Inspiratiegids voor studerende mantelzorgers
Een op de vijf studenten in het hoger onderwijs combineert een studie met de zorg voor iemand uit zijn omgeving, zoals een (groot)ouder, broer of zus. Vijftig procent van deze studerende mantelzorgers ervaart deze combinatie als moeilijk tot zeer moeilijk. Zij nemen namelijk taken en verantwoordelijkheden op die hun leeftijdsgenoten niet hoeven op te nemen. Bovendien is het voor hen vaak veel moeilijker om hun thuissituatie los te laten en zich voluit te concentreren op hun opleiding. Hoewel verschillende onderwijsinstellen al stappen gezet hebben om deze groep studenten beter te ondersteunen, merkt het Steunpunt Mantelzorg dat het een eerder onbekende, onzichtbare groep blijft. Daarom werd in samenwerking met de HOGENT, de Odisee Hogeschool, de Universiteit Hasselt en ZoJong! vzw een inspiratiegids ontwikkeld. Daarin staan tips, handvaten en goede voorbeelden uit het binnen- en buitenland om hogescholen en universiteiten te inspireren een structureel beleid te voeren dat jonge mantelzorgers bijstaat.
Impact op schoolloopbaan
Studerende mantelzorgers ervaren verschillende drempels om hun studie goed te combineren met hun mantelzorgtaken. Zo vinden ze het moeilijk om alle lessen te volgen, hun stages te doorlopen, geconcentreerd te zijn tijdens de les of het studeren. Ze vinden onvoldoende tijd om te studeren, komen regelmatiger te laat of kunnen taken niet tijdig afwerken, … Daardoor lopen jonge mantelzorgers vaak vertraging op in hun studietraject of moeten ze soms hun opleiding volledig stopzetten.[1]
Jongeren beseffen vaak niet dat ze jonge mantelzorger zijn en gaan dus ook niet op zoek naar ondersteuning of begeleiding. Ook studentenbegeleiders, lesgevers of ondersteunende diensten zijn zich vaak niet bewust van het aantal jonge mantelzorgers en welke impact dat heeft op een jongere en zijn studie. Daarom is sensibilisering essentieel, want zonder herkenning volgt geen erkenning en logischerwijs ook geen ondersteuning. Door te sensibiliseren:
- krijgt de jonge mantelzorger zichtbaarheid en wordt het thema bespreekbaar
- vermindert de vanzelfsprekendheid en taboesfeer
- voelen jonge mantelzorgers zich minder eenzaam en vinden ze aansluiting bij andere studenten in gelijkaardige situaties
- krijgen studenten, lesgevers, studiecoaches, … meer inzicht in de uitdagingen van jong zijn en zorg dragen voor iemand
- vergroot de gelijkheid van onderwijskansen
- bevordert de toegang tot hulp
Praktische inspiratiegids
In de inspiratiegids vind je naast goede voorbeelden uit binnen- en buitenland ook concrete tools om als student of docent mee aan de slag te gaan. Meer bepaald gaat het over een vast aanspreekpunt in je instelling, het voorzien van en informeren over een mantelzorgstatuut en het begeleiden van studenten in de aanvraagprocedure, specifieke onderwijs- en examenmaatregelen, tips voor medestudenten om hun klasgenoten te ondersteunen en informatie over gespecialiseerde hulplijnen. Er vloeit meteen ook een nationale actie voort uit dit initiatief. Van 21 tot en met 25 oktober wordt voor het eerst de ‘Week van de Jonge Mantelzorger’ georganiseerd. Noteer deze data alvast met stip in je agenda.
- Raadpleeg de inspiratiegids hier.
[1] Hennevelt, 2018, Vanhee, 2020, Vanderlinden, 2024.
Petitie voert druk op voor wettelijk verankerde onkostenvergoeding
De onkostenvergoeding voor studenten in het vierde jaar bachelor verpleegkunde is al langer voer voor discussie. Daarom lanceerde NETWERK VERPLEEGKUNDE samen met de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) een petitie die al door bijna 2.500 respondenten werd ondertekend. Beide organisaties wilden voor het einde van de legislatuur een structureel antwoord op Vlaams niveau.
Heel wat studenten schrikken in hun vierde jaar bachelor verpleegkunde van de onkosten die ze moeten maken tijdens hun stage. Door de aard van die stages – weekendwerk, vroege, late of nachtshifts en variërende tijdstippen – is het voor hen bovendien moeilijk om hun opleiding te combineren met een studentenjob. Het resultaat? Studenten haken af of beginnen überhaupt niet aan de opleiding. Hoewel de Vlaamse regering sinds de pandemie elk jaar opnieuw geld vrijmaakt voor een onkostenvergoeding, bestaat hiervoor geen structurele oplossing. De onzekerheid of de vergoeding er het volgende jaar ook nog zal zijn, schrikt nieuwe studenten af.
Nood aan structurele oplossing
Zes van de negen maanden moeten studenten in het laatste jaar bachelor verpleegkunde stage lopen. Hiervoor moeten studenten heel wat onkosten maken: van het vervoer van en naar de stageplek over parking en maaltijden tot het verschaffen van een uniform. Bovenop het inschrijvingsgeld wordt dit een behoorlijke investering voor de studenten. Reden genoeg voor NETWERK VERPLEEGKUNDE en de VVS om de handen in elkaar te slaan en een petitie te lanceren. Hun doel? Een structurele, transparante oplossing bekomen voor de beloofde onkostenvergoeding. Tegelijk vragen beide organisaties aandacht voor het mentale welzijn van studenten verpleegkunde en waarschuwen ze voor het mogelijke elitaire karakter van de opleiding.
Het debat over de onkostenvergoeding sleept al enkele jaren aan. In juni 2020 besliste de Vlaamse regering om eenmalig een covidpremie van 1.000 euro uit te keren. Het jaar erop werd dit een eenmalige onkostenvergoeding. Toen al vroeg de VVS om duidelijkheid op de lange termijn. Behalve beloftes is tot nu toe niets structureel uitgewerkt. Een tweede pijnpunt dat NETWERK VERPLEEGKUNDE en de VVS aanhalen is de druk op studenten verpleegkunde. Stagelopen is een job geworden. Studenten werken even veel en voeren kwalitatief werk uit, net als het reguliere zorgpersoneel. Bovendien worden ze vaak ingezet om het chronische personeelstekort op te vangen. Bijgevolg haken meer en meer studenten af, wat nefast is voor dit knelpuntberoep. Daarom pleit de VVS ervoor te werken aan het mentaal welbevinden van studenten verpleegkunde. Een derde punt is dat de opleiding verpleegkundige er een voor de happy few riskeert te worden als er geen oplossing komt. Gezien de druk op de gezondheidszorg kan dit geen gewenste evolutie zijn.
Eisen vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE en de VVS
Ten eerste wilden beide organisaties dat er nog binnen deze legislatuur duidelijkheid kwam. Zo wilden ze vermijden dat studenten elk jaar opnieuw moeten bepleiten waarom een onkostenvergoeding nodig is, maar vooral ook de onzekerheid wegnemen voor toekomstige vierdejaarsstudenten. Verder verlangen ze dat de onkostenvergoeding structureel verankerd wordt. Startende studenten weten dan vooraf waaraan ze zich mogen verwachten. Het vierde jaar bacheloropleiding verschilt wezenlijk van heel wat andere opleidingen, dus een duidelijk kader is nodig. Tot slot vraagt de VVS om een evaluatie van de gemaakte stage-afspraken. Dat gaat over het aantal uren per week dat dient gepresteerd te worden, de switch tussen shiften en het aantal weekends verspreid over een stageperiode.
