Het gebruik van morfine bij oncologische patiënten: feiten en fabels

Door Marie Blondeel1 en Dr. Caroline Lamot2

1 Verpleegkundig specialist palliatieve zorg – Vitaz / Doctoraatsstudent – Centre for Research and Innovation in Care (CRIC) – Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen – Universiteit Antwerpen / Nurse and Pharmaceutical Care
2 Oncoloog en palliatief arts – Vitaz

De incidentie van pijn wordt gerapporteerd bij meer dan 50% van de kankerpatiënten. Bij patiënten met gevorderde kanker loopt dit op tot meer dan 90% [1, 2]. Daarnaast blijkt dat bij 43% van de kankerpatiënten pijn onvoldoende wordt behandeld [3]. Farmacologisch management is de hoeksteen van pijnbestrijding bij kanker en omvat zowel opioïde als niet-opioïde medicatie volgens de richtlijnen van de WHO, bekend als de analgesieladder [4]. Veel barrières belemmeren het effectieve gebruik van opioïden bij pijnmanagement [5, 6]. In dit artikel bespreken we enkele fabels en feiten over het gebruik van morfine.

Fabel: Morfine mag enkel gebruikt worden bij palliatieve patiënten

Uit onderzoek blijkt dat kankerpatiënten die morfine aangeboden kregen voor pijnverlichting dit vaak interpreteerden als een “laatste redmiddel”. Omdat patiënten zelf niet klaar waren om te sterven, weigerden ze morfine en andere opioïden als pijnstillers, ondanks de pijn die ze hierdoor moesten doorstaan. Patiënten hechten veel waarde aan het vertrouwen van zorgverleners in het gebruik van opioïden [7].

  • Leg uit dat morfine een effectieve en veilige pijnstiller is wanneer het correct wordt gebruikt, ongeacht de fase van de ziekte [8].
  • Benadruk dat het gebruik van morfine niet betekent dat de patiënt stervende is, maar gericht is op het verbeteren van de kwaliteit van leven door pijn te verlichten.
  • Goede pijnstilling zorgt voor betere kwaliteit van leven en kan op die manier ook bijdragen om de oncologische behandelingen goed te doorstaan.
  • De fabel dat het te vroeg starten met opioïden in het ziekteproces zou leiden tot een verminderde werking op latere momenten, klopt niet.

 

Fabel: Morfine zal het overlijden versnellen

Studies tonen aan dat pijnbestrijding met opioïden niet geassocieerd is met een verkorting van de levensduur [9-11]. Ondanks dit bewijs blijft de overtuiging dat opioïden het leven verkorten persistent aanwezig. Deze overtuiging heeft een aanzienlijke invloed op pijnmanagement, aangezien patiënten het aanbod van opioïden vaak weigeren omwille van deze perceptie.

  • Benadruk dat morfine bij correct gebruik niet bedoeld is om het leven te verkorten, maar om pijn te verlichten (=comfortzorg).
  • Werk nauw samen met artsen, apothekers en andere disciplines om consistentie in informatie en zorg te waarborgen.

 

Feit: Morfine gaat gepaard met bijwerkingen

Bijwerkingen van opioïden, waaronder morfine, omvatten onder andere; duizeligheid, misselijkheid, braken, obstipatie, fysieke afhankelijkheid, tolerantie en ademhalingsdepressie. Fysieke afhankelijkheid en de angst voor verslaving kunnen zorgen voor terughoudendheid bij voorschrijven, wat leidt tot onvoldoende pijnbestrijding [12].

De meest voorkomende bijwerkingen zijn obstipatie en misselijkheid, waarbij vooral obstipatie moeilijk te behandelen is en vaak geen tolerantie ontstaat. Deze bijwerkingen kunnen zo ernstig zijn dat ze het gebruik van opioïden beperken, wat leidt tot onderdosering en onvoldoende pijnstilling[13].

Het wisselen van opioïden of toedieningsroutes kan voordelen bieden. Zorgvuldige screening, educatie en preventieve behandeling van mogelijke bijwerkingen zijn essentieel om de effectiviteit van opioïden te maximaliseren en bijwerkingen te minimaliseren [14].

  • Bespreek de mogelijke bijwerkingen en stel patiënten gerust dat er effectieve manieren zijn om hiermee om te gaan.
  • Overleg met de arts over het wisselen van opioïden of het aanpassen van de toedieningsroute (bijvoorbeeld van oraal naar transdermaal) als bijwerkingen te hinderlijk worden.
  • In de palliatieve setting is gewenning heel beperkt en heeft de uitbreiding van de ziekte een grotere invloed: morfine kan zonder gevaar in hogere dosis en langdurig gebruikt worden.
  • Sufheid en slaperigheid zijn slechts tijdelijke bijwerkingen. Artsen zullen daarom voorzichtig beginnen met een lage dosis en deze geleidelijk verhogen.

 

Referenties

  1. Saifan, A., et al., Patient- and family caregiver-related barriers to effective cancer pain control. Pain Manag Nurs, 2015. 16(3): p. 400-10.
  2. van den Beuken-van Everdingen, M.H., et al., Update on Prevalence of Pain in Patients With Cancer: Systematic Review and Meta-Analysis. J Pain Symptom Manage, 2016. 51(6): p. 1070-1090.e9.
  3. Roberto, A., et al., Living systematic review to assess the analgesic undertreatment in cancer patients. Pain Pract, 2022. 22(4): p. 487-496.
  4. Organization, W.H., Cancer pain relief: with a guide to opioid availability. 1996.
  5. Kwon, J.H., Overcoming barriers in cancer pain management. J Clin Oncol, 2014. 32(16): p. 1727-33.
  6. Wiffen, P.J., et al., Opioids for cancer pain – an overview of Cochrane reviews. Cochrane Database Syst Rev, 2017. 7(7): p. Cd012592.
  7. Reid, C.M., R. Gooberman-Hill, and G.W. Hanks, Opioid analgesics for cancer pain: symptom control for the living or comfort for the dying? A qualitative study to investigate the factors influencing the decision to accept morphine for pain caused by cancer. Ann Oncol, 2008. 19(1): p. 44-8.
  8. Paice, J.A., et al., Use of Opioids for Adults With Pain From Cancer or Cancer Treatment: ASCO Guideline. J Clin Oncol, 2023. 41(4): p. 914-930.
  9. Thorns, A. and N. Sykes, Opioid use in last week of life and implications for end-of-life decision-making. Lancet, 2000. 356(9227): p. 398-9.
  10. Good, P.D., P.J. Ravenscroft, and J. Cavenagh, Effects of opioids and sedatives on survival in an Australian inpatient palliative care population. Intern Med J, 2005. 35(9): p. 512-7.
  11. Morita, T., et al., Effects of high dose opioids and sedatives on survival in terminally ill cancer patients. J Pain Symptom Manage, 2001. 21(4): p. 282-9.
  12. Maltoni, M., Opioids, pain, and fear. Ann Oncol, 2008. 19(1): p. 5-7.
  13. Glare, P., D. Walsh, and D. Sheehan, The adverse effects of morphine: a prospective survey of common symptoms during repeated dosing for chronic cancer pain. Am J Hosp Palliat Care, 2006. 23(3): p. 229-35.
  14. Benyamin, R., et al., Opioid complications and side effects. Pain Physician, 2008. 11(2 Suppl): p. S105-20.


