De balans tussen veiligheid en vrijheid

Volgens schattingen valt twee tot twaalf procent van de patiënten minstens één keer tijdens een ziekenhuisopname.[1] Dit valrisico is de voornaamste reden waarom zorgverleners overgaan tot fixatie. Drie- of vijfpuntsfixatie kunnen lichamelijk en psychisch nefast zijn voor de patiënt. Een humaner alternatief is een tentbed. Dit biedt geborgenheid en een veilige (slaap)omgeving voor onrustige patiënten met een verhoogd valrisico en weinig ziekte-inzicht.

Stijn Vancoppenolle werkt als hoofdverpleegkundige op de afdeling neurologische revalidatie van het AZ Delta. In 2015 kwam hij met het initiatief om een tentbed introduceren als valpreventiemiddel. “Het begon bij één specifieke patiënt”, vertelt hij. “Een man van eind de vijftig had een beroerte gehad en was erg verzwakt. Hij werd in bed gehouden door driepuntsfixatie. Zijn toestand verbeterde maar niet. De spierkracht ging almaar achteruit, de patiënt werd suffer en zijn welbevinden was slecht. Toch konden we het risico niet lopen dat hij abrupt zou rechtstaan en zou vallen. Ik had via-via van het tentbed gehoord. In overleg met de echtgenote van de patiënt legde ik dit idee toen voor aan mijn directie.”

De directie was niet meteen enthousiast. “Ze vonden dat het tentbed iets weghad van een kooi en maakten zich zorgen over de perceptie door de maatschappij”, weet Stijn nog. Toch geloofde hij sterk in het voorstel en met steun van de zorgmanager werd uiteindelijk één tentbed gehuurd. “Nadat het tentbed geleverd was op de afdeling, vertrok ik op verlof. Die timing was misschien niet optimaal, maar wat een verschil bij mijn patiënt toen ik terug op de dienst kwam. De man wandelde vrolijk door de gang.”

Alternatief voor meerpuntsfixatie

AZ Delta beschikt nu over zes tentbedden, op elke van de vier campussen minstens één. De toepassing bewees zich al meermaals als goed alternatief voor patiënten waarbij fixatie niet afgebouwd kan worden door het valrisico. Denk hierbij aan kwetsbare ouderen, ernstig vermagerde mensen, zorgvragers met dwaalgedrag of een vorm van acute verwardheid en/of delier. Het is ook handig voor mensen met beginnende dementie of kinderen met een mentale beperking.

Volgens valpreventie.be gebeurt tachtig procent van de valincidenten als de patiënt alleen is. In het ziekenhuis wordt iedere patiënt gescreend om mogelijk valrisico te detecteren. Het besef groeit bij zorgverleners dat meerpuntsfixatie te veel negatieve gevolgen heeft voor de patiënt. “In de praktijk merken we ook: eens je begint met fixatie, kom je er maar moeilijk weer vanaf”, zegt Stijn. “Het tentbed blijft een vrijheidsbeperkende maatregel maar is een humaner alternatief voor fixatie. In het ziekenhuis hebben we ook positieve ervaringen met andere alternatieven zoals antislipkousen en krabwanten. We zien wel dat we door het tentbed in te zetten af en toe slaapmiddelen kunnen afbouwen. Door sedativa wordt een patiënt soms nog verwarder, en er is een verslavingsrisico. Daarom lijkt het tentbed mij ook ideaal voor woonzorgcentra.”

Cocoonen

In het tentbed kan de patiënt zich vrijer bewegen en zitten of liggen zoals die wil. Daardoor ontstaan minder drukletsels en doorligwonden. In de tent wordt een cocon-gevoel gecreëerd, waardoor patiënten zich veilig voelen en makkelijker tot rust komen. “Vergelijk het met een baby”, zegt Stijn. “Die willen we ook knus inbakeren en leggen we te slapen in een wiegje met doekje boven en bescherming rondomrond. Door de patiënt in te bakeren verkleint de ruimte en voelt die zich veiliger. Patiënten slapen dus beter en hebben overdag meer energie voor hun revalidatie. Ze kunnen kinesitherapie krijgen en actief deelnemen aan hun herstel.” Het tentbed is aan de vier zijden dicht te ritsen. De dikke matras ligt in een afgesloten compartiment, waar de patiënt niet bij of onder kan komen, zodat er geen verstikkingsgevaar optreedt.

Ondertussen is meerpuntsfixatie in het AZ Delta tot een noodmiddel geworden. Enkel als een patiënt een ernstig gevaar vormt voor zichzelf of anderen wordt die gefixeerd. Na vierentwintig uur wordt de situatie geëvalueerd en alternatieven overwogen. De vraag is steeds: hoe kan je de beperking van vrijheid zo min mogelijk houden, terwijl de situatie wel veilig blijft. “Het tentbed is niet geschikt in acute situaties, zoals bij delier na een operatie”, zegt Stijn. “Het is wel een waardevolle aanvulling van het geheel aan fixatietools en vrijheidsbeperkende middelen in het ziekenhuis. De patiënt moet steeds centraal staan. Je moet ook verder kijken dan wat zich op het eerste gezicht afspeelt. Stel jezelf de vraag: hoe komt het dat de patiënt verward is? Is er misschien sprake van een onderliggende infectie? Dan moet die behandeld worden in plaats van de vrijheid te beperken.”

Lichamelijke gevolgen van meerpuntsfixatie

  • kneuzingen en hematomen
  • valgerelateerdeverwondingen vb. breuken
  • decubitusletsels
  • compressieveneuropatie
  • respiratoire verwikkelingen vb. pneumonie
  • urinaire incontinentie en constipatie
  • ondervoeding of toenemende afhankelijkheid met betrekking tot voeding/vochtopname
  • orthostatische hypotensie
  • verminderde spiermassa, spierkracht en uithoudingsvermogen
  • toegenomen agitatie en cardiale stress
  • overlijden door wurging, aspiratie en ten gevolge van ernstige verwondingen nosocomiale infecties

Psychische gevolgen van meerpuntsfixatie

  • woede en agressie
  • gevoel van gevangenschap
  • angst
  • ongemak
  • depressie
  • delier (acuut optredende verwardheid, meestal tijdelijk)
  • schaamte
  • schending van de autonomie
  • angst voor verwondingen
  • onverschilligheid en berusting
  • sociale isolatie
  • verlies van zelfrespect, waardigheid en identiteit
  • geen gevoel van veiligheid

De voordelen van een tentbed

  • minder valrisico
  • minder risico op letsels
  • minder kans op decubitus (patiënt kan vrij bewegen)
  • veilige en rustige omgeving voor de patiënt
  • gevoel van bescherming door cocon-sensatie
  • reductie van externe prikkels
  • patiënt minder een gevaar voor zichzelf en/of anderen
  • minder sederende medicatie nodig
  • beter dag-nachtritme

Aandachtspunten

Centraal bij de opstart van een tentbed staat het overleg met de zorgvrager, hun familie of vertrouwenspersoon en het team van verpleegkundigen, arts, kinesitherapeut en/of ergotherapeut. “We hebben in het ziekenhuis een folder voorzien met alle informatie”, zegt Stijn. “Alle beslissingen worden in samenspraak gemaakt met de familie en het multidisciplinaire team op de afdeling. We voorzien ook een nota aan de kamerdeur zodat iemand die het tentbed nog niet kent zeker niet schrikt bij het binnenkomen.” Tot op vandaag kreeg Stijn geen negatieve reacties op de tentbedden. “Familie vraagt mij eigenlijk nooit wanneer het tentbed weg mag. Sommige zorgvragers willen het zelfs thuis. We bereiden dan ook alles steeds goed voor en vinden overleg enorm belangrijk.”

Na een goede opstart is ook een geleidelijke afbouw van het tentbed belangrijk. “We nemen nooit de tent zomaar weg bij de patiënt, want dat zou verwarring kunnen veroorzaken. Eerst is de tent ’s nachts helemaal toe. De nacht daarop laat je bijvoorbeeld één zijde open en voorzie je een valmat op de grond. Zo kan de patiënt zelf rechtstaan, maar is het risico op bijvoorbeeld heupfracturen minder. Als de patiënt een rustige nacht heeft, plaatsen we de volgende keer het ziekenhuisbed naast het tentbed in de kamer en laten we de keuze aan de patiënt. De volgende nacht slaapt de patiënt in het ziekenhuisbed en doen we de tent toe. Zo kan de patiënt op eigen tempo wennen aan een nieuwe situatie. Enkel door stap per stap te gaan kan je het tentbed veilig verwijderen.”

