Referentiekader rond vrijheidsberovende maatregelen biedt uniforme houvast
Voor het toepassen van vrijheidsberovende maatregelen in de residentiële geestelijke gezondheidszorg en in de brede jeugdhulp zijn multidisciplinaire richtlijnen uitgewerkt. Wetenschappelijk onderbouwd en getoetst aan good practices uit het werkveld bieden deze richtlijnen een uniform referentiekader in Vlaanderen. Toch is de implementatie ervan niet overal voor de hand liggend en zijn bepaalde nuances nodig om ze op korte termijn haalbaar te realiseren.
In 2020-2021 liet de Vlaamse overheid door het Steunpunt Welzijn Volksgezondheid & Gezin (SWVG) twee multidisciplinaire richtlijnen ontwikkelen over het toepassen van vrijheidsberovende maatregelen (VBM) in de residentiële geestelijke gezondheidszorg enerzijds en in de brede jeugdhulp anderzijds (kinderpsychiatrie, VAPH-instellingen, jongerenwelzijn, …). Deze richtlijnen zijn uitgewerkt op basis van literatuuronderzoek, buitenlandse richtlijnen, de mensenrechten en de evidentie rond het uitvoeren van dergelijke maatregelen in de praktijk. Het SWVG wou de multidisciplinaire richtlijnen juridisch onderbouwen en vond hiervoor een basis bij de mensenrechten, waardoor deze vrij uniek zijn.
“Uit die richtlijnen is gebleken dat het werkveld meer ondersteuning en bijkomende kaders nodig heeft om ze correct te kunnen implementeren. Daarom richtte het voormalige Agentschap Zorg en Gezondheid, nu het Departement Zorg, een kwaliteitstafel op met alle stakeholders. Hierin waren zowel onderzoekers als het werkveld betrokken, waaronder psychologen, psychiaters, NETWERK VERPLEEGKUNDE, Zorgnet-Icuro, het Vlaams Welzijnsverbond en patiëntenvertegenwoordigers”, vertelt Kris Vaneerdewegh, hoofd nursing in het OPZC Rekem en lid van de werkgroep Geestelijke Gezondheidszorg.
Nieuwe multidisciplinaire richtlijnen
Vanuit de kwaliteitstafel is een referentiekader rond vrijheidsberovende maatregelen opgesteld en zijn zo’n 430.000 euro aan financiële middelen vrijgemaakt om organisaties te ondersteunen bij de implementatie van deze multidisciplinaire richtlijnen. “Er is een projectplan uitgewerkt tot 2025 om allerlei ondersteuningsvormen te ontwikkelen voor het werkveld. Een eerste stap is het opzetten van een informatieve website waar alle organisaties toegang toe krijgen. De site wordt in september gelanceerd”, gaat Kris verder. “Daarnaast is gebleken dat de registratie van het toepassen van VBM vandaag heel verschillend gebeurt. Bijvoorbeeld, in de psychiatrische ziekenhuizen gaat men hier meer gestructureerd mee om, in de bijzondere jeugdzorg minder. Een goede registratie is nodig om te weten wanneer en hoe lang iemand vrijheidsberovende maatregelen krijgt toegepast, op welke manier dat gebeurt, … Een werkgroep is nu aan de slag om die registraties te uniformiseren, zodat er ook rapportering mogelijk is op Vlaams niveau. Tot slot voorziet de Vlaamse regering middelen om de infrastructuur aan te passen in de voorzieningen. Dit gebeurde enkele jaren geleden al voor de kinder- en jongerenpsychiatrie, en wordt nu opengetrokken naar de volwassenenpsychiatrie en de VAPH-instellingen. Denk aan comfortrooms inrichten of andere zaken opzetten zodat geen vrijheidsberovende maatregelen nodig zijn.”
Haalbare implementatie
Het referentiekader dat in het verleden gebruikt werd, was gebaseerd op afspraken en inschattingen. Nu wordt dat kader aangepast op basis van de multidisciplinaire richtlijnen. Kris: “Het werkveld heeft dit met veel enthousiasme onthaald. Het is positief dat er onderzoek gebeurd is, dat de richtlijnen wetenschappelijk onderbouwd zijn en dat de overheid hiervoor zoveel middelen vrijmaakt. Toch is enige voorzichtigheid nodig. Een aantal elementen zijn moeilijk om te zetten in de praktijk omdat het ondersteunende kader nog niet aanwezig is: namelijk de juiste infrastructuur en voldoende personeel. Bijvoorbeeld, in het voorstel staat dat om het kwartier live toezicht moet gebeuren, dus niet via een camera. Dat is een goed idee, maar niet haalbaar door de personeelsbezetting. Een ander voorbeeld is dat we bij afzondering een second opinion moeten vragen na vier uur. Een instelling moet dit 24 op 7 kunnen organiseren. Op weekdagen is dat overdag geen probleem, maar organisatorisch is het bijzonder moeilijk om dit ook ’s nachts en tijdens het weekend te garanderen.”
Groeiproces
De knelpunten zijn nu uit de multidisciplinaire richtlijnen gehaald en een ontwerp ligt klaar ter goedkeuring. Verwacht wordt dat dit eind 2023 gefinaliseerd wordt. Het belang van de multidisciplinaire richtlijnen is volgens Kris niet te onderschatten: “Voor de overheid is het referentiekader het middel om inspecties uit te voeren. Het is logisch dat instellingen niet van vandaag op morgen alle nodige aanpassingen kunnen doen. Daarom is het zinvol de elementen die nu moeilijk implementeerbaar zijn, in de kwaliteitstafel op te nemen om die in de toekomst verder uit te werken en op te volgen. Dit is absoluut noodzakelijk om een uniforme aanpak uit te werken voor alle instellingen die vrijheidsberovende maatregelen toepassen. Dat alternatieven zijn voorgesteld voor die knelpunten is een goede zaak. We hebben het dus niet gewoon geschrapt, maar eerder haalbaar omschreven. Qua live toezicht houden we het voorlopig op toezicht om het half uur, zoals vandaag geldt. Voor de second opinion is het voorstel dat binnen 24 uren een intercollegiale afdelingsoverschrijdende toetsing gebeurt. Het is een groeiscenario om tot een volgende stap te komen. In oktober komt de kwaliteitstafel terug samen en tekenen we de verdere stappen uit.”
Memorandum Staten-Generaal Geestelijke Gezondheid legt dringende nood aan actie bloot
De Staten-Generaal Geestelijke Gezondheid (SGGG) bestaat al sinds 2019 en komt tweejaarlijks samen. Door covid nam de aandacht voor GGZ bij bevolking en overheid toe. De SGGG wil een forum zijn van personen met een psychische kwetsbaarheid, ervaringsdeskundigen, hun familieleden, zorgverleners, leden van zorgorganisaties, academici, vertegenwoordigers van beroepsorganisaties en zorgkoepels. Het doel: een beetje GGZ met de patiënt centraal door de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg te verhogen. Op 9 juni 2023 verscheen hun memorandum met vijftien concrete aanbevelingen voor het beleid.
Bijna een op vijf Belgen[1] kampt met ernstige psychische problemen zoals een depressie, angststoornis, alcohol- of drugsverslaving. Zo’n zes Belgen per dag[2] gaan over tot zelfdoding. Neuro-psychiatrische aandoeningen zijn verantwoordelijk voor 21 procent van alle verloren jaren van ziekte en verloren jaren door vroegtijdig overlijden. Voor kanker gaat het om 19 procent[3]. De financiële impact van psychische problemen op onze maatschappij is bovendien ontzettend hoog. Uit cijfers van de OESO blijkt dat het voor België om zo’n 20,7 miljard euro[4] gaat. Dit wordt besteed aan uitkeringen, verminderde productiviteit en afwezigheid op het werk. Investeren in geestelijke gezondheidszorg is dus hoognodig. Nochtans beloofde de overheid in 2020 dat het tegen 2030 12 procent van het federale gezondheidszorgbudget zou wijden aan geestelijke gezondheidszorg.
Geestelijke gezondheidszorg staat hoog op de agenda van heel wat beleidsmakers, maar het is tijd voor actie en voor extra financiën die de zorgkwaliteit versterken. Er zijn de voorbije jaren wel initiatieven geweest. Zo lanceerde Vlaanderen campagnes om psychische problemen bespreekbaar te maken en maakt de federale overheid 150 miljoen euro per jaar vrij om psychologen en orthopedagogen in de eerste lijn te ondersteunen. Toch blijven de wachtlijsten groeien en is een algemene, wetenschappelijk onderbouwde visie die een groter, beter, toegankelijker en rechtvaardiger aanbod uitbouwt er niet. Samenwerking is daarin cruciaal, als we aan alle hulpvragen binnen de GGZ tegemoet willen komen. Zo blijven de pijnpunten die de SGGG bij haar oprichting naar voor schoof nog steeds gelden. De financiering vandaag heeft een omgekeerd effect, want arm maakt ziek en ziek maakt arm. Ook de transitie van jeugd- naar volwassenenzorg en van volwassenen- naar ouderenzorg schiet tekort. In afwachting van de derde bijeenkomst van SGGG op 8 februari 2024 publiceerde de organisatie daarom een memorandum met concrete aanbevelingen voor het beleid.
Extra capaciteit en toegankelijkheid
Het memorandum biedt vijftien onderbouwde actiepunten met voorop een uitgebreidere capaciteit en bredere toegankelijkheid voor de GGZ. De wachtlijsten worden steeds langer, ook al ontbreekt recente data. Uit cijfers van 2017[5] blijkt dat 44 procent van de zorgvragers meer dan een maand moest wachten voor een eerste contact met een hulpverlener in de GGZ. Ouderen moesten toen algemeen gezien minder lang wachten dan kinderen, tieners en mensen met een psychische kwetsbaarheid. Om dit probleem aan te pakken zijn meer eerstelijnsopvang, psychologen en psychiaters nodig, maar ook betere diagnoses, indicatiestellingen, minder lappendeken en een betere organisatie en samenwerking van alle actoren binnen de somatische, psychologische en sociale hulpverlening.