Gezondheid van vrouwen: specifieke noden, structurele uitdagingen

Van een menopauzeconsulent voor AZ Rivierenland, over een vergrote zichtbaarheid van endometriose via pers, sociale media en podcasts, tot zelfs een heus televisieprogramma gewijd aan de menopauze. Exclusief vrouwelijke aandoeningen krijgen meer aandacht en dat is maar goed ook. Want uit het Women’s Health Report 2024 van Sciensano blijkt dat meisjes en vrouwen nog steeds vaker dan mannen ondergediagnosticeerd en onderbehandeld worden waardoor ze niet hun volledige gezondheidspotentieel kunnen bereiken. Pijnpunten die vragen om dringende actie: in het beleid, het werkveld, de opleidingen en in ons dagelijkse leven.

Waar een aantal andere landen al rapporten over de verschillen in gezondheid tussen mannen en vrouwen hadden, bestond dat in België nog niet. Nochtans bevat zo’n studie belangrijke informatie om de gezondheidszorg goed te organiseren. Daarom nam Sciensano het heft in handen. In april 2024 publiceerde het federale onderzoeksinstituut voor de volksgezondheid het Women’s Health Report 2024[1]. “Een van onze kerntaken bij Sciensano is data en indicatoren verzamelen en onderzoeken om te meten wat de gezondheidsstatus van de Belgische bevolking is met als doel die te verbeteren”, vertelt Laura Van den Borre, socioloog bij de dienst gezondheidsinformatie van Sciensano. “Op basis van die onderzoeken formuleren we beleidsaanbevelingen voor verschillende aandoeningen, doelgroepen en in diverse regio’s. We merkten op dat in België nog nooit een rapport verscheen over de verschillen in gezondheid tussen mannen en vrouwen. Een groot tekort voor de organisatie van onze gezondheidszorg, dus namen wij het initiatief. We brengen in het rapport een overzicht van belangrijke verschillen, de problemen die deze ongelijkheden met zich meebrengen, waar de ergste pijnpunten zitten en hoe erop te anticiperen.”

Belangrijkste bevindingen

Over het algemeen zijn vrouwen gezonder dan mannen. Toch merkt Sciensano een aantal belangrijke gezondheidsproblemen op: meer dan mannen hebben vrouwen te maken met mentale gezondheidsproblemen, spier- en gewrichtsaandoeningen, en dementie. “Gezondheid is meer dan afwezigheid van ziekte. Het gaat om levenskwaliteit en daar blijkt nog veel ruimte voor verbetering bij vrouwen”, aldus Laura. “Vrouwen leven langer dan mannen, maar ze brengen die extra jaren vaker door in slechte gezondheid. Oudere vrouwen hebben vooral te maken met dementie, spier- en gewrichtsaandoeningen, en botontkalking. Daarnaast merken we ook dat ze vaker dan mannen verschillende ziektes of aandoeningen tegelijkertijd ervaren, wat een impact heeft op de levenskwaliteit.”

Een belangrijke oorzaak ligt in de ongelijkheid in diagnose en behandeling. Veel medische richtlijnen zijn nog steeds gebaseerd op historisch onderzoek bij blanke mannen, wat kan leiden tot onderdiagnose bij vrouwen. Dit is vooral duidelijk bij hart- en vaatziekten, waar symptomen bij vrouwen moeilijker herkend worden. Ook mentale gezondheid is een pijnpunt: vrouwen kampen vaker met angst, depressie en psychosomatische klachten. “Bij adolescenten zien we een alarmerend verschil: meisjes rapporteren veel meer stress, somberheid en slaapproblemen dan jongens. Daarbovenop komen sociale ongelijkheden: alleenstaande moeders, vrouwen met een migratieachtergrond of lagere opleiding hebben minder toegang tot zorg en lopen meer risico op gezondheidsproblemen.”

Dialoog bevorderen

Het rapport richt zich in de eerste plaats op thema’s met een grote impact op de gezondheid van vrouwen zoals mentale gezondheid en musculoskeletale aandoeningen. Toch zijn er nog andere onderwerpen en indicatoren, zoals geweld tegen vrouwen, die buiten de scope van dit onderzoek vielen. “Het was nooit onze bedoeling om exhaustief te zijn. Het is dus geen volledig overzicht van de problematiek. We focusten op biologische en administratieve definities van mannen en vrouwen, los van genderidentiteit of seksualiteit. Dit omwille van beschikbare data. Uiteraard kunnen hier in de toekomst andere onderzoeken uit voortvloeien.”

Sciensano wil met het Women’s Health Report 2024 een belangrijke kenniskloof dichten. “Er is nog steeds te weinig aandacht voor de specifieke gezondheidsnoden van vrouwen, zowel in onderzoek als in de praktijk”, aldus Laura. “In het rapport richten we ons daarom ook op enkele unieke gezondheidsproblemen van vrouwen, zoals endometriose en menopauze. Hier botsten we op een enorm gebrek aan relevante en beschikbare data en kennis. Dit is het gevolg van ongelijkheden die diepgeworteld zijn in de samenleving. Ons doel is een startpunt te bieden voor verdere discussie en onderzoek, en vooral de noodzaak van een gendergerichte benadering in de gezondheidszorg aan te tonen.”

Nood aan gestructureerde data

Beschikbare data, het blijkt een heikel punt in onze gezondheidszorg. Zeker over specifiek vrouwelijke gezondheidstoestanden na een zwangerschap, of over menopauze en endometriose bijvoorbeeld, zijn heel weinig gestructureerde gegevens beschikbaar. Laura: “Nochtans zijn dit net zaken die een heel grote impact hebben op de verdere levenskwaliteit van vrouwen. We hebben veel data, maar voor een aantal aandoeningen helemaal niet of weinig. Of door administratieve procedures zijn de gegevens niet bruikbaar. Zo bestaat er bijvoorbeeld een databank over in-vitrofertilisatie, maar die is volledig gericht op het medische aspect van de behandeling. We hebben dus informatie over het aantal IVF-behandelingen, maar niet over pakweg de sociale profielen van deze vrouwen, de complicaties op de lange termijn, de mentale impact ervan, barrières die er zijn om toegang te hebben tot deze zorg, zoals kostprijs, …”

We hebben al veel gezondheidsgegevens om te onderzoeken. Er bestaan databanken bij talloze instanties, maar de informatie is niet goed op elkaar afgestemd. Zo bestaan er verschillende definities van eenzelfde aandoening (bijvoorbeeld burn-out), worden in de ene instelling bepaalde gegevens wel geregistreerd en in een andere niet of is er door de GDPR-wetgeving geen of moeilijk toegang tot specifieke data. “Anno 2024 moeten we toch in staat zijn relevante data te verzamelen en te vergelijken. Op dat vlak beweegt er gelukkig het een en ander. Zowel op Europees niveau als in België is er vraag naar meer open data. We zijn er nog niet, maar het moet in de nabije toekomst een pak efficiënter zijn om de historische data te verrijken met nieuwe materie.”