Open blik op innovatie

Stijn Vancoppenolle merkt dat tentbed meer gedragen wordt door de maatschappij en zijn ingang heeft gevonden bij andere zorginstellingen en -organisaties. “Het blijft een groeiproces. Voor corona was er meer animo, vandaag kijken ziekenhuizen noodgedwongen kritischer naar hun uitgaven en investeringen.” Ondertussen blijft Stijn wel de ogen openhouden voor nieuwe ontwikkelingen die veiligheid van de patiënten en het gevoel van vrijheid verbinden. “Nu het tentbed positief geëvalueerd is, is de logische volgende stap de zetel. Traditioneel worden patiënten met een lendengordel gefixeerd. Artificiële intelligentie biedt mogelijkheden om dit af te bouwen, bijvoorbeeld door een slim alarmsysteem dat de verpleegkundige verwittigt wanneer de patiënt een poging doet om zelfstandig recht te staan. Al gaan dit soort technologieën nog wel gepaard met wat obstakels. Als je als verpleegkundige enkele kamers verderop bezig bent met wondzorg moet je die per direct onderbreken om naar de patiënt te snellen waar het alarm afgaat. Als zo’n situatie een paar keer voorkomt, treedt alarmmoeheid op. Overal een valvriendelijke vloer zou ook goed zijn, maar die heeft zijn beperkingen bij het gebruik van loophulpmiddelen en rolstoelen. We blijven in ieder geval actief op zoek naar optimale oplossingen om het welzijn van de patiënten te waarborgen.”

[1] Coussement, J., De Paepe, L., Schwendimann, R., Denhaerynck, K., Dejaeger, E. & Milisen, K.

(2008) Interventions for preventing falls in acute- and chronic-care hospitals: a systematic review and meta-analysis. Journal of the American Geriatrics Society, 56(1), 29-36.


Taakdifferentiatie: zorgondersteuners helpen verpleegkundigen

Vitaz ziekenhuis introduceert een nieuwe functie in de organisatie: de zorgondersteuner. Dit nieuwe interne profiel neemt de meer ondersteunende basistaken over van verpleegkundigen, waardoor zij zich kunnen focussen op hun kerntaken en meer waardering ervaren in hun functie. Dat is broodnodig om de best mogelijke zorg en werkorganisatie te blijven voorzien.

De zorgsector bevindt zich op een kruispunt van uitdagingen. De vergrijzing brengt een hoger aantal en complexere zorgvragen met zich mee. Tegelijkertijd heerst er krapte op de arbeidsmarkt en is de instroom in de opleidingen verpleegkundige te laag. Het evenwicht tussen zorgvraag en zorgaanbod staat onder druk en geeft bij veel zorginstellingen en -organisaties de aanleiding om de zorg te herdenken. “De focus ligt op drie zaken: het herwaarderen van het verpleegkundig beroep, de differentiatie in het personeelskader (opleidingsmix), en het hertekenen van de zorgorganisatie”, zegt Henk Cuvelier, verpleegkundig en paramedisch directeur bij Vitaz. “Enerzijds moeten verpleegkundigen zich kunnen focussen op hun kernopdracht. Anderzijds dient op de afdeling een mix van functies te werken om zorgprocessen te optimaliseren voor de patiënten en de organisatie.”

In het Vitaz ziekenhuis in Sint-Niklaas proberen ze een antwoord te bieden op de huidige uitdagingen door een nieuwe interne functie te introduceren: de zorgondersteuner. “We gaan voor een kwaliteitsvol en effectief antwoord dat nauwer aansluit op de noden en behoeften van de patiënten en organisatie”, zegt Brecht Serraes, verpleegkundig procesmanager bij Vitaz. “Via één participatieve bevraging en oplossingsgerichte brainstromsessies met alle hoofdverpleegkundigen bleek dat er hoofdzakelijk nood is aan ondersteuning op de werkvloer op drie vlakken: hygiënische basiszorg, logistieke taken en administratieve taken”. Een flexibele, hybride functie die vlot schakelt tussen deze basistaken biedt een significante bijdrage in de praktijk. “Door een denkoefening rond taak(her)oriëntatie werden de opdrachten en de nieuwe functie van de zorgondersteuner gedestilleerd. Het herdenken van de zorg stelt ons eveneens in staat om verpleegkundigen te waarderen op basis van hun competenties en kernopdracht.”

Focus op “zorg” en “steun”

“Zorgondersteuners worden de rechterhand van de verpleegkundigen”, zegt Henk Cuvelier. “Het is een laagdrempelige instap voor mensen die geïnspireerd zijn om te werken in de zorg, waarbij een diploma middelbaar onderwijs, een gezonde dosis motivatie en engagement volstaan. Na een positieve selectieprocedure krijgen ze een doorgedreven opleiding en training in het ziekenhuis. Bij het succesvol afronden van de opleiding kunnen ook de zorgondersteuners rekenen op attractieve doorgroeimogelijkheden binnen Vitaz. De zorgondersteuners werken nadrukkelijk onder supervisie en krijgen hun opdrachten toegewezen door een coördinerende verpleegkundige in een gestructureerd multidisciplinair team. Het gaat om opdrachten die geen verpleegkundige taken zijn, maar vandaag wel zo gepercipieerd worden.”

De term “steuner” verwijst expliciet naar de positie als “steun geven aan”. De nieuwe functie vormt een ondersteunde schakel in de dienstverlening van het multidisciplinaire team en geeft aanleiding tot het verbreden en verstevigen van de zorgomkadering. Ze fungeren niet als vervanger van een zorgkundige, verpleegkundige, logistieke of administratieve medewerker, en evenmin als een nieuw zorgberoep. “De verschillende functies versterken de complementaire samenwerking in de praktijk, met elk hun eigen expertise, verantwoordelijkheden, handelingen, verstrekkingen of opdrachten. De juiste functie, op de juiste plaats, op het juiste moment”, geeft Brecht aan. De bevoegdheden van de zorgondersteuners beginnen en eindigen binnen de functie en de wettelijke bevoegdheden van de verpleegkundige en zorgkundige.

Nieuwe manier van denken en werken

Door zorgondersteuners in te schakelen kunnen verpleegkundigen zich toeleggen op hun bevoegdheden en kwalificaties om zo kwalitatieve (excellente en continue zorg) en kwantitatieve zorg (voldoende capaciteit en maximaal aantal bedden) te garanderen. “Het absolute uitgangspunt is dat de coördinerende (hoofd)verpleegkundige verantwoordelijk is en blijft voor het totale zorgproces bij de toegewezen patiënten. De implementatie van de nieuwe functie in de praktijk vereist wel een nieuwe manier van denken en werken voor verpleegkundigen”, zegt Henk nog. “Verpleegkundigen zullen dus basistaken dienen los te laten en te delegeren. Naast de interne opleiding en training aan de zorgondersteuners werden ook alle afdelingsmedewerkers betrokken en gecoacht in het hertekenen van de zorgorganisatie.”

Opdrachten waarvoor de zorgondersteuner kan worden ingezet*

  1. Ondersteuning in de basiszorg voor patiënten in een stabiele toestand, binnen de context van de activiteiten van het dagelijks leven (ADL), op basis van een holistische en mensgerichte grondhouding.
    • Kwalitatieve basiszorg: rug wassing, intiem toilet, lavabo, douche, …
    • Ondersteuning bieden aan de verpleegkundige en zorgkundige bij het uitvoeren van basiszorg waarbij minstens twee zorgverleners vereist zijn (bv. Zorg in het kader van een bedbad; zorg aan patiënten met drains, infusen, wondzorg, …). Handeling die steeds (met twee) onder begeleiding/supervisie van een verpleegkundige en/of zorgkundige uitgevoerd worden.
    • Detailzorg: nagels knippen (exclusief patiënten met diabetes), voetwassing, , baard/snor, haartooi, mond/gebit/prothese, ogen, oren, neus, …).
    • Aankleden van een patiënt (Cave: infusen, maagsonde, blaassonde, drain, …).
    • Aanbrengen van schoenen, anti-slipkousen (exclusief kousen ter preventie en/of behandeling van veneuze aandoeningen bv. compressietherapie, …).
    • Aanbrengen van hydraterende en/of niet-medicamenteuze zalven.
    • Ondersteunen en uitvoeren van een inco-tour (Verpleegkundige ronde op de afdeling in het kader van het wisselen van incontinentiemateriaal, aanreiken van een urinaal/bedpan, …).
  2. Veranderingen bij de aangeduide patiënt terugkoppelen/signaleren aan de coördinerende verpleegkundige.
    • Alertheid rond risicosituaties en vermijden van lichamelijke letsels (bv. valpreventie, activatie van antidecubitus preventie status van de pomp, …)
  3. De aangeduide patiënt meten van lichaamsgewicht en lichaamslengte van de patiënten zonder een verstoorde vochthuishouding.
  4. De vernevelaar van de aerosoltherapie afzetten en de patiënt ondersteunen in het verwijderen en opbergen van het gezichtsmasker.
  5. De patiënt die vertrouwd is met een CPAP-toestel in de thuissituatie ondersteunen bij het aanbrengen en opstarten van de CPAP-therapie.
  6. Het transport van een patiënt aanvragen, begeleiden en/of uitvoeren, conform het zorgplan.
  7. In samenwerking met een verpleegkundige en/of zorgkundige de preoperatieve voorbereiding(en) treffen (bv. preoperatief scheren, assisteren bij het invullen van de boardingpass (cfr. verpleegkundige doet nazicht en ondertekent), …).
  8. Ondersteunen in de dienstverlening en zorgopdracht van het multidisciplinair gestructureerd zorgteam op de afdeling
  • Bij opname van een patiënt op de afdeling: de patiënt begeleiden en installeren op de kamer (bv. instaan voor het praktische onthaal, persoonlijke bezettingen van de patiënt opbergen, …)
  • Behartigen van beloproepen en hier als signaalfunctie optreden naar de coördinerende verpleegkundige.
  • Ondersteunen in de uitvoering van tansporttaken (post, apotheek, …)
  • Installatie van patiënten in bed, toilet/WC stoel (cf. nodige aandacht voor de positie van beloproepsysteem, gordijnen, comfort, …
  • Signalisatie van verstoord dag/nachtritme.
  • Bij ontslagklare patiënt de nodige voorbereidingen treffen naar een vlot proces. (bv. persoonlijke bezittingen van de patiënt verzamelen,. Bij diens vertrek op de afdeling, bedlinnen verwijderen, SOP-procedure opstarten
  • Orde en netheid op de afdeling (bv. bed opmaken, reinigen en ontsmetten van materialen (bv. bedpanspoeler, perfusiestaanders …))
  • Ondersteuning bij het voeding- en cateringproces op de afdeling (voorbereiding, bedeling, toediening, nazorg).
    • Voeding en vochttoediening langs orale weg bij patiënten zonder slikproblemen.
    • Signaalfunctie rond orale voeding en vochtinname – toedieningsregistratie en tijdig en accuraat rapporteren aan de verpleegkundige.

