Werkgereedheid van startende verpleegkundigen niet altijd optimaal
Pas afgestudeerde verpleegkundigen verlaten vaak snel het werkveld. Dit onderzoek toont aan dat de mate waarin ze zich klaar voelen voor de werkvloer, een significante invloed kan hebben op hun latere jobtevredenheid, en zo mee dit hoge verloop van starters kan verklaren.
Methode en resultaten
In de studie volgden we een groep jonge verpleegkundigen tijdens hun overgang van school naar werk. Via drie bevragingen (bij het afstuderen, enkele maanden later en opnieuw aan het einde van hun eerste werkjaar) werd gemeten hoe ‘werkklaar’ zij zich voelden. De vragenlijst peilde naar vier aspecten: persoonskenmerken, organisatorisch inzicht, technische competentie en sociale intelligentie.
Uit de resultaten bleek de gemiddelde werkgereedheid die startende verpleegkundigen ervaren eerder matig te zijn, en bovendien nauwelijks toe te nemen tijdens het eerste werkjaar. De component sociale intelligentie (communicatie, samenwerken, hulp vragen…) scoorde daarbij algemeen het laagst.
Deze resultaten zijn een eerste indicatie dat de huidige schoolopleidingen, alsook onboardingprogramma’s tijdens het eerste werkjaar, ineffectief zijn om de ervaren werkgereedheid van startende verpleegkundigen te optimaliseren, en zich wellicht ook onvoldoende richten op versterking van sociale competenties.
Een ander opmerkelijk resultaat: wie een groei doormaakte in werkgereedheid tijdens het eerste werkjaar, scoorde significant hoger op jobtevredenheid, wat op lange termijn dan weer een invloed kan hebben op de retentie van zorgpersoneel. Dit resultaat onderstreept het belang dat werkgereedheid wel degelijk heeft in het licht van de schaarste op de arbeidsmarkt en war on talent.
Conclusie
Gelet op de vaststelling dat de huidige werkgereedheid van startende verpleegkundigen eerder matig scoort, en bovendien dat een hogere score op diezelfde werkgereedheid zou kunnen leiden tot een hogere jobtevredenheid, hoeft het geen betoog dat meer investeren in de optimalisatie van werkgereedheid een belangrijke strategie kan zijn om jonge starters aan boord te houden. Investeren in hun ontwikkeling is dus investeren in de toekomst van ons zorgsysteem.
Daan De Malsche is master in de verpleegkunde (2023, UGent) en beëindigt momenteel een bijkomende master in de Toegepaste Economische Wetenschappen. Onder leiding van Simon Malfait (klinisch professor en zorgmanager UZ Gent) en Veerle Duprez (directeur verpleging UZ Gent) deed hij een masterproefonderzoek naar de overgang van school naar werk voor startende verpleegkundigen.
Dubbelinterview ministers Gennez en Vandenbroucke: samen voor een zorg die blijft werken

Het beroep van de verpleegkundige werd de voorbije twee legislaturen ingrijpend hervormd. Dat is het resultaat van een intensieve samenwerking om verpleegkunde toekomstgericht te herstructureren en een oplossing te bieden voor de enorme werkdruk en de grote tekorten in de zorg. Wat zijn nu de volgende stappen? Op 12 mei 2025, de internationale dag van de verpleegkunde, kon NETWERK VERPLEEGKUNDE die vraag voorleggen aan Vlaams minister van Welzijn en Armoedebestrijding, Cultuur en Gelijke Kansen Caroline Gennez en aan federaal minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Armoedebestrijding Frank Vandenbroucke.
Verpleegkundige bestaffing
Zo’n 98 procent[1] van de verpleegkundigen in woonzorgcentra beantwoordt de telefoon en voert administratieve taken uit, 85 procent maakt bedden op en 84 procent voert logistieke taken uit. In ziekenhuizen geeft 96 procent[2] van de verpleegkundigen aan niet-verpleegkundige taken uit te voeren tijdens hun laatste shift.
Door de historische methode van financiering worden verpleegkundigen te vaak ingezet in functies en taken waarvoor ze niet opgeleid zijn. Zo benutten ze hun noodzakelijke vaardigheden niet ten volle. De normen voorzien een financiering voor verpleegkundigen en onvoldoende voor ondersteunende diensten.
Het zorgpersoneelsfonds en het woonzorgdecreet van 2019 laten vandaag al een meer gedifferentieerde financiering van profielen in de zorg toe. Een goede zaak. Toch zetten we vandaag verpleegkundigen nog steeds onvoldoende in naar hun competenties. Een teken dat de financiering vandaag nog niet gedifferentieerd genoeg is.
Is een daling van de normen aan verpleegkundigen in de woonzorgcentra, op voorwaarde dat er voldoende ondersteunde functies worden aangenomen en de kwaliteit gegarandeerd, een goede piste?
Minister Gennez: “Verpleegkundigen in de ouderenzorg moeten de competentie hebben om goed samen te werken met andere beroepen, zoals zorgkundigen en logistieke medewerkers. Dat is ook bijzonder aan de arbeidsorganisatie in de woonzorg. Ik zie een belangrijke rol voor de nieuwe basisverpleegkundigen in woonzorgcentra. Die beroepsgroep wordt meer dan vroeger essentieel in de ouderenzorg. Verpleegkundige expertise binnen een holistische multidisciplinaire benadering van ouderen maakt het beroep van verpleegkundige zo essentieel in de zorg. Ook de verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg (VVAZ) gaan we heel hard nodig hebben in de woonzorgcentra. Specifieke noden bij ouderen zullen we moeten aanpakken met doorgedreven samenwerking met andere sectoren, zoals de geriatrische afdelingen in ziekenhuizen, de geestelijke gezondheidszorg en thuisverpleging. Het ruimere personeelsvraagstuk moet sowieso in een samenwerkingscontext worden bekeken. Ik merk dat de zorg erg in silo’s gestructureerd en georganiseerd is. Een geïntegreerde aanpak is ook hier het antwoord op de schaarste aan medewerkers in functie van de beste zorg voor de mensen met een zorgnood. Verpleegkundigen dienen uiteraard te doen waar ze zeer goed in zijn: verpleegkunde beoefenen bij wie daar behoefte aan heeft.”
De verplichting om tijdens nachtdiensten in woonzorgcentra een verpleegkundige te voorzien: is dit een noodzaak of kan er op een andere manier, bijvoorbeeld via samenwerkingsovereenkomsten, worden gewerkt?
Minister Gennez: “Momenteel zegt het woonzorgdecreet dat er 24-uurspermanentie van een verpleegkundige moet zijn in een woonzorgcentrum. Dat is nodig, want de bewoners hebben vaak hoge zorgnoden. Maar als er schaarste is in een beroepsgroep zoals binnen de zorg, moet je jouw mensen inzetten op het moment en voor de taken waar ze het meest toegevoegde waarde hebben. Daarom moeten we durven hervormen.
Misschien moeten we de verpleegkundige permanentie vervangen door een verpleegkundige oproepbaarheid? De beschikbaarheid dient lokaal nauwgezet geregeld te blijven in functie van de noden. En misschien kunnen we wel personeel delen, denk dan aan samenwerking tussen een woonzorgcentrum en een dienst voor thuisverpleging of een andere voorziening in de buurt. Het belangrijkste uitgangspunt blijft de kwaliteit van de zorg voor mensen. Deze blijven we garanderen, 24 uur op 24, rekening houdend met de werkbaarheid van de job.”
Hoe denkt u, minister Gennez, over deze stelling: “We wensen hoofdverpleegkundigen in de woonzorgcentra in te zetten in een duidelijke functie- en taakdifferentiatie, alleen laat de huidige normfinanciering dit niet toe. Zolang er geen aanpassing of verruiming komt in de profielen die binnen deze financiering kunnen worden aangeworven, wat niet noodzakelijkerwijs meer financiering vraagt, komen we niet tot differentiatie.” Binnen het woonzorgdecreet van 2019 werd de aanstelling van een teamcoach mogelijk in de plaats van een hoofdverpleegkundige. Hoe loopt dit binnen de woonzorgcentra? Is dit geëvalueerd?
Minister Gennez: “Ik zie dat in praktijk gekozen wordt voor een mix van leidinggevende medewerkers, waarbij de coaching van de teams door verpleegkundigen of andere beroepen gebeurt. Het tekort aan verpleegkundigen is ook voelbaar bij de hoofdverpleegkundige. Leidinggeven is een competentie op zich. Maar het lijkt me niet slecht dat de verpleegkundige ook aanwezig blijft binnen de organisatie van leefgroepen en afdelingen. Ook software kan hier ondersteunend werken. Een leidinggevende verliest best wat tijd met het opmaken van uurroosters. En je moet geen verpleegkundige zijn om de uurroosterplanning op te maken van een zorgequipe.”
Ook binnen de ziekenhuizen horen we meer en meer stemmen opgaan om de functie van hoofdverpleegkundige te laten invullen door niet-verpleegkundigen, zoals in het rapport van de FRZV over erkenningen in cascade[3]. NETWERK VERPLEEGKUNDE stelt voor om enkele diensten, zoals medische beeldvorming, open te stellen voor andere profielen, maar zeker niet ruimer te gaan dan dat. Hoe kijkt u, minister Vandenbroucke, hiernaar? Kan voor u een niet-verpleegkundige de taken van een hoofdverpleegkundige uitvoeren?
Minister Vandenbroucke: “Voor mij is het cruciaal dat elke zorgverlener optimaal wordt ingezet op basis van zijn of haar opleiding, ervaring en competenties. Dat is ook het uitgangspunt van de zorgladder, die uitgaat van taakdifferentiatie in functie van zorgnoden en op basis van opleiding en ervaring. Maar ik wil daar wel aan toevoegen: kwaliteit en veiligheid voor de patiënt moeten altijd voorop blijven staan.
Wanneer we het hebben over leidinggevende functies, zoals die van hoofdverpleegkundige, dan gaat het niet alleen over organisatie of coördinatie. Het gaat ook over klinische verantwoordelijkheid, over het opvolgen van de kwaliteit van zorg en over het nemen van inhoudelijke beslissingen op de werkvloer. Dat vraagt een diepgaande verpleegkundige expertise. Die functie zomaar openstellen voor mensen zonder verpleegkundige achtergrond zou dan ook niet verantwoord zijn.