Vrouwen in de zorg: dubbele bodem

In België waren in 2022 zo’n 502.371[2] personen arbeidsongeschikt, met een spectaculaire toename van langdurig zieke vrouwen tegenover mannen. Als je weet dat in België ruim tachtig procent van de verpleegkundigen een vrouw is, dan is de rekensom snel gemaakt. Laura: “Het zorgberoep is fysiek en emotioneel zwaar, en veel verpleegkundigen voelen zich ondergewaardeerd en overbelast. De chronische pijn, musculoskeletale aandoeningen en mentale klachten waar oudere vrouwen vaker mee te maken hebben, gecombineerd met sociale druk zoals de combinatie van werk en gezinsleven, leiden tot een verhoogd risico op uitval. Dit heeft ernstige gevolgen voor de zorgsector die nu al met grote tekorten kampt. Het is een vicieuze cirkel want hoe meer vrouwen uitvallen, hoe groter de druk wordt op de collega’s die aan het werk blijven, wat het risico op uitval verder verhoogt.”

Het rapport pleit dan ook voor gerichte preventie, zoals ergonomische ondersteuning, mentale gezondheidszorg en gendersensitieve beleidsmaatregelen om het welzijn van vrouwelijke zorgverleners te verbeteren. Het aanpakken van deze problemen is essentieel voor de gezondheid van verpleegkundigen zelf en om continuïteit van zorg te garanderen.

Actie ondernemen

Het Women’s Health Report 2024 werd in april gepubliceerd. Meteen daarna volgde een eerste uitwisseling over de nood om te werken aan gezondheidsverschillen tussen mannen en vrouwen  met onder andere de minister van Volksgezondheid. “We slaan al langer met verschillende instanties op dezelfde nagel en het rapport bracht verder schot in de zaak”, zegt Laura nog. “We merken meer en meer aandacht voor de gezondheid van vrouwen en genderspecifieke aandoeningen. Het is belangrijk dat deze onderwerpen bespreekbaar worden in de hele maatschappij, zo creëren we een breder bewustzijn. Mediacampagnes, subsidies voor gezondheidsbevorderende initiatieven en gestandaardiseerde zorgprotocollen zijn allemaal stappen in de goede richting.”

[1] Sciensano. Gezondheid van vrouwen, Health Status Report, 29 Apr 2024, Brussel, België

[2] Bron: RIZIV


Ziekenhuisopnames aanpakken door preventief medicijn tegen RSV

RSV of het Respiratoir Syncytieel Virus duikt het meest op van oktober tot en met maart en tast de bovenste luchtwegen aan. Vooral baby’s zijn erg kwetsbaar voor deze luchtweginfectie, vaak met ernstige symptomen en een ziekenhuisopname tot gevolg. Sinds 1 oktober 2024 wordt een preventief medicijn tegen RSV terugbetaald voor kindjes geboren na 1 april 2024.

Kinderen en volwassenen kunnen besmet worden met RSV. Waar de symptomen bij volwassenen eerder neigen naar een lastige verkoudheid, kan zich dit bij baby’s erger manifesteren en zelfs evolueren tot bronchiolitis of een longontsteking. Zo krijgen jaarlijks gemiddeld 14.500 kinderen jonger dan vijf jaar RSV. Tussen de 3.200 à 3.600 belanden in het ziekenhuis. De helft van die infecties en drie kwart van de ziekenhuisopnames doen zich voor bij kinderen jonger dan twee jaar[1].

Een directe behandeling tegen RSV bestaat niet. Wie in het ziekenhuis terechtkomt, krijgt aerosol- en kinesitherapie, in sommige gevallen aangevuld met ademhalingsondersteuning. Ook het neusje van het kind wordt regelmatig gespoeld met fysiologisch serum. Sinds 1 oktober 2024 is er een nieuw medicijn op de Belgische markt: Nirsevimab (Beyfortus™). Dit is een monoklonaal antilichaam dat tijdens het eerste levensjaar bij zeer jonge kinderen wordt geïnjecteerd.

Vaccin vs. medicijn

Het gaat om een preventief medicijn, niet om een vaccin. Al bestaat er wel een vaccin, Abrysvo®, voor zwangere vrouwen. De mama wordt ingeënt met dit immunoglobuline tussen de 28ste en 36ste week van de zwangerschap, wanneer de uitgerekende bevaldatum in het komende RSV-seizoen valt. Zo geeft de moeder de antistoffen door aan haar kind, tot zes maanden na de geboorte. Dit vaccin wordt momenteel nog niet terugbetaald.

Nirsevimab (Beyfortus™) kost normaal 777,44 euro[2], maar wordt sinds 1 oktober 2024 terugbetaald voor kinderen geboren vanaf 1 april 2024 op voorwaarde dat de moeder tijdens de zwangerschap niet is ingeënt met Abrysvo®. Zo kost het de ouders nog 12 euro, of 8 euro in het geval van een verhoogde tegemoetkoming.

Het preventieve medicijn werkt vijf tot zes maanden lang, waardoor kindjes het hele RSV-seizoen lang beschermd zijn tegen een ernstige infectie. De inspuiting is niet verplicht, maar wordt wel sterk aangeraden door de Hoge Gezondheidsraad in het kader van een immunisatiecampagne. Zij schatten in dat het risico op een ziekenhuisopname door RSV dan met tachtig procent vermindert. Uit een rondvraag door VRT NWS[3] midden november 2024 blijkt dat in het UZ Leuven en in het ZAS bijna alle pasgeborenen na 1 oktober 2024 de inspuiting ontvingen, in het UZ Gent sprak men van tachtig procent. Deze ziekenhuizen merkten voorzichtig minder opnames op, maar besluiten de wintermaanden verder af te wachten vooraleer ze definitieve conclusies trekken. Zo meldt Sciensano dat het aantal ziekenhuisopnames voor een ernstige acute respiratoire infectie veroorzaakt door RSV is toegenomen in week 44 van 2024[4]. De wintermaanden zullen meer duidelijkheid brengen.

[1] hgr-css.be/nieuwe-perspectieven-voor-rsv-preventie-bij-babys

[2] baop.be/rsv/rsv-information-for-healthcare-workers

[3] vrt.be/vrtnws/nl/2024/11/14/inenting-bij-baby-s-tegen-rsv-werpt-vruchten-af/

[4] Wekelijks bulletin acute luchtweginfecties: sciensano.be/nl/biblio/bulletin-acute-luchtweginfecties-week-46-2024-gepubliceerd-op-20112024


Nood aan meer draagkracht voor patiëntenverenigingen

Het gaat niet zo goed met de patiëntenverenigingen in ons land. Toch hebben ze een zeer grote relevantie voor patiënten en voor de kwaliteit en efficiëntie van zorg. De noodkreet van een tachtigtal patiëntenorganisaties leidde tot een onderzoek uitgevoerd door het zorgonderzoekscentrum LUCAS, KU Leuven en het onderzoeksbureau Indiville, met de steun van het Vlaams Patiëntenplatform, la Ligue des Usagers des Services de Santé, Rare Diseases Organisation Belgium, Trefpunt Zelfhulp, Patient Expert Center en de Koning Boudewijnstichting.