* Dit is een eerste versie van de opdrachten die via cocreatie tot stand kwam met de hoofdverpleegkundigen in Vitaz. De lijst is evolutief, op basis van de praktijktoets de komende maanden.


Pijnvrije zorg binnen een helende ziekenhuisomgeving

Verschillende studies tonen aan dat de omgeving waarin een zorgvrager zich bevindt, een impact heeft op de pijnbeleving en het herstel van die persoon. De groep Gasthuis Zusters Antwerpen (GZA) lanceerde daarom verschillende tools om hun ziekenhuizen om te vormen tot ‘helende huizen’. “Door stress en angst te verminderen, voelen mensen minder pijn en verlaagt het risico om chronische pijn te ontwikkelen”, weet verpleegkundig pijnspecialist, wetenschappelijk onderzoeker en lid van de werkgroep Pijnverpleegkundigen Ina Gryp van GZA.

Midden 2021 stapte Ina Gryp naar het management van de groep Gasthuis Zusters Antwerpen (GZA) met de vraag of ze een project rond helende omgevingen mocht starten. Het doel? Een pijnvrije zorg lanceren binnen de zorginstellingen. Het antwoord was volmondig ja. Een dik jaar later zetten tal van diensten de beschikbare tools in en zijn er vijftig ambassadeurs aangesteld binnen de vestigingen in Antwerpen en Mortsel. “Dat ons project zo succesvol zou zijn, had ik initieel niet verwacht”, vertelt verpleegkundig pijnspecialist Ina. “De huidige tijdsgeest na de coronapandemie zit er zeker voor iets tussen. Meerdere wetenschappelijke studies tonen het effect aan tussen omgeving en gezondheid, slaap, gedrag en zelfs tevredenheid van patiënten, medewerkers en bezoekers. Bovendien hebben steeds meer mensen chronische pijn. Op termijn eindigen velen onder hen bij lichte of zwaardere medicatie, zoals opiaten. Dat willen we vermijden.” Het concept van Evidence-Based Building speelt hierop in en wordt bij de nieuwbouw van zorginstellingen toegepast. Hierbij ligt bijvoorbeeld de focus op eenpersoonskamers en wordt gekeken naar de indeling van gangen en kamers, de bewegwijzering, de akoestiek, …

Breed inzetbaar aanbod

Voor GZA was het niet mogelijk om structurele aanpassingen te doen aan de bestaande infrastructuur. Dus ging de ziekenhuisgroep op zoek naar tools die makkelijk inzetbaar zijn, niet te veel weerstand oproepen en betaalbaar blijven. Ina: “Het idee is om de angst en stress die patiënten ervaren bij een ziekenhuisbezoek te reduceren. Dat kan op verschillende manieren. Geur en geluid zijn twee elementen die je gemoed beïnvloeden. Denk aan het gevoel wanneer je in een wellnesscentrum verwelkomd wordt met aangename geuren. Of de rust die je ervaart wanneer je tijdens een bepaalde taak naar leuke muziek luistert. Ook de natuur heeft een grote invloed op de beleving van een patiënt. Daarnaast is taal belangrijk. Wanneer je bij een bloedafname zegt dat het geen pijn gaat doen of slechts een klein prikje is, dan ervaart de patiënt net meer pijn.”

Daarom ontwikkelde Ina samen met haar collega’s van het pijnteam binnen GZA oplossingen rond deze vier elementen: geur, muziek, natuur en taal. Zo biedt de ziekenhuisgroep aromasteamers met verschillende geurbundels aan, posters met natuurbeelden, koptelefoons met wisselbare oorkapjes en opleidingen rond positieve focustaal. Voor prikruimtes, wachtzalen en de inkomhal zijn afspeellijsten met natuurgeluiden beschikbaar. Elke afdeling binnen GZA beslist autonoom hoe ze dit organiseren. Zo zal de muziekkeuze op een kinderafdeling anders klinken dan die op geriatrie. “Ons aanbod is gevarieerd zodat iedereen er zijn gading in vindt. De natuurbeelden bevatten afbeeldingen van dieren, water en zeeën, planten en bomen, en planeten. De dienst radiotherapie koos die laatste: onderga je een bestraling voor een oncologisch probleem, dan word je ondergedompeld in het fascinerende heelal. Voor de aromazorg stelden we bewust bundels samen die meerdere geuren combineren. Zo vermijden we dat iemand een traumatische ervaring met één specifieke geur associeert. Wat muziek betreft, gebruiken sommige diensten koptelefoons tijdens een consult. Bijvoorbeeld wanneer je met een patiënt op een tweepersoonskamer een vertrouwelijk gesprek wil voeren. De andere persoon krijgt dan een hoofdtelefoon met zijn of haar muziek, zodat het consult in alle sereniteit kan plaatsvinden. Psychische kwetsbaarheid bespreken is namelijk niet gemakkelijk op een tweepersoonskamer. Toch is dit heel belangrijk omdat het de kans verhoogt op het ontwikkelen van chronische pijn. Op de dienst preoperatieve screening, waar bloedafnames gebeuren bij mensen die binnenkort geopereerd worden, speelt rustgevende muziek in elke afnameruimte en gebruiken ze de aromasteamers. Zorgvragers reageren hier bijzonder positief op. Ze zijn kalmer en voelen minder pijn.”

Muziek in het operatiekwartier

Momenteel werkt Ina een voorstel uit om in de operatiekamers ‘muziek als medicijn’ toe te passen. Hierbij krijgen patiënten een hoofdtelefoon van zodra de procedure start, nog voor ze in slaap zijn dus, tot in de recovery. Daar worden de headsets gerecupereerd. Door de afneembare oorkapjes is de hygiëne verzekerd. De patiënt kiest zelf de gewenste muziek op zijn smartphone. “Je favoriete deuntje werkt namelijk nog het best”, beaamt Ina. “Onderzoek toont aan dat de patiënt niet alleen tijdens de behandeling minder pijn heeft, ook de acute postoperatieve pijn neemt af. Muziek werkt onmiddellijk pijnstillend en in de uren erna. Patiënten met een lagere pijnscore na een ingreep hebben een kleinere kans om chronische pijn te ontwikkelen.”

De kracht van taal

De impact van het woord is een laatste niet te onderschatten element om een pijnvrije, helende zorgomgeving te creëren. GZA biedt een specifieke opleiding aan van twaalf lesuren rond positieve focustaal in de zorg. “Dit is voor velen een heuse omschakeling. Vroeger vertelden we een patiënt exact wat we zouden doen. Dat leidde tot meer stress. Nu focussen we op het ontspannen: diep in- en uitademen, een rustgevend beeld voor de geest halen, inzoomen op details. Bijvoorbeeld iemand beeld zich een strand in, vraag dan hoe het zand aanvoelt, of het warm is, hoe fijn de korrel is, … Daarbij zeg je dan ‘nu ga ik doen waarvoor ik gekomen ben’. Zo blijft de persoon bij zijn positieve gedachten hangen en wordt die niet getriggerd door specifieke woorden in ons taalgebruik”, gaat Ina verder.

De adoptie van het helend concept is bijzonder groot binnen GZA. In het oncologisch dagcentrum kom je terecht in een bamboewereld, het chirurgisch dagziekenhuis dompelt je onder in sinaasappelen en in de consultatieruimte van de psychiaters staan aromasteamers. Ook de oproep naar ambassadeurs om het project te ondersteunen, werd massaal beantwoord. “Het is heel fijn om verschillende mensen, van artsen over zorg- en verpleegkundigen tot het schoonmaakpersoneel, zo enthousiast te zien. Onze ambassadeurs denken mee na over wat mogelijk is en maken anderen warm voor onze aanpak. Het creëert voor ons personeel een heel andere vibe om in te werken. Medewerkers ervaren eveneens het rustgevend effect. En dat leidt dan weer tot een betere personeelsretentie.”


