Verpleegkundigen op de werkvloer in 2043: kunnen we de zorgvraag nog aan?

Een rapport begeleid door de Werkgroep Verpleegkundigen van de Planningscommissie van het medisch aanbod onderzoekt de balans tussen het toekomstige aantal verpleegkundigen en de zorgbehoeften van de Belgische bevolking tegen 2043. Coördinator van het NVKVV Ellen De Wandeler zat de werkgroep voor en leidde de discussies mee in goede banen. Vijf projecties op basis van de instroomgegevens tot 2020 worden besproken, de resultaten van het eerste basisscenario werden in maart gepubliceerd.

De geprojecteerde workforce omvat alle actieve verpleegkundigen. In het eerste basisscenario ligt de focus op het professioneel statuut van alle verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg (actief als werknemer, actief als zelfstandige of actief met een gemengd statuut). De projectie vertrekt vanaf het uitgangspunt dat de evoluties en tendensen die zich tot 2018 hebben afgespeeld, zich ook zullen verder zetten in de toekomst.

Zo zou het totaal aantal verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg in de Vlaamse Gemeenschap toenemen van 76.707 in 2018 tot 97.967 in 2043, een groei van 28 procent. De absolute dichtheid van verpleegkundigen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg in de Vlaamse Gemeenschap zou toenemen van 113,57 tot 132,05 per 10.000 inwoners tussen 2018 en 2043. Voor de gewogen dichtheid zal het aantal verpleegkundigen afnemen tot 107,03 per 10.000 inwoners in 2043. De evolutie van de gewogen dichtheid geeft niet enkel een beeld van hoe het aantal zorgverleners evolueert ten opzichte van het bevolkingsaantal, maar toont ook aan hoe het aantal zorgverleners evolueert ten opzichte van de veranderende zorgconsumptie van deze bevolking.

Het aantal verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg zal in de periode 2018-2043 dus met meer dan een vierde toenemen. De absolute dichtheden vertonen een gelijkaardige toename, maar de gewogen dichtheden zullen wel afnemen. Dit verschil wijst erop dat het evenwicht tussen het aantal verpleegkundigen en de vraag naar verpleegkundige zorg in de toekomst verstoord wordt als gevolg van de toenemende behoefte aan verpleegkundige zorg door de Belgische bevolking. Deze conclusie is het resultaat van het basisscenario. In vier alternatieve scenario’s zal rekening worden gehouden met veranderende tendensen, zoals een herwaardering van het beroep, de instroom van studenten of taakverdeling. De conclusies van deze alternatieve scenario’s worden eind dit jaar gepubliceerd.

Referentie: Basisscenario’s van de evolutie van de workforce Verpleegkundigen 2018-2043, Cel Planning van het Aanbod van de Gezondheidszorgberoepen, Dienst Gezondheidszorgberoepen en Beroepsuitoefening, Directoraat-generaal Gezondheidszorg, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, januari 2022.

Raadpleegbaar via: https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/hwf-verpleegkundigen-de-workforce-2043-basisprojectie-uitgaande-van-de-reele-instroom-tot


Be Proud of Your Mouth 2022

20 maart was de dag van de mondgezondheid. Ook dit jaar zette het Vlaams Instituut Mondgezondheid in op het thema ‘Be proud of your mouth!’. De aandacht ging daarbij vooral naar jongeren tussen 15 en 25 jaar. De vele veranderingen die kenmerkend zijn in deze leeftijdsgroep zijn ook merkbaar in de mond van de jongeren.

Een forse daling in het dagelijks poetsen van de tanden, in het jaarlijks naar de tandarts gaan en veranderende voedingsgewoonten leiden tot gevaar voor de mondgezondheid. Waar 25 procent van de elfjarigen nog een gaaf gebit heeft, is dit op zeventienjarige leeftijd nog slechts 5 procent[1]. Naast een toename in cariës, zien we ook een toename in tanderosie en ontsteking van het tandvlees.

Die vele veranderingen in levensstijl zijn bepalend voor de mondgezondheid van de jongere op lange termijn. Vanaf de leeftijd van 11 jaar daalt het aantal jongeren dat twee keer per dag de tanden poetst. Opvallend is dat deze daling vooral veroorzaakt wordt door een forse daling van het tandenpoetsen bij jongens tussen de 15 en 25 jaar. Volgens de HSBC-studie[2] poetste 73 procent van de meisjes in Vlaanderen meer dan een keer per dag de tanden, bij jongens was dit slechts 52 procent.

Minder tandartsbezoeken

Deze tendens trekt zich ook door bij het jaarlijks tandartsbezoek van de Vlaamse jongeren. Zowat 8 op de 10 adolescenten (15-17 jaar) rapporteerde in 2018 regelmatig naar de tandarts te gaan. Regelmatig betekent hier dat de jongere in de voorgaande drie jaar minimaal twee keer naar de tandarts ging. Voor de jongvolwassenen (18-24 jaar) daalde dit tot 6 op de 10. Bij jongeren met een recht op verhoogde tegemoetkoming is de drempel om naar de tandarts te gaan groter: 6 op de 10 adolescenten en minder dan de helft van de jongvolwassenen gaat jaarlijks naar de tandarts[3].