Dat gezegd zijnde, in sommige afdelingen, bijvoorbeeld waar minder rechtstreeks verpleegtechnisch werk gebeurt, kan het waardevol zijn om ook andere profielen in te schakelen in ondersteunende leidinggevende rollen. Niet-verpleegkundigen kunnen een waardevolle rol opnemen binnen zorgteams, bijvoorbeeld op vlak van logistiek, administratie, of in leidinggevende functies zonder klinische verantwoordelijkheid. Maar dan wel binnen een duidelijk kader met duidelijke afbakening van verantwoordelijkheden.
Ik zie dus zeker ruimte voor samenwerking, voor het inzetten van diverse talenten in een gestructureerd zorgteam – administratief, logistiek of leidinggevend. De zorg van morgen vraagt flexibiliteit, maar nooit ten koste van zorgkwaliteit.”
De verschillende nieuwe wetgevingen maken delegatie naar andere zorgberoepen uit de Wet op de Uitoefening van de Gezondheidszorg (WUG) binnen een gestructureerd zorgteam mogelijk, net zoals naar personen in de omgeving van de zorgvrager door de bekwame helper, de mantelzorger en de activiteiten van het dagelijkse leven (ADL). Heel wat zorginstellingen gaan hiermee positief aan de slag. Zullen hiervoor pilootprojecten gefinancierd worden?
Minister Vandenbroucke: “We dienen op termijn te bekijken hoe de toepassing van de bekwame helper en ADL in de praktijk loopt.”
Minister Gennez: “In de ouderenzorg merk ik enthousiasme over het KB ADL en zijn er voorzieningen die hier voorzichtig mee aan de slag gaan. Logistieke medewerkers met de juiste menselijke competenties krijgen een korte opleiding op de werkvloer en kunnen eenvoudige taken zoals hulp bij maaltijden en hygiënische zorgen uitvoeren. Het is uiteraard niet de bedoeling dat we voor de zorgtaken zorgberoepen vervangen door logistieke medewerkers. Een goede coördinatie binnen een multidisciplinair team is een voorwaarde. Ik denk dat NETWERK VERPLEEGKUNDE en de sociale partners hier een rol kunnen hebben om de goede voorbeelden te delen. Zo kunnen we leren van elkaar.”
Zorg valt niet stil in het weekend of ‘s avond. De therapie voor zorgvragers stopt niet aan de muren van zorginstellingen, maar ook niet aan de grenzen van werkshiften. Waarom stoppen behandelingen of begeleidingen bijvoorbeeld om 17 uur en wordt de zorg hierna vanzelfsprekend overgedragen aan de VVAZ, de basisverpleegkundigen en de zorgkundigen? NETWERK VERPLEEGKUNDE pleit ervoor de 24-uurspermanentie door verpleegkundigen te verruimen naar andere beroepen. De permanente beschikbaarheid van psychologen, kinesitherapeuten, ergotherapeuten, maatschappelijke werkers, apotheekassistenten, … tijdens de weekends en avonden zullen het werk voor verpleegkundigen verlichten. Ook zullen we zo meer tegemoetkomen aan de noden van de zorgvrager en bijgevolg onze samenleving. Wat vinden jullie van dit voorstel?
Minister Vandenbroucke: “Ik begrijp de bezorgdheid dat de zorg buiten de kantooruren momenteel grotendeels gedragen wordt door verpleegkundigen en zorgkundigen. Ik wil daarom evolueren naar zorgmodellen waarin verantwoordelijkheid gedeeld wordt, niet doorgeschoven en tegelijk tegemoetkomen aan de reële noden van patiënten. Dit betekent concreet dat we onderzoeken hoe ook andere beroepsgroepen structureel en werkbaar kunnen bijdragen aan de continuïteit in de zorg.
Tegelijk wil ik vermijden dat we onbedoeld de werkdruk in andere disciplines verhogen of professionals naar een burn-out duwen. Daarom werk ik samen met het werkveld aan evenwichtige afspraken over wie wanneer inzetbaar is, onder welke voorwaarden, met welke terugkoppeling en met behoud van kwaliteit en rustmomenten. Vertrouwen en duidelijke rolafspraken zijn hierbij essentieel. Ik wil daarom sterk inzetten op interprofessionele samenwerking en gedeelde zorgverantwoordelijkheid.”
Als u, minister Vandenbroucke, naar de cijfers van de federale Planningscommissie kijkt, kunnen we misschien niet anders stellen dat net die beroepen die een 24 uur op 24 en 7 dagen op 7 permanentie verwachten het minst goed toenemen in aantallen. De nieuwe generatie heeft andere verwachtingen naar work-lifebalance, waar nacht- en weekendshiften niet meteen standaard zijn. Moet hier niet meer op worden ingespeeld?
Minister Vandenbroucke: “Zorg zal nooit een 9-to-5-job zijn. Wachtdiensten en permanentie zijn een deel van de job van zorgverleners. De veranderende verwachtingen maakt dat we aandacht moeten besteden aan het feit dat deze belasting voor de zorgverleners combineerbaar is met het privéleven, zonder dat dit raakt aan de kwaliteit van de zorg. Dat wil zeggen dat we moeten reflecteren over organisatie- en financieringsmodellen waarin samenwerking centraal staat. Hierbij kan ook gekeken worden naar wachtdiensten en permanenties om de zorgverleners goed te omkaderen. Belangrijk hierbij is de wachtdiensten en permanenties op de juiste schaal te organiseren zodat het haalbaar blijft voor de zorgverlener en anderzijds bereikbaar blijft voor de patiënt.”
Impact van de verkorte opnameduur op de thuiszorg
Zorg verschuift meer en meer over de verschillende sectoren heen. Door de afbouw van de opnameduur vindt veel ziekenhuiszorg vandaag al plaats in onder meer de thuisomgeving en in de woonzorgcentra. Afstemming van beschikbare capaciteit, competenties en specialisaties zal in het kader van deze verschuiving belangrijk zijn.
Volgens NETWERK VERPLEEGUNDE zal de afstemming van de beschikbare capaciteit, competenties en specialisaties bij thuisverpleegkundigen enkel mogelijk zijn wanneer er daadwerkelijk bruggen worden gebouwd. Toch horen we sommige ziekenhuizen hun wensen uitdrukken de specialistische thuisverpleging voortaan zelf te kunnen organiseren. Is dit een mogelijkheid?
Minister Vandenbroucke: “In enerzijds een context van toenemende zorgcomplexiteit en vergrijzing, maar anderzijds ook meer mogelijkheden om zorg thuis te verlenen, is het belangrijk om bruggen te bouwen tussen specialistische zorg en thuiszorg, tussen ziekenhuiszorg en eerstelijnszorg. Samenwerking tussen zorgactoren in de eerste, tweede en derde lijn moet worden versterkt, onder meer via gedeelde zorgtrajecten, digitale gegevensdeling en gezamenlijke zorgplannen.
Tijdens de voorbije legislatuur heb ik geïnvesteerd in outreachende zorg, waarbij bijvoorbeeld huisartsen, psychiaters, geriaters en neurologen beter vergoed worden om bewoners in woonzorgcentra ter plekke op te volgen. Belangrijk hierbij is dat de interventie van die arts niet beperkt is tot louter een bezoek aan een patiënt: de doelstelling is ook om bij te dragen aan de kwaliteit van de algehele zorg voor deze bewoner in het woonzorgcentrum.
Ook heb ik ingezet op thuishospitalisatie voor oncologie en langdurige antibioticatherapie, en dit in een samenwerkingsmodel tussen het ziekenhuis, de thuisverpleging, de huisarts, …
Dit is de weg die we moeten gaan. De WHO (rapport 2021 “Strengthening Home-based care”[4]) en studies (Van den Block et al.,2022[5]) tonen aan dat geïntegreerde zorgmodellen met sterk verankerde samenwerking tussen ziekenhuisverpleegkundigen en thuisverpleegkundigen leiden tot betere gezondheidsuitkomsten, minder heropnames en hogere tevredenheid bij patiënten.
We willen niet dat ziekenhuizen deze zorg volledig gaan internaliseren zonder structurele samenwerking met bestaande thuisverpleegkundige netwerken. Dit zou leiden tot fragmentatie, overlapping en mogelijks tot ondermijning van het sterk uitgebouwde thuiszorglandschap in ons land. Ik wil daarom toezien op de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden in plaats van concurrentiemodellen. Inzetten op netwerken waarin ziekenhuisverpleegkundigen en thuisverpleegkundigen elkaar net versterken.”
Ook in de thuiszorg merken we een discrepantie van financiële middelen op. Zo is de gezinszorg aan huis en het verblijf in een woonzorgcentrum betalend, maar krijgt de zorgvrager voor zorgen van een thuisverpleegkundige geen factuur in de bus. Dit wekt de indruk dat deze professionele zorg gratis is. Bovendien wordt hierdoor het idee gecreëerd dat er onvoldoende thuisverpleegkundigen zijn, terwijl zij – door onder meer de financiële discrepantie – heel wat zorgtaken opnemen die gezinszorg zou kunnen uitvoeren. Heeft de huidige opsplitsing tussen gezinszorg en thuisverpleging nog een toekomst? Kan dit anders georganiseerd worden?
Minister Gennez: “Zorgzame Buurten zijn de hoeksteen voor preventie, vroegdetectie en sociale verbondenheid – en belichamen het principe van ‘gezond ouder worden in de eigen omgeving’. De zorg zal hierrond moeten georganiseerd worden. Om het zorgaanbod af te stemmen op werkelijke noden en overaanbod/tekorten te vermijden dient een lokaal zorgbeleidsmanagementmodel ontwikkeld te worden. Dat gebeurt het best lokaal, op basis van de behoeften en ondersteund met data.
Gezinszorg is de spil in de ambitie om mensen langer thuis te laten wonen. Door automatisering en vereenvoudiging verhoog je kwaliteit, betaalbaarheid en efficiëntie in één beweging. We zetten in op een efficiëntere inzet van medewerkers via hybride, collectieve gezinszorg en avondzorg. Ook willen we de samenwerking op wijk- of buurtniveau over diensten heen stimuleren en faciliteren. Multi-inzetbaarheid van personeel zal meer de norm worden dan de uitzondering. We voorzien een inkanteling van de financiering van de gezinszorg binnen de Vlaamse Sociale Bescherming. Dit laat ons toe de financiering te herdenken en klaar te stomen voor de uitdagingen van vandaag, maar ook van morgen.
