Alivia krijgt vorm: zo werkt de nieuwe digitale zorg- en ondersteuningstool

Het Departement Zorg werkt sinds april aan de nieuwe digitale zorg- en ondersteuningstool Alivia. Het is een online platform waarmee Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Hilde Crevits een belangrijke stap wil zetten richting geïntegreerde zorg. De tool zal er zijn voor iedereen met een zorg- en ondersteuningsnood, mantelzorgers, zorgverleners en welzijnswerkers. De pilootprojecten starten in 2024 in Antwerpen en West-Vlaanderen. Daarna wordt Alivia over heel Vlaanderen uitgerold.

Alivia is er voor alle actoren in de zorg- en welzijnssector, en verbetert de samenwerking tussen de verschillende zorgverleners, welzijnswerkers, mantelzorgers en zorgvragers. Alle communicatie, afspraken en coördinatie kunnen vlotter en veiliger verlopen via het platform. Zo wil Vlaanderen nog meer toewerken naar geïntegreerde zorg en de continuïteit van zorg voor mensen met complexe of langdurige zorgvragen beter ondersteunen. “Alivia is meer dan een manier om gegevens uit te wisselen. Bij Alivia gaat het erom dat personen met een zorg- en ondersteuningsnood samen met hun mantelzorgers, zorgverleners en welzijnsondersteuners een gezamenlijk zorgplan kunnen opstellen”, zegt Vlaams minister Hilde Crevits. “Belangrijk daarbij is dat zo’n zorgplan vertrekt vanuit de doelstellingen en wensen die de zorgbehoevende persoon zelf aangeeft. Alivia is dus een samenwerkingsinstrument voor de persoon met een zorg- en ondersteuningsnood, de mantelzorgers en de professionele zorgaanbieders. In een multidisciplinair zorgplan stellen ze zorg- en ondersteuningsdoelen op en wijzen taken toe die gedeeld worden met het volledige zorgteam. Zo weten zorgteamleden wie waarmee bezig is, wordt er transparanter gecommuniceerd en worden taken niet dubbel opgenomen. Deze vorm van interdisciplinaire samenwerking wordt vandaag nog door geen enkel digitaal instrument zoals het patiëntendossier, zorgdossier, bewonersdossier, Vitalink, BelRAI, portalen van ziekenhuizen, thuiszorgorganisaties, … mogelijk gemaakt.”

Niet alleen voor chronische zorgvragers

Het platform zal beschikbaar zijn in een webversie en als app. Zo is Alivia altijd makkelijk raadpleegbaar. Voor zorgverleners en -aanbieders om een zorgplan op te stellen, taken te verdelen en informatie uit te wisselen. Voor zorgvragers om een beter overzicht te krijgen van hun totale zorg- en ondersteuningsplan. Bovendien heeft de zorgvrager ook toegang tot alle informatie en een luidere stem in de zorgkeuzes die gemaakt moeten worden. Zo stimuleert Alivia ook patient empowerment.

“Iedere burger kan Alivia gebruiken om een zorgplan te maken, maar dat is geen verplichting”, licht minister Crevits toe. “We denken dat het in de eerste plaats een meerwaarde is voor mensen die in langdurige en complexe zorgsituaties zitten. Complex in de zin dat ze door verschillende formele en informele zorgaanbieders geholpen worden. Denk bijvoorbeeld aan iemand die thuisverpleegkundigen en paramedici over de vloer krijgt, regelmatig naar het ziekenhuis moet voor een behandeling en bijvoorbeeld ook nog psychologische hulp krijgt of frequent de hulp van een mantelzorger nodig heeft. Elk van die zorgaanbieders heeft een deeltje van de zorgpuzzel in handen, in Alivia leggen ze die puzzelstukken bij elkaar. Hoe meer puzzelstukken, hoe nuttiger het wordt om Alivia in te zetten. De burger zal zelf zorgteamleden kunnen toevoegen en ook opnieuw verwijderen in de tool. De burger bepaalt dus wie zijn zorgplan ziet. Ook verdere afscherming van gegevens wordt bekeken op het niveau van de burger. Kortom, de burger kan via Alivia bepalen welke zorgaanbieder mee aan boord stapt om zorg op maat aan te bieden.”

Is Alivia er dan enkel voor chronische patiënten? Of begrijpen we dit verkeerd? “Personen in een chronische zorgsituatie komen inderdaad eerder als doelgroep naar boven bij Alivia. Bij hen zijn er namelijk vaak situaties waarbij de organisatie van zorg complex is, met verschillende aanbieders van zorg wiens dienstverlening op elkaar moet aansluiten en die elk vanuit hun eigen discipline en specialiteit naar de zorgvrager kijken. Een zorgplan in Alivia laat die afstemming vlotter verlopen en geeft de zorgvrager een beter overzicht over al deze specialisaties heen. De wensen van de zorgbehoevende persoon zijn steeds de leidraad. Het gaat er dus niet over of een persoon chronisch ziek is of niet, maar of het opstellen van een zorgplan een meerwaarde biedt voor die persoon en zijn/haar zorgteam. Hoe meer personen een rol spelen in dat zorgteam, hoe waarschijnlijker dat zo’n zorgplan een meerwaarde is. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij mensen met meerdere aandoeningen die verschillende zorgaanbieders zien, mensen in kwetsbare situaties, alleen of in gezinsverband, personen met een handicap, ouderen met ouderdomskwalen en thuisondersteuning, mensen met palliatieve zorgnoden, mensen met langdurige mentale problemen, al dan niet gecombineerd met fysieke gezondheidsklachten, …”

Koppelingen en antwoorden

Alivia is een tool voor zowel de persoon met een zorg- en ondersteuningsnood, als de informele en professionele zorgaanbieders. Het hele zorgteam werkt samen aan een zorgplan met zorg- en ondersteuningsdoelen. Zo zal de zorg het meest optimaal worden afgestemd en opgevolgd. “BelRAI heeft als inschalingsinstrument voor zorgnoden en -situaties een ander vertrekpunt en doel, maar levert inzichten en resultaten op die uiteraard zeer waardevol zijn voor een zorgplan. De ambitie van Alivia is dan ook om optimaal de probleemgebieden of inzichten die met BelRAI in kaart worden gebracht, op te nemen in het zorgplan in Alivia en zo af te stemmen met het volledige zorgteam”, zegt Crevits. “In de eerste versie van Alivia zal het mogelijk zijn om inschalingen voor de specifieke persoon meteen te raadplegen en zo te gebruiken in het zorgplan. Denk aan het formuleren van een zorgdoel dat antwoord geeft op de vaststellingen uit BelRAI.”

Een van de moeilijkheden in de huidige multidisciplinaire zorg is afstemming rond medicatie. Hiervoor bestaat het Vitalink-medicatieschema – maar dat lijkt nog niet altijd te werken of up-to-date te zijn. “Het medicatieschema kan weergegeven worden in Alivia, maar is geen vervanging van de huidige softwarepakketten. Alivia is een zorgplanningstool waar zorg en welzijn samen in terechtkomen, dit gaat veel breder dan louter de medicatie van een bepaalde persoon. Alivia gebruikt de toegangsmechanismen van het eHealth-platform. Dus elke zorgaanbieder kan met toestemming van de patiënt de gegevens in Alivia raadplegen. Burgers kunnen elke zorgaanbieder lid maken het zorgteam. In die zin werkt Alivia ook over de gemeenschapsgrenzen heen. Er worden geen restricties opgelegd. Informatie zoals een zorgplan, zorgtaken, …  kan dan doorstromen naar gelijkaardige platformen in de andere regio’s, wanneer de Vlaamse burger effectief zou verhuizen en er in de betreffende regio een overheidsplatform is voor geïntegreerde zorg. Dit laatste is nog niet het geval, maar we volgen dit in goede samenwerking met de andere regio’s op.”