Ook goede voedingsgewoonten dragen bij aan mondgezondheid. Hoewel steeds minder jongeren dagelijks gesuikerde frisdranken drinken is het niet duidelijk of zij helemaal geen frisdrank meer gebruiken of dat ze overstapten op frisdranken zonder suiker maar met een hogere zuurtegraad. Ook de consumptie van energiedranken en sportdranken in de doelgroep heeft een negatief effect op de mondgezondheid.

[1] Zorginstituut Nederland, 2018. Signalement Mondzorg 2018.

[2] Inchley J, Currie D, Budisavljevic S, Torsheim T, Jåstad A, Cosma A et al., editors. Spotlight on adolescent health and well-being. Findings from the 2017/2018 Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) survey in Europe and Canada. International report. Volume 2. Key data. Copenhagen: WHO Regional Office for Europe; 2020. Licence: CC BY-NC-SA 3.0 IGO.

[3] Data tandartsbezoek bij 15-25 jarigen via ima-aim geraadpleegd op 15 november 2021 via https://atlas.ima-aim.be/databanken/?rw=1&lang=nl


Extra capaciteit in Militair Hospitaal voor Oekraïense slachtoffers

Om de komst van mogelijke slachtoffers uit Oekraïne vlot te laten verlopen, trof het Militair Hospitaal Koningin Astrid onder leiding van kolonel de Vaulx de Champion begin maart al de nodige maatregelen. Op verschillende locaties in België maakten ziekenhuizen capaciteit vrij, waaronder ook het Brandwondencentrum in Neder-over-Heembeek.

“De spreiding van slachtoffers wordt op Europees niveau gecoördineerd onder andere op basis van de pathologie”, legt kolonel de Vaulx de Champion, algemeen directeur van het Militair Hospitaal Koningin Astrid, uit. In België werden 150 bedden gemobiliseerd, waarvan 120 gewone ziekenhuisbedden en 30 IC-bedden, waaronder 15 voor patiënten met brandwonden. “Slachtoffers komen aan in Melsbroek, vanwaar we ze naar het Militair Hospitaal overbrengen. Ons medisch personeel screent deze mensen. De verbrande patiënten blijven in het Brandwondencentrum, de andere worden naar de verschillende ziekenhuizen vervoerd.” Om de operatie goed te coördineren werd een medisch interventieplan (MIP) afgekondigd. Dit omvat onder meer het voorzien van extra capaciteit van ziekenwagens en materiaal. Er is ook een plan voor psychosociale steun opgemaakt met het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) van het Militair Hospitaal om slachtoffers en familie zo goed mogelijk te begeleiden.

Kolonel de Vaulx de Champion: “Een van de grootste uitdagingen in deze operatie is het transport vanuit de NAVO-landen die aan Oekraïne grenzen. Wanneer patiënten hier arriveren, is het essentieel dat ze goed geregistreerd worden. Hiervoor gebruiken we het nieuwe BITS-systeem: Belgium Incident Tracking System. Deze techniek is in handen van het Rode Kruis. We werken dan ook nauw samen met hen en met de FOD Volksgezondheid.”

Tot slot biedt België ook medische steun ter plaatse. Samen met 300 militairen die begin maart naar Roemenië vertrokken, gingen ook twee verpleegkundigen uit het Militaire Hospitaal mee. Ook in Estland zijn Belgische verpleegkundigen aanwezig bij de Baltic Air Policing en staan ze paraat.


“Mijn Gids” als houvast voor mensen met kanker en zorgverleners

Stichting tegen Kanker lanceert Mijn Gids, een uitgebreide brochure om mensen die de diagnose kanker krijgen te begeleiden en ondersteunen. Ziekenhuizen kunnen Mijn Gids gratis aanvragen en aan patiënten bezorgen bij het begin van hun traject.

Het omvat informatiebladen, een agenda, schema’s voor afspraken en tips om mensen met kanker de kans te geven goed voor zichzelf te (laten) zorgen. Zo zijn ze beter voorbereid op wat op hen afkomt en om te gaan met de angsten en onzekerheid die bij de diagnose komen kijken. Daarnaast is Mijn Gids ook een communicatietool met zorgverleners en kadert binnen patient empowerment. Alle betrokken zorgverleners, ook in de eerstelijn, kunnen dit gebruiken om de verwachtingen van de patiënt in te lossen, vragen te beantwoorden en de omgeving van patiënt mee te betrekken in het zorgtraject.