Zorgcontinuïteit prioritair binnen diabeteszorg, ook tijdens pandemie

Tijdens de lockdown in het voorjaar van 2020 kwam de systematische opvolging van personen met diabetes onder druk. Ziekenhuizen en de thuisverpleging zochten snel naar veilige en werkbare manieren om hun patiënten toch bij te staan en de risico’s op een COVID-19-besmetting zo laag mogelijk te houden. Digitale consultaties, ook door verpleegkundige diabeteseducatoren, deden ook in deze discipline hun intrede. Wat houden diabetesteams vandaag over van de gevolgen van uitgestelde zorg? Welke nieuwe manieren van werken en gebruikte technieken zijn nu nog aanwezig? En vooral: welke lessen zijn er getrokken?

Voor heel wat mensen, en zo ook personen met een chronische aandoening betekende de eerste lockdown een periode van angst en onzekerheid. Dat was voor personen met diabetes niet anders. Zorgverleners werden gedwongen om de zorg zo veel mogelijk op alternatieve wijze verder te zetten en slaagden daar ook in. Niet eenvoudig met de grote onzekerheid die toen heerste in de beginweken, de chaos rond de beschikbaarheid van beschermingsmateriaal en de vele vragen van patiënten of hun afspraken wel veilig konden plaatsvinden.

Beroepsorganisaties zoals NETWERK VERPLEEGKUNDE speelden een ondersteunende rol om de info van overheidswege zo snel mogelijk te verspreiden onder alle zorgverleners. Het was alle hens aan dek om te kunnen inspelen op de continu veranderende info.

Dit artikel vertelt het verhaal hoe verpleegkundige diabeteseducatoren de pandemie beleefd hebben. Uiteraard is hier nog veel ruimte om de effecten op de diabeteszorg door de pandemie verder te onderzoeken.

Snelle omschakeling

Vanuit de ziekenhuizen kwamen snel nieuwe procedures en protocollen op gang. Zo besliste bijvoorbeeld het diabetesteam van het UZ Leuven om mensen met type 1- of type 2-diabetes met acute medische redenen (ernstige diabetesontregeling, …) toch een fysieke consultatie te geven. Week per week bekeken artsen welke patiënten opvolging nodig hadden. Ook voor personen met diabetes die geen acute medische redenen hadden, voorzag het diabetesteam opvolging met zorg op afstand door middel van telefonische of videoconsulten. Tot dan zeker niet courant gebruikt in de opvolging van personen met een chronische aandoening.

In de thuisverpleging verliep deze omschakeling niet overal even vlot. Een eerste uitdaging was het tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen, zodat een veilig contact met zorgvragers onder druk kwam. Bovendien luidde het advies van de overheid in de beginfase: voer alleen de strikt noodzakelijke huisbezoeken uit. Ook hier gingen zorgverleners in de thuiszorg over naar digitale communicatie om het contact met hun patiënten te behouden.

Globaal genomen bleef de terugval door uitgestelde zorgen beperkt voor personen met diabetes, of werd de zorg relatief snel weer ingehaald.

De digitale sprong, een stap voorwaarts?

Door het gebruik van digitale communicatie, via telefoon of videocall, waren verpleegkundige diabeteseducatoren, psychologen en diëtisten(-diabeteseducatoren) en endocrinologen toch in staat hun personen met diabetes in zeer moeilijke en onzekere tijden regelmatig op te volgen. De zorg en opvolging zoals we tot nu toe kenden, wijzigde sterk. Zowel patiënten met diabetes en zorgverleners verlieten het vertrouwde concept van zorg verlenen. Aan type 2-patiënten vroegen we thuis op de weegschaal te staan en een dagboek bij te houden, waarna ze telefonisch contact hadden met een zorgverlener van hun diabetesteam, zoals de verpleegkundige diabeteseducatoren. Voor veel mensen met type 1-diabetes, voor hen die een glucosesensor en/of een insulinepomp hebben, was dit niet nodig. Bij het virtueel opvolgen van deze patiënten konden zorgverleners ook steunen op gegevens van de glycemie- en insuline-instellingen welke in de cloud bewaard worden. De verpleegkundige diabeteseducatoren kunnen daar ook alle info raadplegen, personen met diabetes type 1 bijsturen waar nodig, insulinedosissen aanpassen, verifiëren of ze nog over voldoende materiaal beschikken, … De educatie van personen met diabetes type 1 bleef zo gegarandeerd. Een voordeel van een virtueel consult is dat de verplaatsingstijd, naar de persoon thuis of de persoon naar het ziekenhuis, wegvalt. Verpleegkundige diabeteseducatoren bleven zo tijdens de pandemie vaak een belangrijk aanspreekpunt voor personen met diabetes bij vragen of problemen. Digitale hulpmiddelen maken het ook mogelijk een consult te laten plaatsvinden als de patiënt een mild ziektebeeld heeft. In tegenstelling tot een telefonisch gesprek, biedt het gebruik van video als bijkomend voordeel dat het de interactie vergroot tussen zorgvrager en zorgverlener, waardoor die een betere kijk op de situatie krijgt. De digitalisering binnen de diabeteszorg toont dat ook sneller en meer flexibel kan ingespeeld worden op zorgvragen.

“Een digitale consultatie biedt een meerwaarde voor een frequentere opvolging, maar mag en kan nooit de fysieke consulten volwaardig vervangen.”

Toch lopen we met digitale hulpmiddelen tegen grenzen aan. We hebben met zijn allen vele stappen vooruitgezet in de digitalisering. Alleen is dit voor sommige patiënten geen evidente oplossing. Denk aan oudere personen met diabetes type 2 die onvoldoende onderlegd zijn om met een laptop of tablet aan de slag te gaan. Een telefonische consultatie via vaste lijn biedt dan beperkt soelaas. Als zorgverlener zie je de patiënt niet, wat het inschatten van emoties en reacties bemoeilijkt. Een virtueel consult is per definitie zakelijker en afstandelijker dan een live contact. Ook de medische controle valt op die manier volledig weg. Hoe zien de injectieplaatsen er bijvoorbeeld uit? Is de insulinepen aan vervanging toe? Heeft de persoon met diabetes een wondje aan de voet? Voor thuisverpleegkundigen neemt het bovendien de inkijk op de dagelijkse leefgewoontes weg. De leefstijl- en voedingsgewoontes zijn makkelijker op te volgen via een live consult, zeker bij problemen. Het digitaal consult confronteert hen minder met hun eigen rol en hun verantwoordelijkheid in hun zorg.

Grenzen bewaken

Altijd bereikbaar zijn is een zegen en een vloek. Dat is al lang geweten. Tijdens de pandemie was dit voor zorgverleners nog meer het geval. De digitale communicatie vergroot de werkdruk. Het is dus bijzonder belangrijk om als zorgverlener zelf je grenzen te bewaken en duidelijke afspraken te maken met de zorgvrager. Stel je smartphone zo in dat je tijdens een consult niet onderbroken of afgeleid wordt door binnenkomende berichtjes, bijvoorbeeld. Las specifieke tijdstippen in voor videocalls. Leg aan je patiënten uit dat ze moeten telefoneren bij een dringende vraag en geen bericht sturen. Het is zoeken naar een gezonde balans waarbij de zorgverlener de patiënt zo goed mogelijk ondersteunt, maar zelf ook voldoende rustmomenten inlast.

De pandemie ontregelde niet alleen de manier van werken voor de zorgverleners. Ze had natuurlijk ook een effect op de levensstijl van veel mensen: meer thuiswerk, minder structuur en een andere routine. De angst, onzekerheid, het gebrek aan sociale contacten waren zeker niet bevorderlijk voor ons emotioneel welzijn. De laatste twee jaren heeft iedereen een groot adaptievermogen getoond om steeds aan te passen en in te spelen op maatregelen die verschillende pieken met zich meebrachten. Als gevolg merken zorgverleners dat meer patiënten ontregeld zijn. Sommigen hebben zich laten gaan. Anderen stellen tot op heden hun controles uit. Tot op de dag van vandaag geven zorgverleners elke dag opnieuw het beste van zichzelf.

Goede zaak voor multidisciplinariteit

Binnen de zorgverlening was er wel een opmerkelijk positief effect. Door de precaire omstandigheden, door het beperken van het aantal contacten met zorgvragers en omdat mensen op andere diensten moesten inspringen, leerden zorgverleners elkaar beter kennen, wat de collegialiteit onderling bevorderde en de samenwerking ten goede kwam. En dit was dan op zijn beurt weer goed voor de patiënt. In het diabetesteam van UZ Leuven werkten de verpleegkundige en diëtist-diabeteseducatoren, de psychologen en de endocrinologen nog nauwer samen en hielpen elkaar waar ze konden. Deze intensere samenwerking bevorderde zeker verder de multidisciplinaire samenwerking.

“Een digitaal consult is een hulpmiddel, maar geen heilige graal.”