Het onderzoek naar de meerwaarde van patiëntenverenigingen en patiëntenparticipatie in de Belgische gezondheidszorg stoelt op drie evoluties die we in het huidige zorglandschap zien: de shift naar zelfzorg, preventie en kwaliteitsvol thuis wonen, de ervaringsdeskundigheid van de patiënt en de patiënt als sturende kracht met de patiëntenvereniging als motor. Net die patiëntenorganisaties hebben het moeilijk. “Ze zitten in een kwetsbare positie”, zegt Else Tambuyzer, directeur van het Vlaams Patiëntenplatform. “Enerzijds omdat hun werking vaak gebaseerd is op vrijwilligers die ze duurzaam aan boord moeten zien te houden, anderzijds omdat ze geen subsidies ontvangen en dus afhangen van fondsenwerving. Toch zijn deze organisaties ontzettend belangrijk. In 2008 werd al een onderzoek uitgevoerd naar de relevantie van patiëntenparticipatie en patiëntenverenigingen. Met het luik participatie is toen aan de slag gegaan. Dit onderzoek gaat dieper in op de problematieken van patiëntenverenigingen, met een stand van zaken waarop verder gewerkt kan worden.”

Het onderzoek gebeurde in verschillende fases van desk research, interviews met patiëntenorganisaties en focusgroepen tot een benchmarkstudie naar hoe onze buurlanden en Canada het aanpakken. Daarnaast ontvingen alle Belgische patiëntenverenigingen ook online vragenlijsten die naar objectieve en subjectieve kenmerken peilden.

Erkenning en hoop

Uit eerder onderzoek blijkt dat het lang duurt voor zorgvragers de stap naar een patiëntenvereniging zetten. Als verpleegkundige kan je bijdragen door je patiënten te informeren, mits een correcte beeldvorming. “We merken nog te vaak dat er gesproken wordt over een koffietje drinken en eens goed klagen”, zegt Else. “Patiëntenorganisaties doen veel meer dan dat. Lotgenotenwerking en het delen van ervaringen leidt tot erkenning en herkenning. Contact met iemand die hetzelfde meemaakte geeft hoop en je kan praktische tips delen over het leven met of na de ziekte.”

Daarnaast vervullen deze organisaties ook een belangrijke rol naar zorgverleners toe: wat hebben mensen echt nodig van de zorg, wat kan anders, hoe maak je dat patiënten hun aangeraden therapie volhouden, … “Patiëntenverenigingen kunnen opleidingen geven, folders verspreiden of als ervaringsdeskundige langsgaan in het ziekenhuis, voor zover hun werking dat toelaat”, vult Else aan. “Deze organisaties nemen een complementaire rol op door samen te werken met zorgverleners. Zij zetten hun collectieve ervaringskennis in om zorgprocessen, behandelingen en geneesmiddelen te verbeteren.”

Patiëntenorganisaties als cruciale schakel

Er zijn vandaag ongeveer driehonderd patiëntenverenigingen. De overheid kan niet elke organisatie steunen. Toch is het onderzoek een warme oproep om na te denken over erkenningscriteria voor patiëntenorganisaties en daar dan middelen aan te koppelen. “Al vertrekken we wel van een ongelijk speelveld. Grote verenigingen kunnen mensen vrijmaken om die criteria voor subsidies in orde te brengen en zijn veerkrachtiger om de verantwoording en administratie die bij financiering komt kijken te dragen”, zegt Else nog. “In het buitenland merken we op dat er naar een model van centralisatie en samenwerking gegaan wordt. Al schuilt daar het risico dat we de diversiteit van al die verenigingen verliezen. Nederland werkt met een subsidieregeling onder strikte voorwaarden, Duitsland koppelt het aan de ziekenfondsen en in Frankrijk werkt men met een ‘democratie sanitaire’, een type participatiecultuur waar burgers of patiënten uitwerken wat nodig is om kwaliteitsvolle zorg te bieden en te ervaren. Onze oproep na dit onderzoek is dus eerder: zet projecten op en laat het werk niet liggen. Het doel is patiënten te helpen en patiëntenorganisaties spelen daarin een belangrijke rol.”

 

Trefpunt Zelfhulp stelt met www.zelfhulp.be een handig overzicht van Vlaamse patiëntenverenigingen ter beschikking waar je per aandoening en per regio kan filteren.


Hoe verzoenen we de Belgische ziekenhuisfinanciering met de toekomstige uitdagingen in de zorg?

Hoe stonden de ziekenhuizen er financieel voor in 2023 en is er beterschap op komst in 2024? Jaarlijks analyseert Belfius de cijfers van de algemene ziekenhuizen in ons land. Dat leidt tot de MAHA-analyse[1]. Voor het jaar 2022 was de conclusie niet bepaald rooskleurig, met negatieve resultaten en verliezen voor de ziekenhuizen. In 2023 noteren we alvast een lichte stijging, zowel in omzet als in kosten.

De MAHA-sectoranalyse van Belfius editie 2024 was meteen de dertigste keer dat de bank samenwerkte met de gezondheidssector om de financiële situatie van de algemene ziekenhuizen in ons land in kaart te brengen. De voorbije dertig jaar ontwikkelde Belfius Strategic Research & Belfius Public Banking een uniek analyse- en benchmarkinstrument om de resultaten beter en relevanter weer te geven. Zo ondersteunen ze de sector met inzichten die helpen bij het nemen van beslissingen. Daarnaast maakt Belfius ook analyses voor psychiatrische en universitaire ziekenhuizen, voor woonzorgcentra en voor centra voor mensen met een handicap. Zo schetsen ze een totaalbeeld van hoe de socialprofitsector evolueert. Aan de analyse van 2023/2024 namen alle 89 Belgische algemene ziekenhuizen deel door hun jaarrekeningen voor 2023 te delen. Daarnaast nam 72 procent van die ziekenhuizen deel aan een enquête over het eerste semester van 2024 die toelaat een eerste raming te schetsen voor dat jaar.

Waar de algemene ziekenhuizen in 2022 nog de impact van de coronacrisis voelden in hun omzet, merken we voor 2023 dat de omzet opnieuw steeg. Helaas stegen de kosten nog sterker. Al is er wel een lichte verbetering ten opzichte van vorig jaar waar te nemen. Het resultaat van het boekjaar 2023 stijgt van 37 naar 82 miljoen euro. Dat is 0,4 procent van een omzet van 20,5 miljard euro. Toch zitten vier op de tien algemene ziekenhuizen met een negatief resultaat.

Verdere daling van klassieke ziekenhuisopnames

De ziekenhuisactiviteit groeit tot in totaal 3,6 miljoen opnames. Dat is 7,9 procent meer dan in 2019. De oorzaak daarvan is de omslag naar dagopname. Het gaat dan om chirurgische daghospitalisaties waarvoor de lijst begin 2023 werd uitgebreid, maar ook over ambulante zorgen zoals oncologische therapieën of chronische pijnbehandelingen. De ligduur wordt korter. Waar die in 2019 nog 5,3 dagen bedroeg, was dat in 2023 slechts 4,7 dagen. Die daling is al twintig jaar aan de gang. Daarnaast verbeterde de overheid de financiering van daghospitalisaties om onnodige overnachtingen te vermijden.