Ghislaine Van Massenhove, een leven ten dienste van de verpleegkunde

Ghislaine Van Massenhove is een naam die vandaag in haar geboortedorp Oudenburg waarschijnlijk nog bij weinigen bekend is. Toch speelde ze tussen 1955 en 1980 als voorzitster van het NVKVV, de grootste beroepsorganisatie voor verpleegkundigen in België; en als algemeen secretaresse en voorzitster van CICIAMS, de internationale katholieke beroepsorganisatie voor verpleegkundigen, een hoofdrol in de ontwikkeling van de verpleegkunde op nationaal en internationaal vlak. In dit artikel staat Luc de Munck, historicus aan de KU Leuven, stil bij haar leven en werk.[1]

Ghislaine Van Massenhove werd op 19 juni 1916 in Oudenburg geboren. In het licht van haar latere loopbaan is het opmerkelijk dat ze het levenslicht zag tijdens de Eerste Wereldoorlog, een periode die de doorbraak betekende voor het beroep van verpleegkundigen in België.[2] Voordien had dat beroep geen goede reputatie en was nauwelijks sprake van enige vorm van opleiding. Pas tijdens het eerste decennium van de twintigste eeuw werd een aanzet gegeven tot de professionalisering. Precies deze professionalisering en opleiding zullen na de Tweede Wereldoorlog belangrijke aandachtspunten zijn in het leven van Van Massenhove.

Ghislaine volgde technisch onderwijs in Ieper en studeerde daarna af als vroedvrouw aan de Sint-Annaschool in Brugge. Ze zette haar studies voort aan de Sint-Elisabethschool voor Verpleegsters in dezelfde stad en behaalde in 1940 de diploma’s van hospitaalverpleegster en verpleegster-bezoekster (na de oorlog sociaal verpleegster genoemd). Ze trad in de voetsporen van haar oudste zus Judith, die in Zandvoorde (Oostende) als verpleegster aan de slag was gegaan bij de Union Chimique Belge (UCB), een farmaceutisch bedrijf. In 1941 begon Ghislaine te werken voor de medico-sociale dienst van het bedrijf. Ze moest voor hun fabrieken sociale diensten oprichten en superviseren. Ter ondersteuning van haar werk, volgde ze aan de Katholieke Sociale Normaalschool voor Vrouwen in de Poststraat in Brussel de opleiding tot sociaal assistente. In 1947 behaalde ze haar diploma. Ze bleef tot 1968 voor de UCB werken.

Voorzitster van het NVKVV vanaf 1955

Ondertussen kwam ze vanaf 1948 regelmatig als vrijwilligster op het secretariaat van de Vlaamse Katholieke Verpleegstersvereniging (VKVV) in Brussel werken. Het doel van deze feitelijke vereniging was om de specifieke beroepsbelangen van de katholieke verpleegsters uit het Vlaamse taalgebied te behartigen.[3] Tijdens de bureauvergadering van 17 juli 1948 werd Van Massenhove lid van het dagelijks bestuur. Een half jaar later werd ze aangesteld als algemeen secretaresse. Toen de voorzitster in 1954 haar mandaat vroegtijdig beëindigde, werd Van Massenhove eerst voorzitster ad interim en in oktober 1955 voorzitster van de vereniging, die ondertussen haar naam had veranderd in Nationaal Verbond der Katholieke Vlaamse Verpleegsters (NVKVV).[4]

Een van de prioriteiten die de nieuwe voorzitster zich meteen stelde, was het samenbrengen van verpleegsters, ziekenoppassters (die in 1952 een eigen beroepsorganisatie hadden opgericht en wel statutair samenwerkte met het NVKVV) en vroedvrouwen (die verenigd waren in het Algemeen Vrij Verbond der Vroedvrouwen van België). Het lukte haar in 1959. Als gevolg daarvan, werd in de benaming van de vereniging verpleegsters vervangen door verplegenden. De doelstelling van de vereniging – het verdedigen van de belangen van de verplegenden – werd niet gewijzigd, maar Van Massenhove voerde wel een belangrijke organisatorische wijziging door: voortaan waren niet langer de plaatselijke en gewestelijke afdelingen (op dat ogenblik 11, maar dit aantal zou tijdens haar voorzitterschap stijgen tot 19) lid van de vereniging, maar wel de individuele gediplomeerde verplegenden. Ook studenten konden aansluiten.

Voortdurende aandacht voor opleidingen

Een ander punt dat sinds het aantreden van Van Massenhove grote aandacht kreeg, was de opleiding van verplegenden. Ze had zichzelf na haar afstuderen ook voortdurend bijgeschoold in binnen- en buitenland. Ze was de drijvende kracht achter het Vervolmakingscentrum voor Verplegenden (VVC), dat in 1962 in de schoot van het NVKVV werd opgericht. Dit centrum beoogde een regelmatige bijscholing voor gediplomeerde verpleegsters, verpleegassistenten (de vroegere ziekenoppassters) en vroedvrouwen.