Daarnaast moet het GGZ-aanbod ook efficiënter georganiseerd worden, op basis van de noden van de zorgvragers. Tijdige, minder dure zorg voor meer mensen verhoogt de levenskwaliteit aanzienlijk, beïnvloedt meteen ook de wachttijden en het gebruik van psychofarmaceutische middelen en reduceert het aantal arbeidsongeschikten en -uitkeringen. De SGGG roept het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) dan ook op een methode te ontwikkelen die population mental healthcare omzet in de Belgische context.
Van preventie tot geïntegreerde zorg
Preventie is in alle gezondheidszorgdomeinen noodzakelijk, dat is voor GGZ niet anders. Zelfzorg, lotgenotenorganisaties of peer-to-peerinitiatieven vinden plaats op het niveau van de nulde lijn, maar ontvangen momenteel weinig ondersteuning. Die moet er absoluut komen, net zoals de ondersteuning voor de eerste lijn. Een van die initiatieven zijn de Kruispunten, die eerste hulp bieden bij psychische problemen. Ze begeleiden zorgvragers snel naar de juiste plek door een goede indicatiestelling. Al moet hier nog een wetenschappelijk onderbouwde tool voor ontwikkeld worden.
Ook binnen de GGZ is geïntegreerde zorg nodig, met een ontschotting van zorg waarbij alle aspecten aangepakt worden in een globaal zorgplan. Zo worden heel wat ernstige psychiatrische aandoeningen doeltreffender aangepakt en een vroegtijdig overlijden vermeden. Hand in hand daarmee gaat het vermijden van chronisch zieken die in stilte psychisch lijden omdat er enkel naar de fysieke aspecten van hun ziekte gekeken wordt. Ook mensen in armoede met lichamelijke, psychosociale of psychische problemen mogen niet vergeten worden. Voor hen moet het vervangingsinkomen de armoedegrens overschrijden. België scoort op dat vlak bijzonder slecht in vergelijking met andere Europese landen.
Ruimte voor opleiding en onderzoek
De vermaatschappelijking van zorg is een goede zaak, vindt de SGGG. Al schuift dit ook nieuwe problemen naar voor. Het heeft ertoe geleid dat de residentiële en semi-residentiële zorgpopulatie een grotere zorgzwaarte vertoont, zonder extra personeel. Daarnaast komt een deel van de ‘vermaatschappelijkte’ patiënten terecht in daklozenopvang, een algemeen ziekenhuis of een gevangenis waar specifieke GGZ-expertise ontbreekt. Algemeen genomen is bovendien een schrijnend tekort aan personeel met die kennis en feeling voor geestelijke gezondheidsproblemen. Meer opleidingsplaatsen creëren voor GGZ en het onderdeel GGZ breder aan bod laten komen in alle zorgopleidingen kunnen dit probleem oplossen. Door te investeren in die deskundigheid en kennis, is medicatie misschien niet langer een eerste keuze bij hulpverlening. Want nog te veel mensen gebruiken psychofarmaca en niet-medicamenteuze behandelingen zijn moeilijk toegankelijk. Het is logisch dat een arts kiest voor pillen, wanneer wachtlijsten bij een psycholoog oplopen. Daarnaast moeten psychofarmaca ook beter terugbetaald worden voor mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen.
Niet alleen geestelijke gezondheidszorg hinkt achterop, ook het onderzoek en studiewerk ondervindt haperingen. Een manier om wachttijden systematisch te registeren vraagt heel wat denkwerk. Nochtans kan dit rechtstreeks aantonen hoe impactvol een beslissing van het beleid is. Daarnaast zijn ook epidemiologische data nodig en cijfers over het zorggebruik. Zo groeien we toe naar population mental health.
Meer erkenning nodig
Mensen met een psychische kwetsbaarheid worden nog te vaak gediscrimineerd. Onder meer door verzekeringsmaatschappijen, maar ook de kost van een psychiatrische opname is niet inbegrepen in de maximumfactuur en vallen mensen met psychische problemen niet onder het statuut van chronisch zieken. Bovendien wordt de expertise van ervaringsdeskundigen en hun familie niet erkend. Een duidelijk kader voor hun unieke inzichten die de kwaliteit van GGZ bevorderen in de nulde, eerste, tweede en derde lijn is nodig.
Tot slot roept de SGGG op om met alle stakeholders samen de GGZ van de toekomst uit te bouwen. De versnipperde en gedeelde bevoegdheden in ons land zijn een hindernis om zorg efficiënt en kwalitatief te organiseren.
Alle informatie en bronmateriaal vind je terug via statengeneraalggz.be.
[1] https://www.healthybelgium.be/en/health-status/mental-health/anxiety-and-depression
[2] https://www.healthybelgium.be/en/health-system-performance-assessment/specific-domains/mental-health#MH-1 en https://www.zelfmoord1813.be/feiten-en-cijfers/cijfers-over-su%C3%AFcide-en-su%C3%AFcidepogingen/su%C3%AFcides-in-vlaanderen
[3] https://www.healthybelgium.be/en/health-status/burden-of-disease/disability-adjusted-life-years, https://www.healthybelgium.be/en/health-status/burden-of-disease/years-lived-with-disability en https://www.healthybelgium.be/en/health-status/burden-of-disease/years-of-life-lost
[4] https://www.oecd.org/health/mental-health-problems-costing-europe-heavily.htm
[5] https://www.healthybelgium.be/en/health-system-performance-assessment/specific-domains/mental-health#MH-3
Expertise rond geestelijke gezondheid noodzakelijk voor optimale eerstelijnszorg
Binnen de eerste lijn is de nood aan ondersteuning op het vlak van geestelijke gezondheidszorg groot. Thuisverpleegkundigen spelen hierbij een belangrijke rol. Ze staan in nauw contact met de zorgvragers en kunnen snel signalen opvangen. Door referentieverpleegkundigen in te zetten en de samenwerking met de GGZ-partners te verbeteren, wil het Wit-Gele Kruis hun medewerkers de nodige tools geven om de stap naar de juiste zorg te vergemakkelijken.
In België neemt het aantal mensen met psychosociale problemen toe. Ook in de eerste lijn is deze evolutie merkbaar, waardoor thuisverpleegkundigen steeds vaker geconfronteerd worden met bijkomende zorgvragen van hun patiënten. Om hierop een antwoord te bieden, bouwt het Wit-Gele Kruis diverse initiatieven uit binnen de eigen organisatie en zet het sterk in op een goede samenwerking met de verschillende partners binnen de geestelijke gezondheidszorg. Zo heeft elke provincie in het Wit-Gele Kruis een referentiedomein GGZ opgezet, waarbinnen referentieverpleegkundigen aan de slag zijn.
“In de eerste lijn merken we de laatste jaren meer complexe zorgsituaties op, onder meer door de afbouw van het aantal bedden in de residentiële GGZ en de opstart van de mobiele teams. Daardoor is meer aandacht nodig voor de psychosociale problemen van onze patiënten in hun thuiscontext, bij wie we wondzorg, toiletzorg of medicatie toedienen. We moeten in die thuiscontext oog hebben voor wat leeft bij de patiënt en meer aanbieden dan enkel somatische zorg”, zegt Ilse Vandepoel, stafmedewerker zorgkwaliteit met expertise in geestelijke gezondheidszorg en dementie voor het Wit-Gele Kruis Vlaams-Brabant.
Referentieverpleegkundigen
Binnen het Wit-Gele Kruis ondersteunen referentieverpleegkundigen GGZ de brede groep thuisverpleegkundigen. Zo nemen referentieverpleegkundigen deel aan huisbezoeken bij patiënten waar het minder goed gaat, kijken ze wat er aan de hand is en vooral wat nodig is. Ze geven zelf geen therapie en starten geen begeleidingstraject op, maar trachten met het GGZ-netwerk de patiënt zo goed mogelijk te omringen. Daarnaast verhogen referentieverpleegkundigen de deskundigheid van thuisverpleegkundigen om met moeilijke situaties om te gaan. Denk aan agressief of verward gedrag bij een specifieke pathologie.
Thuisverpleegkundigen hebben het voorrecht om bij patiënten te komen waar andere zorgverleners niet altijd toegang toe krijgen. Ze bouwen een vertrouwensrelatie op en proberen zo de brug te slaan naar psychosociale ondersteuning. Ilse: “De geestelijke gezondheidszorg is een complexe omgeving, zeker voor meer kwetsbare patiënten. Wij willen dat contact vergemakkelijken en onze patiënten sneller bij de juiste zorgverlener krijgen. Om dit te realiseren hebben het GGZ-netwerk en de eerstelijnspartners sterk geïnvesteerd in elkaar beter te leren kennen. Daardoor is de drempel tussen beide lager en slagen we erin onze patiënten tijdig door te verwijzen. De combinatie van het mogen aanwezig zijn bij de patiënt, onze eigen kennis over geestelijke gezondheidszorg en de expertise vanuit het GGZ-netwerk is bijzonder krachtig en leverde al mooie resultaten op.”