Nieuw elan voor Werkgroep Studenten Verpleegkunde
Met de nieuwe voorzitter Robbe Van Leemput en een nieuwe lichting aan enthousiaste leden is de Werkgroep Studenten Verpleegkunde klaar voor de toekomst. De werkgroep legt toe op diverse actuele thema’s en wil studenten een stem geven op Vlaams en federaal niveau. Dit zijn onder meer:
- onkostenvergoeding voor vierdejaarsstudenten (bacheloropleiding VVAZ)
- VIO-statuut voor vierdejaars verpleegkunde (Verpleegkundige-In-Opleiding)
- kwaliteit van stages en stagebegeleiding
- wijzigingen in wetgevingen binnen de verpleegkunde
- het evoluerende zorglandschap en de rol van verpleegkundigen
De werkgroep is er voor alle studenten in de verpleegkunde: basis-, bachelor- en masterverpleegkundige. Op 2 april kwam de werkgroep voor het eerst met het kersverse team samen. De werkgroep behandelde intussen al volgende onderwerpen:
- hoe houden we de discussie over de onkostenvergoeding actueel?
- het verduidelijken van de zorg- en leerladder, en de evolutie van het zorglandschap de komende jaren, zodat de werkgroep vragen van medestudenten kan beantwoorden
- het verwerven van duidelijke inzichten over hoe studenten het tekort aan stageplaatsen ervaren, waar de oorzaak ligt en wat we kunnen ondernemen
- het uitwerken van een compromis over: moet een CNO vandaag nog een verpleegkundig diploma hebben? Wat met zorgmanagers en hoofdverpleegkundigen?
Transmuraal stageproject zet ouderenzorg in de spotlight
Wie aan de slag wil als verpleegkundige, ontdekt tijdens enkele stages de verschillende types zorg waar je kan beginnen. Om jobs in woonzorgcentra in de kijker te zetten, slaan een aantal instellingen de handen in elkaar voor een transmurale stageopdracht. Zo kan een student proeven van uiteenlopende aspecten van geriatrische zorg. Hopelijk smaakt dat naar meer.
Directies van woonzorgcentra merken de voorbije jaren dat het moeilijker wordt pas afgestudeerde verpleegkundigen aan te trekken. Maartje Wils, directeur Zorg in woonzorgcentrum D’Eycken Brug: “Wanneer eerstejaarsstudenten voor hun stage in een woonzorgcentrum terechtkomen, zijn ze nog wat onwennig. Hun vaardigheden zijn beperkt voor de complexe zorg die onze bewoners nodig hebben. Daarom voeren stagiairs eerder zorgtaken uit. Het beeld ontstaat daardoor dat een verpleegkundige in geriatrie eerder een zorgkundige is, maar dat klopt helemaal niet.”
Geriatrische verpleegkunde is een complexe tak waarin heel wat disciplines samenkomen. Je moet sterk zijn in klinisch redeneren, het casemanagement van a tot z opnemen, de bewoners leren kennen, contactpersoon zijn voor de familie en huisarts, en de zorgplanning bewaken. “Geriatrisch verpleegkundige is een heel mooie functie, maar we moeten van het verkeerde imago af. We zetten hierop in door eerstejaarsstudenten te laten meelopen met verpleegkundigen en de hoofdverpleegkundige. Het wordt zo iets meer een kijkstage, maar ze zien wel wat er allemaal mogelijk is. Een tweede initiatief is de transmurale stage die we aanbieden.”
Een divers traject
Het idee voor de stage ontstond vanuit de werkgroep woonzorgcentra van Palliatieve Zorg Vlaanderen. Door samen te werken met verschillende instellingen kan de stagiair de diverse aspecten van een job als verpleegkundige in een woonzorgcentrum van dichtbij leren kennen. Die transmurale stage kadert in de elfwekenstage in het laatste bachelorjaar verpleegkunde. Tijdens het academiejaar 2023-2024 kon een eerste studente deze stage volgen. Die begon met een periode in woonzorgcentrum D’Eycken Brug, gevolgd door het Heilig Hart Ziekenhuis in Leuven op de diensten geriatrie en palliatieve zorgen, en een week bij de verpleegkundig consulenten van thuiszorgorganisatie Panal. Daarna werkte de stagiair een case uit over hoe zorgkundigen opgeleid kunnen worden in goede, palliatieve zorg.
“Een stevig maar belangrijk programma”, bevestigt Maartje. “Vandaag hebben studenten een fout beeld door tegenvallende stages en negatieve berichtgeving in de media. Hiermee willen we ouderenzorg in een positief daglicht zetten. Met ons woonzorgcentrum ondernemen we ook op andere manieren actie. Zo participeren we in challenges van scholen in de buurt, zelfs als het niet rechtstreeks met verpleegkunde te maken heeft. Zo werkten we vorig jaar met studenten rond de vaststelling dat woonzorgcentra vaak aan de rand van een gemeente worden gebouwd, terwijl je de mensen net wil binnentrekken. Studenten bekijken zoiets op een nieuwe manier en komen tot andere oplossingen.”
Het mooiste wat er is
Volgend jaar komt er alvast opnieuw een transmurale stage. Deze keer niet rond palliatieve zorg, maar over een nog te bepalen thema. “Geriatrische zorg is het mooiste wat er is in de verpleegkunde”, voegt Maartje nog toe. “Alle disciplines komen samen, zoals neurologie, traumazorg en cardiologie. In een ziekenhuis moet je net specialiseren in één expertise. Bovendien is ook de mens achter de bewoner zo mooi. Iemand met negentig jaar levenservaring heeft heel wat boeiende verhalen te vertellen. Als verpleegkundige ga je op zoek naar de beste manier om de complexe zorg voor die persoon te organiseren voor een zo goed mogelijk levenseinde. Prachtig toch?”
Leerlingen onvoldoende voorbereid op arbeidsmarkt
Enkele recente bevragingen van BEFEZO, de beroepsorganisatie voor zorgkundigen, onthullen een zorgwekkende realiteit. Bijna vierhonderd leerkrachten uit het secundair onderwijs vinden dat leerlingen na een zesde jaar gezondheidszorg niet klaar zijn voor de arbeidsmarkt. De oorzaak? De onderwijshervormingen in combinatie met de nieuwe federale wetgeving die net meer verantwoordelijkheden aan de zorgkundige toevertrouwt. Tegenstrijdigheden die tot gevaarlijke situaties leiden.
BEFEZO, de Belgische federatie voor zorgkundigen, trekt aan de alarmbel. Uit recente bevragingen bij zowel studenten[1], leerkrachten als werkgevers[2] klinkt een luide en duidelijke noodkreet. Maar liefst tachtig procent van de middelbare scholen in Vlaanderen die een (voorbereidende) zorgopleiding aanbieden, ging op de oproep in. “Het is duidelijk dat dit thema leeft”, zegt BEFEZO-voorzitter Paul Cappelier. “Wie zijn zesde jaar van de arbeidsmarktfinaliteit opleiding, het vroegere BSO, tot verzorgende – huishoudkundige afrondt, is grondig geschoold in huishoudelijke en logistieke taken. Relevante kennis, maar het ontbreekt deze studenten aan een gedegen theoretische en praktische basis van zorghandelingen en toevertrouwde verpleegkundige handelingen die als basis dienen om door te stromen naar een opleiding tot zorg- of verpleegkundige. Nochtans taken waar ze steeds meer voor ingezet worden op de werkvloer. Het tekort aan ervaren leerkrachten en vooral de essentiële opleidingsuren liggen hiervoor aan de basis.”