Van Massenhove zag in dat de toekomst van de verpleegkunde in belangrijke mate afhankelijk was van de intellectuele en persoonlijke competenties van de verplegenden. Het was dan ook niet verwonderlijk dat ze directrice van het centrum werd, en er les ging geven. Vanaf het schooljaar 1964-1965 werd het VVC uitgebreid met een kaderschool. Hierdoor konden verplegenden met verantwoordelijke functies zich verder bekwamen. Gedurende twee jaar kwamen ze drie dagen per maand les volgen. Na het eindexamen kregen ze een officieel studiebewijs, uitgereikt door het ministerie van Nationale Opvoeding. Op die wijze werd gezorgd voor de opleiding van het middenkader, met inbegrip van de hoofdverplegenden.[5] Naast de opleiding voor kaderpersoneel in ziekenhuizen en andere verpleeginstellingen, startte ze in 1978 met navormingscursussen over specifieke onderwerpen zoals heelkundige verplegingen, over verlammingen en over prematuriteit. In totaal volgden 520 verplegenden deze navorming.[6]

Ghislaine Van Massenhove (links van de koningin) bij het bezoek van koningin Fabiola aan het NVKVV-congres in 1965. Photo Congres. Leuven, KADOC.

Wat is de betekenis van Van Massenhove voor de verpleegkunde in België?

Ghislaine Van Massenhove is ongetwijfeld een van de invloedrijkste personen in de geschiedenis van de verpleegkunde in België. Meest in het oog springend was haar jarenlange inzet voor het statuut van de verpleegkundigen, dat eind 1974 tot stand kwam. Een schaduwzijde daarbij is wel dat bij haar overlijden de uitvoeringsbesluiten nog niet waren gepubliceerd, ook al had ze zich daarvoor blijvend ingezet. Zeer belangrijk waren ook haar inspanningen voor de opleiding van een verpleegkundig middenkader, en voor pedagogische en gespecialiseerde bijscholingen. Daarbij moet wel opgemerkt dat de naschoolse vorming van verpleegsters al sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog – dus lang voor ze hiervoor een centrum en kaderschool oprichtte – een grote prioriteit was voor het NVKVV. Door de dominante positie van het NVKVV in de AUVB kon ze haar standpunten doordrijven. Daarbij streefde ze wel naar een goede verstandhouding met de neutrale beroepsorganisaties. Ze nam talrijke initiatieven om de werking van het NVKVV te verbreden, door meer plaatselijke afdelingen op te richten en jonge en mannelijke verpleegkundigen aan te trekken. Ze speelde ook een belangrijke rol op internationaal vlak, door haar functies als algemeen secretaresse en daarna voorzitster van de internationale katholieke beroepsorganisatie CICIAMS. Door haar engagementen slaagde ze erin de verpleegkunde zowel in België als internationaal op de kaart te zetten en naar een hoger niveau te tillen. Haar leven in dienst van de verpleegkunde schonken het beroep een groter aanzien en een duidelijker wetgevend kader.

Ghislaine Van Massenhove bij de ondertekening van de statuten van de vzw NVKVV in 1959. Leuven, KADOC.

Aandacht voor jonge en ouder wordende verplegenden

Een andere belangrijke prioriteit tijdens haar voorzitterschap waren de jonge verplegenden. Uiteindelijk leidde dit in 1964 tot de oprichting van een Nationale Jeugdraad in de schoot van het NVKVV. Bedoeling was om een nauwere band te creëren tussen de leerling-verplegenden en het NVKVV. Hierdoor vonden heel wat leerlingen de weg naar de vereniging, en traden ze toe als aspirant-lid. Ze ondernam ook actie om pas afgestudeerden zo vlug mogelijk bij de vereniging te laten aansluiten.[7] Zo slaagde ze erin om het NVKVV een verjongingsoperatie te laten ondergaan.

Ze was ook bekommerd om de ouder wordende verplegenden. Daarom richtte ze in 1961 het Erefonds voor op rust gestelde verplegenden op. Ze had vastgesteld dat er geen enkele dienst bestond die voor de specifieke problemen van gepensioneerde, chronisch zieke of gehandicapte verplegenden opkwam. Door de oprichting van het fonds wilde ze een band creëren tussen verplegenden die door leeftijd, ziekte of invaliditeit op rust waren gesteld. Het NVKVV behartigde hun materiële en sociale belangen, en hun individuele noden via een speciaal opgerichte sociale dienst. De leden konden met hun pensioenproblemen ook terecht bij een inlichtingendienst voor pensioenen.[8]

Samenwerking met andere beroepsorganisaties

Van Massenhove streefde naar een goede samenwerking met de Fédération Nationale des Infirmières Belges (FNIB)/Nationale Vereniging van Belgische Verpleegsters (NVBV), de neutrale beroepsorganisatie die al in 1922 was opgericht. Ze zag in dat de belangen van de verplegenden vaak het best konden gediend worden door het innemen van een gemeenschappelijk standpunt. Daarom stond ze ook positief tegenover de Algemene Unie der Verpleegsters van België (AUVB), die in 1952 als overkoepelend orgaan werd opgericht door het NVKVV, de Franstalige tegenhanger AICB (Association des Infirmières Catholiques Belges) en de Nederlands- en Franstalige neutrale beroepsorganisaties. Het voorzitterschap daarvan ging overigens om beurt naar een van de vier deelnemende organisaties, waardoor Van Massenhove vanaf 1955 om de vier jaar ook voorzitter van de AUVB was.