Tegelijkertijd verwijs ik ook naar het federaal regeerakkoord waar we stellen dat de organisatie en financiering van de thuisverpleging wordt hervormd om rationeler en doelmatiger om te gaan met de arbeidskrapte en daardoor het beroep aantrekkelijker te maken, alsook om de zorg voor de patiënt te verbeteren. Met de deelstaten wordt overlegd over hoe zo’n hervorming afgestemd kan worden op hervormingen in de thuiszorg.”
In de verdere hervorming van de eerstelijnszones vragen verpleegkundigen sterker betrokken te worden zodat zorg- en financieringsbeleid aansluiten bij de beschikbare capaciteit en specialisatiedomeinen van huisartsen en thuisverpleegkundigen. Hoe ziet u de toekomst van de eerstelijnszones, minister Gennez? En wat met de toekomstige financiering van het NPTV?
Minister Gennez: “De zorgraden van de eerstelijnszones krijgen een belangrijke rol in de bredere ondersteuningsstructuur voor geïntegreerde zorg en ondersteuning. Zij moeten mee de motor worden van de transitie richting geïntegreerde zorg en ondersteuning, en er mee voor zorgen dat deze transitie ingang vindt op het terrein. De betrokkenheid van de zorgberoepen, waaronder huisartsen en thuisverpleegkundigen, is hierbij essentieel. Via een subsidie aan de beroepsgroepen wordt aan de verenigingen van zorgberoepen, waaronder het NPTV, extra steun gegeven om lokale kringen binnen de eerstelijnszone te versterken. Daarnaast is dit jaar een deel van de subsidie verbonden aan de opdracht om de generieke opleiding met basiskennis over doelgericht samenwerken door te vertalen naar de dagelijkse praktijk van de gezondheidszorgbeoefenaars.”
De olifant in de kamer: IFIC
We vernemen dat de gesprekken opstarten over een vereenvoudiging van de huidige verpleegkundige functies in het IFIC-loonmodel binnen de vzw IFIC[6]. In dit kader willen we benadrukken dat er in 2019 al door NETWERK VERPLEEGKUNDE uitgebreid voorbereidend werk is geleverd om de IFIC-classificatie voor de verpleegkundige functies te vereenvoudigen, meer bepaald voor de specialistische functies. Ook de voorwaarden om te worden toegewezen aan een specialistische functie maakten we eenvoudiger. Het rapport van 2019[7], onderschreven door onze Franstalige collega’s van acn en onze Duitstalige collega’s van KPVDB, werd toen verdedigd tijdens de hoorzittingen van de sociale partners en is vandaag bijzonder relevant. NETWERK VERPLEEGKUNDE vraagt om het aantal verpleegkundige functies in IFIC te reduceren tot zeven functies, de hiërarchische functies als verpleegkundige ziekenhuishygiënisten en hoofdverpleegkundigen, zorgmanagers buiten beschouwing gelaten.
Wetende dat IFIC vzw een zaak is van de sociale partners, kan u deze vraag van NETWERK VERPLEEGKUNDE ondersteunen, minister Vandenbroucke? Waarom wel/niet?
Minister Vandenbroucke: “De herwaardering van verpleegkundige competenties vereist heldere en werkbare functiedifferentiatie. Ik heb echter respect voor de autonomie van het sociaal overleg en geef deze alle kansen.”
Binnen IFIC moeten nieuwe functies zoals de basisverpleegkundige en de verpleegkundig specialist een plaats krijgen. De huidige procedures voor herweging binnen IFIC zijn ontoereikend om tegemoet te komen aan de tijdgebonden verwachtingen van de werknemers in de betrokken zorgsectoren. Het niet kennen van de verloningschaal voor de basisverpleegkundigen die in 2026 zullen afstuderen, heeft een invloed op de dalende inschrijvingen[8]. Kan naar deze studenten, samen met de sociale partners, toch een perspectief geboden worden?
Minister Vandenbroucke: “Daar werken we op dit moment nauw voor samen met de deelstaten, sociale partners en IFIC om de implementatie in goede banen te leiden zodat er duidelijk communicatie over loonperspectieven komt vóór de afstudeerfase 2026.”
IFIC heeft een herweging gedaan voor de zorgkundigen. Zij moeten met één loonschaal verhoogd worden. Toch ontbreekt vandaag het financiële engagement van de Vlaamse overheid en de federale overheid. In Wallonië vond men wel een (beperkte) oplossing. Wanneer volgt het Vlaamse en federale niveau?
Minister Vandenbroucke: “We benadrukken nogmaals het belang van zorgberoepen met hoge maatschappelijke waarde, maar hiervoor is interfederale samenwerking vereist. We bekijken dus met de deelstaten.”
Begeleidingsverpleegkundigen
Zo’n 25 jaar geleden riep minister Vandenbroucke de functie van de begeleidingsverpleegkundige in het leven. Tot nu toe is de functie van begeleidingsverpleegkundige beperkt tot de ziekenhuissector. Nochtans tonen studies aan dat een goede begeleiding loopt van de eerste werkdag tot twaalf à achttien maanden later, en dat medewerkers zo langer aan boord blijven. We zijn van mening dat een uitbreiding naar onder meer de ouderenzorg, thuiszorg, centra voor geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg aan de orde is.
Het structureel en georganiseerd introduceren en begeleiden van starters kan dus ook in andere sectoren een boost geven. Is er een mogelijkheid om hiervoor een wettelijk kader en financiële middelen te voorzien?
Minister Gennez: “De context van de welzijnssector is anders dan deze van de ziekenhuizen. Vaak is de schaal van de organisaties kleiner. Daarom moeten we de begeleiding van medewerkers, maar ook nieuwe medewerkers en de stagiairs ruimer bekijken dan binnen een organisatie. De vraag stelt zich ook of de coaching- en mentorrol altijd door een verpleegkundige dient te gebeuren. Wetende dat deze schaars zijn.”
Met maatregelen om de uitstroom aan verpleegkundigen te minderen en hen aan de slag te houden komen we er niet. Er is ook een verhoogde instroom nodig. Dit begint met een beter imago voor de zorg, net zoals een helder beeld over de effectieve carrièremogelijkheden in zeer diverse zorgcontexten. De bevolking moet een beter beeld krijgen over de meerwaarde van verpleegkundige zorg en de specialisatie en doorgroeimogelijkheden van het beroep. De rol van de Vlaamse Zorg- en Welzijnsambassadeur is doorslaggevend. Toch is dit een enorm takenpakket voor één persoon. Wordt deze functie administratief versterkt?
Minister Gennez: “De Vlaamse Zorg- en Welzijnsambassadeur is waardevol voor de sector. De ambassadeur staat er dan ook helemaal niet alleen voor. Ze krijgt alle steun, niet alleen binnen de teams van het Departement Zorg, maar ook van het kabinet.”
Normen voor verpleegkundige functies
Duidelijke criteria en normen naar gelang de zorginstelling en zijn zorgcontext zullen bepalen hoe de samenstelling van een gestructureerd zorgteam eruit zal zien om zo kwaliteitsvolle zorg te waarborgen voor elke zorgvrager. De aanwezigheid van ‘voldoende’ verpleegkundigen met een VVAZ-diploma in elke zorginstelling, samen met een stimulerende werkomgeving die doorgroeikansen creëert, zal leiden tot gespecialiseerde verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten, ingebed in elke zorgsector.
Hoe zal dit mogelijk gemaakt worden binnen de huidige normen? Zal dit vrij voor invulling door het werkveld gelaten worden, of zullen criteria en aantallen effectief nodig zijn?
Minister Vandenbroucke: “Momenteel bestaat er nog geen gedragen methodologie om deze criteria objectief vast te leggen per zorgcontext. We hebben hierover al verkennend advies gevraagd en bekijken intussen andere manieren om dit via evidencebased criteria en in overleg met het werkveld verder te onderbouwen.”
Heroriëntering niet-actieven
Het is een goede stap dat wie een opleiding verpleegkunde volgt zijn/haar uitkering niet verliest. Momenteel zijn er in België heel wat werkzoekenden en zo’n 1,6 miljoen niet-actieven[9]. Als een deel van hen geactiveerd of geheroriënteerd kan worden naar een job in de verpleegkunde of de zorg in het algemeen, dan zijn er al belangrijke stappen gezet.
Met een duidelijk actieplan en hieraan verbonden regelgeving voor gegevensregistratie en -deling per sector, kunnen we mogelijks het aantal zij-instromers verhogen. Hoe wordt hierrond in de regering samengewerkt om een beleid op te stellen?
Minister Vandenbroucke: “Ik zag onlangs een heel mooi voorbeeld van een ziekenhuis dat zelf sterk inzet op het inbouwen van ‘het werken aan een terugkeer naar werk’ in het herstelproces. Het heeft mij geïnspireerd om na te denken over een nationaal actieplan voor de zorgsector. Ik zie daarbij twee belangrijke assen. In de eerste plaats kan een ziekenhuis patiënten die bij hen in behandeling zijn en niet terug kunnen keren naar hun vorige job, snel in contact brengen met mensen die hen wel kunnen helpen bij een heroriëntering. Een ziekenhuis kan dan uiteraard de troeven van de zorgsector in de verf zetten. Je zou zelfs mooie ‘proef’-projecten kunnen installeren. Waarbij ik ‘proef’ hier in de meer letterlijke betekenis zie: korte periodes waarbij mensen kunnen proeven van de jobs die beschikbaar zijn in een ziekenhuis. Dat is wel een Vlaamse bevoegdheid, dus daar zal samengewerkt moeten worden met diensten als Werkschakel bijvoorbeeld.