Stages die versterken
Zorgkundigen willen beter opgeleid worden om hun verantwoordelijkheid in de sector veilig en met vertrouwen op te nemen. Ook de leerlingen die hun beroepskwalificatie krijgen na zes jaar dubbele finaliteit (vroeger TSO) ervaren deze tekorten. Paul: “Theoretisch zijn ze geschoold om de stap naar een bacheloropleiding te beginnen maar als zorgkundige zijn ze niet klaar voor het werkveld. Ze kunnen patiënten wassen en verschillende logistieke taken opnemen, maar bij de toegestane verpleegkundige handelingen loopt het mis. Dat vormt een direct gevaar voor de patiënten en bewoners en op lange termijn voor de hele zorgsector.”
Daarom pleit BEFEZO voor een betere ondersteuning van leerkrachten, met wetenschappelijk onderbouwd lesmateriaal en voldoende tijd om een veilige en kwalitatieve zorgervaring te bieden aan leerlingen tijdens diverse stages. Wat die stages betreft: ook hier knelt het schoentje. Er blijken wel voldoende stageplaatsen te zijn, maar de juiste, intensieve begeleiding ontbreekt. “Dat signaal komt zowel vanuit de onderwijs- als zorginstellingen die hiervoor nauwelijks personeel kunnen vrijmaken. Juridisch gezien mag ook niet eender wie een stage begeleiden, we zien dat dit in de praktijk wel gebeurt. Sommige basisvaardigheden worden bovendien soms voor het eerst ingeoefend op stage of bij een eerste werkervaring, dat is niet de bedoeling. De collega-verpleegkundigen verwachten in hun team competente zorgkundigen die hen professioneel kunnen ondersteunen binnen een gestructureerde equipe.”
Overleg tussen sector en beleid
De resultaten van de bevraging zijn duidelijk: zonder drastische veranderingen dreigt de veiligheid en kwaliteit van zorg in het gedrang te komen. Maar sterker nog het zal ook nefaste gevolgen hebben voor de instroom van zowel zorgkundigen als verpleegkundigen. Deze opleidingen zijn namelijk allesbehalve kwalitatief en wervend om doorstroom te genereren. Dit terwijl we net een immense instroom nodig hebben om de uitdagingen van de vergrijzing aan te kunnen. BEFEZO is daarom in gesprek met Vlaams minister van Welzijn Hilde Crevits en onderwijsminister Ben Weyts, om de zorgopleidingen te herzien en te verbeteren. “De vragen zijn prangend”, besluit Paul. “De deskundigheid, veiligheid en de aanwezigheid van deze vorm van zorgverlening staan op het spel. Het belang van een grondige opleiding voor zorgkundigen is een prioriteit om de kwaliteit van zorg te waarborgen en ons toekomstig zorgpersoneel goed voor te bereiden op de uitdagingen van de arbeidsmarkt.”
[1] Bevraging om prioriteiten aan te duiden om de kwaliteit van de (opleiding) zorgkundige te versterken – BEFEZO (2023)
[2] BEFEZO onderwijshervorming SO opleiding zorgkundigen. Voorjaar 2024.
ePortfolio als basis voor werkplekleren
In 2020 startten de UGent, KU Leuven en Arteveldehogeschool gezamenlijk het FWO-SBO-onderzoeksproject Scaffold op. Het doel? Een prototype van een digitaal opleidingsportfolio creëren op basis van wetenschappelijk onderzoek om studenten in de gezondheidszorg te ondersteunen bij hun competentieontwikkeling. In november 2023 vond het Scaffold-slotevent plaats. Met projectmanager prof. dr. Mieke Embo maken we de balans op van vier jaar onderzoek.
In artikel 8 van de kwaliteitswet staat dat elke beroepsprofessional in de gezondheidszorg verantwoordelijk is om zijn visum, bevoegdheid en bekwaamheid aan te tonen via een portfolio, liefst digitaal. Voor prof. dr. Mieke Embo, projectmanager van het Scaffold ePortfolio-onderzoek en verbonden aan de UGent, Arteveldehogeschool en UAntwerpen, mag dit geen dode letter blijven. “Vanuit ons onderzoeksproject wilden we een prototype van een digitaal portfolio uitwerken dat studenten helpt bij competentiegericht en levenslang leren”, zegt ze. “Wat Scaffold uniek maakt, is dat we evidencebased en multidisciplinair te werk gegaan zijn. Zo hadden we wetenschappers in communicatie, onderwijs en juristen aan boord samen met de gezondheidszorgdisciplines van arts-specialisten, huisartsen, bachelor opgeleide zorgprofessionals en HBO5-verpleegkundigen.”
Brede wetenschappelijke evidentie
In Vlaanderen is er geen formeel gefinancierd systeem voor mentorschap. “Iedereen die dit opneemt in het werkveld, doet dit on top of the job”, gaat prof. dr. Embo verder. “Dat creëert een enorm spanningsveld tussen de werkplek en de onderwijsinstellingen. Er bestaan tal van losse initiatieven, evenwel zonder veel cohesie. Nochtans hebben beide actoren elkaar nodig, want studenten zijn de toekomstige zorgprofessionals. In de praktijk zien we dat de veiligheid van zorg altijd primeert en de werkdruk overal hoog ligt. Voldoende tijd vinden om studenten op te leiden vormt dan een uitdaging. Door onze opzet hebben we verbinding gemaakt op het punt waar velen zoekende zijn. Daarnaast is de brede wetenschappelijke evidentie, ondersteund door vier doctoraatstudenten, nieuw. Het resulteerde niet alleen in een prototype, maar liet ons toe veel componenten van het werkplekleren onder de loep te nemen. Deze zijn relevant zowel voor dit portfolio en voor studenten in opleiding als bij na-opleidingen. De kwaliteit van onderwijs en zorg in het werkveld stond hierbij voorop.”
User-designed prototype
De focus van het eerste werkpakket lag op het ontwikkelen van het ePortfolio. “De kernvraag was of we een generiek portfolio konden maken voor alle gezondheidszorgprofessionals in Vlaanderen”, aldus prof. dr. Embo. “Het prototype is ontwikkeld vanuit de gebruikers en met hen getest. Elke functionaliteit is dus user-designed. Zo hadden we geen individuele onderwijsinstelling of opleiding voor ogen. Al snel bleek dat context zeer bepalend is, de noden van een vroedkunde-opleiding zijn anders dan die van een huisartsenopleiding. Dat de situatie vandaag niet vanzelfsprekend is, bewijst volgend voorbeeld: een zorginstelling heeft studenten vroedkunde uit drie verschillende hogescholen. Elke hogeschool heeft een iets andere invulling van het curriculum, een werkt met een papieren portfolio, de twee andere met een digitaal portfolio maar elk met een verschillend design. Dat maakt het bijzonder complex voor die zorginstelling. Als het portfolio niet centraal of beleidsmatig gestuurd wordt, dan is dat de realiteit op de werkvloer. Met dit prototype zien we dat we nog verder kunnen gaan om dicht te blijven bij de kern van het levenslang leren.”