Wisselwerking tussen partners
Naast de inzet van het Wit-Gele Kruis beweegt ook heel wat op samenwerkingsniveau tussen de eerstelijnspartners en het GGZ-netwerk. “Er lopen verschillende initiatieven om de wisselwerking en het contact te bevorderen met als doel onze kwaliteit van zorg te handhaven: de deskundigheidsbevordering vanuit de ELP-conventie (eerstelijnspsychologen), lerende netwerken, netwerkevents en shared care-samenwerkingen”, gaat Ilse verder. “Vanuit de ELP-conventie kregen de eerstelijnspsychologen de opdracht om de deskundigheid binnen de eerste lijn te verhogen. Ook bij de mobiele teams kunnen we hiervoor terecht. Thuisverpleegkundigen komen sneller bij patiënten met een klein netwerk of in een complexe zorgsituatie, maar hebben niet altijd de nodige kennis om met bepaalde pathologieën of situaties om te gaan. In onze provincie organiseren we hierover verschillende overlegmomenten tussen de eerste lijn en de GGZ-partners. Zo willen we de expertise van de mobiele teams en eerstelijnspsychologen aanwenden om specifieke casussen beter aan te pakken.”
Een ander voorbeeld zijn de lerende netwerken opgezet binnen een gemeente of stad, zoals het lerend netwerk Diletti in Leuven, waarbij leden van GGZ- en eerstelijnsorganisaties samenkomen om dossiers te bespreken en van elkaar te leren wat ze in bepaalde situaties kunnen doen. “Daarnaast bestaan er ook netwerkevents. Dit zijn leermomenten met workshops die een bepaald onderwerp uitlichten, bijvoorbeeld rond zorgcontinuïteit voor suïcidale personen. Een partner krijgt zo de kans zijn expertise in de kijker te zetten en te delen met de andere partners.”
Gedeelde zorg vergemakkelijken
Tot slot werken de betrokken partners ook op individueel niveau anders samen. Ilse: “Het is gebruikelijk dat een aanmelding voor een patiënt via een huisarts verloopt. Die werkwijze heeft uiteraard ook onze voorkeur, maar sommige van onze patiënten willen geen huisarts. Daarom zijn we via shared care-protocollen overeengekomen dat de referentieverpleegkundigen in onze regio ook aanmeldingen mogen doen. Voor ons is dat een luxe. Op basis van onze aanmelding bekijken de mobiele teams wat de vraag is, wie kan helpen en wie we het best contacteren. Zo hebben we niet alleen het vertrouwen dat onze casus ter harte genomen wordt, maar komen we ook veel sneller bij de juiste zorgverlener terecht. Dat is van onschatbare waarde. Vanuit onze organisatie engageren wij ons om onze thuisverpleegkundigen op te leiden in signaaldetectie en leren ze hoe een gesprek aan te gaan met een patiënt. We dragen een enorme verantwoordelijkheid naar mensen die heel kwetsbaar zijn en willen dan ook alles in het werk stellen om die verantwoordelijkheid goed op te nemen.”
Wie is Ilse Vandepoel?
- studeerde verpleegkunde, master in de verpleegkunde en de vroedkunde, en master in het management en het beleid van de gezondheidszorg
- werkte tien jaar in de GGZ: eerst op de eenheid voor psychiatrische spoedinterventie in het UZ Leuven, vervolgens als liaisonverpleegkundige op de geriatrische afdelingen van het UZ Leuven
- werkt als onderzoeker, lector verpleegkunde en domeinverantwoordelijke GGZ aan de Hogeschool UCLL sinds 2012
Goed wonen is een basisrecht, ook voor mensen met een psychische kwetsbaarheid
In Zoersel wonen sinds maart 2023 zestien mensen met een psychische kwetsbaarheid in nieuwe studio’s. Deze maken deel uit van een nieuw woonproject binnen GGZ Bethanië, een zorgvoorziening van de vzw Emmaüs, om zo zelfstandig mogelijk het leven opnieuw op te nemen na een lange opname. Met deze nieuwe woonvorm wil de vzw een steentje bijdragen om tegemoet te komen aan de grote woonnood voor mensen die kampen met een psychosociale problematiek. “Wonen is een basisbehoefte”, benadrukt onderzoeker Jürgen Magerman.
De bestaande groepswoningen van beschut wonen De Sprong in Zoersel waren aan vernieuwing toe. Er is al enkele jaren een duidelijke verschuiving merkbaar in de vraag naar meer individuele studio’s in plaats van groepswoningen. Daarom besloot vzw Emmaüs de oude gebouwen af te breken en opnieuw op te bouwen als individuele studio’s. Bovenop deze woonvorm van beschut wonen werden nog zestien extra woongelegenheden bijgebouwd onder de noemer betaalbaar wonen. Hiermee voorziet vzw Emmaüs in een bijkomende schakel in het zorgcontinuüm van GGZ Bethanië. De zestien studio’s in dit woonproject worden verhuurd met een regulier huurcontract, net zoals op de private huurmarkt. In tegenstelling tot beschut wonen is een begeleidingscontract hier geen verplicht selectiecriterium. Annelies Van de Mierop, woondeskundige bij GGZ Bethanië licht toe: “Als sociaal geëngageerde verhuurder proberen we de weegschaal in balans te houden tussen enerzijds de kwetsbaarheden van de huurder en anderzijds de plichten als huurder. Dit evenwicht zoeken vraagt vooral tijd om op maat van de huurder te communiceren, met een respectvolle, geduldige houding en de wil om creatief mee na te denken. Naast betaalbaarheid, zelfstandigheid en inzet op ontmoeting, zijn deze essentieel op het vlak van wonen.”
Grote vraag botst op te beperkt aanbod
GGZ Bethanië heeft 621 plaatsen en bedden. In 2022 vingen ze 2.273 patiënten op. Meer dan honderd van hen staan tijdens hun behandeling gedomicilieerd op het ziekenhuis of hebben geen perspectief om door te stromen. Velen van hen zijn zoekende en/of wachtende op een juiste plek naar een woonzorgcentrum, PVT, IBW, VAPH-voorziening, de private of sociale woonmarkt. Annelies: “We realiseerden al mooie en waardevolle samenwerkingen met lokale besturen en woonmaatschappijen in onze regio. Maar het tekort aan betaalbare huisvesting is zo alomtegenwoordig, dat er veel meer nodig is dan dat. De impact van de huidige woningmarkt is namelijk overal voelbaar, niet enkel voor mensen met een psychische kwetsbaarheid. Dat brengt met zich mee dat er veel strengere regels rond wonen gecreëerd en opgelegd worden en die staan haaks op het recht op wonen. Met ons woonproject willen we hierin het verschil maken en iemand vanuit een woonwens en woonnood een thuis geven, zonder al te veel extra opgelegde randvoorwaarden, eindtermijnen en uitsluitingscriteria. Die zijn er al voldoende. Het is een druppel op een hete plaat, maar wel een zeer betekenisvolle kans voor enkelen.”
Bestaanszekerheid is een basisbehoefte
Onderdak hebben leidt tot bestaanszekerheid. “Beschikken over een onderdak” staat onderaan in de piramide van Maslow als een basisvoorwaarde voor veiligheid en zelfontplooiing. Bijkomend vertonen mensen die in een onveilige omgeving resideren een significant hoger risico op het ontwikkelen van lichamelijke en/of psychische aandoeningen[1]. “Door de enorme huurcrisis komt de woonnood te vaak in het gedrang”, benadrukt Jürgen Magerman, onderzoeker bij het Equality Research Collective en lector bij HOGENT: “Mensen met een psychische kwetsbaarheid komen door de hoge prijzen of de strenge huurvereisten terecht in moeilijkere buurten of in woningen in een meer erbarmelijke staat. Onderzoek wijst uit dat zij te gemakkelijk in sociaal isolement terechtkomen en dat hulpverleners een essentiële rol kunnen vervullen om dit isolement te doorbreken. Het gaat hierbij dus om meer dan het aanbieden van een betaalbare en kwaliteitsvolle woonst. Om een zorgende gemeenschap te creëren is er dan ook een grote nood aan ondersteuning in de maatschappij van kwetsbare doelgroepen waar ook GGZ-patiënten toe behoren.”
Het belang van het inzetten van innovatieve methodieken zoals Kwartiermaken valt dan ook niet te miskennen. Kwartiermaken is een veilige, warme plek creëren voor kwetsbare personen binnen een buurt, zodanig dat ze succesvol kunnen deelnemen aan de samenleving. “Gespecialiseerde zorgprofessionals zoals wijkwerkers, maar ook hulpverleners uit mobiele teams bouwen een ondersteunend netwerk uit om zo de lokale community klaar te maken voor mensen met een psychische kwetsbaarheid”, zegt Jürgen. “Zulke trajecten zijn intensief, van lange duur en moeilijk te capteren in harde, te meten eindindicatoren maar leiden ertoe dat buurtbewoners elkaar beter leren kennen, begrijpen en ondersteunen. Er bestaan al projecten zoals Zorgzame Buurten, maar het is zeer belangrijk dat overheden meer middelen vrijmaken voor projecten die zich specifiek op kwetsbare groepen richten.”
[1] Anda RF, Felitti FJ, Bremner MD, Walker JD, Whitfield C, Perry BD, Dube SR, & Giles WH (2006). The enduring effects of abuse and related adverse experiences in childhood. European Archives of Psychiatry and Clinical Neuroscience. 256(3) 174-186.
“Het denkkader voor verpleegkunde in de geestelijke gezondheidszorg is anders dan voor algemene verpleegkunde”
Generieke basisopleiding verpleegkunde heeft voor- en nadelen
Een generieke basisopleiding verpleegkunde levert multi-inzetbare personeelsleden. Sinds de hervorming naar de vierjarige bachelor en daardoor het schrappen van de specifieke opleiding tot psychiatrisch verpleegkundige is het aanwerven van pas afgestudeerde verpleegkundigen met de nodige psychotherapeutische kennis en vaardigheden een uitdaging, stelt prof. dr. Sofie Verhaeghe van de Universiteit Gent: “Verpleegkundigen hebben een veelzijdig beroep met een grote verantwoordelijkheid en praktijkgerichtheid. De visies en de theoretische kaders voor somatische zorg zijn echter niet volledig gelijklopend met die voor psychiatrische zorg, hier knelt het schoentje.” Hogeschool VIVES, Universiteit Gent en UZ Gent voeren een debat.