In de thuisverpleging boden vele verpleegkundigen ondersteuning in woonzorgcentra en vaccinatiecentra. Om daar ook de zorgverlening mee te garanderen. Zelfs militaire verpleegkundigen werden ingezet om de zorg in woonzorgcentra te coördineren en zorg te verlenen. Hierdoor kon de verpleegkundige diabeteseducator zich concentreren op het coördineren van de diabeteszorg, het educeren van personen met diabetes, het doorgeven van hun vraag / hen naar de juiste zorgverlener te leiden en het motiveren om ook in onzekere omstandigheden hun zelfzorg vol te houden. De verpleegkundige diabeteseducatoren in de ziekenhuizen hebben dit ook zo ervaren. Verder gaven verpleegkundige diabeteseducatoren een luisterend oor en waren ze vaak het enige sociale contact van personen met diabetes. Zo garandeerden ze mee de zorgcontinuïteit voor personen met diabetes samen met het diabetesteam.

Verder bracht de crisissituatie die de pandemie met zich meebracht, dat zorgverleners over de verschillende settings heen ervaringen uitwisselden, konden ventileren, … Beroepsorganisaties zoals NETWERK VERPLEEGKUNDE voor de verpleegkundige diabeteseducatoren faciliteerden deze monodisciplinaire uitwisseling van ervaringen om te zorgen voor personen met diabetes.

Vertrouwensband cruciaal

Een vertrouwensband virtueel creëren, neemt veel meer tijd dan bij fysieke consultaties. Ook al zijn we ondertussen meer en meer gewend mensen digitaal te ontmoeten, toch blijft over vertrouwelijke zaken en over medische aspecten spreken een uitdaging. Zo streven verpleegkundige diabeteseducatoren in de thuiszorg en de ziekenhuissetting zo veel als mogelijk een eerste consultatie live in te plannen. Zo kan er volop ingezet worden op empathie, vertrouwen en contact tussen een persoon met diabetes en zijn zorgverlener. Eens een band ontstaan is tussen de persoon met diabetes en zijn zorgverlener, kunnen ook tussentijdse virtuele opvolgingen voorzien worden met fysieke consultaties ertussen geweven. Zo bracht de crisis van de covid-pandemie ons niet enkel kommer en kwel maar ook veel expertise om in moeilijke omstandigheden de continuïteit van zorg voor onze personen met diabetes zo veel als mogelijk te garanderen.

Sofie Dewaet (Verpleegkundig diabeteseducator UZ Leuven)

Diégo Backaert (Verpleegkundig diabeteseducator Amenthu, Raad van Bestuur NETWERK VERPLEEGKUNDE)

Dit artikel werd gepubliceerd in het peer reviewed e-book Covid in Vlaanderen: Kernlessen uit de zorg.


Witboek: passie voor het verpleegkundig beroep

Aart Eliens heeft een passie voor verpleegkunde. In 1982 schreef hij het Zwartboek van de verpleging waarin hij de gevolgen van het tekort aan zorg- en verpleegkundigen aankaartte. Dit jaar maakte hij een Witboek om de negatieve berichtgeving over de zorg tegen te gaan. Zijn professionele doel is de positionering van de zorg- en verpleegkundige.

Al jaren signaleer ik dat er meestal negatief geschreven wordt over verpleegkundigen en zorgkundigen in de dagbladen. Eind 2021 besloot ik hier iets aan te doen door beroepstrots van verpleegkundigen en zorgkundigen in kaart te brengen, om bij te dragen aan een positief beroepsimago. Het idee was de beroepsbeoefenaren zelf aan het woord te laten over hun vak door hen vijf vragen voor te leggen. 1)Wat is mooi aan je vak en wat zijn de redenen waarom je als zorgmedewerker of student je vak met tevredenheid uitoefent? 2) Wat is de waarde van verplegen en verzorgen voor de zorgvrager? 3) Wat levert verplegen en verzorgen op voor de beroepsgroepen waarmee verplegend personeel samenwerkt? 4) Wat is de waarde van verplegen en verzorgen voor de samenleving? 5) Kan je in één woord aangeven wat voor jou de kern of het mooie van je vak is?

Eind december werd de lijst met de vijf vragen gemaild aan verpleegkundige adviesraden, mijn netwerk, zorgopleidingen en de verenigingen die aangesloten zijn bij de Nederlandse beroepsvereniging V&VN. De vragenlijst werd ook via Google verspreid.

De respons was overweldigend. Van vele kanten kreeg ik te horen dat het belangrijk is aandacht te vragen voor de mooie kanten van het vak. In maart werd de responstermijn beëindigd. Zo’n 1.162 helpenden, zorgkundigen, verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten vulden de vragenlijst in. De respondenten komen uit alle sectoren van de gezondheidzorg. Ruim 25 procent van hen werkt in de thuiszorg, 20 procent van alle respondenten is student. De antwoorden werden gerubriceerd en de meest sprekende antwoorden (49 pagina’s) kregen een plek in het Witboek. Het Witboek is gratis te downloaden via aarteliens.nl.

Het Witboek bulkt van de beroepstrots. Uit de ruim 5.000 antwoorden wil ik jullie deze citaten niet achterhouden. Een respondent citeert een patiënt: “Jullie verpleegkundigen hebben mij in de zwaarste periode van mijn leven verzorgd. Jullie waren het licht in mijn ogen, jullie verschijning gaf mij rust. Ik heb een mond als de oceaan nodig om jullie steun te verwoorden, 100 maal mijn eigen mond kan geen woorden geven aan jullie inzet.” Of deze voorbeelden: “Verpleegkundigen zijn de smeerolie van de gezondheidszorg. Zij staan naast de cliënten, zijn laagdrempelig, gemakkelijk benaderbaar, zij maken de vertaalslag van de medische wereld en taal naar het alledaagse leven.”, “Als verpleegkundig specialist heb je de tools en mogelijkheid de patiënt echt in zijn geheel te behandelen. Je hebt oog op de totale gezondheid en krijgt de ruimte om hier de aandacht die de patiënt nodig heeft aan te besteden.”, “Zonder verplegen en verzorgen stort de samenleving in. Kijk naar de coronacrisis, de samenleving moet op slot, doordat er te weinig ruimte is in de zorg!”

In 1982 schreef ik een Zwartboek waarin de gevolgen van het tekort aan zorgkundigen en verpleegkundigen opgesomd werden. Alle grote Nederlandse dagbladen schreven er over. Nu gaat dat helaas anders. Alleen het dagblad Het Parool, wijdde een bericht aan het verschijnen van het Witboek. Het argument dat ik steeds hoorde om er niets over te schrijven was: Goed nieuws is geen nieuws. Blijkbaar voelen de dagbladen de maatschappelijke verantwoordelijkheid niet om via het plaatsen van mooie teksten over het beroep van zorgkundige en verpleegkundige, bij te dragen aan een positief imago en hiermee de aantrekkingskracht van deze beroepen te bevorderen. Laat ons dus via deze wijze het goede nieuws wel verspreiden.


Juridische vragen en antwoorden #9 – 2022

Wat zijn de diplomavereisten om te functioneren als hoofdverpleegkundige?

“Wat zijn de diplomavereisten om te functioneren als hoofdverpleegkundige? Mogen bijvoorbeeld kinesitherapeuten hoofd zijn van een verpleegafdeling en mogen graduaatverpleegkundigen dit ook, mits een kaderopleiding?”

Antwoord:

In de ziekenhuizen worden de criteria voor diensten of functies erkend onder een kenletter (C, D, U, …) vastgelegd in het K.B. 23.10.1964 met de erkenningsnormen voor de ziekenhuizen. Dit bepaalt dat er per verpleegafdeling één hoofdverpleegkundige wordt aangeduid. De hoofdverpleegkundige is een gegradueerde verpleegkundige of vroedvrouw of een bachelor in de verpleegkunde of de vroedkunde, die bovendien een bijkomende kaderopleiding in de verpleegkunde, of een bijkomende opleiding van universitair niveau, master in de verpleegkunde en de vroedkunde, master in het management en beleid van gezondheidszorg of master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering heeft gevolgd. Deze scholing dient betrekking te hebben op het geven van leiding aan een verpleegkundige equipe.

Voor diensten of functies die geen verpleegeenheid zijn, geldt de verplichting niet. Opdracht en toezicht voor verpleegkundige handelingen kan enkel gebeuren door verpleegkundigen, zoals bepaald in de wet Uitoefening Gezondheidszorgen van 10 mei 2015, art. 46 §1,1°. Het K.B. dateert van voor de hervorming van de verpleegstudies. Volgens de tekst komen alle ‘gegradueerde verpleegkundigen’ in aanmerking, na het volgen van een kaderopleiding.

Voor de woonzorgcentra geldt de Vlaamse bepaling dat de eerste verantwoordelijke een hoofdverpleegkundige moet zijn, maar dat de volgende ‘eenheden’ mogen geleid worden door een persoon met minstens een bachelordiploma in de zorg of sociale richting.

Kan het toezicht op de voorbereiding van te steriliseren materialen en het sterilisatieproces gedelegeerd worden aan een niet-verpleegkundige?

“Wat is de concrete inhoud van het toezicht op de voorbereiding van te steriliseren materialen en op het sterilisatieproces, cf. K.B. 18.06.1990.
Houdt dit in dat de verpleegkundige aanwezig is op de dienst en deze akte niet delegeert aan een derde die geen verpleegkundige is?”