Ondersteuning en omkadering
Uit het tweede werkpakket rond pedagogie kwam het belang van een goede ondersteuning van mentoren naar boven, die bovendien individueel en op maat is. Het ePortfolio bevat daarom specifieke tools om dit te faciliteren. Vanuit het derde pakket rond de juridische aspecten van beroepsgeheim en privacy bleek dat er nog veel onwetendheid bestaat hieromtrent. “De technologie die vandaag beschikbaar is, zoals video-opname, laat heel veel toe, maar is daarom niet altijd toegestaan. We kunnen veel leren uit observatiemomenten tussen een student en een zorgvrager, alleen moet dat zeker goed gekaderd zijn vanuit een juridisch standpunt. Het moet duidelijk zijn wie wat mag bekijken bijvoorbeeld, om de privacy van alle betrokkenen te vrijwaren. In ons portfolio hebben we dat ingebouwd in de functionaliteit, wat vrij uniek is. Al is er ruimte voor verdere ontwikkeling en er is een duidelijke nood aan training.”
Leercontinuüm
In het vierde pakket bekeek Scaffold hoe een videotool in het portfolio geïntegreerd kan worden. Dat opent perspectieven om in de toekomst de link te leggen tussen het portfolio en beschikbare e-learning modules. “Als je uit het portfolio ziet welke competenties je nog nodig hebt, dan vind je zo makkelijk de weg naar de juiste opleidingsmodules”, vult prof. dr. Embo aan. De insteek van het vijfde werkpakket was het beoordelen van competenties op de werkplek. “Via het project konden we het curriculum van de huisartsen en de toetsing van de competenties bij de huisartsen bekijken. Tegelijk werkten we een nieuwe methodiek om te toetsen uit. Dat op zich is bijzonder waardevol, want het curriculum is er nu en blijft beschikbaar, los van de Scaffold-tool. In het prototype zijn deze competenties uiteraard ook ingebed. Maar het bewijst opnieuw de duurzaamheid van alle deelprojecten.”
Het zesde pakket sluit hierbij aan en legde zich toe op het visualiseren van de continue competentiegroei, met een focus op de bachelor- en HBO5-opleidingen. “Als een student van de ene naar de andere stage gaat, willen we zicht hebben op wat die allemaal gedaan heeft, zonder alle details mee te krijgen. Vandaag is er ook een discontinuüm tussen de verschillende opleidingen en de stap naar het werkveld, want het zijn aparte items. Een digitaal portfolio kan zo’n leercontinuüm ondersteunen zodat de evolutie van de persoon van opleiding naar postgraduaat, master en werkveld duidelijk is.”
Scaffold 2.0
Nu het Scaffold-project is afgerond, is duidelijk hoeveel werk er nog op stapel ligt. Prof. dr. Embo: “We merken dat het werkveld nog steeds aan het beginpunt staat en meer ondersteuning nodig heeft bij competentiedenken en nood heeft aan competentiekaders in relatie met de beroepsprofielen. Op de werkvloer stelt men zich de vraag wat van welke student verwacht mag worden en welke competenties een specifieke zorgprofessional zou moeten hebben. Dat we geen beleidsmatige cel hebben die deze duurzaamheid garandeert, maakt het extra moeilijk. In al onze werkpakketten streefden we naar duurzaamheid van implementatie, niet alleen wat het prototype zelf betreft. Nu liggen er dus heel wat ideeën op tafel die we verder willen uitschrijven tot nieuwe projecten. Idealiter kunnen we dit prototype doorontwikkelen tot een versie 2.0 om te komen tot een professioneel portfolio voor het werkveld. Zo kunnen we leercontinuïteit stimuleren na de opleiding.”
Foto: Ine Dehandschutter
Wat omvat het Scaffold-onderzoeksproject?
Het onderzoeksproject bestond uit zeven werkpakketten, elk door een prof geleid:
- ontwerpen van ePortfolio-modules
- ontwikkelen van ePortfolio-vormingspakketten
- beschrijven van wetgeving bij ePortfolio-gebruik
- onderzoek naar gebruik van video bij arts-specialisten (in opleiding)
- onderzoek naar beoordeling bij huisartsen (in opleiding)
- competentieontwikkeling in de gezondheidszorg
Tijdens het project kon het Scaffold-team rekenen op de steun en kritische reflectie van een interdisciplinaire en internationale gebruikersgroep. Het Scaffold-project werd gefinancierd door FWO: “SCAFFOLD” – FWO-referentienummer: S003219N.
Voor meer info kan je terecht op de website: www.sbo-scaffold.com.
Wel of geen flexi-jobs voor zorgberoepen? Een onderzoek
Voor wie graag een centje bijverdient of zich tijdens zijn pensioen wil blijven inzetten voor de maatschappij, zijn flexi-jobs een interessante piste. Door de personeelsschaarste in de zorgsector wordt nu ook in de richting van flexi-jobbers gekeken. Julie Hendrix, masterstudente management en beleid van de gezondheidszorg aan de KU Leuven onderzoekt in haar masterproef[1] of het flexi-job-statuut hiervoor een structurele oplossing is.
De zelfstandige verpleegkunde, de interimverpleegkundige, de projectverpleegkundige en binnenkort ook de flexi-verpleegkunde? Ondanks de recente uitbreiding van flexi-jobs naar twaalf extra sectoren[2], blijven verpleeg- en zorgkundigen uitgesloten. Toch wordt de piste verder onderzocht om personeelstekorten in de zorg in de toekomst op te vangen. Is dat wel een goed idee? “De meningen daarover zijn sterk verdeeld”, vertelt Julie Hendrix, masterstudente management en beleid van de gezondheidszorg aan de KU Leuven. “Het statuut roept heel wat vragen en bezorgdheden op over onder andere de kwaliteit en continuïteit van zorg”.
Thema dat sterk leeft
De VDAB heeft momenteel ruim 4.200 vacatures voor verpleegkundigen en meer dan 2.800 voor zorgkundigen. Naast het nijpende tekort aan personeel is er een gigantische zorgvraag die alleen maar toeneemt. Omdat het onderwerp zo leeft, besloot Julie hier onderzoek naar te doen in haar masterproef. Onder begeleiding van haar promotor Koen Van den Heede, docent aan de KU Leuven, stelde ze een onderzoeksvoorstel op. Vervolgens interviewde ze twaalf belangrijke stakeholders waaronder vakbondsafgevaardigden, een gepensioneerde verpleegkundige, een directeur van zowel een ziekenhuis, woonzorgcentrum als een thuiszorgdienst, een federaal parlementslid, een werkgeversorganisatie, een zorgkoepel, een beroepsorganisatie, een arbeidsrechtdeskundige en een betrokkene uit het onderwijs.
Voorwaarden voor een structurele oplossing
“Alle interviews volgden hetzelfde stramien waarbij we peilden naar de visie over het flexi-jobstatuut voor zorgberoepen. We gingen dieper in op de patiënttevredenheid, de kwaliteit en continuïteit van zorg, de stabiliteit en samenwerking binnen teams, de werklast voor werknemers met een flexi-jobstatuut en de sociale zekerheid. Op basis van deze gesprekken formuleer ik een antwoord op de vraag of flexi-jobs een structurele oplossing zijn voor personeelstekorten in de zorg op lange en korte termijn”, legt Julie uit.
De antwoorden zijn op zijn zachtst uitgedrukt zeer uiteenlopend. Het is meteen duidelijk dat er heel wat randvoorwaarden gekoppeld zijn aan het inzetten van flexi-jobbers in de zorg. Onder andere de nodige kennis en ervaring over het verpleegkundig beroep bezitten, een duidelijk kader voor toegestane handelingen en taken scheppen, essentiële opleidingen voorzien vanuit de instellingen, en continuïteit van zorg en dienstverlening garanderen komen naar voren. Het is volgens Julie onmogelijk om op korte termijn aan deze voorwaarden te voldoen. Volgens haar is het essentieel dat de beleidsmakers hierover grondig in gesprek gaan met het werkveld, de vakbonden en de beroepsorganisaties.