De tweede as gaat over het eigen personeel dat langdurig ziek thuis is. Ook voor deze doelgroep kan men sterker werken aan een terugkeer naar werk en daarvoor samenwerken met een partner als Werkschakel. Het is belangrijk dat dit stap voor stap kan gebeuren, en in een veilige context. De voorbeelden die ik heb gezien waren echt wel indrukwekkend. Zo ontmoette ik iemand die na een hersenbloeding heel geleidelijk aan terug aan de slag kan gaan in een zorgjob. Zulke verhalen zijn zo mooi, omdat het een echte win-win is. Mensen die kiezen voor een job in de zorg, kiezen voor een passie. Die passie blijft, ook als er een gezondheidsprobleem is, of net daarom. Dan is het toch fantastisch dat je als werkgever die mensen nieuwe kansen geeft? Het vraagt een inspanning van de werkgever, helemaal akkoord. Maar een inspanning die zichzelf dubbel en dik terugbetaalt.”
Minister Gennez: “Ik kan dit enkel beamen. We hebben iedereen nodig. Of dat nu om federaal of Vlaams zorgpersoneel gaat. Voor de mensen maakt dat niet uit welke handen hen uiteindelijk verzorgen.”
Verpleegkundig specialist
Ook voor de verpleegkundig specialist op masterniveau is een belangrijke toekomstige rol weggelegd binnen de woonzorgcentra. Op vzw-niveau zouden enkele van deze verpleegkundig specialisten worden tewerkgesteld, wat een belangrijke bijdrage kan leveren aan de kwaliteit van zorg, maar vooral ook een klinische ondersteuning betekent voor de verpleegkundigen en zorgkundigen.
Hoe kijkt u hiernaar, minister Gennez?
Minister Gennez: “Welzijnsorganisaties zijn anders dan ziekenhuizen. Toch moeten we meer werken voorbij de muren van de voorziening. Zo kunnen we perfect de expertise van verpleegkundig specialisten uit de ziekenhuizen inzetten in de ouderenzorg. Of kunnen woonzorgcentra de thuiszorg ondersteunen bij palliatieve situaties binnen de respijtzorg. Een sterke en performante eerstelijnszorg, ondersteund door tweede of derde lijn zal de kwaliteit van zorg voor de patiënt alleen maar ten goede komen.”
We weten dat de financiering van de CRA’s recent in de woonzorgcentra is aangepast met een beperkte vergoeding voor de CRA. Zo komt een budget vrij voor de woonzorgcentra om aan andere profielen te besteden, zoals de financiering van een verpleegkundig specialist. Of kan dit niet?
Minister Gennez: “Woonzorgcentra zijn vrij het budget te besteden binnen de bestaande regelgeving.”
De tweede olifant in de kamer: verzelfstandiging verpleegkundigen en interimwerk
We zijn er ons als NETWERK VERPLEEGKUNDE zeer goed van bewust wat de financiële en organisatorische impact is van de statuten van zelfstandig verpleegkundigen en interimverpleegkundigen die aan het toenemen zijn binnen heel wat zorginstellingen. Toch formuleren we hierbij de kritische noot dat we deze tendens misschien eerder in het licht van een deconventionering kunnen houden. Een trend die zich ook bij andere zorgberoepen meer en meer manifesteert. Artsen, kinesitherapeuten, psychologen, ICT-personeel, kookpersoneel, … binnen de zorginstellingen bieden hun diensten aan op zelfstandige basis of binnen interim- of outsourcingwerk. Doet een verpleegkundige iets gelijkaardigs, dan is er plots een probleem.
NETWERK VERPLEEGKUNDE durft te stellen: iedereen die wenst een zelfstandig statuut of niemand een zelfstandig statuut. Dit laat de betaalbaarheid van dit scenario uiteraard buiten beschouwing. Hoe kijkt u als minister naar de discrepantie in statuten bij het zorgpersoneel?
Minister Vandenbroucke: “Verpleegkundigen moeten we vergelijken met andere zorgverstrekkers, niet met ICT of logistieke functies dat door ziekenhuizen kan uitbesteed worden naar andere organisaties. Zelfstandige zorgverleners verlenen individuele prestaties die gefactureerd worden à l’acte aan het RIZIV via de nomenclatuur. Dat geldt ook voor thuisverpleegkundigen, maar niet voor verpleegkundigen in het ziekenhuis. Met andere woorden: hen als zelfstandige een vast bedrag toekennen, is schijnzelfstandigheid. Je werkt in het ziekenhuis binnen een organisatie, met collega’s. Taken worden verdeeld afhankelijk van wat er nodig is die dag. Dat zijn geen individuele prestaties.”
Communicatie over de zorglijnen heen
Autonomie van verpleegkundigen kan extra versterkt worden door zorgvragersdossiers intra- en extramuraal toegankelijk te maken, over de zorglijnen heen. Daarvoor dienen de digitale platformen zoals Vaccinnet, Vitalink, BeLRAI, … beter door de verschillende overheden te worden afgestemd en moeten verpleegkundigen onversnipperd toegang krijgen.
Vandaag communiceert het elektronische bewonersdossier bijvoorbeeld niet met het elektronische patiëntendossier binnen de ziekenhuizen en tussen de woonzorgcentra. Hierdoor moeten vaak papieren worden afgedrukt: anamneses, verslagen, vroegtijdige zorgplanning, wilsverklaringen, … Hoe zal dit op korte termijn worden aangepakt?
Minister Vandenbroucke: “Met het samenwerkingsakkoord eHealth-BelRAI, het actieplan eHealth en de realisatie van het Belgian Integrated Health Record (BIHR) willen we zowel door wetgeving als door concrete projecten verzekeren dat er geïntegreerd en multidisciplinair over de zorglijnen en zorgberoepen heen kan worden samengewerkt, dus zeker ook met de verpleegkundigen. BIHR staat voor een geïntegreerde omgeving waarbij iedereen die zorg levert voor een persoon, dus ook de eigen omgeving van die persoon, toegang krijgt tot die gedeelde gezondheidsgegevens die nuttig en nodig zijn om goede zorg te leveren. We sluiten hierbij ook aan met de principes die Europa vooropstelt voor de gezondheidsgegevensruimte.”
Minister Gennez: “We maken hierbij ook hergebruik maken van componenten die door de verschillende deelstaten zijn ontwikkeld, zoals de gezondheidskluizen, de vaccinatieregisters. Ook Alivia, dat juist die samenwerking aan zorgplan en zorgdoelen tussen zorgverleners en met de zorggebruiker wil versterken, willen we ter beschikking stellen van het federale niveau en de andere deelstaten om zodoende die geïntegreerde zorg te verzekeren.”
[1] DeJonghe Y, Ricour C, de Meester Ch, Malter A, Primus-de Jong C, Van den Heede K, Van de Voorde C, Van Durme M-T, Wynendaele H, Trybou J. Een exploratieve survey als ondersteuning van het beleid omtrent bestaffing in woonzorgcentra: een studie uitgevoerd tijdens de COVID-19 pandemie. Health Services Research (HSR) Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2022 KCE Reports vol. D/2022/10.273
[2] Van den Heede Koen, Bruyneel Luk, Beeckmans Dorien, Boon Niels, Bouckaert Nicolas, Cornelis Justien, Dossche Dorien, Van de Voorde Carine, Sermeus Walter. Verpleegkundige bestaffing voor een veilige(re) zorg in acute ziekenhuizen. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2019. KCE Reports 325A. DOI: 10.57598/R325AS.
[3] https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/frzvd607-2-advies-van-de-frzv-erkenning-cascade-deel-3-verpleegkundige-departement
[4] https://www.who.int/activities/strengthening-home-based-records-implementation en https://www.who.int/publications/i/item/9789241550352
[5] Van den Block I, de Nooijer, K., Van Den Noortgate, N., Pype, P,Pivodic L. Palliative care symptoms, concerns and well-being of older people with frailty and complex care needs upon hospital discharge: a cross-sectional study. BMC Palliat Care. 2022;21:173. https://doi.org/10.1186/s12904-022-01065-5.
[6] https://www.netwerkverpleegkundemagazine.be/de-verpleegkundige-functies-in-ific/
[7] https://www.netwerkverpleegkunde.be/file?fle=1161697&ssn=999b883c24dffa7f94495117db63d30184ef06ce
[8] https://www.netwerkverpleegkundemagazine.be/inschrijvingscijfers-verpleegkunde-in-franstalige-gemeenschap-blijven-dalen/
[9] https://www.netwerkverpleegkundemagazine.be/hoe-ziet-de-arbeidsmarkt-van-de-toekomst-eruit/
Behoeftegebaseerde zorg in woonzorgcentra: een antwoord op het stille lijden
Wat als we ouderenzorg niet langer laten sturen door diagnoses, maar vertrekken vanuit de unieke behoeften van elke bewoner? Dit vormde de kern van de studie ‘Need-based care in nursing homes: from evidence to integration in caregivers’ clinical decision-making’ van Katrin Gillis, verpleegkundige van opleiding en onderzoekster aan de Universiteit Antwerpen en Odisee-hogeschool. Haar research toonde aan dat behoeftegebaseerde zorg niet alleen het mentale welzijn van mensen met dementie verbetert, maar ook de stress bij zorgverleners verlicht.
Onderzoekster Katrin Gillis evalueerde het welbevinden van mensen met dementie in 24 verschillende woonzorgcentra. Ze stelde vast dat 90 procent van hen gedrags- of gemoedsveranderingen vertoonde. Deze veranderingen zijn vaak een signaal dat de persoon zich niet goed voelt. “Door de hoge werkdruk prijkt emotionele steun vaak onderaan de prioriteitenlijst. Bovendien verloopt het klinische besluitvormingsproces, wat in woonzorgcentra als een gedeeld teamproces kan beschouwd worden, niet optimaal”, stelt Katrin. “Angst, onrust en depressieve klachten worden te snel afgedaan als ‘normale’ symptomen van dementie, terwijl dat niet altijd het geval is. Hoewel we ons vaak bewust zijn van de signalen van mensen met dementie en hun onderliggende noden en verlangens, reageren we er te weinig op. Dit gebrek aan respons vormt een grote uitdaging.”
Persoonlijke behoeftes van de bewoner
Volgens Katrin haar onderzoek moeten we voorbij de diagnose durven kijken. “Elk gedrag heeft een oorzaak, en die verschilt van persoon tot persoon. Door in te zoomen op iemands specifieke behoeften kunnen we gerichte zorg bieden.”
Een van de manieren om de effecten van behoeftegebaseerde zorg te onderzoeken was via een praktijkstudie met drie onderzoeksgroepen: de eerste groep bood twee keer per week consequent behoeftegebaseerde zorg aan, de tweede groep mocht zelf bepalen hoe ze die momenten invulden, en de derde groep leverde geen extra inspanningen.