Voor elke zorgaanbieder

Verpleegkundigen in ziekenhuizen en in thuissettings zullen het platform kunnen gebruiken en deel uitmaken van het zorgteam van een persoon. Crevits: “We gaan uit van persoonsgerichte zorg met de burger centraal. Door verpleegkundigen toegang te geven kunnen ze vlot informatie met andere zorgteamleden uitwisselen, hebben ze helder de doelen van de burger ter beschikking, hebben ze zelf ook overzicht wie wat doet in het zorgplan en wie voor wat gecontacteerd kan worden. Ze kunnen dus meer kwaliteitsvolle en efficiënte zorg afleveren aan de burger. Om de eerste concepten van Alivia snel op rails te krijgen, is gewerkt met veel actoren uit de eerste lijn. Het projectteam probeert iedereen over de verschillende sectoren heen zo goed mogelijk te informeren over het ontwikkelingsproces. Naarmate de ontwikkeling verder doorgaat, worden meer en meer belanghebbenden bij deze cocreatie betrokken.” Doordat een burger zelf zijn zorgteam kan samenstellen, kan een zorgteamlid zowel uit de thuiszorg, ziekenhuis of een woonzorgcentrum komen. Dit zal niet op organisatieniveau zijn, maar concrete taken en doelen kunnen wel vlot gedeeld worden op het niveau van het individu.

Verdere stappen

Concrete informatie rond financiering voor zorgverleners die Alivia gebruiken, is er momenteel nog niet. Het project zit in een testfase en tegen eind 2023 zal, na de noodzakelijke testperiode, een eerste versie van Alivia starten met vijf concrete modules: levensdoelen, zorg- en ondersteuningsdoelen, zorgtaken, zorgteam en communicatie. Dit is de basis die nodig is om het digitaal zorg- en ondersteuningsplan op te maken. “Deze eerste versie zal in het voorjaar 2024 klaar voor gebruik zijn. Dan starten twee pilootprojecten, waarvan één in Antwerpen en één in West-Vlaanderen. Voor elke regio is 185.000 euro budget vrijgemaakt en goedgekeurd. Alivia wordt er uitgetest in de praktijk met twintig patiënten en hun zorgteam. De piloot duurt ongeveer zes maanden. Alle functionaliteiten worden uitvoerig in de praktijk getest: de wensen en verlangens van de patiënt helder formuleren, zorg- en ondersteuningsdoelen opstellen, zorgtaken verdelen onder de leden van het zorgteam, berichten uitwisselen, de technische werking en de gebruiksvriendelijkheid van Alivia evalueren, de impact van Alivia op de geleverde zorg en de samenwerking, … De resultaten van die twee pilootprojecten bepalen wanneer en hoe de verdere uitrol volgt.”

Alle recente informatie over Alivia is raadpleegbaar via alivia.be. Schrijf je in op de nieuwsbrief voor recente updates.

Jouw praktische vragen beantwoord

Alivia wordt ontwikkeld in nauw contact met zorgvragers en -verleners uit de verschillende beroepsgroepen en sectororganisaties uit de eerste lijn. Ook patiëntvertegenwoordigers, mantelzorgers, het VAPH en werkgeversorganisaties zitten mee aan tafel. Via de Werkgroep ICT4care van NETWERK VERPLEEGKUNDE legden we Bert Taelman, projectleider van Alivia enkele praktische vragen voor.

Wordt er ingezet op het realiseren van het only-onceprincipe? Met andere woorden hoe worden data maximaal hergebruikt zonder ze opnieuw te moeten invoeren?

“Dit principe wordt steeds bewaakt en geïmplementeerd waar mogelijk. Aangezien in Alivia nieuwe data worden gegeneerd in de vorm van een zorgplan door het zorgteam, zal een minimaal dubbele ingave mogelijks gebeuren, maar we streven hier naar een optimalisatie.”

Is er een link tussen Alivia en BelRAI? Hoe verloopt die integratie?

“In de basisversie Alivia zal het met één klik op de BelRAI-knop mogelijk zijn om inschalingen voor de specifieke persoon te raadplegen en gebruiken voor het opstellen van een zorgplan. Nadien wordt bekeken hoe gestructureerde data uit BelRAI als suggestie kunnen dienen voor zorgdoelen en -taken rechtstreeks in Alivia.”

Is een integratie voorzien voor pakketten in de thuisverpleging, apotheek, huisartsen, ziekenhuizen, … Of zal er een software-update moeten gebeuren?

“Via de webapplicatie en bijhorende mobiele applicatie zal Alivia onmiddellijk te gebruiken zijn. Software-integraties worden momenteel in beeld gebracht en staan zeker verder op de agenda.”

Zijn er al stappen gezet om bestaande elektronische dossiers te laten communiceren met Alivia?

“Momenteel is dit nog te vroeg, maar in de toekomst is dit absoluut onze ambitie.”

Kunnen alle disciplines, dus niet enkel mensen met een RIZIV-nummer, zich registreren in dit dossier, of blijft deze multidisciplinaire samenwerking tot een beperkt aantal beroepsgroepen beperkt?

“Met Alivia mikken we op een toegang voor alle disciplines in zorg en welzijn, en voor mantelzorgers. Hieraan wordt hard gewerkt momenteel.”

Hoe verlopen de proefprojecten?

“Alivia zit volop in de technische ontwikkelingsfase. Begin 2024 starten de pilootprojecten . Het gaat telkens om zorgverleners die personen in een palliatieve zorgsituatie en personen met een chronische zorg- en ondersteuningsnood in een thuissituatie ondersteunen. In elke regio is een Alivia-coach aangesteld die de proefprojecten coördineert.”

Start de samenstelling van het zorgteam van nul of kunnen eventuele therapeutische relaties al getoond en geselecteerd worden?

“In de pilootfase start dit van nul, achteraf bekijken we waar eventuele vereenvoudigingen mogelijk zijn.”

Hoe wordt bepaald wie de coördinatie van zorg op zich neemt?

“De zorgcoördinator is standaard de persoon met een zorg- of ondersteuningsnood, maar kan dit doorgeven aan iedereen binnen het zorgteam. De patiënt zal alle zorg- en ondersteuningsdoelen blijven zien, maar hoeft deze niet goed te keuren. Iedereen in het zorgteam ziet alles in het zorgplan en iedereen kan aan iedereen een taak toewijzen. Dat kan aan individuen, enkele personen of het volledige zorgteam zijn. Daar zit momenteel geen restrictie op. Je zal taken ook kunnen archiveren, maar niet verwijderen.”

Wat als de mantelzorger een eigen zorgplan en eigen zorg- en ondersteuningsnoden heeft?

“Hij of zij zal zich via eHealth moeten aanmelden als burger of als mantelzorger. Zo blijft het onderscheid duidelijk.”

Hoe ga je om met het toevoegen van mantelzorgers of niet-professionele zorgverleners? Moet die persoon eerst zijn akkoord geven vooraleer hij/zij zichtbaar wordt voor de andere zorgverleners?

“Wanneer een lid aan het zorgteam wordt toegevoegd, zal dit meteen zichtbaar zijn. Een aanvraag tot toegang zal door het zorgteam bevestigd moeten worden. In de pilootfase hoeft dat nog niet, maar we nemen de optie wel al mee.”


