gaat dieper in op enkele belangrijke vragen.

Welke opleiding moet je genoten hebben?

“De verpleegkundig specialist is volgens het nieuwe KB een verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ) met een masterdiploma in de verplegingswetenschap dat voorbereidt op de functie van verpleegkundig specialist en met minstens 3.000 effectieve uren praktijkervaring als VVAZ in een voltijds equivalent binnen een bepaalde zorgcontext of specialisatiedomein.”

Zijn er overgangsmaatregelen?

“Wie al als verpleegkundig specialist werkt maar beschikt over een andere master in de gezondheidswetenschappen, kan vier jaar lang een beroep doen op overgangsmaatregelen om toch het statuut van verpleegkundig specialist te bekomen. Al zal je hier wel je competenties met betrekking tot de rol van verpleegkundig specialist moeten aantonen.”

Eens een verpleegkundig specialist, altijd een verpleegkundig specialist?

“In het KB staan ook criteria om je erkenning als verpleegkundig specialist te behouden. Om zijn kennis en bekwaamheid te onderhouden en te ontwikkelen en zo verpleegkundige zorg te kunnen verstrekken overeenkomstig de evolutie van de verpleegkundige wetenschap, moet de verpleegkundig specialist een permanente vorming van minstens 80 effectieve uren per periode van vier opeenvolgende jaren volgen. Daarnaast moet je in die vier jaar ook minstens 1.500 praktijkuren werken als verpleegkundig specialist.”

Wanneer mag je bijkomende klinische activiteiten en medische handelingen stellen?

“Het tweede KB gaat over de klinische activiteiten en medische handelingen die je als verpleegkundig specialist mag stellen, en de voorwaarden die daaraan verbonden zijn. Deze komen bovenop de handelingen die je als VVAZ mag stellen, worden vastgelegd in een interprofessionele samenwerkingsovereenkomst (IPS) en gelden enkel voor jouw specifieke zorgcontext of specialisatiedomein en voor een bepaalde groep patiënten. Met andere woorden: je erkenning als verpleegkundig specialist is – volgens het eerste beschreven KB – niet gelinkt aan een zorgcontext of specialisatiedomein, de handelingen die je mag uitvoeren wel.”

Hoe zal worden gecontroleerd welke handelingen je mag uitvoeren?

“Je portfolio zal daar een belangrijke rol in spelen, net zoals de IPS die je met alle betrokken partijen ondertekent, waaronder de betrokken arts(en).”

Is er een aparte nomenclatuur voor verpleegkundig specialisten nodig?

“Dat is niet de bedoeling, een hervormde financiering in de verschillende sectoren biedt een meer duurzame vorm van financiering. Nomenclatuurfinanciering is niet de aangewezen financiering voor de verschillende rollen van de verpleegkundig specialist.”

Nieuwe kansen, maar ook mogelijke valkuilen

Vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE zijn we ervan overtuigd dat de verpleegkundig specialist in alle zorgdomeinen aan bod moet kunnen komen. Ook in de thuiszorg bijvoorbeeld, waar de verpleegkundig specialist deel kan uitmaken van een breder team en ingezet wordt op basis van de noden in het werkveld. Al mag het ontwerp de verpleegkundig specialist niet reduceren tot een loutere uitvoerder van – al dan niet gefactureerde – medische technieken. Dit is niet wat zowel verpleegkundig specialisten als vertegenwoordigers van de algemene verpleegkunde voor ogen hadden toen ze samenkwamen in de werkgroep Zorgladder en de werkgroep Functiedifferentiatie[2]. Hier gaven zij expliciet te kennen dat de verpleegkundig specialist een sleutelrol toekomt in de ondersteuning en ontwikkeling van het beroep en de collega’s.