Antwoord:

Het toezicht op de voorbereiding en de sterilisatie is een verpleegkundige handeling die inderdaad niet kan gedelegeerd worden aan niet-verpleegkundigen (of niet-artsen).

Er bestaat geen wettelijke definitie van ‘toezicht’. Toezicht betekent evenwel niet ‘aanwezigheid’. Er is geen verplichting dat de persoon die toezicht houdt, permanent aanwezig is bij de uitvoering van taken.

De algemeen aanvaarde definitie van ‘toezicht’ is dat de persoon die toezicht houdt een redelijke controle doet van de opleiding en competentie van de medewerkers, dat hij/zij regelmatig het werk controleert en aanwezig is voor begeleiding, beschikbaar voor vragen en uitleg, en oproepbaar bij problemen.


Op weg naar duidelijke richtlijnen voor bekwame helpers

De bekwame helper is iedere begeleider of coördinator die een basisvorming verpleegkundige handelingen volgde en aan wie de verpleegkundige enkele handelingen delegeert. Deze taken neemt de bekwame helper vrijwilliger op zich en bij twijfel of onduidelijkheid wordt meteen de hulp van een verpleegkundige of arts ingeroepen. Recent werden door de bevoegde ministers stappen gezet om deze positie wettelijk te verankeren. Iets waar de SOM, Katholiek Onderwijs Vlaanderen, VVSG, NETWERK VERPLEEGKUNDE en het Vlaams Welzijnsverbond zeer blij mee zijn.

Voor heel wat organisaties, scholen of voorzieningen is zorg verlenen niet hun belangrijkste taak. Toch gebeuren heel wat gezondheidszorgen bij voorkeur of uit noodzaak door hun medewerkers: de bekwame helpers. Dit begrip verscheen voor het eerst in 2017, naar aanleiding van de hervorming van de wet of de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. ‘Bekwaam’ geeft meteen aan dat de personen in kwestie geen zorgprofessionals zijn, wel dat ze opgeleid zijn om bepaalde handelingen op een  kwalitatieve manier uit te voeren. Met ‘helper’ wordt duidelijk gemaakt dat het om iemand is die de zorgverlener bijstaat en niet vervangt.

Het wetsontwerp dat vandaag op tafel ligt om de positie van bekwame helper te verduidelijken kan op bijval rekenen. Ook bij NETWERK VERPLEEGKUNDE, dat mee aan tafel zat om adviezen te formuleren vanuit de werkgroep Gehandicaptenzorg. “De wet zal bij veel scholen en voorzieningen de rechtsonzekerheid wegnemen. Toch is er nog wat werk aan de winkel vooraleer de wet ook echt een klaar en helder kader schept”, zegt Griet Pitteljon, voorzitter van de Commissie Verpleegkundige Handelingen Vlaams Welzijnsverbond.

Een duidelijk zorgplan

“Tot voor kort was er sprake van het opzetten van een gestructureerde equipe om mensen in hun zorgbehoeften te voorzien. In bepaalde contexten is dit niet werkbaar en moet hulp laagdrempelig zijn, uit noodzaak. Denk maar aan kleinere kinderdagverblijven of onthaalmoeders, instellingen voor gehandicaptenzorg, scholen of ambulante hulpverlening. Die gestructureerde equipe is vandaag uit het wetsontwerp verdwenen”, zegt Lille Dumortier, stafmedewerker ondersteuning van personen met een handicap bij het Vlaams Welzijnsverbond. Vanuit het overleg tussen de SOM (Federatie van Sociale Ondernemingen), Katholiek Onderwijs Vlaanderen, VVSG (Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten), NETWERK VERPLEEGKUNDE en het Vlaams Welzijnsverbond leeft wel de overtuiging dat er een gefundeerde samenwerking en regelmatig overleg moet plaatsvinden tussen de school of voorziening en het medische team met een arts en verpleegkundige.

Het voorstel dat op tafel ligt definieert ook dat de gedelegeerde handelingen op naam van de toekomstige verstrekker moeten worden vastgelegd. “In de praktijk ligt dit moeilijker, denk maar aan organisaties die met leefgroepen werken”, zegt Lille Dumortier. “Daarom wordt gepleit om die handelingen toe te wijzen aan een groep van mensen, bijvoorbeeld via een staand order. Daarnaast moet ook de administratie eenvoudiger gemaakt worden, zeker wanneer het gaat over het verplichte overleg.” Griet vult aan: “De arts of verpleegkundige stelt vandaag een document op waarin beschreven staat hoe het overleg tussen de bekwame helper en de arts of verpleegkundige zal plaatsvinden. Dat kan makkelijker. Laat, net zoals een regelmatige herevaluatie, het initiatief tot overleg over aan de arts of verpleegkundige, afhankelijk van de complexiteit van de gedelegeerde handeling. Voor het geven van basismedicatie of het aandoen van compressiekousen zijn minder overlegmomenten nodig dan voor het toedienen van sondevoeding.”

Advies van de FRV

De SOM, Katholiek Onderwijs Vlaanderen, VVSG, NETWERK VERPLEEGKUNDE en het Vlaams Welzijnsverbond zijn tevreden met de stappen die vandaag gezet worden en hoopt nu op een snelle goedkeuring van de wetswijziging en het bijhorende Koninklijk Besluit. Ze stellen zich dan ook op als constructieve partners in dit overleg en roepen op om het advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV) hierin te volgen. Dit advies werd opgesteld in 2019 vanuit de grootste beroepsgroep binnen de gezondheidszorg. Het gaat niet uit van een vasthouden aan handelingen. Wel vanuit een oprechte bezorgdheid om de kwaliteit van zorg te behouden, maar ook uit noodzaak naar verduidelijking om het uitvoeren van verpleegkundige handelingen door bekwame helpers wettelijk te verankeren door opleiding, delegatie en evaluatie.

In het advies van de FRV wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds bekwame helpers waar in hun basisopleiding ruimte is voor het aanleveren van enkele relevante verpleegkundige basishandelingen. Denk maar aan kinderverzorgsters, polyvalent verzorgenden, … die temperatuur nemen en interpreteren bijvoorbeeld. Anderzijds zijn er de bekwame helpers waarvan de opleiding niet gericht is op hulp in het dagelijkse leven, zoals leerkrachten, opvoeders, … Voor hen zou een extra opleiding voorzien worden door een verpleegkundige of arts. Zo leren ze de handelingen die relevant zijn voor hun beroep. Onafhankelijk van de groep waarin ze bekwame helper zich bevindt,  hij of zij kan de handeling alleen uitvoeren onder subsidiariteit van een verpleegkundige of arts, wanneer de zorgvrager stabiel is en in het kader van hulp in het dagelijkse leven.

Het advies specifieert verder nog in drie lijsten de concrete handelingen die al dan niet gedelegeerd kunnen worden. Wat voorbehouden blijft voor verpleegkundigen is de specifieke verpleegkundige invalshoek: de verpleegkundige diagnostiek, het opstellen van een zorgplan, het evalueren van de zorg, de coördinatie of opleiding van verpleegkundige handelingen. Dat aanleren van verpleegkundige handelingen kan ook door een arts gedaan worden. De bekwame helper is verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van de handelingen, het rapporteren van zijn observaties en het melden wanneer bepaalde handelingen buiten zijn bekwaamheid of verantwoordelijkheid liggen.

Je raadpleegt het volledige advies hier: https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/sites/default/files/documents/avis_protocole_accord_signe.pdf  


Negatief advies over de rol van vroedvrouwen bij vaccinatie van zuigelingen sluit toekomstige dialoog niet uit

Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Franck Vandenbroucke vroeg op 6 april 2022 de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV) om advies over de rol van de vroedvrouwen bij de vaccinatie van zuigelingen – baby’s tussen twee en vijftien maanden. Dit kan namelijk het tekort aan verpleegkundig personeel eventueel counteren. De FRV gaf een negatief advies, maar staat wel open voor dialoog met de Federale Raad voor de Vroedvrouwen (FRVV).

Het verhaal start met een vraag van Kind & Gezin aan de FOD Volksgezondheid om vroedvrouwen in te zetten bij de vaccinatie van zuigelingen. Daarop werden de verschillende betrokken instanties geconsulteerd, waaronder de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV) en de Federale Raad voor de Vroedvrouwen (FRVV). Op 30 september overhandigde de FRV een negatief advies aan minister Vandenbroucke. Dit betekent niet dat deze piste in de toekomst volledig is uitgesloten, maar het negatief advies is gebaseerd op het belang van een holistische verzorging van zuigelingen tussen twee maanden en vijftien maanden.