Effect van een reanimatieplank op in-hospitale CPR

CPR is meest kwalitatief op een harde ondergrond[1]. Toch spelen in-hospitale arresten zich veelal af op een matras in bed. De borstcompressiekwaliteit in deze context is vaak suboptimaal[2]. Wetenschappelijke evidentie over de effectiviteit van een reanimatieplank is schaars en tegenstrijdig. Deze oefenpopstudie evalueerde het effect van een reanimatieplank op compressiediepte, -frequentie en thorax terugvering. Geslacht, BMI, leeftijd en dienst werden beschouwd als potentiële predictoren.

Methode

Via een CPR zelfleerstation op de vloer werden bij de start van de studie verpleegkundigen bijgeschoold om een minimale gecombineerde compressiescore te behalen. Deze gecombineerde score bestond uit ≥ 70 procent compressies met een diepte van 50-60 mm, ≥ 70 procent compressies met volledige loslating van de thorax (≤ 5 mm) en een gemiddelde compressiefrequentie van 100-120 bpm. Participanten werden vervolgens at random en zonder medeweten toegewezen aan een groep met en zonder reanimatieplank en voerden twee minuten een CPR-test uit in bed. De primaire uitkomstmaat betrof het verschil in percentage deelnemers met een gecombineerde compressiescore van ≥ 70 procent tussen beide groepen.

Wie zijn wij?

Zara Cuvelier (26) is verpleegkundige Spoed in het UZ Gent. Ruben Houthoofdt (28) is verpleegkundige IZ in het AZ Damiaan Oostende. Ze studeerden beide respectievelijk af aan de UGent in 2020 en 2021. Trots kijken ze terug op dit slotwerk van hun studies, dat hun beide een internationale publicatie[1] opleverde. Onderzoek met een beduidende praktijkrelevantie triggert verpleegkundigen om een kritische blik te werpen op de huidige zorgstandaard, vinden Zara en Ruben.

 

 

 

[1] Cuvelier, Z., Houthoofdt, R., Serraes, B., Haentjens, C., Blot, S., & Mpotos, N. (2022). Effect of a backboard on chest compression quality during in-hospital adult cardiopulmonary resuscitation: a randomised, single-blind, controlled trial using a manikin model. Intensive and Critical Care Nursing, 69, 103164. doi: 10.1016/j.iccn.2021.103164.

Resultaten

In totaal werden 120 verpleegkundigen nagenoeg evenredig toegewezen aan een interventiegroep en controlegroep met gelijke demografische kenmerken. Het percentage deelnemers met een gecombineerde compressiescore van ≥ 70 procent was niet significant verschillend en suboptimaal in beide groepen: 47,5 procent (reanimatieplank) versus 41 procent (controle). Kortom, ondanks recente CPR-training (max. 14 weken geleden) haalde meer dan de helft in beide groepen de gewenste compressiekwaliteit niet. Kwaliteitsvolle compressies bij CPR-training op de vloer garandeerden geen kwaliteitsvolle compressies tijdens CPR op een matras in bed. Onderzoek toont aan dat CPR-skills al vervallen binnen enkele maanden na training[3].

De leeftijdscategorie ≥ 51 jaar was geassocieerd met een lagere kans op het behalen van de gecombineerde compressiescore ≥ 70 procent. Dienst, BMI en geslacht waren geen significante voorspellers voor een gecombineerde compressiescore van ≥ 70 procent.

Conclusie

Een reanimatieplank had in deze studie geen significante meerwaarde voor de borstcompressiekwaliteit tijdens volwassen CPR op een traagschuimmatras in bed. Leeftijd was een significante predictor voor de geleverde borstcompressiekwaliteit. In beide groepen werd een belangrijk verval van compressievaardigheden geobserveerd. Dit onderstreept het belang van frequente hertraining, met name in sommige leeftijdsgroepen. Verder onderzoek is nodig om het effect in kaart te brengen op klinische uitkomstmaten als ROSC, overleving en gunstige neurologische uitkomst[4].

Gevolgen voor de praktijk

·         Borstcompressies onderbreken voor het plaatsen van een reanimatieplank is niet aanbevolen. Evalueer aandachtig of deze interventie gerechtvaardigd is als standard of care op het matrastype van de instelling.

·         Stimuleer frequente CPR-training, ook bij verpleegkundigen met anciënniteit. Jaarlijks trainen volstaat potentieel niet.

·         Reflecteer over het CPR-trainingsbeleid van de instelling: CPR-training standaard voorzien in bed eerder dan op de vloer?

 

[1] Perkins, G. D., Handley, A. J., Koster, R. W., Castren, M., Smyth, M. A., Olasveengen, T., . . . automated external defibrillation section, C. (2015). European Resuscitation Council Guidelines for Resuscitation 2015: Section 2. Adult basic life support and automated external defibrillation. Resuscitation, 95, 81-99. doi:10.1016/j.resuscitation.2015.07.015.

[2] Monsieurs, K. G., Nolan, J. P., Bossaert, L. L., Greif, R., Maconochie, I. K., Nikolaou, N. I., . . . Group, E. R. C. G. W. (2015). European Resuscitation Council Guidelines for Resuscitation 2015: Section 1. Executive summary. Resuscitation, 95, 1-80. doi:10.1016/j.resuscitation.2015.07.038.

[3] Greif, R., Lockey, A. S., Conaghan, P., Lippert, A., De Vries, W., Monsieurs, K. G., . . . Collaborators. (2015). European Resuscitation Council Guidelines for Resuscitation 2015: Section 10. Education and implementation of resuscitation. Resuscitation, 95, 288-301. doi:10.1016/j.resuscitation.2015.07.032.

[4] International Liaison Committee on Resuscitation ILCOR. (2020). Firm Surface for CPR (BLS): Systematic Review. Retrieved from https://costr.ilcor.org/document/firm-surface-for-cpr-tfsr-costr


Depressie bij ouderen: de meerwaarde van een niet-medicamenteuze opvolging

Bastiaan Van Grootven, Nursing Science, Department Public Health, University of Basel; Department of Public Health and Primary Care, KU Leuven.

Context

Een op drie personen heeft een risico op het ontwikkelen van depressieve symptomen op oudere leeftijd. Een depressie beïnvloedt voornamelijk de kwaliteit van leven van een persoon en hun functioneren in het dagelijkse leven. Bij ouderen in het bijzonder kan een depressie, zelfs bij een succesvolle behandeling, gepaard gaan met een blijvende functionele beperkingen en een toegenomen kwetsbaarheid op geriatrische syndromen. Ook de behandeling van depressie bij ouderen is complexer. Studies tonen aan dat een medicamenteuze behandeling minder effectief is bij oudere dan bij jongere personen. Er is dus voornamelijk nood aan niet-medicamenteuze behandelingen en ondersteuning van de functionaleit van oudere personen met depressieve symptomen.

 

Doelstelling

Deze studie onderzocht het effect van interventies die als doel hadden de functionaliteit te ondersteunen bij oudere personen met een depressie. Eerder uitgevoerde studies over dit onderwerp werden op een systematische manier in kaart gebracht in een literatuurstudie.