Meer opbrengsten, nog meer kosten

De kosten stegen in 2023, dat voelden we allemaal in onze eigen portefeuille. Voor ziekenhuizen was dat niet anders: voeding en energie waren duur en stegen respectievelijk met 10,3 en 59 procent. Dit jaar wordt verwacht dat de energierekening zal dalen. Daarnaast gingen de uitgaven voor farmaceutische producten omhoog, goed voor 4.221 miljoen euro aan geneesmiddelen. Verwacht wordt dat ook dit bedrag in 2024 zal dalen.

Toch is de grootste kostenpost het personeel. De bezoldiging van artsen steeg met 11,3 procent naar 4.902 miljoen euro. Naar de lonen van verpleegkundigen en ondersteunend personeel gaat  43,6 procent van de jaarlijkse omzet. De totale personeelskost landt op 8.961 miljoen euro, een stijging met 6,6 procent. Voor 2024 wordt een extra stijging van 5,3 procent verwacht voor lonen.

Ten opzichte van 2022 stegen de kosten in 2023 met 8,4 procent, daar waar de bedrijfsopbrengsten een stijging van 8,3 procent noteren. Zo wordt al enkele jaren meer omzet gehaald uit de apotheek en farmaceutische producten, goed voor 4.135 miljoen euro. Ook de bijdrage door de indexering van de honoraria van artsen ging zo omhoog met 8,7 procent tot 7.885 miljoen euro. Voor 2024 wordt opnieuw een groei van 8,2 procent verwacht. Tot slot zien we aan de inkomstenzijde meer opbrengsten uit kamersupplementen en nevenproducten tot in totaal 145 miljoen euro. Kijken we naar het Budget Financiële Middelen (BFM), dan steeg dat in 2022 met 10,4 procent en in 2023 met 6,2 procent, door de hoge indexering van de lonen. Voor 2024 wordt een beperkte stijging van 2 procent verwacht.

Kijken we naar de voorbije tien jaar, dan staat het gewoon bedrijfsresultaat onder druk. Sinds 2022 is het zelfs negatief door de inflatie en energiecrisis. Dat is te zwak om de nodige investeringen te doen en beschermt de zorginstellingen niet tegen crisissen. Als het resultaat toch positief lijkt, is dat door de steun van de overheid.

Personeelstekorten blijven

In de Belgische ziekenhuizen werken 108.137 mensen (VTE). Van verpleegkundigen tot administratieve medewerkers en paramedici. Dat personeelsbestand groeide sinds 2019 met 6.678 VTE’s (voltijdse equivalenten). Ook de personeelskosten gingen de hoogte in. Zo kost een voltijdse verpleegkundige 86.000 euro per jaar, waarvan een deel uit de eigen middelen van het ziekenhuis komt. Toch blijven de tekorten aanzienlijk, zeker wat verpleegkundigen betreft. In 2023 kwamen er 497 verpleegkundigen bij, maar dat hield niet tegen dat ziekenhuizen afdelingen moesten sluiten of geremd werden in hun groei. De MAHA-analyse stelt vast dat ziekenhuizen vaker interimmedewerkers inschakelen, voornamelijk verpleegkundigen. In 2023 ging het om 2.400 VTE’s. Daarnaast valt op te merken dat het ziekteverzuim bovengemiddeld hoog is. Waar we in de bredere samenleving over 10 procent spreken, is dat in de zorg 12,2 procent. Daarvan is 4 procent langdurig afwezig.

Vroeger en nu

Deze dertigste MAHA-analyse kijkt terug naar de voorbije jaren. Zo is de samenstelling van de omzet veranderd sinds 1999, met een veel groter aandeel (20 procent) van farmaceutische producten. Het Budget Financiële Middelen levert slechts 36,9 procent van de omzet, ten opzichte van 42,1 procent in 1999. Het eigen vermogen van ziekenhuizen werd in 2023 aangesterkt, al moesten ze tegelijk meer voorzieningen aanspreken. De schulden groeiden naar 7.248 miljoen euro waardoor steeds meer ziekenhuizen gebruikmaken van een liquiditeitsplanning om de kosten de baas te kunnen. Het eigen vermogen van Vlaamse ziekenhuizen is in orde. Waalse en Brusselse ziekenhuizen hebben het op dat vlak iets moeilijker. Toch merken we dat ziekenhuizen blijven investeren, met Vlaanderen op kop in 2023. Zo ging er 577 miljoen euro naar investeringen, het dubbele van 2022. Een verklaring daarvoor zou de gestegen bouwkost kunnen zijn. Zo nam Vlaanderen ZAS Cadix in gebruik. In Wallonië zien we een daling van 140 naar 114 miljoen euro, omdat het jaar voorheen een groot gebouw opgeleverd werd. Brussel investeerde slechts een vierde van het bedrag van in 2022. De verschuiving van deze cijfers hangt vaak af van de investering van één ziekenhuis tijdens dat jaar. Al liggen investeringen in de volledige sector wat moeilijk omdat er nog geen duidelijkheid is over de hervorming van de ziekenhuisfinanciering.

Kortom, ziekenhuizen hebben het niet eenvoudig. De personeelstekorten en het ziekteverzuim maken de situatie extra uitdagend. Deze analyse noteert een herstel van de sector, met een lichte groei aan activiteit na de covidpandemie. Toch daalt het gemiddelde resultaat, ondanks de financiële steun van overheden. De sector staat op een kantelpunt en wordt financieel steeds fragieler. Het zorglandschap moet robuust zijn, zodat ziekenhuizen zich veerkrachtig kunnen tonen en klaarstaan voor de toekomstige uitdagingen en ontwikkelingen in de sector.

[1] Belfius MAHA sectorstudie 2024, cijfers 2023/2024


Conventiepremie voor verpleegkundigen

Volledig geconventioneerde verpleegkundigen ontvangen van het RIZIV een jaarlijkse financiële tegemoetkoming voor de jaren 2024, 2025 en 2026. Met deze vergoeding speelt het RIZIV in op de oplopende praktijkkosten voor onder meer personeel en energie.

Pas je als verpleegkundige de wettelijke tarieven toe voor de verstrekkingen bij een patiënt, dan reken je vanaf 2024 voor de komende drie jaren op een premie van het RIZIV. Om hiervan te genieten, gelden een aantal voorwaarden. Zo moet je toegetreden zijn tot de nationale overeenkomst verpleegkundigen – ziekenfondsen en dit ten laatste vanaf 15 februari van het premiejaar. Die toetreding moet trouwens gelden voor de rest van dat jaar. Wanneer je na 15 februari pas je RIZIV-nummer ontving, moet je eveneens voor de rest van het jaar volledig geconventioneerd blijven.

Tegelijk stelt het RIZIV voorwaarden rond het aantal prestaties. Enkel verstrekkingen in een ambulante setting komen in aanmerking. Bovendien moet je een minimumdrempel aan verstrekkingen uitvoeren. In 2024 ligt de drempel op 12.446,72 euro en komt de financiële vergoeding uit op 538,66 euro. Verpleegkundigen die in medische huizen onder een forfait werken, komen niet in aanmerking voor de conventiepremie.

Aanvraag en uitbetaling

Voldoe je aan alle voorwaarden, dan betaalt het RIZIV de premie automatisch. Je moet enkel je rekeningnummer doorgeven via ProGezondheid. Dit dient te gebeuren ten laatste op 31 mei van het jaar na het premiejaar. Aangezien de conventiepremie bedoeld is om kosten te compenseren, komt deze mogelijk ten goede van je werkgever. Check dus zeker eventuele interne afspraken, alvorens een rekeningnummer op te geven.