De lange weg naar het statuut van de verpleegkundige

Het was in de schoot van de AUVB dat ‘juffrouw Van Massenhove’ met de verwezenlijking van het statuut van de verpleegkundige in 1974 het grootste succes uit haar lange loopbaan ten dienste van de verpleegkunde behaalde. Om deze verwezenlijking in zijn juiste context te plaatsen, is het nodig om de voorgeschiedenis ervan te schetsen. In 1957 werden koninklijk besluiten gepubliceerd, waardoor een diploma voor gegradueerde verpleegsters (A1) in het hoger technisch onderwijs werd gecreëerd, met de bedoeling de opleiding op een hoger niveau te brengen. Daarnaast werd een brevet voor verpleegassistenten (A2) na twee jaar in het beroepsonderwijs ingevoerd. Ook werd, na een overgangsperiode van drie jaar, een bijkomend derde jaar ingericht voor de verpleegassistenten, waardoor ze de titel van gebrevetteerde verpleegster (A2) konden verwerven. Het NVKVV vreesde dat de strenge toelatingsvoorwaarden en het uitgebreide studieprogramma van het nieuwe A1-diploma het bestaande tekort aan geschoolde verplegenden ging vergroten. Van Massenhove eiste daarom dat de verworven rechten van de voor 1957 gediplomeerde verpleegsters gevrijwaard werden. Onder haar impuls werd in 1960 effectief een assimilatie tussen de oude en nieuwe gediplomeerden voorzien, waardoor de verpleegsters van voor 1957 via een jaar bijkomende opleiding en een examen voor de centrale examencommissie de mogelijkheid kregen om ook het diploma van gegradueerde verpleegster te behalen. Mede door haar toedoen ontstond daarop een beweging voor een eigen verpleegkundig statuut. Deze beweging werd eerder afgeremd dan gestimuleerd door het koninklijk besluit nummer 78 op de uitoefening van de geneeskunst, dat in 1967 werd gepubliceerd, en waardoor het verpleegstersberoep onder geneeskundige voogdij werd geplaatst. Van Massenhove ondervond vrij vlug dat gesprekken en studiewerk niet volstonden om tot resultaat te komen. Een van de ambtenaren van het ministerie gaf haar de raad om ‘meer herrie uit te lokken op het publieke forum, als middel om meer resultaat te bereiken.’[9]

Het was een raad die ze de daaropvolgende jaren ter harte nam, en die nog gestimuleerd werd doordat ze in 1968 als vrijgestelde voor het NVKVV en de AUVB ging werken. Zo werd onder haar impuls in 1969 door leden van de AUVB een enquête afgenomen in ziekenhuizen, waarbij aan geneesheren-specialisten werd gevraagd om schriftelijk te bevestigen waaruit de reële activiteiten van de verplegenden in hun instellingen bestonden. Uit de resultaten bleek duidelijk dat vele handelingen, die volgens het koninklijk besluit nummer 78 uitsluitend behoorden tot de uitoefening van de geneeskunst, werden overgelaten aan verplegenden. Zo werd meteen het bewijs geleverd van een bestaande leemte in de wetgeving, die niet aangepast bleek aan de werkelijkheid.

Een eisen- en actieprogramma

De AUVB reageerde op 27 september 1969 met de organisatie van een Nationale Informatiedag in het Congressenpaleis in Brussel, waaraan werd deelgenomen door 1.500 verplegenden, en waarop Van Massenhove een uitvoerig pleidooi hield voor een beroepsstatuut.[10] Dit is de enige bewaarde tekst van een toespraak van haar over het statuut van de verpleegster. Ze verwees eerst naar de wet van 15 november 1946, waardoor de titel van verpleegster werd beschermd. Dit impliceerde geen bescherming van de uitoefening van het beroep. Het koninklijk besluit nummer 78 van 10 november 1967 zou hierin verandering kunnen brengen, door de lijst van toevertrouwde handelingen en technische prestaties te bepalen en aan de verpleegsters te delegeren. Ze onderstreepte dat de AUVB daarbij een verantwoorde verpleging als doelstelling vooropstelde, maar stelde ook vast dat minister van Volksgezondheid Louis Namèche in een brief van 13 maart 1969 had gestipuleerd dat een aantal handelingen enkel door geneesheren mochten uitgevoerd worden.

Door dit onbevredigend antwoord van de bevoegde minister stelde Van Massenhove een aantal eisen:

  1. dat de Academiën van Geneeskunde een aantal handelingen die nog steeds tot de geneeskunde behoorden, zouden toewijzen aan de verpleegsters;
  2. dat ziekenhuizen geen technische hulpprestaties zouden laten verrichten door personen die niet in het bezit waren van het vereiste diploma of brevet;
  3. dat een ernstige studie zou gemaakt worden van de normen voor het verplegend personeel, die zouden toelaten om kwaliteitsverpleging aan te bieden;
  4. dat de kwaliteit van de verzorging niet langer zou moeten wijken voor economische motieven;
  5. dat de kaderfunctie in de verpleging als dusdanig zou erkend worden;
  6. dat alle verpleegkundigen bereid zouden zijn een grotere verantwoordelijkheid op te nemen;
  7. dat de verpleegkundigen de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de verpleging zouden krijgen;
  8. dat de verpleegkundigen ook medezeggenschap op alle niveaus zouden verwerven.