 

Samenvatting van de resultaten van de studie

De literatuurstudie identificieerde vijftien experimentele studies, waarbij depressie gemeten werd als majeure depressie of de aanwezigheid van depressieve symptomen. De participanten waren voornamelijk vrouwen tussen 65 en 78 jaar. Acht studies evalueerden het effect van cognitief-gedragstherapeutische interventies. Voornamelijk probleemgeoriënteerde therapie resulteerde in een betere functionaliteit bij depressieve personen. Er was geen duidelijke evidentie voor het gebruik van selectieve serotonine-heropnameremmers in twee studies. Drie studies evalueerden het effect van fysieke inspanning (bijvoorbeeld uithoudings-en krachtoefeningen) en observeerden een positief kortetermijneffect op het dagelijkse functioneren. Casemanagement door een verpleegkundige gespecialiseerd in psychiatrische zorg, een pscyholoog of een sociaal werker had volgens drie studies een positief effect op het dagelijkse leven. De duur van de interventies varieerde tussen acht en vierentwintig weken.

 

Conclusie

Cognitief-gedragstherapeutische interventies, fysieke activiteit en casemanagement hebben potentieel een positief effect op het dagelijkse functioneren van oudere personen met een depressie. Het aantal studies dat deze effecten onderzocht was beperkt waardoor er geen sterke aanbeveling kan worden gemaakt.

 

Gevolgen voor de praktijk

De behandeling van een depressie bij een oudere persoon is complex. Daarom moet voornamelijk worden nagedacht over de gevolgen op hun functionaliteit. Niet-medicamenteuze therapie lijkt een belangrijke bijdrage te leveren aan de zorg voor deze patiëntengroep. De opvolging van deze patiënten door een verpleegkundige gespecialiseerd in geestelijke kwetsbaarheden in samenwerking met een psycholoog kan een belangrijke meerwaarde betekenen bovenop de standaardtherapie.

 

Bron: Wassink-Vossen S, et al. Effectiveness of late-life depression interventions on functional limitations: A systematic review. International Journal of Mental Health Nursing 2022. 31: 823 – 842.


Hoe dien je fosfomycine correct toe in woonzorgcentra?

Urineweginfecties (UTI’s) worden vaak bestreden met het antibioticum fosfomycine, beter gekend onder de merknaam Monuril. Het is aangewezen dit geneesmiddel in te nemen voor het slapengaan, zodat het goed kan inwerken op de urineblaas. Al vormt dit soms een uitdaging in woonzorgcentra waar een groot aantal patiënten, die fosfomycine toegediend krijgen, incontinent is.

Monuril is de merknaam van een geneesmiddel met het actieve ingrediënt fosfomycine trometamol, ook bekend als fosfomycine tromethamine. Fosfomycine is een antibioticum dat voornamelijk dient voor de behandeling van urineweginfecties (UTI’s). Het is werkzaam tegen een breed scala aan bacteriën die vaak geassocieerd worden met UTI’s, waaronder zowel gramnegatieve als grampositieve bacteriën.

Het geneesmiddel is verkrijgbaar in de vorm van korrels of poeder die worden opgelost in water voor orale inname. Deze medicatie is enkel verkrijgbaar als eenmalige dosis op voorschrift. De eenmalige toediening vereenvoudigt het behandelingsschema voor patiënten in vergelijking met andere antibiotica die meerdere doses over meerdere dagen vereisen. Na inname wordt fosfomycine snel uitgescheiden in de urine, waar het zich concentreert in de blaas en zijn antibacteriële werking uitoefent. Het werkt door de synthese van bacteriële celwanden te remmen, wat uiteindelijk leidt tot de dood van de bacteriën die de infectie veroorzaken.

Wat bij incontinentie?

Voor de behandeling van ongecompliceerde UWI wordt vaak aanbevolen om fosfomycine voor het slapengaan in te nemen. Hierdoor blijft de medicatie namelijk langer in de urineblaas, waardoor de concentratie in de urine hoger wordt en het middel zich direct tegen de bacteriën kan richten om de infectie beter te bestreden. Dit is vooral belangrijk bij ongecompliceerde infecties van de lagere urinewegen, waarbij de infectie zich voornamelijk in de blaas bevindt.

Het geneesmiddel is geïndiceerd bij ongecompliceerde cystitis, soms als onderdeel van een antibioticaprofylaxeregime. Alleen erkende verenigingen, zoals urologie, infectiologie, … , bepalen mogelijke alternatieven voor dit geneesmiddel bij ongecompliceerde lagere urineweginfecties. Denk bijvoorbeeld aan nitrofurantoïne, gekend onder de merknaam Furadantine, of aan pivmecillinam, gekend als Selexid.

Fosfomycine is niet gecontra-indiceerd in het geval van incontinentie. De effectiviteit ervan kan evenwel verminderd zijn bij personen met incontinentie, omdat het voor hen soms een uitdaging vormt de medicatie voor langere tijd in de blaas vast te houden. Dit is een gevolg en niet bewezen door gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken. Incontinentie is geen ‘normale situatie’ en moet dus steeds behandeld worden, ongeacht de leeftijd. Het mag niet beschouwd worden als onderdeel van het verouderingsproces.

Met dank aan dr. George Bou Kheir van de dienst urologie aan het UZ Gent.


En waarom werd jij verpleegkundige?

Zorg- en Welzijnsambassadeur Candice De Windt schreef samen met Programmadirecteur Gezondheid aan de UCLL Toon Quaghebuur een boek over verpleegkunde. Niet zomaar een naslagwerk, wel een toekomstgerichte visie op het beroep en een wervend verhaal. Doorheen de pagina’s met theoretische inzichten zitten honderd redenen en verhalen uit het werkveld verweven om verpleegkundige te worden, te zijn en te blijven.

Candice De Windt was nog maar net actief in haar nieuwe functie wanneer uitgeverij Lannoo haar benaderde om een boek over verpleegkunde te schrijven gebaseerd op het format ‘100 redenen om leerkracht te worden’. Iets wat perfect binnen de missie van een Zorg- en Welzijnsambassadeur past. “Ik wilde geen melig of belerend boek schrijven, er moest een goede balans tussen beide zijn”, zegt Candice. “Samen met Toon hebben we dat bereikt. In december 2022 lanceerden we een oproep naar getuigenissen van verpleegkundigen. Exact 378 mensen reageerden. Van achttienjarige studenten en zij-instromers tot HBO5’ers en masterverpleegkundigen: ik ontving zeer diverse maar stuk voor stuk mooie reacties. Er zaten pareltjes tussen.”

Pure passie

Wat Candice bijblijft is de emotie uit die verhalen. “Niemand kiest verpleegkunde voor de verpleegtechnische handelingen alleen. Je wil een verschil maken. Van een zorgvrager een plezier doen met zijn favoriete koffie tot een baby en zijn drugsverslaafde ouders helpen. Het pad naar verpleegkunde is bovendien zeer divers: van personen die het als kind al wisten over jongeren die er op goed geluk voor kozen tot mensen die van zorgkundige evolueerden naar een bachelor verpleegkunde. Je ziet de leerladder in de praktijk en in een mooi, puur verhaal omgezet. Er zijn ook zoveel dimensies aan verpleegkunde, dat Toon en ik makkelijk meer dan honderd redenen konden selecteren.”