De uitbetaling van de premie hangt af van de beschikbare activiteitsgegevens (profielgegevens). Behaal je op basis van die gegevens al in de eerste jaarhelft de minimumdrempel, dan betaalt het RIZIV de premie uit in januari van het jaar erop. Zijn de data van de tweede jaarhelft nodig om vast te stellen of je de minimumdrempel behaalt, dan volgt de betaling in juli van het volgende jaar. In beide gevallen moet het RIZIV de profielgegevens tijdig ontvangen.

Ben je actief als verpleegkundige en als vroedkundige? Dan zijn alternatieve scenario’s mogelijk voor de uitbetaling. Meer informatie vind je hier.


Breek het ijs

In deze rubriek gaan we op zoek naar  prangende ethische uitdagingen die zich voordoen in de praktijk. Tegelijkertijd ontdekken we welke methodes ons kunnen helpen om deze uitdagingen bespreekbaar en hanteerbaar te maken. We gaan hiervoor te rade bij collega’s in de zorg die dagelijks met ethische vraagstukken worden geconfronteerd.

In de vorige editie stuurde Céline Baele me op pad naar dr. Fleur Helewaut, huisarts in een groepspraktijk in Hooglede-Gits. Die job combineert ze met onderwijs en onderzoek aan de faculteit geneeskunde van de UGent, waar ze verantwoordelijk is voor de lijn ‘Professioneel gedrag’ en het aanleren van communicatievaardigheden. Daarnaast werkt ze aan haar doctoraat over compassievolle zorg, met als titel Harde feiten, zachte zorg.

 

DE UITDAGING

 

Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest? 

 

“Medische innovaties staan niet stil”, vertelt Fleur. “We kunnen steeds meer, maar de zorg wordt daardoor ook complexer. Voor zorgverleners is het een uitdaging om die informatie helder en op maat van de patiënt over te brengen, vooral als het gaat om complexe risico’s en kansberekeningen. Daarnaast is er nog een belangrijke uitdaging: blijven ruimte maken voor de beleving van de patiënt en de impact die die informatie op hem heeft.”

Fleur geeft het voorbeeld van genetische testing, iets wat de laatste vijf jaar duidelijk om een andere aanpak vraagt. “Onlangs zag ik een jonge vrouw op consultatie, die bij haar gynaecoloog was geweest om de kinderwens van haar en haar partner te bespreken. Het bleek dat één van hen drager is van een genetische afwijking die het risico op bepaalde kankers verhoogt. Ze was volledig van streek, omdat er bij de gynaecoloog blindelings van uitgegaan werd dat het koppel een traject van pre-implantatiediagnostiek zou volgen. De optie van een spontane zwangerschap werd niet eens genoemd. Ik vond het opvallend hoe vanzelfsprekend dat leek, terwijl een medisch begeleide zwangerschap voor dat koppel helemaal niet evident was. Wat als vooruitgang wordt gezien, kan voor zorgverleners soms een vanzelfsprekendheid worden, gedreven door een medisch denkmodel van maakbaarheid en beheersbaarheid. Deze casus vroeg ook om een andere manier van communiceren, zonder oordeel over goed of fout.”

“Daarom heb ik met de vrouw alle scenario’s doorgenomen”, zegt Fleur. “Wat betekent het bijvoorbeeld als je voor een gewone zwangerschap gaat en een gezond kindje krijgt? Heb je dan ‘geluk’ gehad? Wat als je kindje drager is en later ziek wordt? Of stel dat je kiest voor pre-implantatie, en er blijken geen geschikte embryo’s te zijn? Ook dat geeft geen garantie op succes. We hebben deze scenario’s besproken, niet om een beslissing op te leggen, maar om helder te krijgen wat de boodschap voor hen betekent en wat voor hen echt belangrijk is. Het vereist wel dat ik zelf even op de rem ga staan, want het is erg verleidelijk om een adviserende rol in te nemen. Ik probeer dat heel bewust niet te doen, omdat ik geloof dat mensen zelf moeten kunnen reflecteren en beslissen in lijn met hun eigen waarden.”

 

DE TOOL: I.C.E.

 

Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?

 

Voor Fleur is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen feitelijke communicatie en een gesprek over beleving. “Om informatie op maat te geven, moet je eerst begrijpen hoe iemand iets beleeft en ervaart. Dat bepaalt ook welke informatie ze willen ontvangen. Niet iedereen wil alles weten. Maar wie is de ‘gemiddelde patiënt’? Kunnen we de diversiteit en eigenheid van het individu blijven respecteren?”

Die eigenheid vang je op door te vragen hoe iemand een bepaald gegeven ervaart en vervolgens actief te luisteren. Fleur licht toe: “Door actief te luisteren speel je in op de woorden die mensen kiezen, die vaak een bepaald denkkader verraden. Met gerichte vragen kan je iemand aanzetten tot reflectie en hen laten nadenken over dingen waar ze eerder nooit bij stilstonden. Vaak leidt dit tot inzichten over waarden die voor die persoon belangrijk zijn, iets wat je als zorgverlener niet zomaar zelf kan invullen.”

Voor het koppel in kwestie leidde het nieuws over de genetische aandoening vooral tot verdriet over het feit dat een normale zwangerschap minder vanzelfsprekend werd. “Die vrouw hechtte veel belang aan wat als natuurlijk wordt gezien, iets wat de gynaecoloog, die vasthield aan zijn eigen waardenkader en mensbeeld, over het hoofd zag.”

 

Hoe ga je daarbij te werk?

Fleur hanteert de I.C.E.-methode als basisstructuur voor actief luisteren, waarbij ze peilt naar iemands Ideas, Concerns en Expectations. “Het is een universele manier om inzicht te krijgen in de kennis en beleving van patiënten”, legt Fleur uit. “Maar je moet het wel op een spontane manier kunnen afstemmen op de context.”

Fleur verduidelijkt de I.C.E.-methode met het voorbeeld van de vrouw die moest beslissen over pre-implantatietechniek. “Door te beginnen met de vraag ‘Wat doet het met jou om te weten dat één van jullie drager is van een genetische aandoening?’, kwamen al veel ideeën en achtergrondinformatie naar boven. Dat is de eerste stap: peilen naar Ideas. Ze gaf aan ergens bang voor te zijn, waarmee we bij haar bezorgdheden (Concerns) kwamen. Door verder te vragen, bleek dat het koppel vooral bang was voor afwijzing door anderen als ze voor een natuurlijke zwangerschap zouden kiezen. Toen ik vervolgens vroeg hoe ik haar kon ondersteunen in haar vragen en twijfels over pre-implantatie – waarmee ik peilde naar haar verwachtingen (Expectations) – werd duidelijk dat ze niet op zoek was naar een oplossing. Ze zocht simpelweg een veilige plek om haar twijfels te delen. Als zorgverleners zijn we in de positie om naar die twijfels en bezorgdheden te luisteren. Dat is waar compassievolle zorg om draait: vanuit empathie proberen de ander zo goed mogelijk te begrijpen en hun lijden te verzachten als klankbord en compagnon de route.”