Competenties en wettelijk kader

De FRV is er niet tegen gekant dat niet-verpleegkundigen bepaalde handelingen doen, zolang ze maar over de nodige competenties en opleidingen beschikken. De kwaliteit van zorg en de veiligheid van het kind staan voorop. “Op dat vlak zijn er vandaag te veel verschillen in opleiding en competentievereisten van vroedvrouwen tussen de verschillende gemeenschappen. Ook de leeftijd of gezondheidstoestand van het kind waarin een vroedvrouw vandaag onderlegd is, verschilt per regio. Omdat dit advies op federaal niveau geldt, moeten alle vereisten ook federaal ingevuld zijn, willen we vroedvrouwen toelaten zuigelingen te vaccineren”, legt FRV-voorzitter Edgard Peters uit. “Bovendien zijn competenties niet het enige. Ook de kwalificaties spelen mee, want de wet bepaalt waarvoor een vroedvrouw gekwalificeerd is. Vandaag staat daar niets in over de vaccinatie van zuigelingen.”

Holistische aanpak

Voor de FRV maakt vaccinatie deel uit van een ruimere preventieve en sociale geneeskunde ter bevordering, bewaking en behoud van de gezondheid van kinderen van nul tot zes jaar. Edgard: “We willen garanderen dat de algemene ontwikkeling van het kind harmonieus verloopt. Dit kan alleen als de zorgverlener naar het totaalplaatje kijkt.” In de Federatie Wallonië-Brussel zijn de bekwaamheden en ervaring voor de titel van vroedvrouw gedefinieerd voor de postnatale[1] en neonatale[2] periode. In Vlaanderen dekken deze het gezond kind tot de leeftijd van één jaar. De bekwaamheden en ervaring omschreven voor pathologie, risico’s en/of complicaties zijn alleen vastgesteld tijdens de neonatale periode. De opleiding tot vroedvrouw duurt in Vlaanderen drie jaar en in de Franstalige Gemeenschap vier jaar. “De wet beperkt zich niet enkel tot kinderen die naar Kind & Gezin, Office de la naissance et de l’enfant (ONE) of Dienst für Kind und Familie (Kaleido-DG) komen. Sommige kinderen zijn niet in goede gezondheid en hebben problemen. Ook naar hun noden moet gekeken worden.”

Toch heeft de FRV begrip voor deze vraagstelling. “Op basis van de wet, de competenties en het opleidingsprofiel kan de FRV geen positief advies geven. We staan wel open om in dialoog te gaan met onze partners, zoals de FRVV. Daarbij denken we aan de mogelijkheid om vroedvrouwen bijkomende opleidingen te laten volgen, zodat ze de nodige competenties kunnen uitbouwen. Het is nu aan de FOD Volksgezondheid om de adviezen van de verschillende organen te analyseren en met een voorstel te komen. Wat de toekomst ook brengt, dit advies is zeker niet het einde. De FRV en de FRVV kunnen hierrond een gemeenschappelijk initiatief lanceren, mocht dit nodig blijken.”

Bron: overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/advies-frv-202204-betreffende-de-rol-van-vroedvrouwen-bij-de-vaccinatie-van-zuigelingen

[1] Postnataal: de periode net na de geboorte van het kind tot maximaal zes weken na de bevalling.

[2] Neonataal: de periode van de geboorte tot de 28ste levensdag, vanaf de volwaardige zwangerschapstermijn van 40 weken. Voor prematuur geboren baby’s geldt de uitgerekende geboortedatum.


De vele facetten van buitenlandse inwonende zorg

Om een antwoord te vinden op hun zorgvraag doen ouderen soms een beroep op inwonende zorgverleners. Buitenlandse werknemers die door economische redenen wensen te migreren, trekken dan in bij de cliënt. De voornaamste redenen om buitenlandse inwonende zorgverleners in te schakelen is om langer thuis te blijven wonen, de regie over de zorg te behouden en continue zorg te krijgen. Uit het onderzoek van Sylvia Hoens (Vrije Universiteit Brussel) blijkt dat de inwonende zorgverleners soms in een bijzonder kwetsbare situatie leven en werken.[1]

De eenentwintigste eeuw wordt gekenmerkt door een steeds ouder wordende bevolking. In navolging van mondiale en Europese trends, wordt ook België geconfronteerd met een groeiend aantal oudere volwassenen. In 2021 is 19,4 procent van de Belgische bevolking ouder dan 65 en 5,6 procent daarvan ouder dan 80.[2] Het aandeel personen van 65 jaar en ouder in België zal de komende jaren naar verwachting aanzienlijk toenemen, tot 23 procent van de totale bevolking in 2030. Deze groep ouderen is verre van homogeen. Zo zijn er aanzienlijke verschillen in gezondheidstoestand en de bijhorende zorgvraag. Ook al bestaat een ruim aanbod in de klassieke zorg, toch bereikt dit niet alle ouderen. Daarom onderzocht Sylvia Hoens tijdens haar doctoraat onder meer het potentieel van buitenlandse inwonende zorgverleners om aan de stijgende zorgvraag te voldoen. Ze ondervroeg daarvoor zowel de ouderen die de zorg inschakelden en hun familieleden als de inwonende zorgverleners.

Wie zijn ze, wat doen ze?

Buitenlandse inwonende zorgverleners worden ingeschakeld via uitzendbureaus of via kennissen. Via uitzendbureaus komen werknemers vooral uit Oost-Europese landen, via-via gaat het veel breder. Zo interviewde Sylvia Hoens bijvoorbeeld ook zorgverleners uit Guatemala en de Filipijnen. De zorgverleners staan in voor het huishouden, helpen de cliënt doorheen de dag, dienen medicatie toe, … Een zorgopleiding is geen vereiste voor de job. “Worden de buitenlandse zorgverleners via een uitzendbureau aangesteld, krijgen ze nog een korte opleiding”, vertelt Sylvia Hoens. “Dat is wel maar een basis. Voor meer technische zorg doen ze een beroep op thuisverpleegkundigen en andere zorgverleners.” De inwonende zorgverleners hebben veel aan zorgnetwerken, merkte Sylvia tijdens haar onderzoek. Denk daarbij aan de familie van de oudere, andere inwonende zorgverleners die ze kennen via het uitzendbureau, en thuisverpleegkundigen of kinesitherapeuten die aan huis komen. Familieleden en andere zorgverleners kunnen sociale steun bieden, terwijl thuisverpleegkundigen enkele eenvoudige tips kunnen geven, bijvoorbeeld: hoe help je iemand het beste naar het toilet?

Positieve ervaring voor de oudere

Volgens het onderzoek zijn de ervaringen van de oudere zorgvragers door de band genomen positief. Voor ouderen met een hoge zorgnood is dit een aantrekkelijk alternatief voor een woonzorgcentrum. “Het grootste voordeel is dat mensen langer thuis blijven wonen en zelf de regie houden over de zorg”, vertelt Sylvia. “Er ontstaat vaak een goede band tussen de oudere en de zorgverlener. De zorgverleners doen hun werk vanuit een oprechte en persoonlijke betrokkenheid met de zorgvrager. Ze worden eigenlijk deel van de familie. Tegelijkertijd is er sprake van een ongelijke machtsverhouding. Het gaat hier om een uitzonderlijke werkgever-werknemerrelatie, die niet noodzakelijk contractueel geregeld is. Je woont bij je werkgever, dat maakt het moeilijk om nee te zeggen tegen extra taken. Voldoe je niet aan de eisen, dan sta je op straat wanneer je geen contract hebt.”

Alles doen voor de kinderen

De zorgverleners migreren doorgaans vanuit een economische noodzaak. De voornaamste motivatie die ze noemen, is een betere toekomst creëren voor hun kinderen. “Daardoor ontstaat een opmerkelijke paradox”, stelt Sylvia. “De zorgverleners willen het beste voor hun gezin, maar tegelijkertijd hebben ze hen vaak al jaren niet meer gezien. Zorgverleners van binnen Europa die via een uitzendbureau een contract kregen, kunnen doorgaans wel eens een weekje vakantie nemen om hun familie te bezoeken. Voor zorgverleners zonder legaal verblijf ligt dat helemaal anders. Zij kunnen vaak niet zomaar weg. Velen koesteren de droom om hun familie op termijn naar België te halen, maar weten niet hoe.”

Geen statuut

Exacte cijfers over het aantal buitenlandse inwonende zorgverleners in België zijn er niet. Zij werken vaak enkel binnenshuis en zijn dus verborgen voor de buitenwereld. In België bestaat ook geen specifieke functietitel of statuut waaronder deze mensen werken. “In Nederland en Duitsland is de praktijk van inwonende zorgverleners meer courant”, weet Sylvia. “De cijfers lopen nogal uiteen, maar volgens schattingen werken in Duitsland zo’n 100.000 tot 300.000 inwonende zorgverleners. In Italië bestaat wel een duidelijk statuut voor deze werknemers: naar schatting leeft één op de vier personen met dementie met een zorgverlener samen.” Het ontbreken van een afgelijnd statuut brengt de buitenlandse inwonende zorgverleners in België in een precaire positie, volgens Sylvia. “Er is geen controle. Krijg je een contract via een uitzendbureau, dan heb je in principe recht op één rustdag per week en moet je ’s nachts niet werken. In de praktijk staan deze zorgverleners uiteraard wel op om de oudere naar het toilet te helpen, bijvoorbeeld, en ook op hun vrije dag blijven ze verantwoordelijk voor de zorgvrager. Dat doen ze omdat ze het beste voorhebben met de zorgvrager, maar het weegt op hun werk- en leefomstandigheden. Voor zorgverleners zonder contract is het al helemaal moeilijk om op hun strepen te staan.”