Ook het luik technologie en innovatie komt ruimschoots aan bod, samen met  wat verpleegkunde is en  verpleegkundig wetenschappelijk onderzoek. Het is een boek dat nadenkt over de toekomst van het beroep in vier luiken: wie, wat, hoe en waarom. Liefde voor het vak en levenslang leren staan daarbij voorop. De omkadering van Toon en de verhalen uit het werkveld lopen door elkaar. “Door die toekomstvisie wilde ik de titel van het boek ook ruimer opvatten en hebben we er ‘100 redenen om verpleegkundige te worden, te zijn en te blijven’ van gemaakt. Talent aantrekken naar het verpleegkundige beroep is één iets, zorgen dat mensen blijven is minstens even belangrijk. Het boek toont de mooie kanten van verpleegkunde, maar is ook heel authentiek, verbloemt niet en werd afgetoetst tijdens twee reflectiemomenten met de sector. Daar waren onder andere studenten, lectoren, zorgpersoneel uit woonzorgcentra, iemand van VOKA en directieleden aanwezig. Zo krijgt het boek een breed draagvlak.”

Candice zou zelf eerst starten in de opleiding geneeskunde en koos vervolgens toch voor verpleegkunde. “Ik volgde mijn hart”, zegt ze. “Bovendien is het een relatief kortdurende opleiding die je zeer gericht leidt naar een beroep met directe inzetbaarheid, met een waaier aan mogelijkheden en doorgroeikansen en waarmee je op korte termijn een verschil voor mensen maakt.” Wat voor haar de belangrijkste reden is om verpleegkundige te worden? “Wanneer ik naar mijn persoonlijk carrièrepad kijk, dan sta ik versteld over de veelheid aan kansen die een diploma verpleegkunde me gaf. Ik ben en blijf er oprecht van overtuigd dat het een opleiding en beroep is waarmee echt alles mogelijk is. We moeten die sterktes durven benoemen: de kansen die de leerladder biedt, de mogelijkheden tot levenslang leren, de vele opties om je echt te verdiepen in een specialisatie en de persoonlijke groei die je blijft doormaken als verpleegkundige. Elke dag opnieuw word je uitgedaagd.”


“Blijf alert voor slachtoffers, kijk nooit weg”

Eén op tien kinderen komt in aanraking met mishandeling of misbruik

Eén op de tien kinderen wordt geconfronteerd met kindermishandeling of kindermisbruik. Een hallucinant hoog cijfer waar kamerlid Valerie Van Peel al meer dan vijftien jaar tegen strijdt. In haar boek ‘Over leven, moed en groei’ doet ze haar eigen verhaal en laat ze twaalf andere slachtoffers aan het woord. Kinder- en jeugdpsychiater Peter Adriaenssens staat in voor de omkadering. “Wat ontbreekt in onze aanpak van kinderbescherming is iemand die de regie en de eindverantwoordelijkheid heeft. De gaten in het systeem moeten dringend ingevuld worden”, vindt Van Peel.

Internationaal onderzoek bij volwassenen toont aan dat één op tien als kind te maken kreeg met mishandeling of misbruik. Een ontzettend hoog cijfer dat neerkomt op 600.000 Vlamingen. Toch verwerkte de hulplijn 1712 in 2022 ‘slechts’ 9.045 oproepen over geweld, misbruik of mishandeling. Een stijging met 6 procent ten opzichte van 2021. In iets meer dan de helft van de gevallen ging het om kinderen, vaak van zeer jonge leeftijd: baby’s, peuters en kleuters. Toch dringen deze cijfers nog niet altijd door. “Als je enkel naar de oproepen van 1712 en naar de gevallen die bij de hulpverlening terechtkomen kijkt, krijg je een vertekend beeld”, licht politica Valerie Van Peel toe. “Het reële cijfer ligt veel hoger in België, maar ook in onze buurlanden. Overal maken kinderen dit mee.  En overal wordt te veel weggekeken en bovenal gezwegen.”

Tijd dus om de maatschappij wakker te schudden en om erkenning te krijgen voor kinderen en volwassenen die hiervan het slachtoffer werden. Laat dat exact de missie zijn waar Valerie Van Peel voor strijdt. Naar aanleiding van de zaak rond bisschop Roger Vangheluwe getuigde ze zo’n zeven jaar geleden zelf in de media over het seksueel misbruik dat ze meemaakte en de schaamte die ze voelde. Volkomen onterecht, weliswaar. Maar het is onder andere die schaamte die de meeste lotgenoten een leven lang doet zwijgen. “Een slachtoffer wordt vaak als zwak gezien, als iemand die in een psychiatrische instelling of in de criminaliteit thuishoort. Maar ook al tekenen de wonden uit je kindertijd je levenslang, ze definieëren je niet als mens. Veel slachtoffers zijn net heel krachtig”, zegt ze. “Voor mannen is het taboe zelfs nog groter.” In haar boek ‘Over leven, moed en groei’ wil ze dat taboe doorbreken. Ze schreef het samen met kinder- en jeugdpsychiater Peter Adriaenssens, die voor de wetenschappelijke omkadering instaat. In het boek komen dertien lotgenoten tussen de 10 en 79 jaar aan het woord, mannen en vrouwen van verschillende generaties met naam en foto. “Hun verhalen gaan over psychologische, fysieke of seksuele mishandelingen”, zegt Valerie. “Ik ben bijzonder trots op hen omdat ze de moed hadden om dit met de wereld te delen. Het helpt anderen om ook te spreken, om eindelijk te beginnen aan hun herstel. Sinds het boek kreeg ik opnieuw honderden mails van personen met gelijkaardige verhalen. Er ligt nog zoveel leed verborgen.”

Doorbreek de stilte

Het woord ‘kindermisbruik’ is pas relatief recent in opmars, weet Van Peel. Pas sinds de zaak Dutroux leren we stapsgewijs hoeveel kinderen het overkomt. En dat het overal gebeurt. In de kerk, in de sportwereld, binnen het gezin, … “Mijn generatie kende daar nog geen woord voor. Het besef groeit, maar we zijn er nog lang niet.”

Kunnen we kindermisbruik en kindermishandeling voorkomen? “Het volledig uit de wereld helpen zal wellicht nooit lukken. Maar vaak zijn er wel duidelijke signalen”, zegt Valerie. “Als een zaak van kindermishandeling uit de hand loopt, blijkt elke keer dat er mensen op de hoogte waren: een buur, een juf, Kind & Gezin, het OCMW, … Maar dat er niets of te weinig werd ondernomen.” Een dader duwt een slachtoffer in een zwijgende positie. Dat is zeker bij kinderen het geval. Bovendien nemen ook schaamte en een soort schuldgevoel de bovenhand, wat het zwijgen nog versterkt. “Daarom is het zo belangrijk om bij de kleinste twijfel aan de alarmbel te trekken. Het kind kan zichzelf niet beschermen, dat moeten wij als volwassenen doen. Ook al zijn we allemaal opgevoed met het mantra dat we ons niet mogen bemoeien met wat zich tussen de vier muren van andere huishoudens afspeelt. Toch moeten we net dat wel durven als het gaat over de veiligheid van een kind. “Wegkijken is geen optie. Je kan altijd iets doen.”

Ook in de hulpverlening is er te vaak handelingsverlegenheid. Ik wil niemand met de vinger wijzen, maar het beroepsgeheim geldt nog te vaak als paraplu. Ook omdat de wet vaak verkeerd geïnterpreteerd wordt. Nochtans is het duidelijk. Als er acuut gevaar dreigt voor een kind, moet je handelen en desnoods informatie delen. Anders wordt het schuldig verzuim.”