 

WIE VOLGT?


Aan wie wil je de vraag naar ethische uitdagingen en bruikbare tools doorgeven?

Dominique Benoit, intensivist in het UZ Gent, rondde een heel interessante studie af rond therapeutische hardnekkigheid. Zijn verhaal zal jullie lezers zeker boeien.


Bacheloropleiding verpleegkunde in de lift

Volgens de voorlopige inschrijvingscijfers gaat het goed met de bacheloropleiding verpleegkunde. De opleiding op HBO5-niveau scoort wat minder. Dat heeft volgens Vlaamse Zorg- en Welzijnsambassadeur Candice De Windt te maken met de nodige hervorming van de opleiding naar een graduaatsopleiding basisverpleegkunde. En de masteropleiding? “De definitieve cijfers zijn nog niet beschikbaar, maar wanneer we naar de voorbije drie academiejaren kijken, dan is dit steeds stabiel rond de 400 inschrijvingen.”

Verpleegkunde, vroedkunde, logopedie en audiologie en voedings- en dieetkunde zitten als opleidingen in de lift. Zowel wat het aantal instromers als generatiestudent vanuit het secundair betreft, als de zij-instromers. In totaal gaat het om een stijging van 2,30 procent, goed voor in totaal 7.872 studenten verpleegkunde. De hogescholen merken vooral een stijging bij de generatiestudenten en studiestarters in de opleiding verpleegkunde, respectievelijk met 5,37 en 6,09 procent. Daarnaast noteren we dat de studenten vaker uit een ASO-richting komen. Dat is opmerkelijk want in de periode tussen 2010 en 2023 kwamen 31,36 procent van de  bachelor verpleegkundestudenten uit het ASO, 37,04 procent uit het TSO en 8,26 procent uit het BSO.

Wat de masteropleiding verpleegkunde en vroedkunde betreft, zijn er nog geen definitieve cijfers maar weten we dat dit altijd stabiel is. Ter vergelijking: de voorbije dertien jaar volgde 54,97 procent van de leerlingen vooraf ASO, 21,73 procent TSO en 1,03 procent BSO.

En-enverhaal

“Het zijn positieve cijfers”, zegt Candice De Windt. “Er is duidelijk meer aandacht voor de opleidingen in zorg en welzijn. We merken duidelijk dat er in het secundaire onderwijs meer ingezet wordt op promotie voor de opleidingen in zorg en welzijn. Dat kan en moet nog versterkt worden om de instroom te blijven garanderen. Het is hoe dan ook een en-enverhaal. Enerzijds heb je de positieve beeldvorming waar we heel hard op inzetten. Anderzijds investeert Vlaanderen veel in een correcte verloning, een goede work-lifebalance, … Met Careēr als branding promoten we ook de vele kansen die je hebt in zorg en welzijn. Er is een plaats voor elk talent in zorg en welzijn. Daar is de leerladder het beste bewijs van.”

Het inzetten op dat goede imago doet de Vlaamse Zorg- en Welzijnsambassadeur plezier. “Toch moeten we opletten dat we een authentiek beeld scheppen. Het is een fijne job, met veel uitdagingen, met veel afwisseling, met veel kansen op groei en professionalisering en met – wat vaak vergeten wordt – een goede verloning. Maar we moeten ook durven aangeven dat het ook een zware job is, met vaak vele shiften en met vele uitdagingen mentaal en fysiek. Maar we mogen niet vergeten dat elke job, elke functie, elke uitdaging gepaard gaat met ook heel wat verrijkende zaken.”

Instroom vs uitstroom

Instroom is belangrijk. Toch is volgens Candice De Windt retentie het nieuwe goud. “We moeten mensen warm blijven maken om te kiezen, maar ook om te blijven kiezen voor de sector”, zegt ze. “Dat doen we door in te zetten op een gericht personeelsbeleid. De klassieke hiërarchie werkt niet meer. We hebben andere vormen van leiderschap nodig, zet als organisatie in op voldoende autonomie en betrokkenheid. Het loon is belangrijk, maar elke dag tevreden naar je werk gaan is dat ook.”

Kunnen we met deze positieve trend de uitdagingen in de zorg aan? “We moeten niet flauw doen. De uitdagingen die er zijn en nog moeten komen op onze arbeidsmarkt en maatschappelijk omwille van de vergrijzing, zorgen ervoor dat we elke talent nodig hebben. Vandaag staan gemiddeld 2.500 vacatures open voor verpleegkundigen bij de VDAB, toekomstprojecties met betrekking tot de aanwervingsbehoefte van verpleegkundigen tonen alleen maar grotere vraag aan. Het succes van de opleiding zal nog moeten blijven duren om de vergrijzing en stijgende zorgvraag aan te kunnen samen met de vele andere stappen die we met Vlaanderen zetten.”

Bron cijfers: AHOVOKS en Oktobertelling 2024 van de Vlaamse Hogescholenraad


Een crosssectioneel onderzoek naar de persoonskenmerken bij eerste- en laatstejaarsstudenten verpleeg- en geneeskunde in Vlaamstalige onderwijsinstellingen

Interprofessionele samenwerking (IPS) tussen artsen en verpleegkundigen speelt een essentiële rol bij het verbeteren van patiëntenzorg en -uitkomsten. Conflicten en communicatieproblemen, veroorzaakt door traditionele hiërarchieën en verschillen in professionele identiteit, belemmeren evenwel deze samenwerking.

Inleiding

Het belang van effectieve IPS voor de kwaliteit van de zorg wordt algemeen erkend, toch blijft het onderzoek naar de persoonskenmerken van artsen en verpleegkundigen beperkt. Deze kenmerken zijn nochtans belangrijk omdat ze direct invloed hebben op individueel gedrag, communicatievaardigheden en bijgevolg de teamdynamiek. Dit onderzoek richt zich op de identificatie van persoonskenmerken bij verpleeg- en geneeskundestudenten, met als doel aanbevelingen te formuleren voor onderwijs en leiderschap in de gezondheidszorg om zo de IPS en uiteindelijk de kwaliteit van zorg te optimaliseren.

Methode

Via een crosssectioneel onderzoeksdesign werden gegevens verzameld bij 659 eerste- en laatstejaarsstudenten in de opleidingen verpleeg- en geneeskunde. Vijf Vlaamstalige hogescholen en vier universiteiten namen deel. De persoonskenmerken werden gemeten via de NEO Five-Factor Inventory-persoonlijkheidstest (NEO-FFI). De datacollectie vond plaats tijdens het academiejaar ’22-’23 en ’23-‘24 via het platform Qualtrics®.

Resultaten

Er werden drie significante persoonskenmerken geïdentificeerd: neuroticisme, openheid en consciëntieusheid. Verpleegkundestudenten scoorden over het algemeen hoger op neuroticisme en lager op openheid vergeleken met geneeskundestudenten, terwijl eerstejaars verpleegkundestudenten bijkomend een lagere consciëntieusheid toonden ten opzichte van eerstejaars geneeskundestudenten. Via een logistische regressie kon de studiekeuze voorspeld worden aan de hand van dezelfde persoonskenmerken, waarbij gecontroleerd werd op leeftijd, geslacht, woonvorm en stage-ervaring in de gezondheidszorg.