Sinds het academiejaar 2016-2017 duurt een professionele bacheloropleiding verpleegkunde vier jaar. In die generieke opleiding verpleegkunde zitten GGZ-thema’s verweven in de vernieuwde vakken. “Voor de steeds complexer wordende noden in de GGZ en wat daardoor van GGZ-verpleegkundigen verwacht wordt, is dat een nadeel”, vindt Hanne Vandewiele, verpleegkundig specialist psychiatrie in het UZ Gent en lid van de werkgroep GGZ van NETWERK VERPLEEGKUNDE. “In de praktijk starten net afgestudeerde bachelors met minder GGZ-handvaten. Door de vaak kortere GGZ-stages en een beperktere GGZ-context hanteren ze meer stereotiepe benaderingen van de doelgroep. We proberen hen inhouse bij te scholen, maar we merken dat we niet meteen kunnen verdiepen omdat we eerst de basiskennis en de vaardigheden die nodig zijn voor de psychiatrische verpleegkunde moeten bijschaven.”
Opleidingshoofd verpleegkunde aan de VIVES-hogeschool Heidi Schepers ziet het vanuit een onderwijsbril anders: “De leertijd voor basisverpleegkundigen is met een jaar verlengd. Binnen die tijd doorlopen onze studenten heel wat stages van minimum vijf weken. Dat doen we bewust om een representatief beeld mee te geven van wat afdelingen inhouden. In het derde jaar kunnen studenten kiezen voor een GGZ-stage en in het vierde zijn er langdurige stages, keuzevakken en de mogelijkheid om een bachelorproef te maken over psychische kwetsbaarheid. Studenten kunnen zo meer dan 40 studiepunten verzamelen binnen het domein GGZ.”
Verpleegkundige als belangrijkste instrument voor zorg
De vraag naar goed opgeleide verpleegkundigen in de GGZ is groot. Dat bevestigt ook prof. dr. Sofie Verhaeghe van de masteropleiding verpleegkunde en vroedkunde aan de Universiteit Gent: “De generieke basisopleiding vertrekt vaak vanuit de somatische klachten van patiënten. Het denkkader en de methodieken voor psychische kwetsbaarheden zijn anders. Voor lichamelijke klachten beschikt de verpleegkundige naast het relationele en interpersoonlijke over een waaier aan technische hulpmiddelen en interventies. In de GGZ zijn de psychotherapeutische kennis en vaardigheden van de verpleegkundige het belangrijkste instrument en die ontbreken in de basisopleiding verpleegkunde.”
Dat relationele en verpleegkundige vaardigheden bij GGZ anders liggen dan bij de somatische zorg is duidelijk. Al mag je volgens Heidi die verdeling niet zwart-wit benaderen. “Alle verpleegkundigen hebben baat bij een stevige basis relationele visie, in welke setting dan ook”, zegt ze. “Vroeger lag de focus in de eerste twee jaren op somatische zorg en kon je pas vanaf het derde jaar specifiek voor GGZ kiezen. Maar in deze vierjarige opleiding beginnen de leerlijnen rond relationele vaardigheden al vanaf het eerste jaar. Net omdat de opsplitsing tussen somatische zorg en psychosociale zorg in veel gevallen niet meer opgaat.”
Relationele vaardigheden zijn essentieel maar onvoldoende voor GGZ
Een generieke basis die vertrekt vanuit een doorgedreven bio-psychosociaal kader is zinvol, benadrukt Sofie: “Het brede perspectief biedt inzicht in verschillende klachten, pathologieën en strategieën. Het houdt verpleegkundigen wakker om verder te kijken. De comorbiditeit bij de huidige zorgvragers neemt steeds toe.” Dat vindt ook Hanne: “Als psychiatrisch verpleegkundige moeten we ons bewust zijn van lichamelijk lijden, maar omgekeerd moeten andere verpleegkundigen ook automatisch psychisch lijden in acht nemen. Ons gezondheidszorgsysteem is momenteel vrij opgesplitst georganiseerd voor GGZ en somatische zorg en als je weet dat een derde van de zorgvragers in het algemeen ziekenhuis bovenop hun somatische klachten ook kampen met psychische kwetsbaarheid, wordt GGZ onderbelicht in de opleiding. Door dat onevenwicht komt de optimale zorg voor patiënten te vaak in het gedrang. Zo merk ik dat de theoretische basiskennis en vaardigheden rond psychopathologie, psychofarmacologie, … verminderd zijn omdat er meer kennis moet verworven worden over ruimere, generieke domeinen en omdat de GGZ-specifieke kennis versnipperd aangeboden wordt waardoor de diepgang verloren gaat.”
Heidi ervaart dit anders: “Ik begeleid zelf stages in het vierde jaar en heb tot nu toe nog niet het signaal gekregen dat studenten onvoldoende opgeleid zijn. Ze krijgen vaardigheden mee rond motiverende gesprekstechnieken, suïcidepreventie en weerstandstrainingen. Ik beaam wel dat studenten niet opgeleid zijn binnen diverse specifieke therapeutische visies. Dat was vroeger in een specialisatiejaar wel breder.”
Evidencebased masteropleidingen in Vlaanderen
Om toch voldoende diepgang en expertise te bewaken binnen de geestelijke gezondheidszorg, biedt UGent een masteropleiding over GGZ aan. Iedereen die een bachelordiploma verpleegkunde behaalt, kan na een schakeljaar in deze masteropleiding tot verpleegkundig specialist GGZ instappen. Dit traject is gebaseerd op theoretische GGZ-denkkaders en visies, de actuele stand van de wetenschappelijke evidentie en fundamentele inbreng van expertise uit het werkveld. Sofie: “Masteropgeleide verpleegkundigen in de GGZ en verpleegkundig specialisten genereren, delen en vertalen wetenschappelijk onderzoek naar de praktijk. Ze creëren op die manier onderbouwde innovatie over de organisatiegrenzen heen. Daardoor verduurzaam je kennis en vaardigheden binnen de geestelijke gezondheidszorg.”
Vormingsreeks GGZ in samenwerking met NETWERK VERPLEEGKUNDE en VIVES
NETWERK VERPLEEGKUNDE West-Vlaanderen voelde de noodzaak om vormingen in te richten over geestelijke gezondheidszorg. De afdeling klopte hiervoor aan bij Hogeschool VIVES die zowel een vierjarige bacheloropleiding verpleegkunde als een postgraduaat GGZ aanbiedt. Het resultaat zijn vier sessies die telkens een ander aspect van psychische kwetsbaarheden uitlichten.
Hogeschool VIVES organiseert in samenwerking met NETWERK VERPLEEGKUNDE West-Vlaanderen vier vormingen over geestelijke gezondheidszorg. De uitgebreide expertise van Christophe Casteleyn en Annelies Verkest, twee lectoren binnen de opleiding GGZ aan de hogeschool, speelt hierin een belangrijke rol. Christophe: “We zijn allebei zelf psychiatrisch verpleegkundigen met ruime praktijkervaring. Vanuit onze ervaring en voeling met het werkveld en in samenwerking met het Wit-Gele Kruis, het AZ Sint-Lucas en het psychiatrisch ziekenhuis Onzelievevrouw, geven we de vier opleidingsdagen vorm.”
Nood aan verdieping in het werkveld
De vier vormingen focussen telkens op een ander aspect van psychische kwetsbaarheid: depressie, verslaving, psychose gevoeligheid en suïcidaal lijden. Annelies licht toe: “In de opleidingen combineren we zowel relationele vaardigheden als basiscompetenties bij het werken met cliënten en hun context. Hoe bouw je bij voorbeeld een begeleiding uit? We spelen hierbij in op vragen uit het publiek en brengen de inhoud samen met de expertise van een ervaringsdeskundige. Deze persoon is een echte meerwaarde omdat we de theoretische inzichten direct kunnen linken met de praktijk en omgekeerd. We bereiden iedere sessie dan ook grondig voor zodat we elkaar mooi aanvullen. De vormingen gaan door op vier locaties in Brugge. Het publiek reageert alvast enthousiast en ook de werkgroep ziet veel potentieel en bekijkt om deze reeksen in de toekomst uit te breiden.”
Op 19 september gaat de vorming over psychose gevoeligheid door, op 23 oktober focust men op suïcidaal lijden. Meer info en inschrijvingen via NETWERK VERPLEEGKUNDE West-Vlaanderen.
De verpleegkundige in de huisartsenpraktijk vs. de praktijkassistent
Een zorgsysteem dat onder druk staat, vraagt de nodige oplossingen. Ook in de huisartsenpraktijken zijn er acute problemen die aangepakt moeten worden. Daarop biedt de New Deal een antwoord. Het is nieuwe, bijkomende financiering met ruimte voor een praktijkassistent. Het voorstel ligt op tafel, tegen de zomer worden de resultaten verwacht. Ann Van den Bruel, zelf huisarts en professor huisartsgeneeskunde aan de KU Leuven legt het belang van deze New Deal voor huisartsen en voor verpleegkundigen uit.