Kansen en uitdagingen
Verpleegkundigen die onder het flexi-jobstatuut zouden werken, zullen vaak goed opgeleide mensen zijn. Het zou bovendien de verantwoordelijkheid van de instellingen en werkgevers worden om deze werknemers van de nodige opleiding te voorzien. Verschillende stakeholders zeggen dat men daardoor niet moet vrezen voor een verlies van continuïteit en kwaliteit van zorg. Enkele participanten benadrukten dat werkgevers zoveel mogelijk dezelfde flexi-jobber zouden kunnen inzetten om de patiënttevredenheid te waarborgen, zodat collega’s en patiënten de flexi-jobwerknemer leren kennen.
Het opnemen van flexi-jobbers in een vast team kan ook uitdagingen met zich meebrengen op het gebied van samenwerking en coördinatie. Binnen de huidige complexiteit van de zorg is men daarentegen gewend hiermee om te gaan. Ook bestaat het risico dat flexi-jobbers vooral de aantrekkelijke shiften willen doen en de onaantrekkelijke zo vrijwel geheel naar de verantwoordelijkheid van het vaste zorgpersoneel verschuiven. Dit kan leiden tot een nog hogere uitval onder de vaste medewerkers. Een ander tegenargument is dat flexi-jobs de sociale zekerheid in zekere mate ondermijnen door onbelaste bijverdiensten. Andere stakeholders stellen dat dit vergelijkbaar is met andere sociale voordelen die als normaal worden beschouwd.
Flexi-jobs bieden mogelijkheden
Julie: “Verpleegkundigen die willen bijklussen zouden extra uren kunnen presteren op een gekende dienst of verpleegkundigen in andere functies behouden zo de voeling met het werkveld. Ook gepensioneerde verpleegkundigen bezitten kennis en ervaring die een interessante aanvulling kunnen betekenen voor de sector. Of gescheiden verpleegkundigen die willen bijklussen in de week dat de kinderen bij de ex-partner zijn. Zij doen nu flexi-jobs in andere sectoren en dat is jammer. We verliezen hun expertise terwijl we ze zo hard nodig hebben.”
De eerste resultaten tonen aan dat er zowel voor- als tegenstanders zijn van het uitbreiden van het flexi-job statuut naar zorgberoepen. Voorstanders beweren dat gezien het enorme personeelstekort het altijd beter is om af en toe iemand aan het bed te hebben dan helemaal niemand. Tegenstanders vinden dat er structurele oplossingen moeten komen in plaats van het introduceren van een nieuw statuut, bovenop de golf van uitzendarbeid en projectstaffing. Julie: “Mits een duidelijk wetgevend kader voor flexi-jobs binnen zorgberoepen lijkt zo’n statuut wel een deel van de oplossing om personeelstekorten op te vangen. Al is het op korte termijn niet mogelijk om hierop terug te vallen.”
[1] Bij het opstellen van dit artikel was het onderzoek nog lopende. De eindresultaten en aanbevelingen worden voorgesteld in juni 2024.
[2] Programmawet van 22 december 2023. Belgisch Staatsblad (29 december 2023).
Dit zegt de wet over flexi-jobs voor zorgtaken[1]:
Wat de private of publieke zorgsector betreft kunnen de uit te voeren functies geen zorgfuncties zijn. De personen die de zorgfuncties uitvoeren, moeten een bijzondere kwalificatie hebben om zorghandelingen te verrichten. Een kwaliteitsvolle zorg rond het bed van de patiënt vraagt bovendien om een dienstverlening door gekwalificeerd personeel dat is ingebed in een zorgequipe. Dit kan niet worden gerealiseerd met een systeem van flexi-jobs.
Zet je graag jouw bachelor- of masterproef hier in de kijker? Laat het ons weten via journalist@netwerkverpleegkunde.be.
Impact gewijzigde financiering op specialisatie verpleegkundigen
Sinds 2019 voorziet de Vlaamse gemeenschap geen financiering meer voor de bijzondere beroepstitel (BBT) en de bijzondere beroepsbekwaamheid (BBK). Met de hervorming van de bacheloropleiding van drie naar vier jaar is toen beslist om de middelen die bestemd waren voor de BBT en BBK in te zetten voor het vierde jaar verpleegkunde.
In de Franstalige gemeenschap is deze financiering er wel nog. NETWERK VERPLEEGKUNDE is verontrust over de ongelijkheid die zo gecreëerd wordt tussen Vlaamse en Waalse studenten. Bovendien, gezien de toenemende vraag naar specialisatie omwille van de toenemende complexiteit van zorg in alle sectoren, is een aanhoudende gelijkmatige evolutie van de BBT en BBK hiermee van groot belang. De grootste zorgenkinderen zijn de BBT en BBK geestelijke gezondheidszorg en geriatrie, zo tonen onderstaande grafieken aan.
Het aantal verpleegkundigen in België nam met 10,7 procent toe tussen 2017 en 2022. Iets minder dan een vijfde van hen heeft een BBT of BBK. Het aandeel verpleegkundigen met BBT/BBK groeide met 18 procent in diezelfde periode, tegenover een toename van 9,2 procent voor verpleegkundigen zonder bijzondere erkenning.
Van de verpleegkundigen met een BBT of BBK heeft het merendeel een bijzondere beroepstitel. Hun aandeel nam met 15,3 procent toe tussen 2017 en 2022. Het aantal verpleegkundigen met een bijzondere beroepsbekwaamheid steeg evenwel met 28,3 procent.
Bij verpleegkundigen met een bijzondere beroepsbekwaamheid noteren we de opvallendste stijging bij palliatieve zorg (+ 69,6 %), gevolgd door diabetes (+ 53,6 %) tussen 2017 en 2022. Daartegenover staat dat GGZ en geriatrie respectievelijk slechts met 19,7 en 17,1 procent toenamen.
Bij verpleegkundigen met een bijzondere beroepstitel zien we de grootste stijging bij intensieve zorg (+ 18,9 %), gevolgd door pediatrie – neonatale (+ 17,9 %) tussen 2017 en 2022. Operatie en oncologie namen toe met respectievelijk 14,4 en 13,8 procent, waar de stijging bij GGZ (+ 7,2 %) en geriatrie (+ 4 %) opmerkelijk lager ligt.
Bronnen:
- Jaarstatistieken met betrekking tot de beoefenaars van gezondheidszorgberoepen in België. Aantal beoefenaars met het recht om het beroep uit te oefenen op 31/12/2021 en instroom 2021, p 69 gezondheid.belgie.be/sites/default/files/documents/statan_2021_-_nl.pdf
- Jaarstatistieken met betrekking tot de beoefenaars van gezondheidszorgberoepen in België: aantal beoefenaars op 31/12/2022 en instroom 2022
Een toekomst voor het zorgpersoneel
Hoe kan je zorgpersoneel aantrekken, ondersteunen en behouden? Dat is de vraag die het rapport ‘Toekomstagenda voor werken in de zorg’ probeert te beantwoorden. Het is het resultaat van een participatief traject met de sociale partners en beroepsorganisaties, in navolging van een uitnodiging van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Naast vaststellingen op het terrein en de al genomen maatregelen gaat het rapport ook in op mogelijke oplossingen. De denkoefening is een vertrekpunt voor verdere discussie, geen onderhandeld akkoord.