Besluit

Dit onderzoek onderstreept het belang van zelfbewustzijn over persoonlijke kenmerken voor effectievere communicatie en samenwerking binnen zorgteams, wat de patiëntenzorg kan verbeteren. Daarnaast benadrukt het de noodzaak van verder onderzoek naar complexe factoren die samenwerking beïnvloeden, met het oog op het ontwikkelen van effectievere onderwijsstrategieën en interventies met als doel de zorgkwaliteit en patiëntenuitkomsten te verbeteren.

Joyce Refuge heeft een uitgebreide expertise in kwaliteitsmanagement binnen de gezondheidszorg. Momenteel vervult zij de rol van kwaliteitscoördinator in het Algemeen Ziekenhuis Jan Portaels in Vilvoorde. Eerder werkte zij in datzelfde ziekenhuis als stafmedewerker kwaliteit. In het Universitair Ziekenhuis Antwerpen was Joyce actief als stafmedewerker kwaliteit en als kwaliteitscoördinator JACIE/co-stamceltransplantatie op de afdeling hematologie. Gedurende bijna twintig jaar bekleedde ze diverse functies in het Universitair Ziekenhuis Brussel, waaronder als genetisch consulent en fertiliteitsvroedkundige. Academisch heeft Joyce een sterke achtergrond, met een Master of Science in Nursing and Midwifery optie Leiderschap in Zorg en Gezondheid (UAntwerpen), een postgraduaat in genetische counseling (UGent), een banaba Zorgmanagement (EhBrussel) en Bachelor Vroedkunde (EhBrussel). Haar kennis wordt verder ondersteund door opleidingen in projectmanagement en kwaliteitszorg. Joyce behaalde haar masterdiploma, kaderopleiding en diploma vroedkunde telkens met grote onderscheiding en ontving daarbij steeds de grootste onderscheiding voor haar eindproeven.


Anticholinergica in Palliatieve Sedatie: Noodzakelijk of Overbodig?

Door Gianni Wijnants[1] en Professor dr. Johan Wens[2]

Bij palliatieve sedatie kan een ‘doodsreutel’ ontstaan als gevolg van opstapeling van secreties in de keel en de luchtpijp door een verminderde hoestreflex en het terugvloeien van slijmen in de keel. Naast niet-medicamenteuze maatregelen, kan een anticholinerg geneesmiddel nuttig zijn (1).

Anticholinergica blokkeren muscarine receptoren, wat leidt tot een reductie van speeksel- en slijmproductie (2). Hoewel anticholinergica zoals scopolamine en buthylhyoscine bromide (Buscopan) vaak worden gebruikt bij palliatieve sedatie, bestaat de vraag of het gebruik ervan altijd noodzakelijk is of eerder overbodig.

Effectiviteit en evidentie

Onderzoek toont aan dat het profylactisch toedienen van scopolamine effectief is in het voorkomen van de doodsreutel bij patiënten in de laatste levensfase. Er werd geen significant verschil gevonden in het aantal bijwerkingen tussen patiënten die wel of geen scopolamine ontvingen tijdens palliatieve sedatie. Het starten van de behandeling met scopolamine wanneer de doodsreutel al aanwezig is, wordt echter minder ondersteund door wetenschappelijk bewijs. Evidentie toont wel aan dat het gebruik van scopolamine tijdens palliatieve sedatie het overlijden van de patiënt kan vertragen in vergelijking met het niet toedienen van het middel (3).

Het gebruik van anticholinergica houdt echter altijd een risico op bijwerkingen in, waaronder slaperigheid, delirium, hallucinaties, xerostomie en urineretentie. Dit laatste maakt het plaatsen van een verblijfskatheter noodzakelijk. In tegenstelling tot scopolamine zou Buscopan minder kans geven op delirium, gezien het niet doorheen de bloed-hersenbarrière geraakt (1,4).

Hoewel studies hebben aangetoond dat anticholinergica de emotionele last voor naasten en zorgverleners kan verminderen, is er beperkt bewijs dat het daadwerkelijk het comfort van de patiënt zelf verbetert. Het geluid kan voor de omgeving verontrustend zijn, maar wijst niet noodzakelijk op lijden van de patiënt (5-6).

Het verpleegkundige aspect

Verpleegkundigen moeten deze aspecten bespreken met de naasten van de patiënt. Het geluid van de doodsreutel kan namelijk een psychologische belasting vormen voor zowel de naasten als de zorgverleners. Dit leidt vaak tot een medische interventie, zoals het toedienen van anticholinergica, zelfs wanneer het directe effect op de patiënt ongekend is. Verpleegkundigen kunnen niet-medicamenteuze maatregelen toepassen zoals het plaatsen van de patiënt in half-zittende houding, voorzichtige aspiratie van secreties achteraan in de keel, en het beperken van de vochttoediening (4).

Als naasten begrijpen dat de bronchiale secreties een normaal onderdeel vormen van het stervensproces, kan dat hun bezorgdheid verminderen (5,7). Kiezen de naasten voor een  anticholinergicum, dan kan de verpleegkundige de verwachte voordelen en mogelijke bijwerkingen toelichten en de arts informeren.

 

Bronvermelding

  1. Nackaerts, K. (2001). BEHANDELING VAN DOODSREUTEL. InFolia Pharmacotherapeutica (Vol. 28, Nummer oktober, pp. 92–93). https://www.bcfi.be/folia_pdfs/NL/P28N10F.pdf
  2. Zorginstituut Nederland. scopolamine. Beschikbaar op:https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/s/scopolamine
  3. Van Esch HJ, Van Zuylen L, Geijteman ECT, Hoop EOD, Huisman BAA, Noordzij-Nooteboom HS, e.a. Effect of Prophylactic Subcutaneous Scopolamine Butylbromide on Death Rattle in Patients at the End of Life. 5 oktober 2021;326(13):1268. Beschikbaar op:https://doi.org/10.1001/jama.2021.14785
  4. (z.d.). BCFI.https://www.bcfi.be/nl/chapters/1?frag=9990177
  5. Lokker ME, Van Zuylen L, Van Der Rijt CCD, Van Der Heide A. Prevalence, Impact, and Treatment of Death Rattle: A Systematic Review. Journal Of Pain And Symptom Management. 18 juni 2013;47(1):105–22. Beschikbaar op: https://doi.org/10.1016/j.jpainsymman.2013.03.011
  6. Potter J, Korownyk CS. Reducing death rattle at the end of life. Canadian Family Physician. 1 juli 2023;69(7):477. Beschikbaar op: https://doi.org/10.46747/cfp.6907477
  7. Van Esch HJ, Lokker ME, Rietjens J, Van Zuylen L, Van Der Rijt CCD, Van Der Heide A. Understanding relatives’ experience of death rattle. BMC Psychology. 12 juni 2020;8(1). Beschikbaar op:https://doi.org/10.1186/s40359-020-00431-3

[1] Verpleegkundige MSc Wit-Gele Kruis Limburg / NuPhaC

[2] Hoogleraar huisartsgeneeskunde Universiteit Antwerpen, dept. Huisartsgeneeskunde en Sociale Gezondheid (FAMPOP), Eerstelijns- en interdisciplinaire Zorg Antwerpen (ELIZA).