Als laatste bevat het ontwerp van de verpleegkundig specialist de bevoegdheid om voor te schrijven. NETWERK VERPLEEGKUNDE ijvert al jaren om de bevoegdheid van ‘voorschrijven’ te laten starten vanaf het niveau van de VVAZ. Dit wordt nu ook zo voorzien maar is nog niet in voege. Hierbij zal het portfolio bepalend zijn voor wat wel en niet door een VVAZ en bijgevolg door een verpleegkundig specialist kan worden voorgeschreven.

De komende jaren zullen we met andere beroepsorganisaties, waaronder ook BVVS in dialoog blijven gaan voor de verdere uitwerking van de uitvoeringsbesluiten.

[1] Dit is een algemene term voor de internationaal erkende profielen van ‘clinical nurse specialist’ of ‘nurse practitioner’. In ons Belgische systeem gebruiken wij één functiebenaming, nl. de ‘verpleegkundig specialist’; wetsontwerp tot wijziging van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de hervorming van de verpleegkunde, de afschaffing van de Technische Commissies voor verpleegkunde en de paramedische beroepen en de aanpassing van de taken van de Federale Raden voor verpleegkunde en paramedische beroepen hierin op te nemen, Parl. St. Kamer, 2023-24, nr. 3890/001, 15; https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/3890/55K3890001.pdf.

[2] Kabinet minister Vandenbroucke, 2022-2023.

Wat zijn de bevoegdheden van een verpleegkundig specialist?

Als verpleegkundig specialist krijg je volgens dit nieuwe KB vijf bevoegdheden, die opgenomen moeten worden in de IPS, samen met afspraken rond overleg, patiëntenbespreking en rapportering.

  1. Beslissingen over de diagnostiek, behandeling en opvolging in de totaalzorg van de patiënt, na een primaire of door de arts gestelde diagnose.
  2. Doorverwijzen van patiënten naar andere zorgprofessionals.
  3. Voorschrijven van geneesmiddelen en gezondheidsproducten.
  4. Opstellen van medische attesten.
  5. Beslissen over de opname en het ontslag van patiënten.

Aan deze bevoegdheden zijn wel enkele voorwaarden gekoppeld. Zo mag de verpleegkundig specialist dit enkel autonoom doen als het om geroutineerde klinische activiteiten of handelingen gaat van een beperkte complexiteit en waarvan de risico’s te overzien zijn. Die complexiteit en waarschuwingscriteria worden eveneens vastgelegd in de IPS. Dat IPS vraagt bovendien periodieke evaluatie en bijsturing.


“De verandering voor ons beroep is ingezet met uitzonderlijke opportuniteiten en doorgroeikansen”

12 mei, internationale dag van de verpleegkundige. Dit jaar hebben we als verpleegkundigen ‘geen stilstand meer’ te vieren. De vele hervormingen en wetswijzigingen die op ons beroep afkomen stoten soms op weerstand tegen verandering, maar toch zijn ze hoognodig. Er ligt nog heel wat werk op de plank naar praktische uitvoering toe, waarbij de inspraak van alle verpleegkundigen uiterst belangrijk is. NETWERK VERPLEEGKUNDE roept daarom alle verpleegkundigen op om samen met hun leidinggevenden in dialoog te gaan.

Er zijn grote, belangrijke stappen gezet in de laatste maanden van 2023 en in het eerste deel van 2024. Het zijn fundamentele wettelijke bouwstenen om de verschillende verpleegkundige taken van de toekomst vorm te geven. De duidelijke functieladder, de wetswijzigingen in het kader van het gestructureerde zorgteam en de koninklijke besluiten (KB’s) rond de bekwame helper en ADL stuwen ons beroep richting nieuwe opportuniteiten en houden het werkveld terecht bezig. “Het onderwerp leeft, zoveel is duidelijk uit de vele reacties die we bij NETWERK VERPLEEGKUNDE van leden en niet-leden ontvangen”, zegt algemeen coördinator Ellen De Wandeler. “Er is dan ook een duidelijke nood om de versnipperde informatie die vandaag circuleert en soms ook onjuist is opnieuw te stroomlijnen. Daar ligt een belangrijke taak voor NETWERK VERPLEEGKUNDE weggelegd. We zijn verpleegkundigen. We dragen dezelfde achternaam ongeacht onze plaats van tewerkstelling. Het is belangrijk dat we als een familie, met één stem spreken. Er mag geen hiërarchie zijn. Elkaar ondersteunen is een bouwsteen van onze beroepsorganisatie.”