Positief effect voor bewoner en medewerker
De resultaten waren treffend. “Wat ons als eerste opviel was een significante daling van pijnklachten in de eerste groep, en dat terwijl pijnreductie niet eens een focus was”, licht Katrin toe. “We vonden geen fysieke aanleiding, dus ging het wel degelijk om emotionele pijn. Bij diezelfde groep namen ook agitatie, agressie, symptomen van nachtelijke onrust en depressieve klachten af – symptomen waarvoor anders medicatie wordt voorgeschreven.”
Behoeftegebaseerde zorg werkt, zoveel is duidelijk met deze resultaten. De juiste aandacht en warmte kan al veel oplossen, als je de patiënt door en door kent. Wat heeft deze bewoner nodig en wat juist niet? Dit vergt tijd en overleg, maar de effecten liegen er niet om: bewoners bloeien open en zijn gelukkiger.
Ook de resultaten bij de medewerkers waren hoopgevend. “Je verwacht dat behoeftegebaseerde zorg meer tijd en inspanning vraagt van het personeel, maar we zagen geen stijging in de burn-outcijfers. Meer zelfs, de emotionele belasting daalde in de eerste twee testgroepen. De zorgverleners kregen meer gedaan in dezelfde tijd, maar ervaarden toch minder stress.”
Nood aan sterk leiderschap
Katrin beklemtoont dat behoeftegebaseerde zorg staat of valt met sterk leiderschap. “Het is aan de leidinggevende om de visie voor deze nieuwe aanpak te delen met het team, maar dit ook te faciliteren en zichtbaar te maken. Daarnaast is er ook klinisch leiderschap nodig van zorgverleners in het team zelf: alleen door samen te werken creëren ze de ruimte om te doen waarvoor ze in de eerste plaats voor dit vak kozen: bijdragen aan het welzijn van bewoners”, zegt Katrin.
Ook opleiding speelt hierin een sleutelrol. Een verpleegkundige is vaak niet of te weinig opgeleid om behoeftegebaseerde zorg toe te dienen. Katrin en haar team stelden vast dat alleen zorgverleners uit de eerste groep, die intensieve training kregen, zich competenter voelden. Maar dat was pas na vier maanden praktijkervaring. Conclusie: met opleiden alleen kom je er niet.
Raadpleeg het volledige onderzoek.
Bron
Gillis, K. (2024) Need-based care in nursing homes: from evidence to integration in caregivers’ clinical decision-making. [Doctoraatsproefschrift, Universiteit Antwerpen].
De teach-backmethode bij medicatiecounselling: werd mijn uitleg wel echt begrepen?
Het begrijpen van het medicatieschema en de bijhorende instructies is een essentiële eerste stap voor goed medicatiebeheer door de patiënt of diens mantelzorger. Patiënten hebben regelmatig moeite met het begrijpen of onthouden van informatie die ze van hun zorgverleners krijgen. Dit kan leiden tot fouten in het medicatiegebruik en verminderde therapietrouw.
De teach-backmethode of terugvraagmethode
Een effectieve manier om te controleren of patiënten en/of hun mantelzorgers medicatie-gerelateerde informatie goed begrijpen, is de teach-backmethode – ook bekend als de terugvraagmethode. Hierbij vraag je als zorgverlener aan de patiënt om in eigen woorden uit te leggen wat er zojuist werd verteld. Deze methode geeft inzicht in welke info de patiënt effectief begrepen heeft, zodat de uitleg indien nodig kan worden bijgestuurd of aangevuld. Een bijkomend voordeel is dat door de informatie in eigen woorden te herhalen, deze beter wordt onthouden door de patiënt.
Hoe kan ik de teach-backmethode toepassen?
De teach-backmethode is eenvoudig toe te passen in de praktijk met de volgende stappen:
- Geef duidelijke en eenvoudige uitleg over medicatie, bij voorkeur aan de hand van het medicatieschema. Vermijd hierbij vakjargon en geef beknopte instructies.
- Vraag de patiënt vervolgens om de informatie in eigen woorden te herhalen. Belangrijk hierbij is om de vraag bij jezelf als zorgverlener te houden. Dit kan door de vraag op een open en niet-confronterende manier te formuleren: “Ik wil graag weten of ik het goed heb uitgelegd. Kan u mij vertellen hoe u deze medicatie gaat gebruiken?’. Zo vermijd je dat de patiënt het gevoel heeft gecontroleerd te worden.
- Corrigeer misverstanden. Merk je dat de informatie niet volledig of correct werd begrepen, herhaal je uitleg, stuur bij of herformuleer.
- Herhaal zoveel als nodig. Blijf informatie verduidelijken en vragen om in eigen woorden te herhalen tot de patiënt de info correct heeft begrepen.
- Moedig een open communicatie aan. Creëer een veilige sfeer waarin patiënten zich op hun gemak voelen om vragen te stellen. Vraag expliciet of de patiënt zelf nog vragen heeft, er iets herhaald of opnieuw uitgelegd moet worden.
De teach-backmethode kan breed worden toegepast en is niet beperkt tot het verstrekken van medicatie-gerelateerde informatie alleen. Ook bij het geven van leefstijladviezen of praktische informatie over vervolgstappen in het behandeltraject is deze methode inzetbaar. Daarnaast kan teach-back gebruikt worden om te toetsen of je een bepaalde handeling goed hebt uitgelegd, zoals het gebruik van een inhalator of het toedienen van een subcutane injectie. In dit geval kan je de patiënt vragen om de handeling even voor te doen nadat je de instructies gaf.
Bij wie gebruik ik de teach-backmethode?
In principe kan de methode bij iedereen en in elke zorgsetting gebruikt worden. Al is deze methode bijzonder nuttig bij mensen met beperkte gezondheidsvaardigheden of bij diegenen die de Nederlandse taal niet goed beheersen. Bij hen is het extra belangrijk om eenvoudig te communiceren en te toetsen of informatie begrepen werd.
Conclusie
De teach-backmethode is een waardevolle techniek voor verpleegkundigen en andere zorgverleners om erop toe te kijken dat patiënten hun medicatie correct begrijpen en bijgevolg correct kunnen nemen. Door deze methode toe te passen, kunnen medicatiefouten worden verminderd en therapietrouw verbeterd.
Referenties
Brega AG, Barnard J, Mabachi NM, et al. AHRQ Health Literacy Universal Precautions Toolkit, Second Edition. : Agency for Healthcare Research and Quality; 2015.
Epstein H-AB. The Teach-Back Method to Build Patient’s Health Literacy. Journal of Consumer Health on the Internet. 2023;27(3):328-334. DOI: 10.1080/15398285.2023.2243786.
Ha Dinh TT, Bonner A, Clark R, Ramsbotham J, Hines S. The effectiveness of the teach-back method on adherence and self-management in health education for people with chronic disease: a systematic review. JBI database of systematic reviews and implementation reports. 2016;14(1):210-247. DOI: 10.11124/jbisrir-2016-2296.
Talevski J, Wong Shee A, Rasmussen B, Kemp G, Beauchamp A. Teach-back: A systematic review of implementation and impacts. PloS one. 2020;15(4):e0231350. DOI: 10.1371/journal.pone.0231350.
Door Laura Mortelmans
Departement Verpleeg- en Vroedkunde, Centre for Research and Innovation in Care (CRIC), Faculteit Geneeskunde- en Gezondheidswetenschappen, Universiteit Antwerpen
Nurse and Pharmaceutical Care
Wat als het oorlog wordt?
Noodpakketten maken, studenten geneeskunde voorbereiden, miljarden pompen in defensie, toenemende spanningen en harde woorden van wereldleiders. De berichtgeving in de media klinkt onheilspellend waardoor veel mensen zich intussen zorgen maken over de geopolitieke wereldsituatie en een eventuele oorlog. Hoe bereid je je daarop voor? Als mens, als zorgverlener en als natie? “Oorlog is niet alleen voor defensie, het is voor de hele maatschappij”, zegt kapitein-commandant An Van der Auwera, adviseur Nursing op de staf van de Medische Component.
De geopolitieke verschuivingen in de wereld brengen mogelijke dreigingen met zich mee. Ook voor ons land. Het meest waarschijnlijke scenario is een hybride oorlog waarbij de internetkabels doorgesneden worden en cyberaanvallen verder toenemen. “Ziekenhuizen zijn kritische infrastructuren en mogelijke doelwitten”, zegt An Van der Auwera. “In het geval van een hybride oorlog vallen onze communicatielijnen, apparatuur en elektronische patiëntendossiers weg.”
Er zijn nog enkele andere scenario’s. Het hoofdkwartier van de NAVO in Brussel, het militaire NAVO-hoofdkwartier in Bergen en de Antwerpse haven zijn mogelijke doelwitten voor een rechtstreekse aanval. “Dan hebben we te maken met massaal veel slachtoffers, explosieletsels, … Zo’n aanval kan op ons grondgebied plaatsvinden, maar ook aan een oorlogsfront in Oost-Europa”, licht An toe. “Dan wordt daar gevochten en vangen wij slachtoffers op in medische centra. Belgische ziekenhuizen kunnen dus zowel rechtstreeks als indirect gewonden opvangen.”
CBRNe-incidenten of -aanvallen
Een derde mogelijk scenario is een CBRNe-incident of -aanval, waarbij chemische, biologische, radiologische of nucleaire stoffen vrijkomen. Daar komen specifieke verwondingen, pathologieën en behandelingen bij kijken. “Ons land is daar niet voor uitgerust”, zegt professor dokter Marc Sabbe, urgentiearts in het UZ Leuven en grondlegger van het postgraduaat Rampenmanagement. “De FOD Volksgezondheid wil tien referentieziekenhuizen aanduiden, maar voorlopig komen enkel de universitaire centra daarvoor in aanmerking. De FOD Volksgezondheid werkt wel aan een uitbreiding. In het UZ Leuven beschikken we over een decontaminatieruimte voor twee patiënten, maar de overheid wil er bij zo’n aanval dertig per uur behandelen. Daar is geen enkel ziekenhuis vandaag op voorzien. Om patiënten met CBRNe-letsels vervolgens verder te behandelen heeft het UZ Leuven drie kamers. In het geval van zo’n aanval of incident zullen we een gebouw moeten opofferen om deze mensen te behandelen, maar dan moeten we nu wel met minimale middelen technisch voorbereiden wat kan.”