In heel wat steden en gemeenten zijn vandaag huisartsentekorten en dus ook patiëntenstops. Het probleem is dubbel. Door COVID-19 kwam veel extra werk bij de huisartsen terecht. “Maar ook nieuwe zorgvragen door de vergrijzing, multi-morbiditeit en het toenemende aantal chronisch zieken”, zegt Ann Van den Bruel. “We werken niet enkel reactief meer, maar ook preventief en proactief. We informeren patiënten over leven met een chronische ziekte, over medicatie, … Dat vraagt coördinatie van zorg. In vijftien jaar tijd zijn het aantal consultaties bij de huisarts met twintig procent gestegen, maar de ondersteuning volgde niet.” Toch ziet Ann ook een lichtpuntje, want er zijn wel meer huisartsen dan vroeger. “Maar ze werken anders dan de vorige generaties. Met meer aandacht voor de work-lifebalance. Er zijn dus meer huisartsen, maar er is minder huisartsentijd.”
Taken en handelingen
Dat eerstelijnszorg meer kan samenwerken, werd al aangetoond tijdens de covidpandemie. Ook huisartsen kunnen zich anders organiseren en kiezen met wie ze samenwerken. Daar draait de New Deal rond. Vandaag werken veel huisartsen al met een onthaalmedewerker die de administratie en planning regelt. Vaak is er ook een verpleegkundige aanwezig. “De verpleegkundige stelt handelingen zoals wondzorg, vaccinatie, bloedafnames, een EKG, spirometrie, … Die zitten in de toolbox van technische handelingen van een verpleegkundige”, zegt Ann. “Daar kan ook het opvolgen van chronische ziektes bijkomen, volgens gestandaardiseerde protocollen waarin staat wie wat autonoom of gesuperviseerd doet. Bij ons in het medisch huis volgen verpleegkundigen personen met diabetes op en doen ze maandelijks huisbezoeken bij kwetsbare ouderen. Ze bekijken en bespreken er thematieken zoals voeding, valpreventie, vroegtijdige zorgplanning, medicatie, … Ze zijn een waardevolle vertrouwenspersoon voor de zorgvrager en een belangrijke tussenschakel met een signaalfunctie naar de huisarts toe.”
De verpleegkundige in de huisartsenpraktijk staat nog los van het voorstel om de functie van praktijkassistent in het leven te roepen. Zij kunnen een rol van betekenis opnemen wanneer een praktijk niet groot genoeg is om een verpleegkundige in dienst te nemen of in grote praktijken, waar ze de verpleegkundige ondersteunen. “Het is een rol tussen die van de onthaalmedewerker en de verpleegkundige. Ze zouden wel enkele eenvoudige klinische handelingen stellen, zoals de bloeddruk opmeten of bloedafnames uitvoeren, maar dienen geen medicatie toe en mogen niet vaccineren”, licht Ann toe. “Het zijn beperkte klinische taken die de praktijkassistent aanleert tijdens een opleiding van 1,5 jaar meteen na het secundair. Zo staat die opleiding volledig los van het postgraduaat verpleegkundige in de huisartsenpraktijk. Die opleiding is een meerwaarde, maar geen must voor wie als verpleegkundige bij een huisarts aan de slag wil.”
Educatie van zorgvragers
De huisartsensector is voor veel verpleegkundigen onbekend en dus onbemind terrein, waardoor ze vaak pas naar een huisartsenpraktijk kijken wanneer ze niet langer in een woonzorgcentrum of ziekenhuis kunnen werken door de fysieke of mentale belastingen. “We moeten er dus een positieve keuze van maken. Dat start al in de opleiding, maar ook door ons als huisartsen duidelijker te profileren. De skills die je hier nodig hebt zijn anders dan in ziekenhuizen en woonzorgcentra. Er is een groot educatief aspect verbonden aan je werk in een huisartsenpraktijk. Je leert patiënten hoe ze moeten omgaan met medicatie en welke rol je daarin kan opnemen, bijvoorbeeld. Het is zorgen op een andere schaal. Je bouwt een langdurige relatie op met de zorgvragers, soms zelfs decennialang. Bovendien is er meer regelmaat, hoef je tijdens de weekends niet te werken en minder manipulaties uit te voeren.”
Of de lijst met verpleegkundige handelingen moet uitgebreid worden wanneer er meer verpleegkundigen in de huisartsenpraktijken aan de slag gaan? “Dat is voorlopig niet nodig, denk ik. Maar het zal een leerproces zijn voor iedere huisarts om te bekijken welke handelingen ze willen doorgeven. Daarbij komt ook de evolutie naar meer ziekenhuiszorg in de thuisomgeving waarvoor aanpassingen in de eerste lijn zullen nodig zijn.”
Toegankelijker en meer kwaliteit
Tegen de zomer wordt verwacht dat de voorstellen zullen afgeklopt worden. Zo kunnen op 1 januari 2024 de eerste praktijken opstarten in het nieuwe model. In de beginfase zullen dat er een honderdtal zijn, zodat een goede begeleiding centraal blijft staan. “Deze New Deal zal ook naast het huidige systeem blijven bestaan. We willen niemand verplichten om de switch te maken. We merken uit bevragingen dat 70 procent van de huisartsen overweegt om over te stappen naar een nieuwe financieringsvorm. Die bereidheid is groter bij artsen onder de 40 jaar. Zij die aangeven niet te willen overstappen doen dat uit angst om inkomen te verliezen en omdat ze vrezen meer administratie te moeten voeren.”
Nochtans zijn de doelen van de New Deal duidelijk. Zo wordt toegewerkt naar voldoende en goed gespreide huisartsenpraktijken, met minder zinloze administratie en een betere toegankelijkheid voor de zorgvrager. Met een goed organisatiemodel, met taakdelegatie en ondersteuning, kan de huisarts zorg dragen voor meer mensen. Ook voor niet-planbare zorg buiten de traditionele werkuren. De resultaten zouden meer professionele tevredenheid, een uitbreiding van het takenpakket, minder contacten met de arts voor een chronisch stabiele patiënt en administratieve ondersteuning zijn. Dat leidt dan weer tot een betere zorgkwaliteit en toegankelijkheid. De daaraan gekoppelde financiering verloopt evenwichtiger en speelt in op beschikbaarheid, intra- en interdisciplinaire samenwerking, zorgcontinuïteit, kwaliteit, preventie en empowerment. “De bedoeling is om los te komen van de nomenclatuur, door met premies en per patiënt te werken in plaats van per prestatie. De huisarts ontvangt een premie op basis van het aantal geregistreerde patiënten in de praktijk. Daarmee kan hij dan de verpleegkundige vergoeden. Of dat een verpleegkundige in loondienst of op zelfstandige basis is, daar zijn geen voorschriften rond. De bedoeling is vooral de vrijheid te laten aan de praktijk om zich te organiseren zoals dat voor hen het beste werkt. Of we zo de tekorten uitbalanceren? Hopelijk kan dit een deel van het antwoord zijn maar we willen zo ook de uitstroom tegengaan. Door in een huisartsenpraktijk aan de slag te gaan, kan de New Deal ook een manier zijn om verpleegkundigen in de klinische zorg te houden als zij om welke reden dan ook niet meer in het ziekenhuis of woonzorgcentrum willen werken.
Rapport tijdsbesteding huisartsen
Minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke en de FOD Volksgezondheid lieten een grootschalige bevraging uitvoeren naar de tijdsbesteding en werkervaring van huisartsen. Hiermee wil de minister inzicht krijgen op de impact van de covidpandemie op het beroep, maar ook op hun huidige en gewenste activiteitsgraad. Die input van het werkveld is belangrijk om de New Deal vorm te geven. Daaruit blijkt dat huisartsen willen evolueren naar een ander organisatiemodel met meer samenwerking en taakdelegatie. Uit de bevraging blijkt ook dat de huidige werkdruk te hoog ligt. De gewenste 40 uur werken per week ligt ver van de reële 50 uur per week. Een vierde van die gewerkte tijd gaat naar het aanvullen van patiëntendossiers, financiële administratie en het lezen van medische literatuur. De tijdsbesteding verschilt wel per regio in ons land.
Het volledige rapport lees je hier:
https://www.health.belgium.be/sites/default/files/uploads/fields/fpshealth_theme_file/20230417_nl_im_associates_-_rapport_tijdsindeling_huisartsen.pdf
Dementiezorg in Vlaanderen: “Thuisbegeleiders noodzakelijk voor kwalitatieve dementiezorg”
In België hebben zo’n 200.000 mensen een vorm van dementie[1]. Sterker nog, in 2022 was dit de grootste doodsoorzaak in ons land. Daarmee stoot het kanker en hart- en vaatziekten van de onbenijdbare troon. Maar is onze eerstelijnszorg ook klaar voor al deze mensen met dementie? Hoe moet de organisatie van zorg veranderen om personen met deze aandoening te ondersteunen. Jurn Verschraegen, directeur van het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen en zelf jarenlang sociaal verpleegkundige, reikt antwoorden aan.
Het aantal mensen met dementie in ons land zal de komende jaren nog verder toenemen. Vandaag lijden in Vlaanderen en Brussel 141.000 mensen aan de ziekte. Tegen 2070 verwacht men dat dit er 283.000 zullen zijn[2]. Er bestaat medicatie die het ziekteproces vertraagt en door de vooruitgang in het identificeren van biomarkers spoort men dementie vroeger op, maar van genezing is nog lang geen sprake. “Al mogen we optimistisch zijn over de vooruitgang die geboekt wordt in het type geneesmiddelen dat het verloop van de ziekte aanpakken. Daar zit beweging in, maar het biedt geen soelaas voor wie nu dementie heeft. Het is geen reddingsboei”, zegt Jurn Verschraegen, directeur van het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen. “Daarom moeten we inzetten op psycho-educatie en op primaire preventie. Studies in The Lancet tonen aan dat dit tot een reductie van 40 procent kan leiden.”