Aan dit achtvoudig eisenprogramma koppelde Van Massenhove een actieprogramma en kondigde ze aan dat de AUVB een brief zou richten aan de bevoegde minister, waarin hem uitdrukkelijk zou gevraagd worden de lijsten, die de Hoge Raad voor het Verplegingswezen van de aan verpleegkundigen toe te vertrouwen handelingen en technische prestaties aan hem ging voorleggen, onmiddellijk over te maken aan de Academiën voor Geneeskunde en aan te dringen op de goedkeuring ervan. Tot slot onderstreepte ze nogmaals dat de AUVB wilde komen tot een beroepsstatuut voor verpleegkundigen, ‘de enige waarborg voor een normale verdere ontwikkeling van ons beroep.’[11]

‘Geestelijke moeder’ van het statuut van de verpleegkundige

Omdat het eisenprogramma en het actieprogramma niet meteen concrete resultaten opleverden, werd vanaf dan onder impuls van Van Massenhove toenemende druk uitgeoefend op de geneesheren en op minister van Volksgezondheid Louis Namèche en zijn opvolgers Léon Servais en Jos De Saeger. In februari 1971 organiseerde de AUVB een Staten-Generaal van de Verpleegkunde op de Heizel, waar Van Massenhove andermaal een vurig pleidooi hield voor het beroepsstatuut. Aansluitend hielden 17.000 verplegenden een betoging in Brussel, de grootste manifestatie uit de geschiedenis van de verpleegkunde in België en een eerste uiting van de latere ‘witte woede’.[12] Uiteindelijk leidde dit tot de wet van 20 december 1974 op de uitoefening van de verpleegkunde, waarin deze uitoefening duidelijk werd omschreven en waardoor de verpleegkundigen eindelijk hun statuut kregen. De wet van 1974 is ook vandaag nog altijd richtinggevend voor het werk van de verpleegkundigen.

Organisatie van de Week van de Verpleegkunde

In de jaren zeventig zocht Van Massenhove naar een manier om de identiteit van verpleegkundigen te benadrukken en om ook het beroep (nog) meer te introduceren bij de bevolking. Daarom werd in 1975 voor het eerst de Week van de Verpleegkunde georganiseerd. Daarbij werd iedere dag een dubbelprogramma van lezingen en activiteiten aangeboden, om tegemoet te komen aan de groeiende specialisaties in de verpleegkunde. Het bleek meteen een schot in de roos: 6.020 verpleegkundigen namen deel aan deze eerste week. Drie jaar later was het aantal deelnemers gegroeid tot 8.375.[13]

Van Massenhove overleed na haar terugkeer van het CICIAMS-congres in Panama. Op 17 februari 1980 ging ze vanuit Zaventem eerst nog langs het NVKVV-secretariaat in Brussel en reed vervolgens naar Bredene. Bij een ongeval ter hoogte van Aalter liet ze het leven. In haar afscheidsgroet onderstreepte NVKVV-ondervoorzitster M. Beevers dat ‘juffrouw Van Massenhove’ aan de verpleegkundigen een geest van solidariteit en enthousiasme had gegeven. Beevers wees ook op het feit dat ze het NVKVV had uitgebouwd tot een ware ontmoetingsplaats voor alle verpleegkundigen, op de organisatie van de Week van de Verpleegkunde en op haar vele andere realisaties. Ze besloot met een dankwoord ‘voor uw alom aanwezige en stimulerende werking, waardoor u de verpleegkunde meer gerespecteerd en de verpleegkundige meer gewaardeerd maakte.’[14]

[1] Voor de biografische gegevens werd vooral een beroep gedaan op volgende bronnen: Leuven, KADOC, Archief Nationaal Verbond Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen (NVKVV), archiefdoos 219 (personalia Van Massenhove): curriculum vitae september 1967; Katelijne Vermandere, Ontstaan en groei van NVKVV 1919-1969, Brussel, 1987, p. 129; Godelieve Perneel, ‘In memoriam juffrouw Ghislaine Van Massenhove’, in Verpleegkundigen en Gemeenschapszorg, 36, 1bis, april 1980, p. 4-7; ‘Curriculum vitae Ghislaine Van Massenhove’, in Geneeskundig Magazine, 7, 10, oktober 1978, p. 5; interview met Greta Vanmassenhove, 8 oktober 2021.

[2] Zie hierover Luc De Munck, Altijd troosten. Belgische verpleegsters tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam, 2018.

[3] Vermandere, Ontstaan, p. 23.

[4] Vermandere, Ontstaan, p. 128-129.

[5] Ghislaine Van Massenhove, ‘De rol van de beroepsorganisatie voor verpleegkundigen’, in Hospitalia, 23, 2, 1979, p. 111.

[6] Van Massenhove, ‘De rol van de beroepsorganisatie’, p. 112.

[7] Vermandere, Ontstaan, 240-245.

[8] Vermandere, Ontstaan, 251-256.