Nood aan duidelijke regie

Naast het al dan niet mogen delen van informatie, is er binnen ons jeugdbeschermingsbeleid geen duidelijke eindverantwoordelijkheid en regie waardoor zorgverleners niet altijd adequaat kunnen optreden. “Hulpverleners kunnen bij de vertrouwenscentra wel anoniem een situatie aftoetsen. Ook 1712 is elke werkdag bereikbaar en heeft een concreet stappenplan bij een vermoeden van kindermisbruik of kindermishandeling. Maar er is meer nodig. De aanpak van kindermishandeling zou al grondig aan bod moeten komen in de  opleidingen van zorgverleners want ieder van hen krijgt er hoe dan ook mee te maken. Vanuit Vlaamse hoek wordt nu hard ingezet op de Kindreflex (zie kader, nvdr.) en werken we aan de Vlaamse Meldcode met het Vlaams Expertisecentrum Kindermishandeling, om de informatiedoorstroming te verbeteren. “Maar wat mij betreft, moeten we over grotere stappen nadenken. Bijvoorbeeld: Als ouders ooit veroordeeld werden, zouden ook Kind & Gezin en het CLB op de hoogte moeten zijn. Zeker als er nieuwe kinderen komen. Nu is er vaak geen enkele opvolging na eerdere feiten. En sommige daders laat je best nooit meer in de buurt van kinderen. Vandaag leggen we te lang en te vaak de nadruk op de band tussen kind en ouder, ook als die band eigenlijk compleet onbestaande is.”

In Mechelen loopt momenteel een proefproject in een school, gebaseerd op het Handle with Care-initiatief in Nederland. Is er sprake van huiselijk geweld, dan ontvangt de school via de politie een melding waardoor het kind de volgende schooldag al opgevangen kan worden binnen de vertrouwde schoolcontext en bijvoorbeeld geen straf krijgt als het laat is. “Dat initiatief heb ik mee mogelijk germaakt. Het helpt al zoveel als een kind voelt dat het gezien wordt.”

Om kindermishandeling en -misbruik te herkennen hoef je niet over medische kennis te beschikken. Er zijn vaak tekenen aan de wand. Kijk naar hoe een kind reageert, stel gericht vragen als je iets vermoedt, geef aan dat het bij jou veilig is en probeer te praten zonder dat de ouders aanwezig zijn. Maar vooral: volg je buikgevoel. We hebben dat. Laat het ons aanzetten om actie te ondernemen in plaats van weg te kijken. Ben je bang voor confrontatie? Doe een anonieme melding. Er bestaat geen ultieme aanpak. Maar wat ik wel weet: niets doen is altijd erger.”

Meer over het Handle with Care-project via augeo.nl/nl-nl/handle-with-care.

De Kindreflex

De Vlaamse Kindreflex werd ontwikkeld door Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin met hulp van onderzoekers van LUCAS KU Leuven. Hiermee wil het professionals in onder meer ziekenhuizen, CAW’s en geestelijke gezondheidszorg stimuleren om met volwassen cliënten een gesprek te voeren over ouderschap. Heel wat kinderen groeien op in moeilijke thuissituaties, waaronder ook mishandeling en verwaarlozing door psychische problemen, verslaving, stress, … bij de ouders.

De Kindreflex helpt zorgverleners om dit soort situaties te detecteren en de veiligheid te garanderen of herstellen. Hiervoor worden zes stappen aangereikt. Het is belangrijk dat je als hulpverlener de eerste twee stappen kent en zet. Vervolgens zijn de eerste drie stappen standaard toepasbaar voor elke zorgvrager, de volgende drie zijn afhankelijk van de situatie en een gedeelde verantwoordelijkheid van meerdere instanties.

  1. Voer een positief gesprek over kinderen en het ouderschap.
  2. Peil naar de veiligheid thuis en het welzijn van de kinderen.
  3. Ondersteun de zorgvrager in zijn rol als ouder.
  4. Ga na of er sprake is van verontrusting en bereidheid.
  5. Herstel de veiligheid.
  6. Betrek een gemandateerde voorziening.

Meer uitleg bij het stappenplan vind je via kindreflex.be.

Hoe herken je kindermishandeling of kindermisbruik?

Er zijn altijd signalen om kindermishandeling en -misbruik te herkennen. Ga met deze vermoedens aan de slag en kijk niet weg. Het Departement Zorg somt enkele waarschuwingstekens op:

  • Het kind heeft slaapproblemen, is bang in het donker, heeft nachtmerries.
  • Verlies van eetlust, eetproblemen, buikpijn zonder duidelijke reden.
  • Plotselinge wisselingen in de stemming van het kind: boos of teruggetrokken gedrag bij een kind dat meestal vrolijk is.
  • Angst voor bepaalde mensen: het kind wil niet alleen gelaten worden met een oppas, kennis of familielid.
  • Angst voor bepaalde plekken.
  • Een ouder kind dat zich gedraagt alsof het jonger is en weer gaat bedplassen, duimzuigen of heel eenkennig wordt.
  • Niet willen praten over een ‘geheimpje’ dat het kind met een volwassene heeft.
  • Praten over een nieuwe, oudere vriend en daar vaak op bezoek gaan.
  • Plotseling veel zakgeld hebben.
  • Seksueel gedrag dat niet bij de leeftijd past.


Bij rouwen hoort ook genieten van mooie momenten

In de ruime regio rond Antwerpen biedt MOPA vzw laagdrempelige en betrouwbare ondersteuning aan palliatieve patiënten met een migratieachtergond en hun naasten. De vzw rekent op een jarenlange ervaring binnen interculturele rouwbegeleiding wat leidt tot een intensieve en structurele samenwerking met de zorgsector. Door het uitbouwen van een expertise- en kenniscentrum verspreidt de warme missie van MOPA zich stilaan over de rest van het land.

MOPA vzw is een Antwerpse organisatie die instaat voor de ondersteuning en begeleiding van palliatieve patiënten met een migratieachtergrond en hun naasten op een holistische manier. De vzw werkt taboedoorbrekend door de interculturele verschillen binnen levenseindezorg ruimte te geven. Coördinator Latifa Chebaa licht samen met haar twee stafmedewerkers Saida Chebaa en Souraya hun werking, visie en missie toe. Latifa: “Palliatieve zorg begint vanaf het moment dat patiënten te horen krijgen dat ze niet meer zullen genezen. Met MOPA begeleiden we hen en hun naasten vanaf dat slechtnieuwsgesprek tot ruim een jaar na het overlijden. Tijdens die periode bieden we psychosociale ondersteuning, blijven we de patiënt goed informeren over het eigen ziekteproces, maken we hem/haar wegwijs in het huidige zorglandschap, verwijzen we door naar andere organisaties, fungeren we als brug vanuit het ziekenhuis naar een thuissituatie, nemen we administratieve taken op ons, bespreken we laatste wensen bespreken en nog zoveel meer.”

Voor MOPA vzw vraagt optimale palliatieve zorg de juiste communicatie en een goede kennis van de cultuur van de patiënt en zijn familie. De vrijwilligers van MOPA ondersteunen de professionele hulpverlener doordat ze de cultuurgevoelige gebruiken zoals taal, traditie en religie kennen. “Ze bemiddelen, maken patiënten wegwijs in het huidig zorglandschap en voeren gesprekken over levenseindethema’s vanuit vertrouwen en volgens de geldende protocollen. Door die ondersteuning krijgen hulpverleners sneller en beter toegang tot de families. Ze hebben meer inzicht in en begrip voor de interculturele verschillen waardoor er minder misverstanden en frustraties zijn. Dit komt de zorg ten goede.”