Je hersenen in topconditie houden door cognitief actief te blijven, dat is de boodschap. Het helpt dementie op latere leeftijd te voorkomen. Aan die preventie kunnen verpleegkundigen bijdragen in de groep van 40- tot 70-jarigen, vindt Jurn. “Je kan mensen altijd informeren, want iemand van 40 jaar kan zijn levensstijl nog aanpassen. Ga die persoon niet betuttelen of een schuldgevoel aanpraten, maar licht hem in over de risico’s en gevolgen en vooral over waar hij mee aan de slag kan. Heeft iemand een bureaujob? Dan zal hij vaak binnen zitten en weten we dat ook het risico op burn-out toeneemt. Motiveer deze persoon om naar buiten te gaan, om sociale contacten te leggen en te bewegen. Dat is goed voor het hart, maar ook voor het brein.”
Ondersteuning voor mantelzorger
Dementie heeft een specifiek ziektebeeld. Het vraagt chronische zorg met zorgpersoneel dat weet hoe ze die zorg moeten opnemen en coördineren. In Nederland nemen casemanagers de lead in dementiezorg. Voor het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen zijn ze noodzakelijk als we met ons land aan excellente dementiezorg willen doen. “Wij noemen ze thuisbegeleiders dementie”, zegt Jurn. “Mary Mittelman verricht aan de New York University al dertig jaar lang baanbrekend onderzoek naar dementiezorg. Zo ook naar de casemanagers die een gezin dat getroffen wordt door dementie ondersteunen. Haar onderzoek wijst aan dat een thuisbegeleider dementie de verhuis naar een woonzorgcentrum met gemiddeld 557 dagen[3] kan uitstellen, enkel en alleen door de primaire mantelzorger te ondersteunen. Want mantelzorg is niet voor iedereen weggelegd en voor wie het wel doet, is het immens zwaar. Je staat er vandaag alleen voor, terwijl de persoon voor wie je zorgt verandert, zowel fysiek als qua persoonlijkheid.”
De diensten maatschappelijk werk van de ziekenfondsen vervullen hun generalistische taak ten aanzien van personen met dementie. Thuisbegeleiders dementie helpen mantelzorgers en gezinnen met meer dan met het leggen van de zorgpuzzel, maar staan hen ook bij met emotionele steun en met raad en daad. “Foton in Brugge is pionier op dat vlak en recent zijn er beperkt initiatieven chronische zorg die hierin ook investeren. Maar voor het overige stel ik vast dat de leegte van gespecialiseerde dementiezorg opgevuld wordt door allerhande ‘coaches‘ waarvoor de kwaliteitscriteria niet bepaald zijn. Terwijl die kwaliteitsvolle dementiezorg en de thuisbegeleider eigenlijk standaard aangeboden zouden moeten worden. Ik vergelijk het vaak met de werking van Kind en Gezin wanneer je een kind krijgt. Het is intussen normaal dat ze twee- tot driemaal bij je thuis langskomen en dat je dan regelmatig opgevolgd wordt in een van de centra. Dat is vanzelfsprekend wanneer je zoon of dochter geboren wordt, waarom dan niet voor een mantelzorger die voor een naaste met dementie zorgt? Mantelzorgers hebben recht op gespecialiseerde deskundige ondersteuning. De complexiteit en impact van de aandoening vereist dat.”
Referentiekader dementie
Recent verschenen in de media verschillende verhalen over verdwijningen van personen met dementie. Kunnen mensen met dementie wel thuis verzorgd worden? “Verpleegkundigen, zeker in de thuiszorg, hebben een belangrijke signaalfunctie. Je interventietijd is beperkt, maar je kan in de thuisomgeving veel zaken oppikken”, zegt Jurn. “Het is een afweging die je maakt tussen wat mensen nog willen en kunnen tegenover de desoriëntatie. Daarover moet je vervolgens de mantelzorgers en de persoon met dementie informeren en hen begeleiden naar de mogelijkheden. Het is een dialoog over autonomie en geborgenheid. Daarvoor hebben we als expertisecentrum een integraal referentiekader voor dementie ‘Ik, jij, samen mens’ ontwikkeld. Het is een sectoroverschrijdend document voor de kwaliteit van leven, wonen en zorgen voor personen met dementie en toegankelijk voor mantelzorgers, professionele zorgverleners of zorginstellingen.”
De signaalfunctie van verpleegkundigen is volgens Jurn ook cruciaal om naast een klinische diagnose ook tijdig een zorgdiagnose te kunnen maken. Dat houdt vroegtijdige zorgplanning in, maar ook dagelijkse vraagstukken zoals zelf autorijden, hoe de zorg georganiseerd zal worden, … “Er is een schaarste in de zorg, we moeten keuzes maken en mensen met expertise op de juiste manier inzetten. Zorg moet naar waarde geschat worden, op basis van competenties. Maak de multidisciplinaire equipe bekend bij de mantelzorger en de omgeving van de persoon met dementie. De thuisbegeleider kan daar de lead nemen. Samen met de Thomas More hogeschool werken we intussen het functieprofiel voor de thuisbegeleider uit. Het kan absoluut een verpleegkundige zijn, zolang die persoon maar over de juiste vaardigheden beschikt en aan de vooropgestelde kwaliteitscriteria voldoet.”
Voorbereide eerstelijnszorg
Of de eerstelijnszorg klaar is voor de dementiecijfers die op ons afkomen? “Het wordt een kwestie van kennis en vaardigheden. We hebben meer referentieverpleegkundigen dementie nodig en de referentierol in de thuiszorg dient te worden opgenomen. Er is een gefinancierde opleiding van 66 uren waarmee zowel bachelor- als HBO5-verpleegkundigen referent dementie kunnen worden in een woonzorgcentrum. Zo vorm je kennisbakens”, licht Jurn toe. “Ook voor ziekenhuizen en de diensten geriatrie kan dit. Daarnaast denk ik dat de oplossing niet meteen bij de zorgverleners gezocht moet worden. De sense of urgency ontbreekt vandaag. We ontkennen dit op korte termijn, maar zullen de impact op lange termijn wel voelen. We beseffen nog niet dat dit ook een demografisch probleem is. De woonzorgcentra zijn zeer duur en de beeldvorming is belabberd, enkel door de wanpraktijken die de media uitvoerig belicht. Daarnaast zijn er zware tekorten aan personeel waardoor er bedden leegstaan. Het zorgpersoneel zal tegen 2040 met 3 procent stijgen, de vergrijzing met 25 procent. Die cijfers haal je niet meer in. Er zijn geen centen en geen mensen om plots 25 procent meer woonzorgcentra te bouwen. Voor mij schuilt de oplossing in de maatschappij en in de buurten waar mensen ook zorgzaam zijn voor mekaar. Lintbebouwing is de doodsteek voor het sociale weefsel en werkt eenzaamheid in de hand. We moeten durven out of the box denken op het vlak van deskundigheid, mensen, voorzieningen en alternatieve woonvormen zoals intergenerationeel cohousen. Stap af van het medische model en kijk naar de essentie van een beroep. Die thuisbegeleider is cruciaal als we de eerstelijnszorg willen voorbereiden, maar we moeten ook nog belangrijke stappen zetten in preventie en sensibilisering. Alleen zo garanderen we kwaliteit en continuïteit van zorg voor mensen met dementie.”
Het referentiekader voor dementie bestel je via infocentrum.dementie.be/boeken-publicaties.
[1] https://www.sciensano.be/nl/pershoek/dementie-wordt-de-belangrijkste-doodsoorzaak-belgie
[2] Cijfers via het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen
[3] Mittelman, M. S., Haley, W. E., Clay, O. J., & Roth, D. L. (2006). Improving caregiver well-being delays nursing home placement of patients with Alzheimer disease. Neurology, 67(9), 1592-1599.
Zo train je hersengezondheid
De Expertisecentra Dementie zetten sterk in op preventie. Het toont aan dat dementie op hoge leeftijd stevig verlaagd kan worden door een hersengezonde levensstijl op middelbare leeftijd (40 tot 75 jaar). Onder het motto: wat goed is voor je hart, is goed voor je hersenen, lanceerden ze de website 2 voor de prijs van 1. Hierop vind je heel wat tips om je hersenen gezond te houden, maar ook heel veel weetjes over dementie.
- Blijf cognitief actief, door bijvoorbeeld een taal te leren
- Blijf sociaal actief
- Beperk je alcoholgebruik en stop met roken
- Kook mediterraans en eet voldoende fruit
- Pak hoorproblemen aan
- Blijf in beweging
- Beperk je schermtijd
En sudoku’s en kruiswoordraadsels dan? Door ze dagelijks te doen word je er goed in, maar hersengezondheid houdt in dat je cognitief uitdagend in de weer bent en dat doe je niet door de focussen op één specifieke taak.
Meer info: 2voordeprijsvan1.be
Medicatienazicht: een nieuwe rol voor apothekers
Ook apothekers moeten hun beroep heruitvinden. Ze zijn een laagdrempelig contact voor de patiënt, net zoals verpleegkundigen. Ze doen meer dan pillen afleveren en kunnen een waardevolle bijdrage leveren voor huisartsen en thuisverpleegkundigen. Zo wordt het medicatienazicht uitgerold, een nieuwe federale dienst die alle Belgische apothekers sinds 1 april kunnen aanbieden.
Waar je als patiënt tot voor kort vooral naar de apotheek ging met een voorschrift om je geneesmiddelen af te halen, kan je sinds 1 april bij de apotheek terecht voor een nieuwe zorgdienst. Want bij het afleveren van medicatie hoort ook een begeleiding die in het belang van de patiënt is. “We zaten met de sector rond de tafel om na te denken over hoe we in de toekomst als apotheek een toegevoegde waarde kunnen bieden aan de patiënt”, zegt Hendrik De Rocker, secretaris-generaal van de Algemene Pharmaceutische Bond (APB). Het resultaat is de dienst medicatienazicht, die ze samen met andere zorgpartners willen realiseren. Onder meer met de huisarts en de thuisverpleegkundigen. “Bijvoorbeeld voor patiënten die niet tot in de apotheek geraken”, zegt Hendrik. “Daar kunnen thuisverpleegkundigen nuttige inzichten leveren over hoe de geneesmiddelen ingenomen worden.”