[9] P[iet] De Schouwer, ‘Inzet en dynamisme’, in Verpleegkundigen en Gemeenschapszorg, 36, 1bis, april 1980, p. 55.

[10] Ghislaine Van Massenhove, Naar een professioneel statuut van de verpleegster [toespraak Nationale Informatiedag AUVB, Brussel, 27 september 1969, 17 p.], in Leuven, KADOC, Archief Nationaal Verbond van Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen (NVKVV), archiefdoos 135 (statuut van de verpleegkundige).

[11] Van Massenhove, ‘Naar een professioneel statuut’, p. 17.

[12] Luc De Munck, ‘Geen applaus voor de verpleegsters van gisteren’, in Jolien Gijbels en Elwin Hofman red., Het diner in de dinosaurus en andere verhalen uit de nieuwe cultuurgeschiedenis, Brussel, 2021, p. 152.

[13] Van Massenhove, ‘De rol van de beroepsorganisatie’, p. 107-113.

[14] M. Beevers, ‘Afscheidsgroet’ [tijdens de uitvaartplechtigheid van Ghislaine Van Massenhove], in Verpleegkundigen en Gemeenschapszorg, 36, 1bis, april 1980, p. 13.


Hoe start je met patiëntenparticipatie?

Betaalbare en kwaliteitsvolle zorg in overeenstemming met het perspectief van de zorgvrager, hoe doe je dat? Het Vlaams Patiëntenplatform draagt patiëntenparticipatie hoog in het vaandel.

Ook voor het beleid en zorginstellingen en -netwerken is het een belangrijke factor. Net daarom maakte de vzw werk van een visietekst over hoe participatie in de praktijk vorm kan krijgen. Je vindt er termen om patiëntenvertegenwoordiging beter te begrijpen, ontdekt de processen tot patient empowerment en leert de randvoorwaarden voor participatie. Alle informatie vind je via vlaamspatientenplatform.be/nl/Pati%C3%ABntenparticipatie-hoe-begin-je-eraan?


Professor Herman Nys aangeduid als lid van de European Group on Ethics in Science and New Technologies

Professor Medisch Recht aan de KU Leuven en directeur van het Centrum voor Biomedische Ethiek en Recht Herman Nys ontving recent een persoonlijke brief van Ursula von der Leyen. De voorzitster van de Europese Commissie benoemde de professor tot lid van de European Group on Ethics in Science and New Technologies (EGE) voor een periode van drie jaar. Het is de professor zijn derde mandaat binnen de EGE.

De EGE werd opgericht in 1991 en geeft de Europese Commissie onafhankelijk advies over EU-beleid waar ethische, maatschappelijke of grondrechtenkwesties in contact staan met de ontwikkeling van wetenschap en nieuwe technologieën. “Uw benoeming is een erkenning van het waardevolle werk dat u in uw vakgebied levert en van uw uitstekende kwalificaties”, staat in de brief. “Het werk van de EGE wordt alleen maar crucialer nu de uitdagingen waar de wereld voorstaat steeds complexer en meer verbonden zijn. Wetenschap en nieuwe technologie zijn verweven met de trends die ons dagelijks leven herstructureren. De ontwikkeling en toepassing ervan moet dus in dienst staan van de democratie.”

De prioriteiten van professor Nys tijdens zijn driejarige periode bij de EGE zullen bij milieubescherming, inclusieve digitale innovatie, sociale rechtvaardigheid en bevordering van de democratie liggen. “Als lid van de EGE analyseert u hoe wetenschappelijke en technologische vooruitgang en brede maatschappelijke ontwikkelingen op elkaar inwerken om de Europese Commissie zo goed mogelijk te adviseren over directe uitdagingen en ontwikkelingen op lange termijn, zowel in de Europese als in de globale context, en over de grenzen van disciplines heen”, schrijft Von der Leyen nog. “Ik wil u bedanken voor uw inzet om ethiek en waarden in het EU-beleidsproces te verankeren. Ik ben ervan overtuigd dat wij veel profijt zullen hebben van uw deskundigheid en inzet en ik verwacht voor de komende jaren een vruchtbare samenwerking.”


Europa wil zorgpersoneel beter beschermen tegen gevaarlijke medicijnen

Het Europees Parlement keurde recent een voorstel goed om personeel beter te beschermen tegen kankerverwekkende en andere gevaarlijke stoffen. Zorgverleners moeten ook beter opgeleid worden om met gevaarlijke medische producten om te gaan. Het gaat onder meer om gevaarlijke medicijnen waar 7,3 miljoen oncologische verpleegkundigen in hun dagelijks werk mee in contact komen.

Zorgpersoneel zal opgeleid worden om met reprotoxische en andere gevaarlijke medicijnen om te gaan. Die geneesmiddelen zijn noodzakelijk in behandelingen tegen kanker en moeten beschikbaar zijn, maar met dit goedgekeurde voorstel wil Europa ook het gezondheidspersoneel beschermen tegen eventuele negatieve effecten. De Europese Commissie stelt tegen eind 2022 een indicatieve lijst van deze geneesmiddelen op, samen met richtlijnen voor de omgang met deze stoffen in ziekenhuizen.