An Van der Auwera valt hem bij: “De ziekenhuizen hebben wel noodplannen en uit de covidpandemie leerden we veel, zoals het opschalen van de capaciteit, bedden flexibel inzetten, … Dat zal in een oorlogssituatie nog meer gebeuren. COVID-19 bewees ook dat de samenwerking tussen de civiele en militaire gezondheidszorg werkt. Maar in het geval van een activatie van Artikel 5 van het NAVO-verdrag zal een groot deel van ons militair medisch personeel uitgezonden zijn naar het Oostfront om daar aan onze militairen de medische steun te verlenen. De oorlogsslachtoffers zullen in België door de civiele gezondheidsdiensten moeten worden opgevangen. Oorlog is er niet alleen een probleem voor defensie, maar voor de hele maatschappij. Je zit met het whole of governance-principe waar alle overheden in ons land zullen samenwerken, en met het whole of society-gegeven waar de Belgische economie, de private sector, de academische wereld en ook de bevolking hun steentje moeten bijdragen. Het grootste verschil tussen een pandemie, natuurramp of aanslag en een oorlog? De duurtijd. In het eerste geval stopt de dreiging en kan de heropbouw starten. Bij een oorlog weet je niet hoelang het zal duren en hoelang je zal moeten volhouden.”
Personeel opleiden en trainen
De artsenopleidingen bereiden zich in samenwerking met defensie voor om in het curriculum meer geneeskundige principes op te nemen die nuttig kunnen zijn in oorlogstijd. Ook medisch ethische beslissingen wanneer je moet kiezen tussen alles nog doen voor één patiënt of wat minder maar voor meer patiënten, noodplanning, het gebruik van alternatieve bloedproducten, omgaan met posttraumatische-stressstoornis, typische chirurgische technieken, … Hoe dit ingevuld zal worden, is nog niet duidelijk. “Al ligt dat programma eigenlijk al klaar, als module uit het postgraduaat Rampenmanagement”, zegt prof. dr. Marc Sabbe. “Omgaan met penetrerende trauma’s, blast letsels, schotwonden, breuken, brandwonden, verwondingen door CBRNe, … komen daar aan bod. Ik roep dan ook op om die voorbereiding van ons zorgpersoneel interuniversitair aan te pakken.”
Marcel Van der Auwera, waarnemend Directeur-Generaal Paraatheid en Respons van de FOD Volksgezondheid, verduidelijkt: “De communicatie die we recent in de pers lazen, houdt in dat universiteiten de opdracht kregen om te bekijken wat binnen de huidige lespakketten kan gegroepeerd worden tot een specifieke cursus in het kader van rampengeneeskunde en de noden binnen de eerstelijnszorg. Het lijkt dat verpleegkunde hier over het hoofd werd gezien, maar dat is niet waar. Ook verpleegkundigen hebben een belangrijke rol en zullen worden ingezet. Momenteel lopen die besprekingen tussen defensie, volksgezondheid en binnenlandse zaken. Eens er meer duidelijkheid is, zal die gecommuniceerd worden. Ik denk daarbij onder andere aan de budgetverdeling en het aandeel voor de medische component binnen de extra inspanningen gevraagd door de NAVO. Daarnaast moet ook gekeken worden naar het massatransport van gewonden. Hoe brengen we op korte tijd slachtoffers naar de ziekenhuizen? In Oekraïne hebben ze daar specifieke treinen voor. Hebben wij dat ook en is dat nog bruikbaar? Er zijn nog veel vragen waar duidelijkheid over moet komen om vervolgens de nodige voorbereidingen te treffen.”
Verpleegkundigen zijn vandaag de dag onvoldoende voorbereid op de specifieke uitdagingen die oorlogsverwondingen met zich meebrengen. Opleiding en training vormen hierbij de sleutel tot een effectieve aanpak. Het is bijvoorbeeld belangrijk om verpleegkundigen te trainen in de triage van massaslachtoffers. “De principes en methodologieën hiervan verschillen van de gebruikelijke triage op een spoeddienst”, vertelt An Van der Auwera. “Dit vereist niet alleen medische kennis, maar ook het vermogen om onder hoge druk ethische en klinische beslissingen te nemen. Daarnaast moeten verpleegkundigen leren werken in moeilijke omstandigheden en met beperkte middelen. Ook de psychosociale voorbereiding is belangrijk. Oorlog brengt extreme stress, traumatische ervaringen en dilemma’s met zich mee.”
Van het individu tot het systeem
Voor prof. dr. Marc Sabbe zijn er twee belangrijke vragen die moeten opgelost worden: is het individu voorbereid en is de gezondheidszorg voorbereid? “Op die eerste vraag is het antwoord neen. Zorgverleners in Los Angeles of Kaapstad die elke nacht tien patiënten met messteken of schotwondes behandelen, zijn dat wel. In België komt dit haast niet voor. Daarbij komt dat we erover moeten waken dat onze gezondheidswerkers niet uitvallen. We moeten verpleegkundigen hun zelfredzaamheid verhogen, niet alleen voor hunzelf maar ook voor hun gezin. Eten in huis hebben voor drie dagen, voorbereid zijn, voor jezelf kunnen zorgen, … zijn zaken die algemeen een goede invloed hebben op het burgerwelzijn en om als maatschappij voorbereid te zijn. Het bijscholen in specifieke pathologieën dat leren we hen wel. Tijdens de covidpandemie was er onder meer ook de surge capacity werkgroep van de FOD Volksgezondheid, waar op zoek gegaan werd naar voldoende bedden in nabije ziekenhuizen om mensen op te vangen. Zo’n systeem kan ook in een oorlogssituatie of bij een incident worden opgestart.”
Ook An Van der Auwera duidt het belang van de individuele voorbereiding. Opleiding en training zijn nodig, maar ook de mindset van verpleegkundigen moet veranderen. De realiteit van een mogelijk conflict in de toekomst onder ogen zien en voor jezelf zorgen dragen bij tot een individuele voorbereiding. Train in situaties met minder slaap en minder middelen, want covid was slechts een miniem voorproefje van hoe het er in oorlogsperiodes aan toegaat. Er zal altijd te weinig materiaal en te weinig personeel zijn. Taakverschuiving wordt belangrijk. Leer verpleegkundigen bepaalde levensreddende technieken aan die normaal voorbehouden zijn aan artsen en voorzie in een wettelijk kader. Binnen defensie laten wij militaire ambulanciers ook verpleegkundige en medische handelingen stellen op de point of injury. Situaties van dreiging of crisis bieden opportuniteiten om het anders aan te pakken. Zo maak je de gezondheidszorg weerbaarder. Betrek daarin ook de bevolking. Leer hen hoe je een bloeding kan stelpen en sensibiliseer. Voor elk individu geldt: leef gezond, blijf fit, laat je vaccineren, verzorg je tanden, volg een EHBO-cursus, …
Militaire gezondheidszorg vs. burgergezondheid
De politiek bouwde de militaire ziekenhuizen en kazernes af. Vandaag heb je enkel het Militair Hospitaal Koningin Astrid in Neder-Over-Heembeek. Zijn zij voldoende uitgerust om slachtoffers op te vangen? “In het Militair Hospitaal staan we in voor de medische controles in het kader van de medische paraatheid van het militaire personeel. De enige curatieve capaciteit die we daar hebben zijn onze mugdienst en het brandwondencentrum. Tijdens de aanslagen van 22 maart 2016 hebben we wel een tijdelijke voorwaartse medische post opgezet in de grote hal. Dat kan eventueel opnieuw gebeuren”, zegt An Van der Auwera. “Al is de kans groot dat het militaire personeel elders wordt ingezet.”
Volgens prof. dr. Marc Sabbe zal burgercapaciteit opgeofferd moeten worden. Maar hoe pak je dat aan? “Sommige disciplines zijn nog steeds hun wachtlijsten van tijdens de covidpandemie aan het wegwerken. Die wachttijden mogen niet verder oplopen. We weten ook dat heel wat kankerdiagnoses bijvoorbeeld later gesteld zijn en vaak niet meer te behandelen waren omdat zorg uitgesteld werd door covid. We moeten er dus op toekijken dat de burgergezondheid niet in het gedrang komt. Daarnaast moeten we beseffen dat we in oorlogstijd noodgedwongen evolueren naar een ‘lower level of care’ omdat ook de aanvoer van medicatie en materiaal zal vertragen of stilvallen.”
Oorlog brengt hoe dan ook een ontwrichting van de logistieke keten met zich mee. Er zijn tekorten aan bloed, materiaal en voeding. Het is verstandig een strategische stock op te bouwen en je voorraadbeheer voor te bereiden op het vlak van medicatie, persoonlijke beschermingsmiddelen, medische materialen, … “Dat verhoogt de weerbaarheid van onze ziekenhuizen”, zegt An Van der Auwera nog. “Daarnaast moet het zorgpersoneel zich ook bewust zijn van het feit dat hun veiligheid in het gedrang kan komen en ze – ondanks de Conventie van Genève – in een infrastructuur werken die aangevallen kan worden. Gelukkig hebben veel Belgische ziekenhuizen ondergrondse garages waar het veiliger is.”
Wordt het nu oorlog?
Voor prof. dr. Marc Sabbe is het duidelijk: “Mensen beseffen onvoldoende dat de situatie vandaag tien keer erger is dan tijdens de Koude Oorlog. Er vinden voortdurend cyberaanvallen plaats om onze maatschappij te ontwrichten. Leg onze internetconnectie en nutsvoorzieningen plat en de samenleving functioneert niet meer. We moeten ons aan deze manier van dreigen aanpassen en realistisch zijn.”
Daarbij is een belangrijke rol voor de overheden in ons land weggelegd. “In onze communicatie als overheid moeten we een duidelijk evenwicht zoeken. Enerzijds is er de boodschap dat burgers en zorginstellingen zich voldoende moeten voorbereiden, zonder paniek te zaaien. Anderzijds moeten we wel een bewustzijn creëren”, zegt Marcel Van der Auwera. Zo versterken we defensie om de vijand af te schrikken en maken we onze maatschappij weerbaarder. “Een conflict vermijden en zich er tegelijkertijd op voorbereiden gaan hand in hand”, besluit An Van der Auwera. “Leef niet in angst, maar wees wel voorbereid. De geopolitieke realiteit is er. Die kan je niet negeren of ontkennen. Door ons grondig voor te bereiden, versterken we onze individuele en maatschappelijke weerbaarheid en zelfredzaamheid, met als ultieme doel een oorlogssituatie te voorkomen.”