Dat de zorg wordt geconfronteerd met grote uitdagingen hoeven we jou niet uit te leggen. Zowel op het vlak van organisatie, leiderschap, innovatie als digitalisering verandert er heel wat. De investeringen van de voorbije jaren waren een inhaalbeweging die nog niet is voltooid. Verdere investeringen en hervormingen zijn noodzakelijk om de zorg niet alleen toegankelijk, betaalbaar en kwalitatief te houden voor de patiënt, maar ook werkbaar en kwaliteitsvol voor de zorgverlener.
De vinger op de wonde
Het rapport vertrekt van de problemen en vaststellingen vanuit de individuele beleving van het zorgpersoneel. Zij geven aan hun werk niet te kunnen doen zoals nodig is voor kwaliteitsvolle zorg. Er is niet alleen te weinig personeel, verpleegkundigen geven eveneens aan taken uit te voeren waarvoor hun expertise niet vereist is. Ook de tijd die aan niet-verpleegkundige taken besteed wordt, vermindert de tijd aan het bed van de patiënt. Niet-performante registratiesystemen, dubbele registraties en registraties zonder doelstelling knabbelen verder aan hun tijdsbesteding.
Innovatie als oplossing? Er blijkt te weinig tijd voor de implementatie ervan, net als voor een reflectieve praktijk en toetsing van de beroepspraktijk. Die laatste zijn nochtans essentieel voor kwaliteitsvolle zorg. Overleg met collega’s en andere zorgprofessionals zijn belangrijk voor de werking, aantrekkelijkheid en kwaliteit van de zorg. De gebruikte technologieën worden niet altijd als gebruiksvriendelijk en ondersteunend ervaren, wat soms leidt tot extra taken. Bovendien voelt niet iedereen zich voldoende bekwaam om ermee om te gaan.
De zorg is geïntensifieerd, complexer geworden en kwantitatief toegenomen. Hierdoor heeft het zorgpersoneel niet langer het gevoel kwaliteitsvolle zorg te kunnen garanderen. Het resultaat is een toename in psychosociale druk en een gevoel van uitputting, waardoor zorgpersoneel uitvalt of de sector verlaat. Ook een gebrek aan erkenning en valorisatie speelt hierin mee. Het beroep van verpleegkundigen heeft een enorme evolutie doorgemaakt. Vandaag zijn verpleeg- en zorgkundigen volwaardige zorgprofessionals, met kennis van geavanceerde technieken, complexe behandelingen en klinisch inzicht. Maatschappelijk leeft het idee helaas nog dat ze er enkel zijn om te verzorgen.
Het belang van omkadering
Management en leiderschapsstijl hebben eveneens een grote impact op het welbevinden van het personeel en de werking van de diensten. Problemen met interne organisatie en planning komen op meerdere plaatsen terug. Ook wordt er niet altijd voldoende ingezet op de cohesie binnen het team, simpelweg omdat de hoofdverpleegkundige hier geen marge voor heeft. Die tijd wordt grotendeels ingenomen door uurroosters inplannen of bijspringen op de werkvloer. Dat er steeds vaker met tijdelijke en flexibele medewerkers gewerkt wordt, heeft zeker ook impact op de onderlinge verbondenheid.
Daarnaast valt de rol van onderwijs niet te onderschatten in de aantrekkelijkheid van het zorgberoep. Er is nood aan een brede opleiding in zowel medische, als in sociale en psychologische leerinhouden, leiderschap en management. Bovendien zou er meer werk gemaakt moeten worden van interdisciplinaire onderwijsvormen en moeten de leerinhouden nadien op het werk ook hun plaats krijgen. Een extra aandachtspunt zijn de stages die niet altijd een voldoende realistisch en globaal beeld geven van het werken in de zorg. Er wordt een beleid gevraagd op de langere termijn, voor alle gezondheidszorgberoepen, met een duidelijke visie voor de sectoren.
De bestaande maatregelen doorgelicht
De maatregelen die sinds begin jaren 2000 tot stand kwamen in het kader van sociale akkoorden en het parlementair initiatief van het Zorgpersoneelfonds, zijn moeilijk individueel te evalueren. De algemene conclusie is dat de maatregelen zo efficiënt als mogelijk zijn toegepast, rekening houdend met de context. De nood aan voldoende transparante rapportering, monitoring en controle blijft.
Mogelijke nieuwe oplossingen
Het rapport formuleert vier mogelijke pistes om werken in de zorg op middellange en langere termijn aantrekkelijk te maken. De eerste is ‘beter meten om beter te weten’. Er is namelijk nood aan een doordacht beleid rond registratie en monitoring. De registratielast moet haalbaar zijn, in verhouding tot het doel, er moet iets wezenlijks mee gebeuren en het moet een verrijking zijn. Een tweede piste is ‘meer personeel aantrekken’. Een structurele en volledige financiering is hierbij essentieel, net als de beeldvorming over de sector. Werken in de zorg is waardevol, al kent het heel wat uitdagingen. De sterktes en bijzondere kracht van ons beroep moeten uitgesproken worden door de media, zorgprofessionals en het onderwijs. De financiering van de opleidingsprojecten door de sector zelf moet gegarandeerd en structureel verankerd worden. De begeleiding van stagiairs en startende verpleegkundigen krijgt ook extra aandacht in het rapport, want begeleiding op de werkvloer is een must. Om meer retentie te creëren zijn doorgroeimogelijkheden en perspectief belangrijk. Incentives om herintreders te verwelkomen in de zorg zijn ook een mogelijke piste, net als het aantrekken van buitenlandse zorgverleners. Een kanttekening bij die laatste is het vermijden van een brain drain en care drain in het buitenland, evenals het indijken van misbruiken.
De derde piste die aangereikt wordt, is ‘zorgen voor het bestaande personeel’ door:
- het verpleegkundig beroep slim te hervormen en organiseren,
- opnieuw ademruimte te creëren,
- een werkbare, gevaloriseerde en flexibele invulling doorheen de hele carrière te garanderen,
- een evolutief loonmodel en flankerende maatregelen,
- het fysiek en mentaal welzijn te versterken en meer re-integratie na een langdurige afwezigheid mogelijk te maken.
Het rapport vraagt ten vierde ook om ‘een breder perspectief’. Onze maatschappij verandert en het zorgbeleid lijkt niet op alle vlakken mee te zijn. Onderzoek moet nagaan of de normering nog aangepast is aan de zorgrealiteit van vandaag. Daarmee is het een vertrekpunt voor verder overleg en een springplank naar een mooie toekomst voor wie werkt in de zorg.
Raadpleeg hier het volledige rapport.
Foto: copyright Foto Kurt
De hoofdverpleegkundige: toen, nu en in de toekomst?
Door Lukas Billiau, Simon Malfait, Karen Mannekens en Pieter Verschraegen in opdracht van de werkgroep Hoofdverpleegkundigen van NETWERK VERPLEEGKUNDE
De hedendaagse gezondheidszorg en welzijn staan voor prangende uitdagingen. De exponentiële vergrijzing, de blijvende schaarste aan middelen, de toegenomen complexiteit van zorgnoden en de toegenomen functiedifferentiatie en -subsidiariteit zijn er maar enkele van. Er is nood aan sterke leidinggevenden om de toekomst van de zorg te vrijwaren, en hoofdverpleegkundigen spelen daar een essentiële rol in.