Award van de WHO voor het zorgpersoneel

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) huldigde alle zorgverleners al door 2021 uit te roepen tot het Internationaal Jaar van het Zorgpersoneel. Recent zakte dokter Hans Kluge, regionaal directeur voor Europa bij de WHO, af naar ons land waar hij minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke ontmoette.

Dokter Kluge overhandigde de minister de award, bestemd voor alle zorgverleners. Zo wil de WHO waardering en erkenning tonen voor de inzet die gezondheidsbeoefenaars tijdens de pandemie toonden. 2021 was een bijzonder moeilijk jaar voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid van zorgverleners. Ze werden keer op keer geconfronteerd met een toenemend aantal besmettingen en ziekenhuisopnames en tegelijk rekening houden met de risico’s voor hun eigen gezondheid. De award zal ondergebracht worden in het Galileegebouw in Brussel, waar de drie gezondheidsadministraties zitten.


Hoe beperken we hoge uitstroom bij verpleegkundigen?

Vlaanderen kent al jaren heel wat knelpuntberoepen in de zorg. Vacatures raken niet ingevuld en ook de perceptie over werken in de zorg zit eerder in een negatief daglicht. Daarom werd recent een studie[1] uitgevoerd naar de reden voor de uitstroom en hoe je de werkgelegenheid in de zorg kan bevorderen door in te zetten op duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid.

Werkgeversfederatie Verso bepaalde vijf pistes om de tekorten in de zorg te bestrijden. Zo moet er werk gemaakt worden van een hogere instroom, een opleidings- en competentiebeleid, innovatie en digitalisering, meer arbeidsvolume en lagere uitstroom. Net die lagere uitstroom was het doel van de uitgevoerde studie. Net zoals een meer positieve beeldvorming over de sector en een betere begeleiding van jonge werknemers en herintreders. De wetenschappers stelden namelijk vast dat deze drie factoren mee de uitstroom veroorzaken. Volgens een Belgische studie[2] heeft tien procent van de Vlaamse verpleegkundigen een hoog risico op burn-out en dacht 1 op de 10 er al aan een ander beroep te kiezen. Werkbaar werk is dus een deel van oplossing.

Wat vinden verpleegkundigen belangrijk in hun job?

Voor de studie werden ook elf verpleegkundigen geïnterviewd over hun job. Die antwoorden werden getoetst aan een literatuurstudie. Factoren zoals werklast, persoonlijke situatie, beslissingsruimte, werkrelaties en patiëntenzorg kwamen terug als verklaring voor de uitstroom (zie figuur).

Een goede samenwerking en communicatie bevorderen wel de voldoening die ze uit hun job halen, zowel met directe collega’s als met leidinggevenden en artsen. Teamwerking is dus zeer belangrijk, net zoals kort voor de dienst met elkaar spreken zodat iedereen kan inschatten hoe de dienst zal verlopen en waar de problemen en aandachtspunten zich situeren. Niet verwonderlijk dus dat ook communicatie een grote rol speelt. Zeker wanneer er nieuwe regels en richtlijnen hun intrede doen. Van een leidinggevende verwachten verpleegkundigen vooral dat die betrokken is bij het team en af en toe ook een luisterend oor biedt.

Daarnaast vinden de deelnemers dat verpleegkundigen meer autonomie mogen krijgen, gelinkt aan vertrouwen. Dat kan op verschillende manieren worden ingevuld, zoals mee nadenken over richtlijnen, eigen accenten leggen in de zorg, meer vrijheid in werkuren, … Opvallend is dat ze ook het opleiden van nieuwe collega’s als demotiverend aanschouwen. Tijd en middelen ontbreken vaak en de nieuwe collega’s stromen vaak snel uit.

De studie concludeert dat verpleegkundigen vooral de werklast aankaarten als reden voor de hoge uitstroom. Ook samenwerking, erkenning en vertrouwen spelen een rol. Over samenwerken in team vinden ze goede communicatie, autonomie, een duidelijke rolverdeling en doorstroom van ervaring en kennis belangrijk. In de zorg ligt de focus dan weer op patiëntencontacten en spelen de fysieke zwaarte van de job en de vele administratieve taken hen geregeld parten. Liefst tien procent zou door de fysieke zwaarte niet meer terugkeren naar de zorg. Ze erkennen ook dat het niet vanzelfsprekend is om een zorgjob te combineren met een gezinsleven.

[1] van de Veerdonk W, Smets J. (2021). Rapportage (deel) WP3: Uitstromen uit het zorgberoep. Matchen de factoren uit de internationale literatuur met de Vlaams/Nederlandse praktijk? Thomas More December 2021.

[2] Geuens N, Van Bogaert P, Franck E. Vulnerability to burnout within the nursing workforce -The role of personality and interpersonal behaviour. J Clin Nurs. 2017 Dec;26(23- 24):4622-4633. doi: http://doi.org/10.1111/jocn.13808. Epub 2017 Jun 28. PMID: 28295750.