Klaarstomen voor komende uitdagingen

De onderlinge samenwerking tussen verpleegkundigen, en bij uitbreiding tussen zorgprofessionals algemeen, is nodig. De demografische uitdagingen die op ons afkomen zijn namelijk niet min. Zeer concreet staat de vergrijzing voor de deur. Maar wat betekent dit precies? Vanaf 2025 zijn er in Vlaanderen voor het eerst in onze geschiedenis minder min-18-jarigen dan 67-plussers. In 2023 was 19,75 procent van de Belgische bevolking ouder dan 65 jaar. Dit neemt de komende vijftig jaar toe met 57,5 procent.

“De arbeidskrapte vandaag, maar ook die van de komende jaren, vraagt onze aandacht en bewustwording”, zegt Ellen. “Willen we kwaliteitsvolle zorg blijven garanderen aan de huidige en komende generaties, dan moeten we vooruitdenken aan een nieuwe, toekomstgerichte rol voor de Verpleegkundige Verantwoordelijk Algemene Zorg (VVAZ). Die moeten we dan ook op korte termijn durven opnemen. Al in de jaren 70 lagen de geplande hervormingen op tafel. Die komen nu in een stroomversnelling. De weg is nog lang, maar de start is gegeven. De verandering is ingezet en hierbij zie ik voor ons beroep uitzonderlijke opportuniteiten en doorgroeikansen.”

Klinisch verpleegkundige expertise

Het heeft bijzonder veel inspanningen gevraagd om de VVAZ als enige beroep in de coördinerende rol binnen het gestructureerd zorgteam te houden. De coördinatie van zorg is dan ook een taak die vaak ook andere zorgberoepen zich willen toe-eigenen. “Het is een logische en absolute vereiste dat de klinisch verpleegkundige expertise voldoende aanwezig is, zowel bij de VVAZ als diens directe leidinggevenden. We hebben een coördinerende rol gevraagd aan het beleid, nu moeten we deze ook samen door de inzet van verpleegkundig leiderschap waarmaken.”

“We moeten onze verantwoordelijkheid als verpleegkundige groter durven plaatsen binnen een maatschappelijke context. Welke zorg willen we aanbieden als verpleegkundigen binnen de beperkte middelen van de toekomst? Ons verbergen en niet het woord durven voeren op de hoogste echelons van onze gezondheidszorg en zorginstellingen moet echt tot de verleden tijd gaan behoren. Als verpleegkundigen zijn we met veel. We moeten in die mate ook de nodige inspraak verwerven.”

Relatieve versus absolute tekorten

De rapporten van de OESO tonen aan dat in ons land 112 verpleegkundigen per 10.000 inwoners actief zijn. Voor Vlaanderen ligt dat cijfer op 118 verpleegkundigen, voor Wallonië op 109. Ter vergelijking: het gemiddelde van die OESO-landen is 88 verpleegkundigen per 10.000 inwoners. Toch blijkt uit een gesprek met Sabine Stordeur (zie pagina’s 18 tot 20 van dit magazine), directrice-generaal van het directoraat-generaal Gezondheidszorg van de FOD Volksgezondheid, dat er nuancering bij de cijfers nodig is, zeker voor wat betreft het aantal verpleegkundigen per 10.000 inwoners.