Nazari et al. (2016) erkennen dat hoofdverpleegkundigen, als leidinggevenden, vaak de meest complexe rol invullen binnen het huidige gezondheidssysteem. Enerzijds moeten hoofdverpleegkundigen betrokken zijn bij de besluitvormingsprocessen op hun afdeling en anderzijds moeten ze de zorg zo kostenefficiënt mogelijk organiseren conform de wettelijke normen, de draagkracht van het personeel, de wensen van de zorgvrager en diens omgeving en de verwachtingen van hun leidinggevenden (Kirchoff & Karlsson, 2019). Daarenboven spelen ze in de huidige functie ook nog steeds een belangrijke klinische rol, complementair aan de artsen. Vaak wordt hun rol omschreven als ‘gevangen zitten tussen hamer en aambeeld’.
Op heden wordt de functie ingevuld door professionals die beschikken over een verpleegkundig diploma, wat wettelijk vastgelegd werd in het Koninklijk Besluit van 1964, aangevuld met een variëteit aan bijkomende opleidingen. Maar, is dit houdbaar en bovenal wenselijk? Enerzijds staat dit gegeven onder druk want de vacatures van hoofdverpleegkundigen geraken steeds langer niet ingevuld, net zoals ook functies voor verpleegkundigen blijven openstaan. Anderzijds zijn teams niet meer unidisciplinair en worden ook niet-verpleegkundige profielen meer en meer ingezet in ADL en verpleegkundige zorg. Vaak zijn deze nieuwe profielen ontstaan na de wetgeving van 1964, waardoor er ook andere redenen moeten zijn om verpleegkundigen als leidinggevenden te blijven inzetten, ook buiten de wetgeving. Beide aspecten dwingen ons om ons af te vragen of de rol van hoofdverpleegkundige ingevuld kan worden door individuen zonder verpleegkundige achtergrond, wat in sommige woonzorgcentra, na de invoering van het woonzorgdecreet van 2019, al toegepast wordt.
Evolutie van de job
Om deze vraag te kunnen beantwoorden moeten we een duidelijk beeld hebben van de taken die zulke leidinggevenden dienen op te nemen, en hoe deze historisch gegroeid zijn. Uit de masterproef van Rowies & Van der Hasselt uit 2021 kunnen we hier een beeld over vormen. Zij keken naar de taken van hoofdverpleegkundigen en hoe deze evolueerden over de decennia heen. Waar in de jaren ’60 en ’70 de opdracht van de hoofdverpleegkundige vooral operationele aansturing was, kwamen er in de jaren ’80, ’90 en ’00 respectievelijk ook patiëntenzorg, klinische supervisie, human resources en creatief denken bij. De job is dus over de jaren heen sterk gedifferentieerd en van de huidige leidinggevenden wordt heel wat aan kennis en vaardigheden verwacht.
Vanuit een beleidsmatige optiek is een hoofdverpleegkundige (historisch) verantwoordelijk voor de operationele planning van de verpleegafdeling, zoals de zorg- en personeelsplanning. Dit omvat meer dan enkel het opmaken van een uurrooster waarbij rekening moet gehouden worden met de zorgzwaarte en de unieke expertise van elke verpleegkundige. Daarnaast kan een veilige en innovatieve zorgomgeving met de integratie van recente wetenschappelijke bevindingen tijdens episodes van schaarste aan middelen slechts gecreëerd worden door notie te hebben van welke verpleegkundige handelingen noodzakelijk zijn en hoe deze geprioriteerd kunnen worden conform een adequate kosten-batenanalyse. Voor deze taak lijkt een voorkennis van de verpleegkunde dus onontbeerlijk.
Klinische taken en kennis
Ook klinisch wordt er veel van de leidinggevende verwacht. Hoewel dit met de opkomst van geïntegreerde verpleegkunde in de jaren ’80 afnam, wordt er een toename gezien in de nood hieraan bij nieuwe collega’s. Deze toename kan deels gelinkt worden aan de hervorming van het bacheloronderwijs verpleegkunde. Zorgverleners, en vooral startende collega’s, voelen zich namelijk vaak onzeker bij het behandelen van complexe ziektebeelden getypeerd door multimorbiditeit, polyfarmacie en tegenstrijdige prioriteiten, waarbij ze een ambiguïteit ervaren om de voorkeuren van de patiënt voorop te stellen als focus in het gezamenlijke besluit (Tinetti et al., 2019). Als hoofdverpleegkundige wordt hierbij verwacht om het zorgpersoneel te ondersteunen, te superviseren en te evalueren tijdens het verlenen van zorg waarbij er een discrepantie heerst tussen enerzijds de zorg die verantwoord is en anderzijds de zorg die de zorgvrager werkelijk wil krijgen (Tinetti et al., 2019). Voor deze taken lijkt een voorkennis van de verpleegkunde dus onmisbaar als de verpleegkundige activiteit het zwaartepunt vormt van de activiteiten op de dienst.
Bovendien staat een leidinggevende, doorgaans samen met de medewerkers van de personeelsdienst, in voor de aanwerving van nieuwe medewerkers, en voor hun toekomstige ontwikkeling. Tijdens een selectiegesprek kunnen algemene competenties door elkeen bevraagd worden, maar het is de taak van de hoofdverpleegkundige om de klinische competenties, kennis en vaardigheden eigen aan de afdeling van de kandidaat te evalueren en verder te ontwikkelen.
Ten slotte dient een leidinggevende een beleid uit te werken voor zijn afdeling in lijn met de strategische visie en doelstelling van het ziekenhuis. Door de verscheidenheid aan diensten, opdrachten en geleverde zorgen moet dit geïndividualiseerd worden op het niveau van een afdeling en dit in aansluiting met het medische beleid. Dit vergt een niveau van creatief denken, innovatie en denkvermogen. Maar, we moeten toegeven dat een verpleegkundig diploma hier geen noodzaak is, wel een meerwaarde, vooral op diensten met een sterk verpleegkundige inslag. Bij de vertaalslag van de strategische visie naar de operationele werking van de afdeling dienen namelijk de veranderingsprocessen vanuit een kritisch perspectief voorbereid en geïmplementeerd te worden, rekening houdend met de impact op de verpleegkundige zorg- en dienstverlening, als deze substantieel is. Om dit genuanceerd toe te passen is een verpleegkundige achtergrond cruciaal.
Conclusie
Zoals hierboven blijkt is de rol van een verpleegkundig leidinggevende op de klassieke afdelingen noodzakelijk. Al is de verpleegkundige activiteit geïntegreerd binnen een geheel van de activiteiten, en een ruimer gezondheidssysteem. De zorg is zichtbaar aan het veranderen, denk maar aan de toename van poliklinische activiteit, en op sommige diensten is het zwaartepunt van de verpleegkundige activiteit verschoven naar andere disciplines, bijvoorbeeld ergotherapie bij revalidatie naar een thuissituatie. Net zoals bovenstaande argumenten gelden voor afdelingen met een sterke verpleegkundige nadruk, gelden ze ook voor diensten waar de zorg primair wordt opgenomen door collega’s van andere disciplines. Men zou hier evengoed kunnen pleiten voor leidinggevenden met een andere discipline als achtergrond. Het zal belangrijk zijn om de positie van verpleegkundigen binnen het leidinggevend kader niet te verzwakken.
De conclusie? Het is noodzakelijk om de rol van de hoofdverpleegkundige te blijven bewaken als een rol die vooral voor verpleegkundigen moet voorbehouden blijven. Dit is cruciaal voor de kwaliteit van zorg en de aantrekkelijkheid van het verpleegkundig beroep. Anderzijds moeten we ook sommige leidinggevende posities durven loslaten in teams of systemen waar het zwaartepunt niet langer op verpleegkundige zorg ligt en die meer multidisciplinair zijn samengesteld. De woonzorgcentra zijn in deze casus dus geen goed voorbeeld. Een voorbeeld van een dienst waarbij de functie van hoofdverpleegkundige kan worden verruimd tot een niet-verpleegkundige is de dienst medische beeldvorming waar een technoloog medische beeldvorming de rol ook kan opnemen. Voor andere diensten is op heden binnen NETWERK VERPLEEGKUNDE geen akkoord bereikt.