Expertise in interculturele rouwbegeleiding delen

De nood aan palliatieve ondersteuning bij patiënten met een migratieachtergrond is zeer groot. Om met bepaalde hulpvragen van start te gaan is het nodig om ook ruimte te maken voor de culturele of de religieuze achtergrond van de patiënt. Er is een tekort aan handvaten om de patiënt echt helemaal op maat te benaderen. Met zijn jarenlange aanwezigheid en bewezen expertise rekent MOPA op waardering en vertrouwen in de zorgsector. Daardoor richtte MOPA een nieuw kennis- en expertisecentrum op, SAMEN IN vzw. MOPA is actief in het werkveld en geeft ook informatie door tijdens begeleidingen en bij specifieke casussen. SAMEN IN is meer algemeen, met als hoofddoel te sensibiliseren en zorgverleners meer handvaten te geven om cultuursensitieve zorg mogelijk te maken.

Saida: “Hoewel in sommige steden bijna de helft van de bevolking een migratieachtergrond heeft, kent Vlaanderen nog steeds een nijpend tekort aan interculturele consulenten met palliatieve expertise. We willen onze kennis dus delen. We doen dit enerzijds de doelgroep te sensibiliseren: Welke organisaties of diensten bestaan er? Welke hulp kan ik inschakelen?  Wat komt allemaal bij een overlijden kijken? Anderzijds organiseren we opleidingen voor ziekenhuizen en zorgpersoneel. Dit werpt zijn vruchten af. Onder andere in Sint-Niklaas bestaat intussen een soortgelijk initiatief, Samen IN, dat we mee opstartten en helpen ondersteunen.”

Voldoende aandacht voor netwerk

Behalve de palliatieve patiënten zelf en ondersteuning bieden aan zorgprofessionals, is de derde belangrijkste pijler van MOPA het begeleiden van het netwerk van de zorgvrager.  “Een mama met jonge kinderen was terminaal ziek. De kinderen wisten dat wel, maar waren niet op de hoogte van de ernst en werden te weinig betrokken”, geeft Latifa als voorbeeld. “Na het overlijden stelden de kinderen ‘problematisch gedrag’ op school waardoor ze in een tuchtprocedure terechtkwamen. Nadien bleek dat de school niet op de hoogte was van het overlijden van de mama en de kinderen dus niet correct konden opvangen. Dit hadden we kunnen vermijden. Of we begeleiden iemand in de gevangenis bij het rouwen om een overledene door te bemiddelen met instanties. Rouwen doe je niet alleen. Je hebt tijd en helpende handen nodig. Door ondersteuning te bieden voor, tijdens en na het overlijden, blijft er voor de naasten meer tijd over om nog te genieten van mooie momenten in plaats van alleen maar met de dood bezig te zijn.”


Oncologische patiënten en seksualiteit: Onderzoek onder verpleegkundigen

Inleiding & Context

In 2020 werden in de EU 2,7 miljoen nieuwe kankergevallen gemeld. Behandelingen zoals chemotherapie, immunotherapie, radiotherapie en chirurgie kunnen het seksueel functioneren negatief beïnvloeden, met variërende prevalentiecijfers van seksueel disfunctioneren. Onderzoek toont aan dat er nog te weinig aandacht is voor het bespreken van seksualiteit en seksuele disfunctie bij patiënten met kanker. Dit onderzoek in Nederland en Vlaanderen richt zich op de mate waarin seksualiteit wordt besproken door verpleegkundigen en het identificeren van de beïnvloedende factoren om dit te bespreken. Het doel is concrete aanbevelingen en verbeteringen in de zorg te formuleren en kennis- en educatiebehoeften te identificeren.

Methode

Via een online vragenlijst werden Nederlandse en Vlaamse verpleegkundigen die werken met oncologische patiënten bevraagd.

Resultaten

Verpleegkundigen zijn van mening dat 75 procent van de oncologische patiënten te maken krijgt met veranderingen in hun seksueel functioneren als gevolg van ziekte en behandeling. Opmerkelijk is het verschil tussen Vlaanderen en Nederland in het bespreken van seksualiteit. Terwijl 15,6 procent van de Nederlandse verpleegkundigen aangeeft dit zelden tot nooit te doen, geldt dit voor 42,2 procent van de Vlaamse verpleegkundigen. Seksualiteit wordt het meest besproken bij patiënten in curatieve behandeling (91,3 %) en minder frequent bij palliatieve patiënten (42,3 %). Opvallend is dat spontane informatie geven over mogelijke bijwerkingen de meest gebruikte benadering is.

Factoren die het bespreken van seksualiteit met de patiënt beïnvloeden werden onderzocht. Verpleegkundigen gaven aan in hoeverre bepaalde factoren hen weerhouden van dit gesprek. Onvoldoende opleiding/training werd het vaakst genoemd (67,2 %), gevolgd door de ‘aanwezigheid van een derde partij’ (52,8 %). Andere belemmeringen zijn: culturele redenen (51,2 %), schaamte over het onderwerp bij de patiënt (49,5 %), geloofsovertuiging van de patiënt (49 %), onvoldoende tijd (47,9 %) en het feit dat de patiënt er niet over begint (43,1 %). Bovenstaande factoren werden als belemmerend ervaren bij zowel Vlaamse als Nederlandse verpleegkundigen. Verschillen tussen Vlaamse en Nederlandse verpleegkundigen kwamen vooral in percentage naar voor, waarbij Nederlandse verpleegkundigen een minder hoog percentage belemmering ervaren bij deze factoren dan Vlaamse verpleegkundigen. Daarnaast geven Nederlandse verpleegkundigen aan dat de factor ‘de patiënt begint er niet over’ niet als  belemmerend wordt ervaren om seksualiteit met hen te bespreken. Vlaamse deelnemers ervaren vijf aanvullende factoren als belemmerend, waaronder taal, leeftijd van de patiënt, opvoeding van de patiënt, eigen ongemak en de ernst van de ziekte van de patiënt.

Meer dan de helft van de verpleegkundigen (55,6 %) geven aan weinig tot geen kennis te hebben over seksuele problemen. Vlaamse verpleegkundigen scoren hoger (62,9 %) dan Nederlandse (47,5 %). Verpleegkundigen vinden dat er in hun opleiding onvoldoende aandacht is besteed aan seksualiteit en het bespreken hiervan met de oncologische patiënt. Ongeveer 72,3 procent van de verpleegkundigen wil hun kennis vergroten. Waarbij Vlaamse verpleegkundigen dit aangeven voor 78,7 procent ten opzichte van 64,8 procent van de Nederlandse verpleegkundigen. Een opleiding in de werksetting (56,9 %) met focus op communicatietraining (83,8 %) wordt als gewenste manier naar voor geschoven.

Conclusie

De onderzoeksresultaten wijzen op diverse belemmerende factoren die verpleegkundigen ervaren op het vlak van spreken over seksualiteit met oncologische patiënten.  Zowel Vlaamse als Nederlandse verpleegkundigen geven aan dat zij nood hebben aan training en het ontwikkelen van communicatievaardigheden. Een aanbeveling is om deze aspecten als integraal onderdeel op te nemen in de opleiding en nascholing voor oncologisch verpleegkundigen.

De resultaten suggereren dat het aanstellen van referenten op het gebied van seksualiteit waardevol kan zijn. Deze referenten kunnen verpleegkundigen ondersteunen, adviseren en voorzien van gespecialiseerde kennis over seksuele zorg voor oncologische patiënten. Het is eveneens van belang om aandacht te besteden aan alle factoren die verpleegkundigen als beïnvloedend ervaren, om op die manier bewustzijn te creëren rond seksualiteit en seksuele gezondheid van oncologische patiënten.