Het medicatienazicht focust vandaag nog op ambulante patiënten die naar de apotheek komen en die vijf of meer terugbetaalde chronische geneesmiddelen nemen. “Dat zijn er in België best wat”, zegt Isabelle De Wulf van de APB. “Waar die geneesmiddelencontrole tot nu toe eerder ad hoc gebeurde, willen we voortaan de medicamenteuze therapie van de laatste zes tot twaalf maanden beoordelen. Doen zich daar problemen voor? Hoe staat de patiënt tegenover de behandeling? Wordt de medicatie goed en op het juiste tijdstip ingenomen? Die dienst is anders dan de huisapotheker. Daar gaat het om een ruimere groep patiënten die vijf geneesmiddelen neemt, waarvan minstens één chronisch. De apotheek maakt het medicatieschema op, detecteert eventuele problemen met het gebruik of de kennis, maar tot voor kort ging hij niet in op de historiek. Het hield geen gestructureerde analyse in van de farmacotherapie.”
Grondig gesprek en farmacotherapeutische analyse
Het medicatienazicht bestaat uit verschillende stappen en beslaat al gauw anderhalf tot twee uur. Een belangrijk aspect van het medicatienazicht is het gesprek met de patiënt waarbij al zijn geneesmiddelen een voor een overlopen worden. Hoe neemt hij die in en weet hij waarvoor ze dienen? Gaat dat vlot? Het geneesmiddelengebruik en de verwachtingen van de patiënt worden onder de loep genomen. “Het gesprek gebeurt op afspraak zodat de apotheker de tijd heeft zich hierop voor te bereiden.”
Na het gesprek doet de apotheker de farmacotherapeutische analyse. “Is er sprake van over- of onderbehandeling? Zijn er klachten die te wijten zijn aan bepaalde geneesmiddelen? Kunnen we een geneesmiddel vervangen of kan de patiënt een geneesmiddel stopzetten? Moeten we de innamemomenten verminderen? Het zijn allemaal zaken die aan bod kunnen komen”, licht Hendrik toe. Na het patiëntengesprek en de farmacotherapeutische analyse stelt de apotheker een actieplan op dat ter advies naar de huisarts van de patiënt gaat. “Komt er feedback van de arts, dan overloopt de apotheker dat advies met de patiënt tijdens een tweede gesprek. Zo kunnen we de patiënt ook verder empoweren”, zegt Isabelle. “We verwachten niet dat alle apothekers dit zomaar kunnen. We koppelen hier een opleiding aan, die zowel een wetenschappelijke als een praktische insteek heeft. Hoe pak je dat aan? Wat zijn de stappen? Ook communicatieve vaardigheden komen aan bod om in gesprek te gaan met de patiënt en met de huisarts. Je leert er doorvragen. Tot slot is er de interactieve tool in de vorm van een e-form. Dat begeleidt de apotheker doorheen het proces van het medicatienazicht en laat toe om de bevindingen te registreren.”
Dieper graven
Als apotheker selecteer je de patiënten die in aanmerking komen voor deze dienst. Je informeert de arts hierover en die kan vervolgens aangeven of het medicatienazicht al nuttig is. “Patiënten die een risicogeneesmiddel gebruiken, zoals marcoumar® of insuline, zijn goede patiënten om een medicatienazicht bij uit te voeren”, zegt Isabelle. “Het nazicht wordt elke twee jaar vergoed door de mutualiteiten. Er is geen voorschrift nodig, behalve wanneer de arts een goede indicatie heeft om een tweede nazicht in die periode voor te schrijven. Het ontslag uit het ziekenhuis kan daar een reden toe zijn.”
Gebeurt dat nazicht nu dan niet door apothekers? “We controleren de interacties tussen medicijnen en sluiten contra-indicaties in het actuele medicatieschema uit”, zegt Hendrik. “Maar vandaag is er nog geen gesprek met de patiënt en dus ook geen analyse van de therapietrouw of van de historiek van afleveringsgegevens. Deze dienst ontwikkelen we vanuit de expertise van de apotheker, aanvullend op het werk van de huisarts. We zien dit als een samenwerking.” De dienst is niet verplicht uit te voeren door elke apotheker. Wel kan iedereen die een huisapotheker heeft, daar terecht om van deze dienst te genieten. Apotheken dienen zich zodanig te organiseren dat ze de dienst kunnen aanbieden door bijvoorbeeld gebruik te maken van een samenwerking tussen apotheken. Zo kan de patiënt dan doorverwezen worden. De huisapotheker blijft wel de contactpersoon, terwijl de anamnese en analyse door een collega gebeurt.
Inzichten van de thuisverpleegkundige
De focus van het medicatienazicht is vandaag de patiënt die naar de apotheek komt, of de mantelzorger van die patiënt. Samenwerkingen met thuisverpleegkundigen behoren volgens de APB zeker tot de mogelijkheden. Ziet de thuisverpleegkundige verschillende patiënten die niet of onvoldoende mobiel zijn en die bij dezelfde apotheek gaan, dan kan de verpleegkundige wel in gesprek gaan met de apotheek op basis van de medicatielijst en de problemen die een patiënt ervaart. “Een huisarts schrijft medicatie voor, thuisverpleegkundigen leggen de medicatie klaar en controleren of de patiënt die al dan niet inneemt. Die observatie is belangrijk en levert nuttige informatie over de dagelijkse opvolging van medicatie op”, vindt Isabelle. “Ze weten exact wat de patiënt neemt en waar de problemen of ongewenste nevenwerkingen zich situeren. Als apotheker zie je dat niet bij de aflevering.” Hendrik pikt in: “We kunnen als apotheker geen huisbezoeken doen. Je moet in je apotheek aanwezig zijn tijdens de openingsuren. Dat is je kerntaak en is wettelijk verplicht. We willen het medicatienazicht ook niet delegeren. De verpleegkundige levert een toegevoegde waarde, maar dat mag het gesprek met de patiënt niet volledig vervangen.”
Vandaag is het medicatienazicht opgebouwd rond ambulante patiënten. Het idee speelt wel om ook naar woonzorgcentra te evolueren. Daar kan de apotheek die de medicijnen levert dan deelnemen aan het interprofessioneel overleg. “Deze dienst is voorbehouden aan apothekers en kan niet door apotheekassistenten uitgevoerd worden”, zegt Hendrik.
Conclusies en samenwerkingen
Het medicatienazicht wordt momenteel uitgerold en de ambities zijn groot. Zo slaat het e-form alle gegevens op en legt het de ondernomen acties vast in een grote, centrale dataset. Daar worden kwaliteitsindicatoren aan gekoppeld die inhoudelijke analyses moeten opleveren. “Daaruit willen we vooral te weten komen voor welke problemen deze dienst al dan niet een oplossing biedt”, zegt Isabelle. “Ook voor verpleegkundigen kan het handig zijn. Als ze weten wat de vaak voorkomende problemen met medicatie in de thuissituatie zijn, dan kunnen ze die observeren en vroegtijdig opsporen.”
Dat het medicatienazicht doeltreffend is, bewijst het Nederlandse model. “Ik werkte zelf jarenlang in een Nederlandse apotheek en kon daar vaststellen hoe ze via medicatienazicht bepaalde patronen per regio analyseerden. Als zorgverleners pak je zo samen aan wat verkeerd loopt en verbetert het”, zegt Hendrik. “Ook in België moeten we in de toekomst meer samenwerken en samen zitten. We moeten breder durven kijken, onder meer bij het multidisciplinair overleg. Ik ben er van overtuigd dat we daar als apothekers ook een toegevoegde waarde kunnen hebben.”
Verhoogde technische zorgen in de thuisverpleging
De thuiszorg heeft met steeds meer technische zorgen te maken, die van een ziekenhuissetting naar een thuisomgeving verschuiven. Dat betekent een breed spectrum aan extra zorgen die bij de thuisverpleegkundige en de eerste lijn terecht komen. Annemarie Demeyere is stafmedewerker zorg, pijn en comfort bij het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen en vertelt hoe ze thuisverpleegkundigen voorbereiden op deze complexe technische zorgen.
Mensen komen na een ingreep in het ziekenhuis sneller naar huis waardoor zorg in de thuisomgeving complexer en technischer wordt. “De tijd dat thuisverpleging enkel de was en de plas was, ligt al zeer lang achter ons”, zegt Annemarie Demeyere. Zij is binnen het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen stafmedewerker zorg en verantwoordelijk voor palliatieve zorg, oncologie en STVV (Specifieke Technische Verpleegkundige Verstrekkingen). Daar horen ook de technische zorgen bij. “Zelf kom ik uit de ziekenhuiswereld en daar zie je dat expertise vaak op een dienst samen zit. In de thuisverpleging moet je een breed spectrum van zorgen aanhouden en dus ook een zeer grondige kennis van heel wat handelingen hebben.” Daarom is een goede basis belangrijk, zodat die kan aangevuld worden met enerzijds opleidingen en anderzijds samenwerkingen binnen de eerste lijn. “We kunnen al die zorg niet alleen bolwerken. We moeten evolueren naar een soort consortium dat toelaat om breed te kijken naar zorg. Dat doen we al in heel wat proefprojecten zoals Onco@Home, negatievedruktherapie, OPAT (ambulante parenterale antimicrobiële therapie), … Door samen te werken ontstaat meer tijd voor de patiënt waardoor die zich meer ondersteund voelt.”