Een duidelijk statuut, naar het voorbeeld van Italië, zou deze zorgverleners uit die kwetsbare positie kunnen helpen. “Met meer regelgeving en controle kunnen rusttijden bijvoorbeeld beter bewaakt worden. Belangrijk is wel dat het niet gaat om controle op het verblijfsstatuut. Anders zullen praktijken van verdoken zorgverleners nooit verdwijnen. Het is een verhaal met veel facetten. Voor de oudere is het een goede oplossing die aan de zorgnood en de wensen voldoet, maar de zorg wordt verleend door personen die niet altijd een opleiding genoten hebben en als werknemer bepaalde risico’s lopen. Daar kunnen we als maatschappij zeker nog aan werken.”

[1] Hoens, S. (2022). At the Interplay of Care and Migration: Examining the Potential of Community Health Workers and Live-in Migrant Care Workers to address Older Adults’ unmet Care Needs.

[2] StatBel. (2021). Bevolking naar geslacht en leeftijdsgroep – België 2021. Retrieved 8 September 2021

from https://bestat.statbel.fgov.be/bestat/crosstable.xhtml?view=161080d2-d411-4e40-9a0fa27db5e2b6e1

Wie is Sylvia Hoens?

  • Studeerde Agogische Wetenschappen aan de VUB
  • Doctoreerde aan de VUB met het proefschrift “At the interplay of care and migration: Examining the potential of community health workers and live-in migrant care workers to answer older adults’ unmet care needs”
  • Zet haar onderzoek aan de VUB verder als postdoctoraal onderzoeker

“Buitenlandse inwonende zorg biedt een aantrekkelijke oplossing voor de zorgvrager, maar brengt risico’s met zich mee voor de werknemer.”


Gezond doen leven in een gezonde leefomgeving

Al dertig jaar lang streeft het Vlaams Instituut Gezond Leven vzw ernaar de Vlaming gezonder te maken. Met onderbouwd advies, methodieken, opleidingen en objectieve wetenschappelijke informatie ondersteunt Gezond Leven mensen in verschillende settings om zo een gezondere leefomgeving te creëren. Hun expertise omvat gezondheid in de ruime zin van het woord waarbij ook de geestelijke gezondheid en de impact van het milieu in beschouwing wordt genomen. Sinds 2022 zetelt NETWERK VERPLEEGKUNDE in de algemene vergadering van Gezond Leven.

De vzw Gezond Leven is een onafhankelijk expertisecentrum en werkt via beheersovereenkomsten met de Vlaamse overheid aan een aantal vastgelegde thema’s voor een periode van drie tot vijf jaar. Daarnaast neemt Gezond Leven ook deel aan projecten rond een gezondere samenleving en adviseert het organisaties en ondernemingen over gezondheidsbevordering. “Momenteel focussen we op zes preventiethema’s: voeding, beweging en lang stilzitten, tabak, mentaal welbevinden, milieu en gezondheid en ondervoeding bij ouderen”, vertelt programmamanager Stien Vandierendonck, die bachelor in de verpleegkunde en master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering is. “Hiervoor gaan we geregeld een consortium aan met een andere organisatie, zoals met de Stichting tegen Kanker, VRGT en met Kom op tegen Kanker voor het thema tabak. Wat milieu en gezondheid betreft werken we samen met VITO en PIH. Recent werkten we ook samen met het Centrum voor Huisartsgeneeskunde van de KU Leuven om informatie rond gezonde slaap aan te bieden.”

Werken in settings

Om hun thema’s zo goed mogelijk uit te dragen in de maatschappij gebruikt Gezond Leven verschillende mechanismes. Stien: “We doen aan pleitbezorging naar het beleid toe en faciliteren samenwerking met de actoren die ook binnen die topics actief zijn. We ontwikkelen kadermethodieken en materialen en stellen deze beschikbaar op onze website. Dat is bijvoorbeeld interessant voor zorgverleners om aan de slag te gaan met die preventieve gezondheidsthema’s. Zo bieden we opleidingen aan via de Gezond Leven Academie. Daarnaast hebben we verschillende projecten lopen, waaronder Bewegen Op Verwijzing (BOV), procesbegeleiding voor preventie in woonzorgcentra en Rookvrije Start. We definiëren voor elk project een implementatieplan waarin we belangrijke partners betrekken die ons kunnen helpen om een methodiek bekend te maken, zoals de koepels van verpleegkundigen. Tot slot geven we vormingen en advies op maat.”

Gezond Leven handelt binnen diverse settings om de Vlaming te bereiken in alle facetten van het leven. Deze zijn ziekenhuizen, woonzorgcentra, lokale besturen, scholen, sportclubs en evenementen, het werk, …. “Deze settingsgerichte aanpak is nodig om een zo groot mogelijke impact te hebben en een zo breed mogelijk publiek te bereiken. Onze methodieken zijn afgestemd op de setting en laten bijvoorbeeld toe aan een bedrijf of organisatie om een gezondheidsbeleid op te stellen, zoals een rookbeleid. We hebben een aangepaste kadermethodiek voor scholen, voor een gezonde gemeente, … Afhankelijk van het thema kan een bepaalde doelgroep prioritair zijn, maar in het algemeen richten we ons op iedereen in de samenleving, met een bijzondere aandacht voor mensen in maatschappelijk kwetsbare situaties en voor gezondheidsongelijkheid.”

Gealigneerde communicatie

Voor deze preventie en bevordering van een gezonde levensstijl en omgeving past Gezond Leven vier strategieën toe: 1) educatie, 2) omgevingsinterventies, 3) regels en afspraken en 4) vroegdetectie. Het instituut brengt mensen kennis bij over bepaalde gezondheidsthema’s of bedreigingen errond. Het faciliteert een omgeving die gezond gedrag toelaat, en het staat in voor het opmaken van regels en afspraken die een gezond gedrag mogelijk maken. Denk bijvoorbeeld in de setting zorg en welzijn aan een ziekenhuis dat in de kantine gezonde maaltijden voorziet, beslist om volledig rookvrij te worden of aan hun medewerkers toelaat om op een bepaald moment van de dag te bewegen. Tot slot zet de vzw in op het vroegtijdig opsporen van gedrag of symptomen die wijzen op een ongezonde levensstijl om daarrond acties te ondernemen.

Rol van de verpleegkundige

Verpleeg- en zorgkundigen kunnen in hun dagelijkse interacties preventieve gezondheidsboodschappen meegeven aan zorgvragers en hen activeren naar een gezondere levensstijl. Bijvoorbeeld door beweging aan te moedigen of te stimuleren tot gezonde voeding. Toch blijkt dit in de praktijk niet altijd evident. “Een zorgverlener is gericht op zorg en niet zozeer op preventie. Het tijdsaspect speelt hierbij zeker een rol, maar is niet de enige factor. Daarom bekijken we of we het gezonde-levensstijlluik structureel kunnen verankeren in de zorgopleidingen, voor alle zorg- en welzijnberoepen, zodat ze dit veel meer kunnen toepassen in hun dagelijkse praktijk”, gaat Stien verder. “Dit gaat om competenties, maar ook om het blijven toepassen van de inzichten en hierin ondersteuning krijgen. De zorgverlener heeft een direct contact met de zorgvrager en is dus goed geplaatst om veranderingen op te merken en tijdig preventieve adviezen te geven. Dit gaat zelfs verder dan gezond eten of mentaal welbevinden. Ze kunnen een belangrijke schakel zijn naar de eerstelijnszone om problemen door te spelen, zoals rond huisvesting.”

Een belangrijke vaardigheid van de zorgverlener is om een zorgvrager te herkennen met beperkte gezondheidsvaardigen en de eigen communicatie hierop af te stemmen. Interculturele vaardigheden zijn hierbij ook van belang. “Gedragswijziging en verandering van levensstijl vragen tijd. Voor kwetsbare groepen zijn er vaak nog extra drempels. Samen met de zorgvrager kijken welke kleine aanpassingen mogelijk zijn, feedback geven op de al geleverde inspanningen, de voordelen aanhalen, zoals beter slapen, minder stress, … Het heeft een positief effect en verhoogt de intrinsieke motivatie, en dus ook de slaagkans. In onze academie zijn er verschillende opleidingen die hierop inspelen en die voor elke zorgverlener interessant zijn.”

De verandering in mindset van zorg naar preventie is belangrijk, weet Stien. “Het is ons doel om de integratie van preventie in de zorg te ondersteunen en aan te zwengelen, om in te zetten op een preventief gezondheidsbeleid in de settings, om gezondheidsvaardigheden van patiënten, leerlingen en werknemers te versterken en om te zorgen voor een gezonde speel-, leef- en werkomgeving. We willen niet alleen burgers motiveren en versterken, maar ze ook ondersteunen in een gezonde levensstijl. En iedere zorgprofessional die ons hierbij helpt is van onschatbare waarde.”

Meer informatie over de beschikbare opleidingen vind je op gezondleven.be/academie.