Copyright foto: Krew Collective
Thuisverpleging met of zonder remgeld?
Hoewel dit is toegestaan rekenen vandaag nog maar weinig thuisverpleegkundigen remgeld aan bij hun patiënten. Dat creëert mogelijks foutief de perceptie dat die zorgen gratis zijn. Dat remgeld bestaat wel degelijk, en verschillende diensten voor thuisverpleging overwegen om het in de toekomt ook effectief te innen. “Transparantie over eventuele extra kosten en de vangnetten zoals de maximumfactuur zijn belangrijk voor de toegankelijkheid van de zorg”, benadrukt Luc Van Gorp, voorzitter van CM Gezondheidsfonds.
De optie voor geconventioneerde thuisverpleegkundigen om remgelden te vragen is niet nieuw. In Wallonië wordt het systeem frequenter toegepast. In Vlaanderen niet. “Het is in Vlaanderen een traditie bij thuisverpleegkundigen om geen remgeld te vragen”, zegt CM-voorzitter Luc Van Gorp. “Hierdoor wordt de patiënt beschermd tegen hoge uitgaven. Als gezondheidsfonds is het voor ons belangrijk dat patiënten kunnen blijven genieten van kwalitatieve zorg wanneer deze nodig is.”
Onderscheid thuiszorg en gezinszorg
Het honorarium van thuisverpleegkundigen wordt deels betaald door de ziekteverzekering, deels door de patiënt. Bij thuisverpleegkundigen spelen verschillende redenen om geen remgeld te vragen. Enerzijds zijn ze bang om patiënten te verliezen. Anderzijds komen er extra administratieve en financiële gevolgen voor hun patiënten bij kijken.
Door het amper vragen van remgeld krijgen patiënten verkeerdelijk het gevoel dat thuisverpleging gratis is. Zij betalen namelijk niets uit eigen zak omdat de vergoeding via de derdebetalersregeling gebeurt. Het resultaat: soms doen hulpbehoevenden een beroep op een thuisverpleegkundige voor taken die door gezinshulp – waarvoor ze wel een factuur krijgen – uit te voeren zijn. “Er is een tekort aan verpleegkundigen in de ziekenhuizen. De thuiszorg zal door thuishospitalisaties nog extra belast worden. ”
Correcte info essentieel
Het kernwoord in de gesprekken rond remgeld in de thuisverpleging? Correcte info, zowel voor de thuisverpleegkundige als voor de patiënt. “Voor ons staat het toegankelijk houden van de zorg centraal”, zegt CM-voorzitter Luc Van Gorp. “We zitten op de limieten van het zorgsysteem en moeten dus als sector nadenken over nieuwe systemen die haalbaar, houdbaar en betaalbaar zijn. We moeten onder andere bekijken welke taken echt voor een thuisverpleegkundige zijn en welke door gezinszorg kunnen gebeuren. Ook kunnen we de patiënt en mantelzorger versterken in wat ze zelf kunnen doen. Tegelijk moeten we voorkomen dat patiënten die professionele verpleegkundige zorg nodig hebben, die niet meer kunnen inschakelen door de financiële drempel. Daar zijn we als gezondheidsfonds bezorgd over, vooral voor de patiënten die regelmatig gezondheidszorg nodig hebben en waarvoor de remgelden oplopen.”
Het Intermutualistisch Agentschap IMA becijferde in 2023 de impact van een volledige doorrekening van remgelden in de thuisverpleging. Uit die studie bleek dat 9,6 procent van de patiënten jaarlijks 100 tot 249 euro aan remgeld zou betalen, 15,8 procent meer dan 250 euro en 6,5 procent meer dan 1.000 euro aan remgeld. “Die simulatie houdt geen rekening met de maximumfactuur (MAF), die in dat geval gelukkig zijn werk doet en patiënten met hoog oplopende remgelden beschermt. Op vandaag treedt de MAF in werking voor zo’n 30 procent van wie een beroep doet op thuisverpleging. Na het invoeren van remgeld – kleine bedragen, maar door de frequentie van thuisverpleegkundige zorgen wel vaak frequent te betalen – zouden heel wat meer mensen de maximumfactuur kunnen inroepen. We moeten samen nadenken over hoe we met nieuwe zorgmodellen toegankelijke en kwalitatieve zorg kunnen blijven bieden”, besluit Van Gorp.
Implementatie van een intensieve zorgen-dagboek voor patiënten
Inleiding
Een opname op intensieve zorgen (IZ) heeft een grote impact op lichaam en geest. Een periode van sedatie en beademing, maar ook ernstig ziek zijn en delier, laten een lege ruimte na in het geheugen van de patiënt. Naasten kijken machteloos toe. Niet enkel geheugenstoornissen, maar ook spierzwakte, angst en depressie, en stoornissen in denk- en communicatievermogen kunnen zich voordoen. Onderzoek wijst uit dat een dagboek een hulpmiddel kan zijn bij de verwerking van de ingrijpende periode op IZ.
Methode en resultaten
Zowel patiënten als naasten kunnen langdurige gevolgen ervaren ten gevolge van de overlevingsstrijd op IZ. Gevolgen kunnen zich op fysiek, cognitief en psychisch vlak voordoen, ook wel het Post-Intensive Care Syndrome (PICS) genoemd. Preventie van PICS bestaat uit verschillende maatregelen met betrekking tot fysiek herstel, delier, familieparticipatie en doeltreffende communicatie. Een IZ-dagboek kan hierbij een belangrijke meerwaarde bieden. Het lezen van een correcte weergave van de gebeurtenissen reduceert de impact van geheugenverlies en waanvoorstellingen, helpt traumatische gebeurtenissen verwerken, en resulteert in het verminderen van psychologische gevolgen als angst, depressie en PTSS. Ook mondelinge communicatie en begrip van medische informatie worden bevordert a.d.h.v. het IZ-dagboek.
Na afloop van een literatuurstudie omtrent PICS en de werking van een IZ-dagboek, werd een IZ-dagboek ontworpen dat gedurende tien weken in gebruik werd genomen op IZ in het AZ Oostende. Hierbij mochten zowel naasten als verpleegkundigen en paramedici in het dagboek schrijven voor de kritiek zieke patiënt. Vervolgens werden ervaringen en feedback van de participanten teruggekoppeld aan de hand van een vragenlijst. De bekomen feedback werd in acht genomen om het dagboek verder te verfijnen tot een waardig instrument, en verder te implementeren op de werkvloer.
Conclusie
Zowel zorgverleners als naasten zijn positief over het concept van een IZ-dagboek. Het biedt een vorm van steun en houvast tijdens een ingrijpende periode. Het feit dat een patiënt gesedeerd is, lijdt aan geheugenverlies of delier, zet aan tot het neerschrijven van zijn verhaal. Wanneer de patiënt bij bewustzijn is spenderen naasten liever tijd aan de zijde van de patiënt, en verkiest men een alternatief om thuis te schrijven. Onzekerheid wat te schrijven, vragen in verband met het beroepsgeheim en angst voor de reactie van de patiënt zijn drempels tot schrijven in het dagboek. Hierbij kunnen vooraf opgestelde schrijftips hulp bieden. Ook tijdsgebrek bij het zorgpersoneel en de grote emotionele impact bij naasten vormen barrières om in het dagboek te schrijven. Psychologische begeleiding tijdens en na een opname kan hierbij een grote meerwaarde bieden. Verder is een papieren versie van het IZ-dagboek makkelijk te hanteren en kostenefficiënt. Het wordt op de kamer van de patiënt gehouden waar het toegankelijk is voor alle betrokkenen. Ook de mogelijkheid om foto’s toe te voegen draagt bij om van het dagboek een kostbaar instrument te maken.
De ondersteuning van zorgverleners aan patiënten en naasten is van onschatbare waarde. Zelfs een korte boodschap in het IZ-dagboek kan helpen bij het verwerken van de ingrijpende periode op afdeling intensieve zorgen.
Adeline Bultynck
22 jaar en een enthousiaste IZ-verpleegkundige. Trots kijk ik terug op mijn bachelorproef die niet enkel bij verpleegkundigen en docenten een indruk naliet, maar die ik ook op een congres mocht voorstellen omwille van het belang aan het psychisch welzijn bij patiënten en naasten.
De kracht van kleine goedheid en een vleugje humor
Linus Vanlaere is zorgethicus en auteur van meerdere boeken over dit thema. Hij werkt als stafmedewerker ethiek bij vzw Gezondheidszorg Bermhertigheid Jesu. Daarnaast is hij onderzoeker bij sTimul, het zorgethische lab van Hogeschool VIVES.
Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest?
“Een van de grootste uitdagingen in de zorg, vanuit zorgethisch oogpunt bekeken, is hoe je authentiek in verbinding gaat met je zorgvrager”, zegt Linus Vanlaere. “Het lijkt zo simpel, maar tegelijk is het ontzettend moeilijk. Hoe kan je er echt zijn voor de ander? Hoe vergroot je je relationele repertoire en groei je als mens?”
Volgens Linus maakt onze complexe en veeleisende samenleving de zorg uitdagender. “Zorgverleners kampen met tijdsdruk, schaarste en efficiëntiedruk. Tegelijk moet de zorgvrager communicatief sterk en digitaal vaardig zijn om mee te kunnen. Het omslachtige systeem, waarbij je telkens opnieuw je verhaal moet doen, vergroot de afstand.” Daarnaast merkt Linus op dat de verwachtingen in de zorg hoog zijn. “Dit hangt samen met maatschappelijke evoluties, complexere ziekte- en gezondheidsprocessen en onze politieke en economische realiteit. Mensen gedragen zich steeds meer als consumenten, ook in de zorg.” Dit maakt relationele afstemming uitdagend, terwijl die juist cruciaal is, benadrukt Linus. Studies tonen aan dat minder tijd voor de zorgrelatie samenhangt met meer ziekteverzuim en uitstroom.
Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?
Om die authenticiteit in de zorgrelatie terug te winnen, ziet Linus twee belangrijke methodes: ongehoorzaamheid en humor. “Ongehoorzaamheid klinkt misschien heftig,” zegt Linus, “maar het gaat om bewust en bedachtzaam handelen. Het is ruimte nemen om je spontaniteit en menselijkheid te bewaren, zonder het systeem in gevaar te brengen.” Hij noemt het ‘de scherpe kanten van het systeem afveilen’ en ‘wat menselijkheid toevoegen’.
“Ongehoorzaamheid is voor mij ook een teamgegeven”, vervolgt hij. “Geen rebellie om te rebelleren, maar een manier om elkaar wakker te houden en vast te houden aan wat je belangrijk vindt.” Hij verwijst naar een verpleegkundige die stiekem het hondje van een stervende patiënt binnenbracht. “Dat is kleine goedheid. Een daad die menselijkheid bewaart en het systeem alert houdt op de mens.”
Naast ongehoorzaamheid ziet Linus humor als waardevol. “Niet de stand-up soort, maar dagelijkse, spontane humor die een situatie lichter maakt. Humor helpt om af te stemmen op de zorgvrager, bijvoorbeeld door een vrouw met dementie speels te verleiden om toch te eten. Humor kan iemand meenemen en vertrouwen geven.” Die speelsheid en spontaniteit brengen menselijkheid met zich mee. Humor vraagt om echt contact, omdat het spontaan ontstaat in een bepaalde context met een specifieke persoon. “Het is per definitie een moment van afstemming.”
Hoe ga je daarbij te werk?
“Humor is een tool op zichzelf”, legt Linus uit. “Met het Zorg Educatie Centrum en sTtimul ontwikkelden we humorgesprekskaarten – HaZo!. Daarmee bieden we eenvoudige, dagelijkse cases uit de ouderenzorg aan en prikkelen we zorgverleners om humor te gebruiken – ook in situaties waar ze dat normaal misschien niet zouden doen. Stel dat een bewoner iets doet wat irritatie opwekt. Hoe kan je dan humor gebruiken? Wat doet dat met de ander, met jou en met jullie relatie? We geloven dat dit helpt om na te denken over responsiviteit, maar daarnaast biedt het ook een manier om je te oefenen in humor.”
Volgens Linus is humor, net als alle relationele vaardigheden, een spier die je kan trainen. “Het is een vorm van spelen. En teams zijn heel bepalend voor de mate waarin ze elkaar die speelsheid toelaten.”
Meer info over het werk van Linus Vanlaere vind je op zijn website.
NETWERK VERPLEEGKUNDE vraagt structurele aanpak van agressie in de zorg
Hulpverleners worden vaak geconfronteerd met agressie. De impact hiervan op welzijn en werkplezier is niet te onderschatten. Daarom vraagt NETWERK VERPLEEGKUNDE, samen met andere stakeholders, om deze problematiek op de politieke agenda te zetten en te werken aan een gecoördineerde aanpak tegen agressie in de zorg.
Verschillende zorgorganisaties, waaronder NETWERK VERPLEEGKUNDE, de Werkgroep Agressie in de Zorg en de Algemene Unie van Verpleegkundigen van België (AUVB), werken aan een memorandum met concrete voorstellen en beleidsmaatregelen tegen agressie in de zorg. Dit is evenwel nog niet breed verspreid en er is nood aan verdere afstemming met diverse stakeholders. Daarom pleit NETWERK VERPLEEGKUNDE ervoor dat elke beroepsgroep binnen de zorgsector de problematiek afzonderlijk opneemt en om in een volgende fase toe te werken naar een overkoepelend advies.
Steunpunt als centraal meldpunt en kenniscentrum
Een voorstel is de oprichting van een steunpunt voor agressiebejegening. Dit kan fungeren als meldpunt voor incidenten en als kenniscentrum rond agressiebejegening. Zorgverleners kunnen er incidenten melden en advies krijgen over hoe ze met agressieve situaties omgaan. Daarnaast zal het steunpunt gegevens verzamelen en analyseren, wat bijdraagt aan een beter begrip van de problematiek en de ontwikkeling van preventiestrategieën.
Het steunpunt zou worden aangestuurd door een referentengroep met verpleegkundige agressiebejegenaars, psychologen en administratieve medewerkers. “Door expertise te bundelen en gegevens beter te registreren, willen we structurele oplossingen en gerichte interventies uitwerken”, vertelt Geert Berden, hoofdverpleegkundige op de spoedgevallendienst en agressiebejegenaar in het St-Trudo Ziekenhuis in Sint-Truiden en coördinator van de Werkgroep Agressie in de Zorg. “We willen ook preventief werken. Agressie in de zorg is bovendien een breed probleem dat niet alleen verpleegkundigen treft, maar ook artsen, paramedici en andere zorgverleners. Daarom zoeken we ook samenwerkingen met initiatieven zoals Arts in Nood.”
Meer aandacht voor agressiebejegening in de opleidingen
Een andere maatregel is de oproep aan zorgopleidingen om agressiebejegening structureel te integreren in hun curricula. Momenteel varieert het aanbod per onderwijsinstelling en komt het thema soms nauwelijks aan bod. Nochtans is agressie een reëel probleem waarmee zorgverleners al vroeg te maken kunnen krijgen. Door studenten al in de opleiding bewust te maken van agressie en hen tools aan te reiken om ermee om te gaan, zijn ze beter voorbereid.
“We moeten af van het idee dat agressie ‘er nu eenmaal bijhoort’. Dat is een gevaarlijke mentaliteit die het probleem in stand houdt”, benadrukt Geert. “Zorgverleners hebben recht op een veilige werkplek en moeten leren hoe ze zichzelf en hun collega’s beschermen zonder dat dit ten koste gaat van de patiëntenzorg.”
Samenwerking met overheid en beleidsmakers cruciaal
NETWERK VERPLEEGKUNDE roept de overheden op om samen met de sector een actieplan uit te werken en te investeren in een structureel beleid. Dit omvat onder meer:
- Een wetenschappelijk onderzoeksbeleid om de oorzaken en gevolgen van agressie in de zorg beter te begrijpen en effectieve preventiemaatregelen te ontwikkelen.
- De bundeling en analyse van registratiegegevens, zowel overkoepelend als per sector, om trends en risicofactoren in kaart te brengen.
- Permanente informatiecampagnes rond agressiepreventie, die zowel zorgverleners als het brede publiek sensibiliseren over dit probleem.
NETWERK VERPLEEGKUNDE blijft druk uitoefenen om deze problematiek hoger op de agenda te krijgen en om verschillende beroepsorganisaties te betrekken in een gecoördineerde aanpak. De oproep is duidelijk: agressie in de zorg verdient een structurele aanpak waarbij preventie, ondersteuning en beleid hand in hand gaan.
Kerncijfers geven inzicht in zorgactiviteiten GGZ
De FOD Volksgezondheid publiceerde drie rapporten over psychiatrische ziekenhuizen (PZ) en psychiatrische afdelingen in algemene ziekenhuizen (PAAZ) in 2022. Deze kerncijfers geven een beter inzicht in de zorgactiviteiten, de psychische aandoeningen en de gedwongen opnames in PZ en PAAZ doorheen dat jaar.
Zorgactiviteiten
In 2022 tellen we 114.489 opnames in psychiatrische ziekenhuizen en psychiatrische afdelingen in algemene ziekenhuizen. In zestien procent van de gevallen gaat het om partiële verblijven, waarbij een patiënt enkel overdag of ’s nachts in een instelling aanwezig is. Voor deze partiële hospitalisaties gaat het om een stijging van vijftig procent tussen 2012 en 2022, namelijk van 11.337 verblijven naar 16.915. Bij voltijdse verblijven stijgt het aantal met twee procent sinds 2012, al is er wel een daling van vijf procent van het aantal ligdagen.
Opvallend: in PZ worden meer mannen opgenomen dan vrouwen (28.026 mannen ten opzichte van 26.493 vrouwen), in PAAZ gaat het om meer vrouwen dan mannen (33.246 vrouwen ten opzichte van 26.724 mannen). Bij kinderen van 0 tot 9 jaar vinden we vooral jongens terug, terwijl het in de leeftijdsgroep van 15 tot 19 jaar vooral over meisjes gaat. Bij mannen is de meest vertegenwoordigde leeftijdsgroep die tussen 35 en 44 jaar, bij vrouwen tussen 15 en 19 jaar.
Psychische aandoeningen
In dertien à veertien procent van de opnames in PZ en PAAZ in 2022 gaat het om alcoholmisbruik. In PZ staan op nummer twee en drie een psychotische stoornis en schizofrenie van het paranoïde type. In PAAZ staat een depressieve stoornis zowel op de tweede als op de derde plaats. Een kwart van de vier- tot twaalfjarigen in PAAZ kreeg autismespectrumstoornis als hoofddiagnose. In PZ ligt dat percentage nog hoger. Bij dertien- tot zeventienjarigen gaat het om aanpassingsstoornissen en depressie. Volwassen kampen dan weer meer met depressie en alcoholmisbruik. Dat laatste wordt vaker gediagnosticeerd bij mannen (23,06 procent in PAAZ, 19,53 procent in PZ) dan bij vrouwen (11,50 procent in PAAZ, 11,9 procent in PZ). Vrouwen (30,77 procent in PAAZ, 19,90 procent in PZ) krijgen wel vaker de diagnose depressie dan mannen (20,33 procent in PAAZ, 9,91 procent in PZ).
Gedwongen opnames
In 2022 wordt één op tien personen opgenomen in een PZ of PAAZ door een wettelijke verplichting. Dat zijn 9.652 gedwongen opnames en betekent een stijging van 43,1 procent ten opzichte van 2013. De gemiddelde ligduur daalde de voorbije tien jaar wel, net zoals een lichte daling van de opnames met instemming van de patiënt: van 88,2 procent in 2013 naar 86,2 procent in 2022. Van de gedwongen opnames gaat het in 58,6 procent van de gevallen om mannen. De top vijf van diagnoses gaat van psychotische stoornissen, schizofrenie en bipolaire stoornissen tot aanpassingsstoornis en alcoholmisbruik.