Seksualiteit moet bespreekbaar zijn gedurende elke fase van het oncologische traject. Het is belangrijk dat verpleegkundigen proactief zijn in het initiëren van gesprekken over seksualiteit en openstaan voor de behoeften en zorgen van hun patiënten.

Eveline Vermoere behaalde in juni 2023 haar masterdiploma in de verpleegkunde en de vroedkunde (onderzoeker in gezondheid en zorg) aan de UAntwerpen. Vanuit haar functie als hoofdverpleegkundige in een oncologisch dagziekenhuis koos ze ervoor om het onderzoek voor haar masterproef te doen binnen deze setting.


Kunnen gesprekken met artificiële intelligentie de zorg ondersteunen?

Bastiaan Van Grootven, Nursing Science, Department Public Health, University of Basel; Department of Public Health and Primary Care, KU Leuven.

Context

Artificial intelligence (AI) kan de opkomst van digitale gezondheidstechnologie ondersteunen. Chatbots maken gebruik van AI om menselijke interacties na te bootsen. De meest recente technologie gaat al veel verder dan de klassieke chatbots op een webpagina en kan naast geschreven tekst ook audiovisuele gesprekken simuleren. Momenteel wordt nagedacht over verschillende toepassingen in de zorg, waaronder educatie aan patiënten, het ondersteunen van zelfzorg en het ondersteunen van training aan verpleegkundigen. Er bestaat wel nog heel wat onzekerheid over de kwaliteit van de AI-gesprekken.

Doelstelling

Deze studie onderzocht de kwaliteit van informatie afkomstig van AI-gesprekken en zocht naar de effectiviteit van zorginterventies die AI gebruikten. Eerder uitgevoerde onderzoeken over dit onderwerp werden op een systematische manier in kaart gebracht in een literatuurstudie.

Samenvatting van de resultaten van de studie

In het totaal werden de resultaten uit 21 studies geanalyseerd. Artificiële intelligentie werd voornamelijk gebruikt voor educatie aan patiënten over gezondheid en voor cognitieve gedragstherapeutische interventies. De gesprekken werden in verschillende studies als zinvol en aanvaardbaar bevonden. Een aantal studies rapporteerden weliswaar dat sommige gesprekken met AI als ‘onnatuurlijk en koud’ ervaren werden. Wanneer AI als interventie toegepast wordt, lijkt het voornamelijk gezondheidspromotie te ondersteunen zoals een toename in fysieke activiteit, een grotere consumptie van fruit en groenten, en een reductie van alcoholinname. Mogelijks ondersteunt het ook een afname van depressieve symptomen of angst. In de helft van de studies werd de opvolging door AI-interventies en gesprekken ondersteund door hulpverleners.

Conclusie

In een onderzoekssetting met gemotiveerde participanten lijkt AI een aanvaardbare en effectieve tool voor gezondheidspromotie en de ondersteuning van het welzijn. Al komt het gesimuleerde gesprek nog niet voldoende ‘menselijk’ over.

Gevolgen voor de praktijk

De resultaten tonen aan dat AI gezondheidspromotie kan ondersteunen. De vraag is of de technologie al voldoende matuur is voor implementatie in de gezondheidszorg: de patiënten in de studies waren studievrijwilligers en de gesprekken werden niet altijd als ‘natuurlijk’ ervaren. Het is momenteel nog niet duidelijk hoe dit zich naar echte de patiëntenzorg zou vertalen.

Bron: Li Y, et al. Feasibility and effectiveness of artificial intelligence-driven conversational agents in healthcare interventions: A systematic review of randomized controlled trials. International Journal of Nursing Studies 2023. 143:104494.


Aandachtspunten voor medicatie op warme, zonnige dagen

Een zonnige zomer gaat ook gepaard met zeer warme dagen. Dan is het niet alleen kwestie van voldoende water te drinken en je huid goed te beschermen, maar ook om te letten op het medicatiegebruik van je zorgvragers. Sommige medicijnen kunnen namelijk tot uitdroging lijden, maar ook hoe je je medicatie bewaart is belangrijk. Enkele tips.

Hitte verstoort de water- en zouthuishouding in je lichaam. Daarom is het op een warme dag belangrijk om altijd voldoende water te drinken. Personen die bepaalde medicatie innemen, moeten hier extra alert voor zijn, anders riskeren ze uitdroging. Dat is zo voor wie geneesmiddelen inneemt tegen een hoge bloeddruk, migraine, schildklierproblemen, nieraandoeningen en allergie. Sommige geneesmiddelen hebben namelijk een effect op hoe je lichaam met hitte omgaat en vergroten zo de effecten van warme dagen. In overleg met de behandelende arts is het dan misschien nuttig om een dosis tijdelijk te verminderen of stop te zetten. Beslis hier nooit zelf over, maar ga in gesprek met de arts.

Overgevoelig voor licht en uv-stralen

Wanneer je bepaalde medicatie inneemt, is het aangeraden om uit de zon te blijven of je zeer goed in te smeren omdat ze een overgevoelige reactie op je huid kunnen veroorzaken. Het gaat dan om bepaalde antibiotica, antidepressiva, ontstekingsremmers, medicatie voor hart- en vaatziekten, chemotherapie, … Deze medicijnen bevatten stoffen die onder invloed van uv-stralen de cellen in de huid kunnen beschadigen door een overgevoeligheidsreactie die we fotosensibiliteit of lichtovergevoeligheid noemen[1]. Ook bepaalde zalven, onder meer met sint-janskruid, kunnen een gelijkaardige reactie veroorzaken.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen fototoxische en fotoallergische reacties. In het eerste geval gaat het niet om een allergie en verschijnen er rode vlekjes en uitslag relatief snel na inname van het medicijn. Die zouden niet mogen jeuken en enkel voorkomen op plaatsen waar je huid blootgesteld is aan de zon. De vlekjes herstellen spontaan. Bij een fotoallergische reactie krijg je jeukende uitslag, met mogelijk blaasjes. Ook op plaatsen die niet door het zonlicht bereikt worden. De reactie is trager en de genezing duurt langer, tot twee weken na stopzetten van de medicatie.

Correct bewaren

Bewaar je medicatie in de originele verpakking, in een plastic doos op je slaapkamer of in de keukenkast. Waarom niet in de badkamer? De temperaturen schommelen er te vaak en het is er te vochtig, terwijl je medicijnen het best op een droge, donkere plek opbergt. Medicatie bewaar je dus het best op kamertemperatuur, tussen de 15 en 25 graden. Twijfel je hoe je een medicijn het beste bewaart? Raadpleeg de bijsluiter. Sommige geneesmiddelen horen namelijk thuis in de koelkast.

Beschermen tegen de zon

Voorkomen is nog altijd beter dan genezen. Wees zelf alert voor de zon op zulke warme dagen en wijs ook je zorgvragers op de maatregelen die ze kunnen nemen. De zon weren tussen 12 en 15 uur is dan een begin. Moet je toch buiten zijn? Zoek dan de schaduwplekken op. Maar denk er aan dat je zelfs in de schaduw niet volledig veilig bent van de uv-stralen. Bedek je huid dus met beschermende kledij, zet een hoofddeksel op en draag een zonnebril. Smeer je om de twee uur ook goed in. Gebruik daarvoor minstens een factor 30. Met de combinatie van deze drie maatregelen ben je optimaal beschermd tegen de zon.

[1] https://www.gezondheidenwetenschap.be/richtlijnen/medicatie-en-lichtovergevoeligheid