Bronnen
Kirchhoff JW, Karlsson JC. Alternative careers at the first level of management. Leadersh Health Serv (Bradf Engl). 2019 Jun 28;32(3):405-418. doi: 10.1108/LHS-11-2017-0067. Epub 2018 Jun 8. PMID: 31298085.
Nazari R, Vanaki Z, Kermanshahi S, Hajizadeh E. “Where Withstanding is Difficult, and Deserting Even More”: Head Nurses’ Phenomenological Description of Intensive Care Units. J Caring Sci. 2016 Jun 1;5(2):133-43. doi: 10.15171/jcs.2016.014. PMID: 27354977; PMCID: PMC4923837.
Rowies A.S., Van der Hasselt H., Malfait S., Verhaeghe R. (2021). The evolving job content of head nurses: the development and validation of a questionnaire [Masterscriptie, Universiteit Gent].
Tinetti M, Dindo L, Smith CD, Blaum C, Costello D, Ouellet G, Rosen J, Hernandez-Bigos K, Geda M, Naik A. Challenges and strategies in patients’ health priorities-aligned decision-making for older adults with multiple chronic conditions. PLoS One. 2019 Jun 10;14(6):e0218249. doi: 10.1371/journal.pone.0218249. PMID: 31181117; PMCID: PMC6557523.
Actieve verpleegkundigen in België
Er is een nieuw rapport beschikbaar over het aantal actieve verpleegkundigen in ons land tijdens de periode 2019 tot 2021. Op basis van de evolutie in deze cijfers, geeft de Planningscommissie – medisch aanbod een advies aan de minister van Volksgezondheid over de planning van de gezondheidszorgberoepen. We lichten enkele zaken uit het rapport toe.
De Planningscommissie – medisch aanbod is een multidisciplinair orgaan dat adviezen geeft over de planning en de contingentering van de gezondheidszorg aan de minister van Volksgezondheid. Deze commissie is onder andere verantwoordelijk voor het onderzoeken van de evolutie van de cijfers met betrekking tot gezondheidszorgbeoefenaars. De quota van artsen en tandartsen maken op regelmatige basis onderwerp uit van de adviezen van de commissie. Adviezen over de andere gezondheidszorgberoepen worden uitgebracht na afloop van de planningscyclus, met andere woorden, nadat een stand van zaken en toekomstprojecties werden uitgewerkt.
De meest recente uitgave geeft de activiteit van verpleegkundigen in België weer voor de periode 2019 tot 2021. Later dit jaar wordt een update gepubliceerd met de gegevens van 2022.
Over welke gegevens gaat het?
Het rapport biedt inzicht in het aantal actieve verpleegkundigen in België, in welke sector ze hun activiteit uitoefenen en dit voor een groot aantal factoren zoals geslacht, leeftijd, nationaliteit en plaats van tewerkstelling. De cijfers worden getoond per gewest en per gemeenschap. Hiervoor worden gegevens uit verschillende bronnen gekoppeld: de federale databank van de beoefenaars van de gezondheidszorgberoepen (Kadaster), dat de personen bevat die het beroep van verpleegkundige mogen uitoefenen in België, het RIZIV en het Datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming (DWH AM&SB).
Wat is het doel van dit rapport?
Verpleegkunde vormt een integraal onderdeel van de gezondheidszorg en is nauw verbonden met diverse andere disciplines. Ontwikkelingen of veranderingen in een specifiek gezondheidszorgberoep hebben een aanzienlijke invloed op de praktijk van verpleegkundigen. Het is belangrijk om de evolutie van de workforce op te volgen om ons ervan te verzekeren dat elke Belgische burger toegang heeft tot kwaliteitsvolle gezondheidszorg, verleend door het juiste aantal professionals om aan de vraag te voldoen.
Wat zijn de opvallendste cijfers?
In 2021 mochten 223.624 personen het verpleegkundige beroep uitoefenen, zij hebben een verpleegkundig visum. Van deze groep zijn er 134.413 verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg (afbeelding 1): 59 procent in ziekenhuizen, 18 procent in woonzorgcentra, 19 procent als thuisverpleegkundige en 10 procent in andere sectoren van de gezondheidszorg zoals instellingen voor personen met een handicap, OCMW’s of huisartsenpraktijken. Van alle personen gemachtigd om het beroep uit te oefenen, zijn er 18.526 niet actief op de Belgische arbeidsmarkt.
Het totaal aantal voltijdse equivalenten (kortweg VTE) voor verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg in 2021 bedraagt 115.777,5 met een gemiddeld VTE van 0,86. Het gemiddeld VTE ligt iets hoger in het Franstalig deel van het land (0,89) en verschilt eveneens per sector. De jongere leeftijdscohorten tussen 20 en 35 jaar vertegenwoordigen 30 procent van het totale volume VTE in België. Dit percentage is hetzelfde in alle Gewesten.
Welke tendensen vragen de nodige opvolging?
In 2004 waren er 95.718 verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg, in 2021 waren dat er 134.413. Een toename van 38.695, ofwel 2.200 per jaar. Met andere woorden, de workforce verpleegkundigen is voorzichtig gestegen. Toch is het essentieel om die stijging in verhouding te zien met de evolutie van de zorgbehoeften van de Belgische bevolking. Uit andere analyses en toekomstscenario’s van de Planningscommissie blijkt dat de toename onvoldoende is om aan de toekomstige zorgvraag te voldoen.
Wie zijn de Belgische verpleegkundigen?
Van de actieve verpleegkundigen is 85 procent vrouw, heeft 94 procent de Belgische nationaliteit en is 67 procent jonger dan 50 jaar. Als we kijken naar de leeftijdsverdeling, zien we dat het aandeel -35-jarigen (29 procent) en het aandeel 50-plussers (33 procent) stabiel is in veel provincies. De meeste verpleegkundigen werken in loondienst (81 procent) en in mindere mate als zelfstandige (9 procent) of met een gecombineerd statuut (9 procent) (afbeelding 2). Verpleegkundigen kunnen ook actief zijn in verschillende sectoren. In België bedraagt het aantal verpleegkundigen 116 per 10.000 inwoners (afbeelding 3). Dit cijfer is hoger in het Vlaams Gewest (122) dan in het Waals (106) en Brussels Hoofdstedelijk Gewest (112). De dichtheid varieert naargelang de provincie van 66 in Waals-Brabant tot 155 in West-Vlaanderen.
Wat gebeurt er met de cijfers?
Dit rapport is slechts de eerste stap in het werk van de Planningscommissie. Hierop volgen toekomstprojecties voor de komende 25 jaar over de evolutie van de arbeidskrachten, rekening houdend met het aantal verpleegkundigen en de toekomstige zorgbehoeften van de Belgische bevolking. Op basis hiervan worden uitdagingen en behoeften geïdentificeerd waarvoor adviezen opgemaakt worden voor de minister van Volksgezondheid. Dit helpt om initiatieven te nemen op verschillende bestuursniveaus om de situatie op het terrein te verbeteren, zoals de toename van het aantal studenten en afgestudeerden, de herwaardering van het beroep, een verbeterde retentie, herstructurering van zorg en nieuwe beroepen in de verpleegkunde.
Raadpleeg alle cijfers en het volledige rapport hier.