Meer katheters
Binnen de toenemende technische zorgen merkt Annemarie vooral op dat de kennis van verschillende soorten katheters en sondes zeer belangrijk wordt. “We houden de cijfers nauwgezet bij, niet enkel om een evolutie te kunnen optekenen, maar vooral om te weten waar we met onze interne opleidingen en oefenmomenten op in kunnen zetten. Het spoelen, een bloedafname of het afkoppelen van chemotherapie via een poortkatheter komt vaak terug, maar ook antibiotica toedienen via een PICC-katheter, suprapubische sondes en perifere infuustherapie, tracheasondes, PEG-sondes, …”
Een verklaring waarom er meer katheterzorgen plaatsvinden in de thuiscontext zoekt Annemarie bij de verkorte ligduur in ziekenhuizen. Mensen verblijven er minder lang, of willen er minder lang verblijven. “Voor een oncologische patiënt vergroot je namelijk het comfort aanzienlijk wanneer de bloedafname thuis plaatsvindt en hij of zij in de thuisomgeving kan wachten of de chemotherapie al dan niet doorgaat. Ook de chemotherapie thuis afkoppelen is voor hen aangenamer. Ze kunnen rustig thuis blijven in een vertrouwde omgeving. Voor palliatieve zorg is dat niet anders en werken we samen met de palliatieve netwerken om de zorg rond bijvoorbeeld spuitaandrijvers in goede banen te leiden. Zo voorzien we door de nauwe samenwerking met de palliatieve netwerken en hun extra expertise, naast zorg ook emotionele en psychologische ondersteuning voor de patiënt en de naasten.”
Comfort centraal
Het bieden van meer comfort aan de patiënt in zijn thuisomgeving is met andere woorden een belangrijke insteek om in te zetten op die technische zorgen in de thuisverpleging. “Dat is positief voor de patiënt, maar het moet ook financieel gedragen worden. Daarom zijn we dankbaar voor de vele projecten die opgezet worden om terugbetaling mogelijk te maken. Soms verhogen het aantal bezoeken nu eenmaal. Voor antibioticatherapie moet een thuisverpleegkundige soms tot driemaal per dag langsgaan. Dat heeft financiële gevolgen voor organisaties, maar ook de werkdruk stijgt en de planning wordt gehypothekeerd. Dat maakt het allemaal niet eenvoudig om dit soort zorgen in de thuisomgeving te organiseren.”
Bij die technische zorgen komt ook een aspect verantwoordelijkheid, veiligheid en gespecialiseerd materiaal kijken. Goede afspraken met de patiënt en met de tweedelijnszorg wanneer iemand naar huis gaat zijn dan ook cruciaal om de zorgcontinuïteit te waarborgen. “Bij dringende zaken koppelen we meteen terug naar het ziekenhuis, maar anders hebben de verpleegkundigen regelmatig overlegmomenten waarin ze bespreken wat goed loopt en wat beter kan”, zegt Annemarie. “Als verpleegkundige ben je de oren en ogen van een patiënt naar andere zorgverleners toe. In de thuisomgeving sta je er vaak alleen voor. Daarom voorzien we altijd begeleiding van een referentieverpleegkundige waar ze terecht kunnen met technische vragen. Dat is niet opgenomen in de nomenclatuur, maar vinden we deel uitmaken van de kwaliteit van zorg in pijn en comfort. Het laat toe een patiënt goed op te volgen, maar ook om op de afdelingen een helikopterzicht te bewaren. Bovendien biedt het voor de verpleegkundige een extra zekerheid.”
Oefenmomenten
Dat zelfvertrouwen wordt ook gestimuleerd door interne opleidingen op regelmatige basis. “Een verpleegkundige kan niet alles weten. Soms zijn bepaalde technische zorgen niet aan bod gekomen in vorige werkervaringen. We vinden het belangrijk om het bespreekbaar te maken wat iemand wel en niet kan. Zo geven we door goede begeleiding niemand een oncomfortabel gevoel. We merken dat die opleidingen hun energie geven. Verpleegkundigen hebben een intrinsieke motivatie om iets te kunnen voor hun patiënt.”
Daarnaast werkte het Wit-Gele Kruis over de afdelingen heen ook gezamenlijke procedures uit, die aangepast kunnen worden in functie van de materialen die gebruikt worden. Technische zorgen worden ook gefilmd op oefenpoppen waardoor thuisverpleegkundigen via het digitale dossier snel een opfrissing kunnen krijgen. “Tot slot hebben we veel oefenmateriaal in huis. Vervallen materiaal gebruiken we voor opleidingen en wanneer we echt te veel overschotten hebben, doneren we dat aan hogescholen voor hun oefenmomenten. Want ook het onderwijs moet toekomstige verpleegkundigen voorbereiden op de toegenomen complexe zorg in de thuisomgeving. Ze simuleren casussen voor die technische handelingen, maar ook over hoe je omgaat met de patiënt en de mantelzorgers. Zo evolueren we weg van het hokjesdenken en dat is zeer positief.”
Terugbetalingsregeling peritoneale dialyse
Peritoneale dialyse is een vorm van nierdialyse waarbij het buikvlies de filter is om afvalstoffen uit het bloed te verwijderen. Deze behandeling moet dagelijks gebeuren en kan dus ook in de thuisomgeving plaatsvinden. Voor de ene valt de verzorging van de ingang van de peritoniale catheter onder complexe wondzorg, voor de andere onder geheelde stomazorg. Het RIZIV[1] schept duidelijkheid.
Op 15 januari 2018 keurde het Verzekeringscomité de financiering van medische honoraria en de forfaitaire tegemoetkomingen voor dialyse goed. Het was een verderzetting van de vorige overeenkomst, met enkele aanpassingen. Elk geconventioneerd ziekenhuis engageerde zich namelijk om tegen 31 december 2017 minstens veertig procent van de patiënten te behandelen met een alternatieve nierfunctievervangende behandeling. Die doelstelling werd mee opgenomen in de financiering van januari 2018. Er is ook een specifieke registratie voorzien voor self-care hemodialyse.
Een onderscheid kan gemaakt worden tussen:
- CAPD overdag: continu ambulante peritoneale dialyse. vier spoelingen per dag op vaste tijdstippen.
- APD ’s nachts: automatische peritoneale dialyse, terwijl de patiënt slaapt gedurende 8 à 12 u via een dialyse toestel.
Daarnaast werd de vergoeding vastgelegd die de verplaatsing van de thuisverpleegkundige en de verpleegkundige assistentie aan huis regelt, specifiek voor peritoneale dialyse en hemodialyse aan huis.
Honoraria en forfaitaire tegemoetkomingen
De overeenkomst bepaalt de voorwaarden voor de tegemoetkoming van geneeskundige verzorging en uitkeringen in de kosten voor de behandeling van patiënten met chronische nierinsufficiëntie. Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillende dialysevormen (incluis de pediatrische peritoneale dialyse) en de daarbij horende tegemoetkoming voor ziekenhuizen en artsen.
Wat betreft chronische peritoneale dialyse thuis, kan een honorarium “chronisch – low care – peritoneale dialyse thuis” aangerekend worden van 48,49 euro per dag. Voor kinderen jonger dan negentien jaar valt deze verstrekking onder “pediatrische peritoneale dialyse”. Voor de forfaitaire tegemoetkomingen gaat het als volgt: er is voor plus- en min-19-jarigen een tegemoetkoming van 104,10 euro per dag, voor elke dag waarop een peritoneale dialyse wordt uitgevoerd bij een patiënt tijdens een periode van ziekenhuisverpleging. De verplaatsing van de thuisverpleegkundige en verpleegkundige assistentie aan huis bedraagt 31,59 euro voor peritoneale dialyse en 57,91 euro voor thuishemodialyse met assistentie.
Wat doet de thuisverpleegkundige?
Het verzorgen van een peritoneale dialysekatheter is de levenslijn van een thuisdialysepatiënt. Assistentie door de thuisverpleegkundige is nodig. In samenspraak met het ziekenhuis worden thuisverpleegkundigen ingeschakeld.
Inbegrepen in deze vergoeding zijn:
- het aan- en afsluiten van de patiënt
- het opbouwen en afbreken van de cycler
- het uitvoeren van een manuele wisseling
- het toezicht houden bij het opbouwen van een cycler of het uitvoeren van een manuele wisseling
- de evaluatie en meting van gewicht, bloeddruk en vochtbalans
- de manuele spoeling (indien van toepassing)
- het intra-peritoneaal toedienen van medicatie (indien van toepassing)
In afwachting van een analyse van de kostenstructuur van nierfunctievervangende verstrekkingen, dekken de tegemoetkomingen enkele belangrijke kosten. In de thuiscontext gaat het dan om:
- de afschrijving van uitrustingskosten voor noodzakelijke aanpassingswerken aan de woning. Zoals water en elektriciteit, telefoon, en het installeren, onderhouden, herstellen of aanpassen van de dialyse-eenheid. De infrastructuurwerken vallen niet ten laste van het ziekenhuis. De nodige afkoppelingen van water en elektriciteit om thuisdialyse mogelijk te maken wel.
- de kostprijs van het dialysaat en het gebruik van de pomp, indien van toepassing.
- de bijkomende kosten die dialyse thuis met zich meebrengt, zoals een verhoogd gebruik van water, elektriciteit en telefoon. Voor peritoneale dialyse bedraagt dat 0,63 euro per dag voor de patiënt.
De vraag welke zorg men mag aanrekenen voor de ingang van de peritoneale dialyse katheter, is voorgelegd via de JAG aan de technische commissie verpleegkunde (TCV), om te bekijken of deze dan wel of niet onder stomazorg valt.
[1] Overeenkomst met ziekenhuis «NOM» betreffende de financiering van dialyse, 04/01/2022.