“Zo liet de FOD ons weten dat als we kijken naar de landen die het dichtst bij België liggen, dan het gemiddelde in West-Europa 124 verpleegkundigen en in Noord-Europa 135 verpleegkundigen per 10.000 inwoners bedraagt. Met 111 verpleegkundigen per 10.000 inwoners zit België dus onder deze twee cijfers. Hier moeten we gepast mee omgaan en dat vraagt de nodige inspanningen.”

Hoopvol voor de toekomst

“De verandering is ingezet”, besluit Ellen. “We zijn hoopvol over de stappen die op beleidsniveau gezet worden. Het maakt dat we er tijdens onze vijftigste Week van de Verpleegkundigen in Oostende echt een feesteditie van kunnen maken. We mogen best fier zijn op de evolutie die we als verpleegkundigen samen mee in gang hebben gezet. Als beroepsorganisatie zijn we ook trots op onze vele leden en vrijwilligers in de werkgroepen en regionale netwerken. Hun expertise en praktijkervaringen zijn voor onze organisatie van onschatbaar belang.”

“Waar de komende legislatuur absoluut werk nog van moet gemaakt worden is de noodzaak aan en de toegang tot opleiding en specialisaties en een correcte verloning binnen IFIC. We maken ons de komende maanden klaar met een memorandum die voor en na de verkiezingen zal dienen om ons beroep verder te professionaliseren. Er is nog veel werk aan de winkel. Als we ons blijven verenigen en samen toewerken naar die verandering, dan komen we er samen wel.”

Leden hebben toegang tot een digitaal platform waarop de webinars rond de nieuwe wetgeving zijn ondergebracht. Ben je lid en wil je toegang tot dit kanaal? Mail naar vorming@netwerkverpleegkunde.be.

Wat is NETWERK VERPLEEGKUNDE?

NETWERK VERPLEEGKUNDE is een pluralistische, niet-gesubsidieerde beroepsorganisatie met 7.400 betalende leden die zich richt tot alle verpleegkundigen. De organisatie heeft mandatarissen in diverse raden en commissies op federaal en gemeenschapsniveau. NETWERK VERPLEEGKUNDE vertegenwoordigt basisverpleegkundigen, HBO5-verpleegkundigen, verpleegkundigen verantwoordelijk algemene zorg (bachelor), gespecialiseerde verpleegkundigen (met inbegrip van verpleegkundig consulenten), verpleegkundig specialisten (master) en verpleegkundigen klinisch onderzoeker (PHD).

De leden van NETWERK VERPLEEGKUNDE zijn aanwezig op alle domeinen van het verpleegkundige werkveld. We maken geen onderscheid in specialisatie of plaats van tewerkstelling. Verschillende visies en standpunten stroomlijnen in zo’n grote groep is geen evidentie. Vooruitgang betekent inzetten op de visie van de meerderheid. En die meerderheid hebben we door de gedragenheid van de leden uit de verschillende werkgroepen en regionale netwerken van onze beroepsorganisatie.

De werkgroepen binnen NETWERK VERPLEEGKUNDE zijn:

  • diabetesverpleegkundigen
  • thuisverpleegkundigen (zelfstandigen en in dienstverband)
  • directies verpleegkunde
  • verpleegkundigen gehandicaptenzorg
  • verpleegkundigen geestelijke gezondheidszorg
  • hoofdverpleegkundigen en middenkader
  • informaticasysteemverpleegkundigen
  • kinderverpleegkundigen
  • verpleegkundigen ouderenzorg
  • verpleegkundigen palliatieve zorg
  • pijnverpleegkundigen
  • verpleegkundigen spoed en intensieve zorgen
  • verpleegkundigen juridisch expert
  • verpleegkundigen infectiebeheersing
  • begeleidingsverpleegkundigen
  • verpleegkundigen medische beeldvorming
  • verpleegkundigen maatschappij en gezondheid
  • studenten verpleegkunde
  • wetenschappelijke ethiek
  • geschiedenis verpleegkunde

Zin om deel uit te maken van deze werkgroepen? Contacteer administratie@netwerkverpleegkunde.be.